I7
‘Ik weet niet wat het is met Martin. Hij doet zo raar de laatste tijd, zo opgefokt, alsof het hem allemaal een beetje te veel is geworden, alsof hij het niet meer aankan. Maar dit soort dingen mag ik tegen jou eigenlijk helemaal niet zeggen.’ Carina keek Tom glimlachend aan.
‘Uw informatie zal vertrouwelijk worden behandeld,’ zei Tom. ‘Nee, maar zonder gekheid. Natuurlijk blijft dit onder ons. Jij nog koffie? Iets anders? Nee?’ Hij liep naar de bar van het café waar ze vanuit het restaurant naartoe waren gegaan en kwam even later terug met een kopje espresso. ‘Ik zie Hogeveen… sorry, ik zie Martin eigenlijk ook nooit. In directe zin heb ik weinig met hem te maken, want het meeste loopt via de afdelingshoofden, bij mij dus via Harry Smeets. Vandaag hoorde ik wel dat-ie een enorme aanvaring heeft gehad met Osman…’
‘Osman?’
‘Ja, Osman Cevic, van Minderhedenbeleid. Hij was toen ook op dat bowlingavondje. Ik weet niet precies waarover, maar hij ging gigantisch over de rooie, heb ik begrepen. Iedereen had ’t erover. Niet echt goed voor z’n PR en daar moet-ie het toch ook van hebben. Als je geen vrienden hebt in de dienst, kan je het wel schudden.’
Er kwam een man het café binnen die enigszins wankelend doorliep naar de tap en met dikke stem een pils bestelde.
‘Vandaag drinken we niet meer, ome Koos. Nee, er wordt niet meer geschonken, geen druppel. Je heb genoeg gehad.’
‘Maar ik heb geld. Ik heb geld zat.’ De man haalde een handvol munten uit zijn broekzak en deponeerde die op de bar.
‘Je kan koffie krijgen,’ zei de barkeeper, ‘een spaatje of een colaatje, maar geen bier.’
De man vloekte en verliet het café. De barkeeper riep hem na dat hij zijn geld vergat, maar hij leek het niet te horen.
‘En verder nog roddels of zo?’ vroeg Carina.
‘Of Martin met z’n secretaresse…?’
‘Nee, natuurlijk niet. Dat is niks voor Martin. Hoe laat is het trouwens? Shit, al halftwaalf. Ik moet nodig naar huis. Het is verschrikkelijk druk en morgen komen die Duitsers, je weet wel, waar ik je over vertelde.’ Ze stond op.
‘Zal ik even met je meegaan, als galante metgezel die de dame naar huis brengt?’
‘Nee, ik vind het alleen wel.’
Tom liep met haar mee naar buiten. ‘Als het doorgaat, zal ik je wel vaker zien. Volgens mijn makelaar heb ik een goeie kans.’
‘Ja. Zou leuk zijn. Daar verderop staat mijn fiets.’ Martin zou het minder leuk vinden, het vriendje van vroeger binnen handbereik, de buurman die een kopje suiker kwam lenen of ’s avonds iets kwam drinken.
Tom bleef toekijken terwijl zij haar sloten losmaakte. Voor ze weg wilde rijden, legde hij twee handen op haar schouders. ‘Ik vond het gezellig. Moeten we misschien ’s vaker doen.’
‘Ja.’
Tom boog zijn hoofd naar haar toe. Ze drukte een lichte afscheidszoen op zijn wang, hij op de hare. Ze stapte op de fiets en reed weg zonder om te kijken.
‘Je achterlicht doet het niet,’ riep hij haar na.
Ze stak een arm op.
Toen ze in haar huis kwam, zag ze onmiddellijk dat Richard vandaag niet was geweest. Woensdag, dat was zijn vaste dag. Vreemd. Ze luisterde haar voicemail af om te horen of hij misschien had gebeld. Er stond alleen een boodschap van Martin op, ingesproken om tien uur dertien. ‘Ik dacht dat je thuis zat te werken, maar je bent kennelijk ergens anders. Ik wou je stem even horen. Dat was alles. Liefs, Martin.’ Het schuldgevoel drukte haar zo vast op de bank, dat ze er niet in slaagde hem terug te bellen.
