3
Carina was om zes uur opgestaan om thuis nog aan het rapport te kunnen werken. Het laatste stukje van de interne analyse had ze gisteravond niet meer op het scherm kunnen krijgen. Haar hoofd had niet geweigerd, maar haar vingers wisten de juiste toetsen niet meer te vinden. Een lettersalade werd het; ook nog onsmakelijk. Ze keek in haar aantekeningen voor de evaluatie van de promotie. De ingezette lijn was maar ten dele uitgevoerd. Niet alle introductiemailings waren daadwerkelijk geschreven en verstuurd. Van sommige materialen waren nooit gebruikersbulletins verschenen, hoewel dat wel de bedoeling was. Wie had gefaald? Iedereen had gefaald. Het was zinloos om naar zondebokken te zoeken.
Ze nam nog een kop koffie en las de tekst op haar scherm over. Alles zou beter moeten, wilden ze de concurrentiestrijd met andere uitgeverijen niet verliezen. Het was erop of eronder, en zoals het er nu voor stond, begonnen ze met een behoorlijke handicap. De marketing moest beter, de registratie moest beter en de producten moesten natuurlijk beter. Ze zette alvast het schema op voor de swoT-analyse: de interne sterktes en zwaktes en de externe kansen en bedreigingen. Misschien dat ze het daar vanochtend nog over konden hebben. Ze dronk haar koffie op en klikte op het printicoon. Er kwam één treurig velletje uit de printer en toen bleek het papier op. Ze zocht overal, maar kon nergens papier vinden. ‘Papier hier,’ mompelde ze, ‘papier hier’. Een grappig bedoeld pretparkbeeld van een mannetje in wiens wijd geopende mond je vuilnis en afval kon duwen. Ze sloeg het bestand op en stopte het schijfje in haar tas.
Voordat ze de deur uitging, keek ze om zich heen. Het was een troep in huis. Aan opruimen kwam ze nauwelijks toe. Zeker twee weken geleden had ze voor het laatst de stofzuiger door haar flatje gehaald. Riante stofvlokken zouden onder de bank zweven. Om dat te weten, hoefde ze niet op haar knieën te gaan liggen. Haar moeder zou een rolberoerte of een acute hartstilstand krijgen als ze het zag. De ramen moesten van binnen nodig gelapt worden. En de keuken, hoe hygiënisch verantwoord was die eigenlijk nog? De keuringsdienst van waren kon maar beter niet langskomen. Wanneer had ze voor het laatst de ijskast schoongemaakt? Tijd, tijd, tijd. Op de uitgeverij werd het alleen maar drukker, zeker sinds Elvira, de marketingassistente, met Rsi-klachten en een onverwerkte moeder-dochterrelatie thuis zat.
Carina was zo’n beetje alle vrije uren bij of in ieder geval met Martin, meestal bij hem, omdat zijn appartement aanmerkelijk luxer en groter was. In het weekend gingen ze vaak ergens naartoe. Martin zat altijd vol met ideeën en initiatieven. Anderhalve week geleden waren ze naar Den Haag geweest. Naar het Gemeentemuseum, alleen al prachtig door de architectuur en inrichting. Er was een tentoonstelling geweest van Escher en een leerling van hem. Ze hadden gewandeld langs het strand bij Scheveningen, daarna gegeten in een fantastisch visrestaurant, De Deining. In hun kamer in Des Indes hadden ze de volgende ochtend om ongeveer tien uur ontbijt laten bezorgen terwijl ze in bed lagen. Ze gloeide nog als ze eraan dacht. Die weekenden met Martin gaven haar weer energie voor een hele week. Maar haar appartement werd er niet schoner door. De enkele keer dat ze samen bij haar waren, kon ze moeilijk gaan poetsen en boenen. Een hulp in de huishouding, dat was de oplossing. Het was doodzonde dat Martins hulp, mevrouw Kooistra, geen tijd meer had.