Na een paar minuten stond ze op. Ergens had ze een telefoonnummer en misschien ook wel een adres van Richard genoteerd, daar was ze zeker van, maar ze wist niet meer waar. Misschien was hij het ook gewoon vergeten en zou hij morgen komen. Woensdag of donderdag maakte tenslotte weinig uit. Het kon ook zijn dat hij bang voor haar geworden was, bang omdat ze hem bij haar in bed had gelokt.
Ze wilde gaan slapen, maar voelde zich te onrustig en zocht opnieuw naar gegevens over Richard. Terwijl ze met lege ogen naar het televisiescherm staarde, waarop een Amerikaanse serie werd herhaald, herinnerde ze zich zijn naam en telefoonnummer in haar agenda te hebben geschreven op de eerste dag dat hij hier was geweest. Ze keek in haar agenda: het blaadje met de betreffende datum ontbrak. Met trillende handen bleef ze keer op keer bladeren alsof zo, op wonderbaarlijke wijze, dat blaadje met die naam en dat telefoonnummer weer zou verschijnen.
Zondag had de agenda in haar tas gezeten.
En die tas had ze bij Martin laten staan. Dan zou hij ook van haar afspraak met Tom kunnen weten.
Trillend en zwetend lag Martin in zijn bed. De droom, nee, de nachtmerrie was angstig realistisch geweest. Felix kwam bij hem langs. Ze kregen ruzie, begonnen te vechten. ‘Ik ben je zoon, weet je dat wel, j e bloedeigen zoon,’ had Felix gezegd.’ Dat kan me niks verdommen.’ Hij had gestompt en geslagen, harder, steeds harder. Het gezicht van Felix was roodgekleurd, en er lag een grijns om zijn lippen, een macabere grijns. Daarna zat Felix op de bank terwijl het lichaam op de vloer lag. Of was dat Richard? Er werd gebeld. Tom Knegthuis en Verlinden stonden voor de deur. ‘Ik kan geen bezoek ontvangen,’ had hij over de intercom gezegd, ‘want mijn zoon is er.’ Knegthuis en Verlinden hadden gelachen. Toen hij terugkwam in de kamer, was er niemand meer. Er lag alleen een grote plas bloed in het midden van de kamer. Mevrouw Kooistra stond ernaast. ‘Moet ik dat gaan schoonmaken? Moet ik dat opruimen?’
Langzaam kwam hij overeind, zette zijn voeten naast het bed en ging staan, enigszins wankelend. Hij ging naar de woonkamer met behoedzame passen, bijna op zijn hoede voor iets waarvan hij wist dat het er niet kon zijn. Niemand. Hij wilde roepen, hij wilde schreeuwen: Felix, kom terug! Ik wist het niet, ik kon het niet weten! Maar hij had geen stem. De klanken bleven in zijn hoofd, in zijn lichaam, dat pijn deed aan alle kanten.
Hij ging hij op de bank zitten, voorzichtig, alsof hij bang was dat de pijn anders nog scherper zou steken. Bobbie streek langs zijn benen. Hij voelde de zachte kattenvacht. Bobbie had alles gezien, Bobbie wist alles.
Martin had zich ziek gemeld. Met Saskia had hij kort doorgenomen welke stukken de deur uit konden, welke besprekingen er moesten worden afgezegd en wie er moesten worden gewaarschuwd.
‘Wat heb je?’ vroeg ze. ‘Toch niet iets ernstigs?’
‘Gewoon een griepje.’
‘Beterschap.’
Mevrouw Kooistra kwam, maar hij zei dat het nu niet zo goed schikte. ‘Misschien kunt u morgen komen.’
‘Nee, dan heb ik geen tijd,’ zei ze nors.
‘Nou, dan moet u deze week maar een keer overslaan. Ik betaal natuurlijk wel, dat weet u.’