Carina zou vandaag meteen eens rondvragen op de zaak. Misschien kon ze een advertentie doorbellen. Geen uitstel, directe actie, dat was het beste. Ze zag haar al voor zich, een iets oudere vrouw, de kinderen de deur uit, met een gebloemd werkschort aan en het haar in een doekje met een ander bloemmotief. Een aardige mevrouw, die ervoor zorgde dat alles er weer spic en span uit kwam te zien, voor wie poetsen en boenen de lust van haar leven was. Maar toen herinnerde ze zich weer artikelen in de krant over tekorten aan huishoudelijk personeel, over witte en zwarte werksters.
‘En?’
‘Hoezo “en”?’ vroeg Tom.
‘Wat zei-ie? Met wat voor dingen kwam-ie allemaal?’
‘Die korfbalvelden in het Van de Weteringpark…’
‘Dat verdiende ook bepaald niet de schoonheidsprijs,’ zei Verlinden. ‘Dat was wel een ontzettende blunder.’
‘Maar hoe kon ik nou…?’
‘Ga door,’ onderbrak Verlinden hem, ‘wat nog meer?’ Hij drukte een sigaret uit, wilde een nieuwe opsteken, maar deed hem terug in het pakje.
‘Het clubhuis, die gemeentelijke garantie.’
Verlinden haalde zijn schouders op.
‘En ook de gebrekkige organisatie, onduidelijkheden in de leiding, conflicten over de bevoegdheden en competenties. Aan de ene kant zaken die blijven liggen omdat niemand er wat aan doet en aan de andere kant dingen waar twee mensen tegelijk mee bezig zijn zonder dat ze het van elkaar weten. En dan nog de problemen met de informatisering. Hij had als voorbeeld het schriftje van Van der Zwan.’
‘Het schriftje van Van der Zwan?’
‘Ja, je weet wel, waarin Koos van der Zwan de bespeling van de velden bijhoudt, elk jaar een nieuw schriftje. Hij heeft er al een stuk of vijftien. Ik wou hem op cursus sturen, Excel, maar hij was natuurlijk ziek op de data waarop ik hem had laten inschrijven. Hij zegt ook dat-ie in die schriftjes alles kan zien, dat-ie helemaal geen computer nodig heeft. Tsja, wat kan ik daaraan doen? Het woord “Excel” spreekt-ie uit alsof het een levensbedreigend virus is.’
Verlinden stak een sigaret op. ‘En die studiereizen van Harry Smeets en mij, is-ie daar nog over begonnen?’ De herinnering aan Manchester kwam weer even boven. Via de gemeente, het hoofd van de afdeling Sport daar, hadden ze kaartjes voor Manchester United tegen Liverpool gekregen. Op Old Trafford, fantastisch. Marjan was twee keer mee geweest. Gelukkig had hij haar reis niet in rekening gebracht. De verblijfskosten natuurlijk wel. Die werden simpelweg meegenomen met zijn eigen kosten. Ze hadden toch moeilijk die rekeningen van hotels en restaurants kunnen splitsen.
‘Nee, daar is-ie niet over begonnen. Ik had trouwens ook best een keer mee gewild.’
Verlinden negeerde die opmerking. ‘En met Wendy, hoe gaat dat nou verder?’
Tom keek van hem weg. ‘Ik dacht dat we het alleen over zakelijke dingen zouden hebben.’
‘Maar Wendy is…’
‘Je hebt er geen moer mee te maken! Ik wil er niet over praten.’ Tom stond op.
‘En de jeugdcommissie van TDW. Daar zijn toch…’
Tom was de kamer al uit.
Richard keek strak voor zich uit.
‘Zullen we hier buiten een stukje gaan wandelen?’ vroeg Felix.
Richard schudde zijn hoofd.
Tante Joke zat op de punt van haar stoel. Toen ze binnenkwamen, had ze geprobeerd om Richard een zoen te geven, maar hij had zich afgewend.
‘Ik wil wel ’s zien wat je geschilderd hebt,’ zei Felix. ‘Staat het op je kamer?’
‘Nee, op Creatieve Therapie.’
‘Zullen we daar even gaan kijken?’
Ze stonden alledrie op, en liepen door een lange, smalle gang naar een ruimte waar een aantal patiënten aan het schilderen was. In een hoek stond een draaischijf om potten en dergelijk te kunnen vormen. Je kon je hier makkelijk in een zaaltje van een wijkcentrum wanen waar buurtbewoners hun creatieve capaciteiten botvierden.
‘Kijk, dit zijn ze. Deze is net af.’ Richard wees opeen schilderij.
Op grote kleurige vlakken liepen kleine mannetjes. Sommigen torsten grote dingen. Het leken wel rotsblokken.
‘Leuk,’ zei tante Joke.
Felix knikte. ‘Wat… eh, wat is het idee erachter?’
‘Er zit geen idee achter,’ zei Richard. ‘Ik had gewoon zin om dit te maken.’
‘Maar die mannetjes,’ Felix wees, ‘wat dragen die?’
‘Weet ik niet.’
‘Mag ik die misschien hebben?’ vroeg Felix. ‘Ik vind hem mooi.’
Richard haalde zijn schouders op. ‘Maakt mij niet uit. Ik vind het goed. Een Rob Scholte zal ik nooit worden. Maar ik heb tenminste m’n benen nog.’
‘Ik zal het vragen aan de leiding.’ Felix voelde zich meteen lullig braaf dat hij weer zo nodig toestemming wilde vragen. Zijn broer vond het goed. Dat moest voldoende zijn.
Een halfuur later zaten Felix en zijn tante in de bus terug. Het schilderij, met een stuk bruin pakpapier eromheen, stond naast de bank in het gangpad.
Tante Joke schudde haar hoofd. ‘Toch verschrikkelijk, wat er met zo’n jongen gebeurd is. Ik denk wel ’s: zouden wij het verkeerd hebben aangepakt?’
‘Geloof ik niks van. Het ligt niet aan jullie.’ Felix betwijfelde of dit wel voor honderd procent klopte, maar het had geen enkele zin om schuldgevoelens bij zijn tante op te roepen. ‘Jullie hebben ook alleen maar gedaan wat volgens jullie het beste was voor ons.’ Hij had het idee een van tevoren uitgeschreven lesje te citeren.
‘Ja, denk je echt?’
Felix knikte.
‘Wat moesten we ook anders? Een jongetje van nog geen drie en een baby van een halfjaar… jij was een hele lieve baby, hoor. Je kon zo stil met grote ogen voor je uitkijken, alsof je begreep wat er aan de hand was. Of je er heel erg over na moest denken, zo serieus, zo…’ Haar stem stokte.
‘Maar het was toch ook het beste,’ zei Felix.’ Zo konden we tenminste samen blijven. Ik denk dat zij het ook zo gewild heeft.’
Tante Joke snoot haar neus. ‘Misschien wel. Je kon nooit goed hoogte van haar krijgen. Vroeger al niet. Ik weet nog dat ze een keer een nacht niet thuisgekomen was. Ze was een jaar of zestien. Papa en mama natuurlijk doodongerust. En ze wou later niet vertellen…’
Er kwam een groepje middelbare scholieren de bus in, jongens en meisjes. Lachen, schreeuwen, grapjes maken, aantrekken en afstoten, duwen en plagen, gespeelde boosheid, giechelbuien. Eén meisje deed niet mee. Ze ging alleen op een bank achter in de bus zitten en keek naar buiten.
Martin belde met Verlinden. ‘Ik zou vanmiddag graag een gesprek hebben.’
‘Dan heb ik een vergadering van het managementteam, ik moet even bij de wethouder langs en ik heb toegezegd om bij de opening van het gerenoveerde buurthuis in de Vogelwijk te komen, en dat is…’
‘Vier uur vanmiddag, schikt dat?’ vroeg Martin. Als het aan Verlinden lag, zou hij hem nooit meer te spreken krijgen. In een eerdere fase van het onderzoek had hij zich al zo veel mogelijk verstopt. Toen had Martin hem ontzien, maar nu ging het hard tegen hard. Soms vond hij het moeilijk, maar het kon niet anders. Dat van die zachte heelmeesters was een cliché, maar het klopte wel.