Hij liet zijn ogen door een ongelezen katern van de zaterdagkrant gaan, maar Verlinden schoot voortdurend door zijn hoofd. Altijd maar weer dat gezicht, die zelfvoldane, vileine glimlach. Dit kon zo niet doorgaan. Het was natuurlijk regelrechte chantage. Stel dat hij Verlinden terughaalde in de dienst, dan was hij zeker niet van hem af. Hij zou nooit van hem af zijn, het ging eeuwig door, met geld en gunsten, behalve wanneer Verlinden… Nee, dat was onmogelijk. Zo mocht hij niet denken, zo wilde hij niet denken. Dit was verboden gebied.
Martin liep door zijn woonkamer, van de voorkant naar de achterkant en weer terug. Steeds opnieuw. Vanaf elf uur kon hij naar de fitness. Als hij zijn lichaam nu eens flink zou afbeulen, misschien dat het dan beter ging. Hard werken, alles uit zijn lijf halen wat erin zat.
Hij dronk een glas melk. Stel dat hij tegen Verlinden zou zeggen dat hij maar naar de politie moest gaan. Dan zou hij wel zien wat ervan kwam. Meneer Verlinden, u doet maar, het kan mij niet schelen! Geen fuck, zoals iedereen tegenwoordig zei. Balm en Clemencia zouden hem in de tang nemen, en ze lieten niet meer los voordat ze hem helemaal uitgeknepen hadden. Dan was hij Carina voorgoed kwijt.
Hij trok zijn jas aan, stapte in zijn auto en reed naar de inrichting waar volgens Joke Damwijks Richard was opgenomen. Hij parkeerde op een groot, winderig terrein, dat bijna helemaal vol stond, en liep naar de kliniek. Bij de receptie vroeg hij naar Richard Karmeling. De portier verwees hem naar de recreatieruimte. Van een afstand kon Martin Richard al zien zitten. Aanvankelijk wilde hij op zijn schreden terugkeren, maar toen liep hij naar Richard toe. Die bleef bewegingloos voor zich uit staren, toen hij tegen hem begon te praten.
‘Hallo Richard. Jij bent toch Richard? Richard Karmeling?’
Richard reageerde niet. Op geen enkele manier leek hij er notitie van te nemen dat iemand het woord tot hem richtte. Martin zag de peuter weer, Ritchie. Hij dribbelde door de kamer. Martin maakte zelf een blokkentoren die Ritchie kraaiend omgooide. Felix had waarschijnlijk met dezelfde blokken gespeeld.
Martin schraapte zijn keel. ‘Mag ik gaan zitten?’
Nog steeds geen reactie.
Martin trok een stoel bij en ging schuin tegenover Richard zitten. ‘Ik ben Martin Hogeveen. Misschien ken je me nog van vroeger of heb je m’n naam wel ’s horen noemen.’
Richard begon een sigaret te draaien uit het pakje shag dat voor hem lag. Toen hij de sigaret aanstak, liet hij zijn blik even over Martin glijden. Martin probeerde de ogen te peilen, maar dat leek onmogelijk.
‘Vroeger, bijna twintig jaar geleden, heb ik een tijdje samengewoond met je moeder, met Irma, een paar jaar. Jij was nog zo klein, dat kan je je natuurlijk niet meer herinneren.’
Martin meende Richard licht met zijn hoofd te zien schudden.
‘Je broertje Felix was nog niet geboren. Ik heb gehoord van zijn… Ik weet dat-ie is overleden. Dat moet heel erg voor je zijn.’
Richard mompelde iets onverstaanbaars.
‘Sorry, wat zei je?’
‘Ik had het wel gedacht,’ fluisterde Richard toonloos.
‘Wat? Wat had je gedacht?’
Richard lachte even.’ Dat kan ik toch niet vertellen. Dat begrijp je toch wel.’
‘Nee, dat begrijp ik niet. Misschien kan jij het me uitleggen.’
Weer dat lachje. ‘Straks ben ik natuurlijk aan de beurt. Eerst Irma, toen Felix en dan ik.’ Richard keek om zich heen. ‘Ze horen alles.’ Hij drukte zijn sigaret uit en begon meteen een nieuwe te draaien. De wijs- en middelvinger van zijn rechterhand zagen bruin van de nicotine.
‘Wie horen alles?’