‘Nou ja, eigenlijk…’
‘Goed dus, vier uur. Ik laat enkele voorlopige verslagen van gesprekken bij u deponeren, zodat u zich kunt voorbereiden.’
‘Gesprekken met wie?’ vroeg Verlinden. De bekende weg. Dit moest hij allang weten.
‘Met diverse medewerkers, onder meer met Van der Hoek.’
‘Dus ook over financiële aspecten?’
‘Ja, die zullen we er ook bij moeten betrekken. Ik wil u graag de gelegenheid geven om op de voorlopige bevindingen te reageren voor ik het conceptrapport opmaak voor de wethouder en de gemeentesecretaris.’
‘En de conclusies over de maatregelen?’ vroeg Verlinden.
‘Daar kunnen we het vanmiddag ook over hebben.’
Felix was net op tijd op school voor de bijeenkomst van de werkgroep Nieuwsbericht. De docent behandelde een aantal stukken uit de krant. Ze bespraken de koppen en de opbouw van de berichten. Felix probeerde een nieuwsbericht over zijn moeder te bedenken. Toen de docent hem aansprak, wist hij niet wat de vraag was.
Het tweede deel van de middag had hij een iCT-practicum. Het doel was informatie van het internet te halen. De helft van de groep zocht op sites waar iets over Big Brother stond. Felix klikte aan op psychiatrie, depressies, neuroses, psychoses, maar kreeg zelf bijna een stoornis van het onoverzichtelijk grote aantal sites.
Om halfzes was hij op zijn kamer. Hij keek naar het lijstje opdrachten. Dat interview. Hij zou nog iemand moeten zoeken om te portretteren. Niet iemand die hij al kende, dat was te makkelijk. Als hij zelf echt nieuwsgierig was, was het makkelijker om een interessant gesprek te voeren.
Hij begon aan een telefonische zoektocht naar Mireille, ook een mooie oefening voor journalistiek speurwerk. Via een vroegere schoolvriend en weer een kennis van hem kwam hij uit bij haar ouders. Haar moeder klonk wantrouwend toen hij zijn naam noemde, maar ze gaf toch twee telefoonnummers van haar dochter: het gewone en het mobiele nummer. Op het eerste kreeg hij geen gehoor. Hij wachtte even voor hij het laatste intoetste.
Ze nam op met ‘Hallo’. Op de achtergrond hoorde Felix café-gedruis.
‘Met Felix… Felix Nieberg. Met Mireille?’
‘Ja.’ Er klonken een paar onduidelijke schreeuwen en gelach.
‘’t Gaat over Richard, je weet wel, mijn broer, die is…’
Opnieuw gelach. ‘Hé, hou nou ’s effen op, ja, stop it… Nee, dat is niet tegen jou… Ik sta te bellen, zie je dat niet?’ Er kletterde bestek in een bak. ‘Die borden nog… nee, niet daar, maar daar natuurlijk. De servetten liggen in de hoekkast. Sorry, het is nogal hectisch. Er is weer iemand ziek en we moeten nog dekken. Iedereen loopt gigantisch te stressen.’
‘Ik geloof dat het nu niet zo goed uitkomt, dat ik…’
‘Wat is er dan met Richard?’ Plotseling klonk er luide muziek.
‘Zet die kutmuziek wat zachter!’ schreeuwde Mireille, de hoorn kennelijk half afgedekt met haar hand.
‘Misschien kunnen we later praten? Als je wat meer tijd hebt of als het wat beter uitkomt?’
Ze spraken iets af voor diezelfde avond, op Mireilles kamer. Ze bleek niet eens zo ver bij hem vandaan te wonen. Nee, het was geen probleem als hij rond twaalf uur kwam. Als ze gewerkt had, kon ze toch niet meteen slapen. Dan lag ze in bed uit te serveren, drankjes te schenken en rekeningen op te maken. ‘Ik sta nu ook in het restaurant, La Malène, je kent het misschien wel.’
Om tien over twaalf stond Felix bij haar voor de deur. Ze woonde op de zolderverdieping van een herenhuis langs de gracht. Boven aan de trap wachtte ze hem op. ‘Richard! O, shit, natuurlijk niet. Jij bent het, Felix.’
Ze zoenden elkaar drie keer. Haar gezicht veegde langs zijn wang. Hij rook etensgeuren, drank, sigaretten en parfum. Nogal onflatteus droeg ze een zeer oversized sweatshirt met het embleem van UCLA. Misschien zag je zo beter hoe mooi ze was. Ze wees hem een stoel, ging zelf op het bed zitten, maar kwam meteen weer overeind. ‘Wil je wat drinken? Wijn?’ Ze pakte een driekwart volle fles rode wijn. ‘Uit de zaak. Stond toch open.’ Ze schonk in. ‘Proost.’
Felix zag haar weer voor zich zoals ze op Richards bed had gezeten. Twee armen voor zich gekruist, haar borsten bedekkend.
‘Pfoehhh… druk vanavond. Ik heb geen voeten meer over.’
Felix maakte een gebaar. ‘Mooie kamer heb je. Heel wat beter dan dat kleine hok van mij.’
‘Puur geluk gehad. Hieronder zit een kantoor en dit stond toch leeg, maar ze mogen het niet bij het kantoor trekken. Een relatie van m’n vader.’
Felix nam een slokje wijn. ‘Zo’n vader, daar heb je nog ’s wat aan.’
‘Sorry, zo bedoelde ik het niet.’
‘Maakt niet uit.’
Mireille pakte een sigaret. ‘Jij ook?’
‘Ik rook niet meer, sinds september.’
‘Knap. Ik ben al drie keer gestopt, maar na twee dagen ga ik alweer voor de bijl. De baas van het restaurant is zo iemand die zegt: “Ik rook niet meer, maar ook niet minder.”’
‘En als-ie… eh, als-ie moet pissen,’ zei Felix, ‘gaat-ie zeker z’n zwager een hand geven.’
‘Precies.’
‘Maar hoe is het eigenlijk met je?’
Felix vertelde over zijn eindexamen, zijn nieuwe opleiding, het kamertje.
‘Ik doe communicatiewetenschappen, dus we zitten een beetje op hetzelfde terrein. Nog wat drinken?’
Ze schonk zijn eenvoudige Franse caféglas zonder voet bijna tot de rand toe vol.
‘En Richard, hoe is het met hem? Het ging toch om Richard?’ Ze glimlachte.
‘Ja.’ Felix wist eigenlijk niet meer waarvoor hij kwam of hij wist het wel, maar het was niet meer belangrijk.
Mireille stak opnieuw een sigaret op en keek hem afwachtend aan.
‘Richard is opgenomen.’
‘Opgenomen?’
‘Ja, in een psychiatrische inrichting, eigenlijk in de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis.’
‘Waarom?’
Felix vertelde over de manier waarop Richard leefde, de waandenkbeelden die steeds erger werden, hoe hij zichzelf in feite leek uit te hongeren, de vervuiling van zijn kamer, de gevaren met elektriciteit en brand. ‘Hij rookte ook veel, dus ik was bang dat zijn kamer in de hens zou gaan. Hij lag gewoon op bed te roken, de asbak naast zich op het dekbed. Daar zaten de brandgaten in.’
‘Ach ja, Richard…’ Mireille keek een beetje dromerig voor zich uit. ‘Altijd een moeilijke jongen geweest, wel leuk hoor, ook verrassend, maar soms verdomd moeilijk.’
Felix knikte.
‘Die familie van jullie was toch al een rampenplan,’ ging Mireille door, terwijl ze haar benen onder zich trok, ‘dus dit kan er ook nog wel bij.’