‘Doe niet zo stom, man!’ Richards stem schoot uit.
Martin keek om zich heen, maar andere mensen in de ruimte leken er geen acht op te slaan. Op de tafel lagen oude exemplaren van de Nieuwe Revu en de Panorama. Op een van de bladen stond een sexy blondine afgebeeld. Ze had een miniem bikinibroekje aan en hield haar handen half voor haar imposante borsten. Met een viltstift waren er pijlen naar haar borsten en haar kruis getekend. ‘Geile bitch,’ stond erbij geschreven.
‘Hoe gaat het nu met jou?’ vroeg Martin.
‘Goed, heel goed. Dat zie je toch wel?’
‘Vermaak je je hier een beetje? Ja?’
Richard gebaarde naar de tijdschriften die op tafel lagen.
‘Je leest veel?’
Richard schudde weer bijna onmerkbaar zijn hoofd.
Ze zaten een tijdje zwijgend bij elkaar.
‘Oké, dan ga ik maar weer ’s.’ Martin stond op en stak zijn hand uit in de richting van Richard, maar die leek het niet op te merken.
‘Nogmaals, sterkte. Ik hoop dat het binnenkort beter met je gaat.’
Richard nam een trek van zijn sigaret. ‘Droom je wel ’s van Irma?’
‘Wat zeg je?’
‘Heb je wel ’s van haar gedroomd, van Irma.’
‘Ja, vroeger.’
‘En wat zei ze dan?’
‘Dat weet ik niet meer, maar… eh, ik moet nu gaan. Ik heb een afspraak.’ Hij keek op zijn horloge.
Richard stond op en pakte Martin bij de mouw van zijn jasje. ‘Wat zei ze dan?’
‘Dat weet ik echt niet meer. Dat is zo lang geleden.’
‘En Felix?’
‘Wat bedoel je?’ Martin voelde nog steeds Richards hand. Hij had hier niet naartoe moeten gaan. Richard begreep toch niet wat hij kwam doen. Hij begreep het zelf niet eens.
Er werd geklopt.
‘Ja.’
Meike kwam binnen. ‘Ik weet dat ik niet mocht storen. Verzeihung, sorry…’ Ze wendde zich weer tot Carina. ‘Maar het is dringend. Kan je even meekomen?’
Carina maakte een verontschuldigend gebaar tegenover de mensen van Winning Verlag. ‘Etwas dringends.’ Omdat ze onzeker was over ‘dringends’ voegde ze eraan toe: ‘Something urgent came up.’
Op de gang zei Meike dat er een telefoontje van de politie binnen was gekomen.
‘Politie? Waarover?’ Terwijl ze dat vroeg, zag ze het ongeluk voor zich. Martin, hij moest uit het wrak worden gezaagd. Politie, een ambulance, allemaal te laat. En meteen daarna, in een fractie van een seconde, een overval. Martin, die met een mes werd gestoken en op straat in elkaar zeeg, in een plas water, in resten vuilnis. Zijn laatste gedachten waren voor haar, daar was ze van overtuigd.
‘Ik weet niet. Dat konden ze niet zeggen, maar ze willen je graag vandaag spreken, dus ik dacht dat ik je maar beter kon waarschuwen.’ Martin lag er nog, in dat steegje, hevig bloedend. ‘Dit nummer kan je bellen. Vragen naar Balm of naar Clemencia. Clemencia is geloof ik met twee c’s, maar dat doet er natuurlijk niet toe.’
Carina ging naar haar eigen kamer en nam plaats achter het bureau. Ze ademde een paar keer diep in en uit. Toen verschenen er andere beelden voor haar ogen. Martin stond op het dak van zijn flat. Het was hem allemaal te veel geworden. Stom dat ze de signalen niet tijdig had opgevangen, terwijl hij toch zo duidelijk was geweest: angstig, gestresst, radeloos en ook droevig alsof er een groot verdriet over hem hing. Als ze had toegegeven aan zijn diepste wens en bij hem was gaan wonen, had alles er nu anders uitgezien.
Ze toetste het nummer in en tot haar verrassing kreeg ze meteen een man aan de telefoon die zich bekend maakte als Balm.
‘Met Carina Steinvoort. Ik heb dit nummer opgekregen om te bellen. U bent toch van de politie?’
‘Klopt.’
‘Wat is er? Toch niet iets ergs, hoop ik.’
‘Zouden we vandaag even bij u langs kunnen komen?’
‘Is er iets met Martin?’ De tranen zaten direct achter haar ogen.
‘Martin? Nee, het gaat niet om een Martin.’
‘Wat is er dan?’
‘Kende u Felix Nieberg?’
‘Felix Nieberg? Nee, nooit van gehoord.’
‘Dan is het allemaal misschien een misverstand,’ zei Balm.
‘Wat is een misverstand?’
‘Had u iemand in dienst die uw huis schoonmaakte, een student?’
‘Ja, Richard is een soort hulp in de huishouding, een halve dag per week. De betaling gaat zwart. Sorry als dat het probleem of het misverstand is.’
‘Richard… Dat weet u zeker?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘En verder, zijn achternaam?’
‘Dat is wel stom, maar die weet ik eigenlijk niet. Nooit gevraagd.’
‘U heeft toch wel een adres of een telefoonnummer of zoiets?’
‘Nee, ook niet.’ Ze had de indruk dat ze de man van de politie een diepe zucht kon horen slaken. Dom vrouwtje. Essentiële informatie weer eens vergeten. ‘Maar wat is er aan de hand? Waarom moet u dit allemaal weten?’
‘Felix Nieberg is vorige week op gewelddadige wijze aan zijn einde gekomen.’ De stem van Balm klonk koel, afgemeten, alsof hij een mededeling voorlas die hem persoonlijk in het geheel niet aanging, een nieuwsbericht. ‘Volgens onze informatie, en dat hebben we van een andere student, had hij een klein baantje als een soort hulp in de huishouding. We hebben een paar dingen met elkaar gecombineerd, en dat moet bij u zijn geweest. Klopt dat?’
‘Ja, maar dat is Richard.’ En Richard kan niet dood zijn, had ze eraan willen toevoegen. Dat is onmogelijk.
‘Zou het kunnen dat uw Richard eigenlijk Felix heet en dat hij…’
‘Nee,’ zei ze, ‘nee. Hij heet Richard.’ Als ze maar luid en duidelijk genoeg zei dat het niet waar was, dan was het ook niet waar.
‘Kunnen we vanmiddag even langskomen?’
‘Ik heb het verschrikkelijk druk.’
‘Vanmiddag vijf uur,’ stelde Balm voor.
‘Nee, dat kan eigenlijk niet, want dan…’
‘Vanmiddag vijf uur,’ herhaalde Balm alsof hij haar tegenwerping niet had gehoord. ‘Bij u op kantoor of ergens anders?’
‘Op kantoor.’
Saskia keek verbaasd. ‘Ik dacht dat je ziek was.’
‘Ja, was ik ook, maar de plicht roept,’ zei Martin zo opgewekt en energiek mogelijk. Hij pakte een dossier op en liet het weer op zijn bureau vallen.
‘Weet je zeker dat je weer kunt werken?’ vroeg ze.’ Je ziet er eerlijk gezegd uit alsof je iets verkeerds gegeten hebt of zo.’
Hij viel bijna naar haar uit, maar hield zich nog net in. ‘Kan je Cevic even vragen of hij komt?’
‘Die heeft zich ook ziek gemeld.’
‘Ernstig? Langdurig?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Goed, vervelend. Ik heb dat gisteren ook verkeerd aangepakt.’ Hij zei het meer tegen zichzelf dan tegen Saskia. ‘Goed… eh, Tom Knegthuis dan.’ Hij zag Saskia’s ogen even oplichten. ‘Wacht, ik bel hem zelf wel even.’
Toen Saskia weg was, bladerde hij door een conceptrapport van Bas Leerdam over oude schoolgebouwen die een nieuwe, culturele bestemming moesten krijgen: ateliers, een werkplaats voor videokunst, een vormgevingsinstituut. In het rapport was niets te vinden over de mening van Tessa van Drongelen. Hij maakte een korte notitie en legde het stuk weg. Er stonden meer dan tien berichten op zijn e-mail, maar geen enkele leek urgent.
Martin keek voor zich uit, maar zag niets.
Hij belde naar Tom Knegthuis en vroeg hem even langs te komen.
‘Waarover gaat het?’
‘Dat… eh, gewoon over van alles.’
Na een paar minuten kwam Tom binnen.
‘Zo,’ zei Martin. ‘Hoe is ’t ermee?’
‘Goed, het werk loopt goed. Er zijn nou tenminste heldere afspraken, ook met Thijs Ritsema, je weet wel,van Sporthallen, over een gezamenlijke aanpak, en dan hebben we…’
‘En persoonlijk?’ onderbrak Martin. ‘Met die echtscheiding en zo.’
‘Nou ja, leuk is het natuurlijk niet. Je moet toch een eind maken aan iets waar je jarenlang in heb geïnvesteerd. Emotioneel, bedoel ik dan natuurlijk. Je trouwt met elkaar omdat j e met elkaar verder wilt, en als dat dan niet lukt, dan is dat een soort nederlaag. Je hebt misschien wel het één en ander gehoord van Carina, omdat ze…’
‘Ja, je hebt nogal veel contact met haar tegenwoordig.’
Tom haalde zijn schouders op.
‘Toch?’
‘Nou ja, met die flat. Ik ben hartstikke blij dat ze me getipt heeft. Mijn makelaar heeft een bod gedaan, en we wachten op de reactie van de huidige eigenaars, van hun makelaar, maar we zijn wel de eerste partij die mag onderhandelen. Een soort optie dus.’
‘Ja, ja.’ Martin keek naar Tom. Die veegde met een hand over zijn kin. Hij zei niets over het etentje. Kennelijk moest die ontmoeting geheim worden gehouden. Carina had gisteravond ook niet meer naar hem gebeld. Alles wees in dezelfde richting. Hij keek naar Toms handen. ‘Jullie kunnen, geloof ik, wel goed met elkaar opschieten.’
‘Wat bedoelt u?’ Tom leek weer op z’n qui-vive.
‘Wat ik zeg, dat jullie goed met elkaar kunnen opschieten.’
‘Nou ja, vroeger, onze jeugd, onze tienerjaren, dat vergeet je niet gauw, dat is iets wat we gemeen hebben. En Carina is ook gewoon een leuke, gezellige meid, toen al en nu nog steeds.’ Tom lachte even, bijna verontschuldigend. ‘Maar ik moet zo naar een bespreking met die aannemer voor…’
‘Je vindt haar ook een aantrekkelijke vrouw?’ vroeg Martin.
Tom keek hem verbaasd aan.
Martin herhaalde zijn vraag.
‘Nou ja…’ Tom schoof heen en weer op zijn stoel.
‘Aantrekkelijk, leuk, mooi, spannend?’ hield Martin aan.
‘Ja, Carina is een leuke vrouw.’
Martin leunde naar achter op zijn stoel. ‘Leuk genoeg om een poging te wagen?’
‘Een poging te wagen?’
‘Ja, om haar te versieren.’
‘Ik? Maar…’
‘Laten we er niet omheen draaien,’ zei Martin. ‘Je bent alleen, pas gescheiden, waarschijnlijk een vervelende tijd achter de rug, ook al lang weinig seks met je vrouw, binnenkort je voormalige vrouw. Wanneer is de scheiding officieel?’
‘Over twee weken.’ Tom keek op zijn horloge.
‘Geen vriendinnetje gehad ondertussen?’
Tom schudde zijn hoofd.
‘Dus je wilt wel weer ’s wat. Ik bedoel, die hormonen blijven gewoon doorjakkeren. Jij lijkt me niet iemand die naar de hoeren gaat. En verdomd, als de nood het hoogst is, dan kom je een oude jeugdvriendin tegen, een leuke vrouw.’
‘Maar…’
Martin stak zijn hand op.’ En het klikt meteen weer tussen jullie, alsof die achttien jaar… Het was toch achttien jaar geleden?’
‘Zeventien, achttien.’
‘Alsof die achttien jaar er niet zijn geweest. En je wilt de draad weer oppakken. Echt een fantastische manier om al die scheidingsproblemen, al die huwelijksellende kwijt te raken.’
‘Dit is allemaal…’
‘Er is alleen één probleem,’ ging Martin door, genietend van zijn rol, tevreden met de geslagen indruk die Tom maakte, ‘dat vriendinnetje van vroeger is niet alleen. Ze heeft een vriend, een vaste vriend, die ook nog ’s een keer je baas is.’
‘Ik zou nooit…’
‘Hou verdomme je bek als ik praat.’ Martin kwam overeind uit zijn stoel. ‘Zondag haar huis bekijken, hè. Daar hebben jullie dan wel verdomd lang over gedaan. Zeker een hele tijd in de slaapkamer blijven hangen.’ Hij ging vlak voor Knegthuis staan, zag de schuwe blik in zijn ogen, de bange, schuldige trek om de mond. ‘Daar was zeker heel veel te zien, in die slaapkamer, een soort peepshow misschien wel, en ook nog gratis. En daarna? Nieuwe afspraakjes gemaakt?’
Tom schudde zijn hoofd. ‘Je hebt het mis. Ik vind Carina aardig. Oké, mag dat? Maar verder is er niks. We hebben zondag gewoon een tijd zitten praten. Dat is alles. De tijd vloog voorbij. Ik zou niet…’ Tom maakte zijn zin niet af.
‘Wat zou je niet?’
‘Ik zou nooit beginnen aan zoiets. Ik bedoel, iets met de vriendin van een ander, dat is helemaal niks voor mij.’
‘Dus je hebt verder geen afspraken meer met haar?’
Tom leek even te twijfelen. ‘Nee. Kijk, als die flat doorgaat, dan…’
‘Dan kan je het opnieuw proberen,’ vulde Martin aan. ‘Je komt haar tegen in de lift. Ze drinkt een borreltje bij jou, jij drinkt een glas bij haar. Gezellig, toch?’ Tom haalde zijn schouders op. Martin overwoog om te vragen naar de vorige avond. Restaurant La Malène, ken je dat? Heb je er wel eens gegeten? Moet je doen. Goeie kaart, prettige atmosfeer. Echt iets om met een leuke vrouw naartoe te gaan. Kom je alletwee in de stemming. De stemming waarvoor? Laat me niet lachen, dat weet je verdomd goed. Martin ging weer achter zijn bureau zitten. ‘Een beetje intimiteit is nooit weg, als man alleen heb j e ook behoeftes. Dat is allemaal heel vanzelfsprekend.’
‘Dit is gewoon toeval,’ zei Tom, ‘stom toeval, dat zij en dat jij…’
‘O, als ik er niet was geweest, had je haar al lang proberen te versieren. Bedoel je dat soms?’
‘Nee, dat zeg ik helemaal niet.’
‘Wat zeg je dan wel?’
‘Dat er nu niks tussen ons is, tussen Carina en mij. We hebben niks met elkaar. Ik ben zondag niet met haar naar bed geweest, we hebben niet gevreeën, alleen maar gepraat.’
‘Waarover?’
‘Tsja, waarover… Gewoon, over van alles en nog wat, over vroeger, over de school.’
‘Ook over mij? Dat het maar lastig was dat Carina met mij zat opgescheept, omdat jullie anders…’
‘Natuurlijk niet.’ Tom kwam overeind. ‘Ik moet nu echt weg. Die aannemer zit zeker al tien minuten te wachten.’
‘Ik bepaal wel wanneer dit gesprek is afgelopen,’zei Martin. ‘En die aannemer die wacht maar, die mag blij zijn als hij een offerte mag uitbrengen.’
Tom bleef staan, bijna uitdagend.
‘Wanneer je iets met haar probeert, dan pak ik je. Ik heb genoeg materiaal. Al die aannemers, die steeds weer nieuwe opdrachten krijgen. Je bent echt de lul als je…’
Tom liep naar de deur.
‘En dit gesprek blijft onder ons,’ zei Martin. ‘Als ik merk dat je het hier met Carina over hebt gehad, dan hang je.’