Een rampenplan. Ja, zo kon je het wel noemen. Felix nam een slokje van zijn wijn. Eerst Richards vader overleden bij dat belachelijke ongeluk, toen zijn eigen vader met de noorderzon vertrokken, en daarna zijn moeder met wie het van kwaad tot erger ging. Uiteindelijk had ze het allerergste gedaan. Hij zag de foto weer voor zich van de breed en vrolijk lachende Irma. Mireille wist alles, zoals andere leerlingen op school alles hadden geweten. Maar niemand praatte erover, tenminste niet met Felix.
‘Een keer waren we naar de bioscoop geweest,’ ging Mireille door, ‘en ik dacht dat we nog wat zouden gaan drinken in een café of dat we naar de soos zouden gaan, maar hij wilde fietsen, zomaar fietsen. Kilometers de stad uit. Ergens bij het kanaal stond hij plotseling stil. “Weet jij waarom dit kanaal hier is?” vroeg hij. En ik begon een verhaal over vervoer over water, verbindingen tussen rivieren en dat soort shit, en toen werd-ie kwaad. “Maar waarom?” Hij gooide zijn fiets neer en begon te schreeuwen. Ik werd echt hartstikke bang. Even dacht ik dat-ie zo het water in zou lopen.’
‘Was-ie dronken?’
‘Nee, absoluut niet. Na een tijdje ging-ie in het gras liggen op een soort dijkje. We rookten een paar sigaretten en hij zei dat ik niet boos op hem moest zijn. Maar dat was ik ook niet. Ik was alleen bang. Toen begon-ie over zijn moeder te vertellen, over jullie moeder. Hij verzon een heel leven voor haar. Haar leven als ze niet… nou ja.’ Mireille stond op. ‘Even naar de wc.’
Na een paar minuten was ze terug. ‘Weet je dat ik dit nog nooit aan iemand heb verteld?’
Ze praatten nog een halfuurtje door over wat er had kunnen gebeuren als niet dit en als niet dat. Onschuldige fantasieën die niets met de werkelijkheid te maken hadden, die in ieder geval niets aan de werkelijkheid veranderden.
Mireille gaapte. ‘Sorry.’
Felix wilde dat hij mocht blijven zitten. Dat hij mocht toekijken hoe ze zich uitkleedde, onder het dekbed ging liggen en in slaap zou vallen. Haar ogen die zich sloten, haar ademhaling die steeds rustiger en dieper zou worden. Verder niets, alleen maar getuige zijn. Hij stond op. ‘Ik ga maar ’s. O ja, waar ik eigenlijk voor kwam. Of je misschien een keertje mee wil als ik naar hem toe ga. Hij zegt niet veel, hoor. ’t Is meer voor het idee. En als ik daar in m’n eentje bij hem ben, weet ik ook niet wat ik moet zeggen of doen. Het is ongeveer net zo als vroeger een bezoekje aan mijn oma en opa, maar dan erger.’
‘Natuurlijk.’ Ze stond op en pakte een agenda van een bureautje dat volledig bedolven was onder papieren, boeken, mappen, cd-hoesjes en cassettebandjes. ‘Volgende week dinsdag kan ik bijvoorbeeld.’
Martin ging op de rand van het bed zitten. ‘Jij nog wat drinken?’
Carina schudde haar hoofd. Hij streelde haar arm, haar zij, cirkelde rond de moedervlek op haar rechterheup, streelde haar rechterbeen tot aan de voet, trok zijn hand weer zacht naar boven, zijn vingers gespreid, tot aan de bovenkant van haar dij.
‘Liever niet meer,’ zei ze met een licht hese stem. ‘Ik vind het lekkerder als je nog even tegen me aan komt liggen.’
Martin ging op zijn linkerzij liggen, schoof zijn bovenbenen onder haar billen en legde een hand op haar rechterborst. Na enkele minuten werden zijn oogleden zwaar. De geur van haar lichaam, haar parfum en hun seks leek zich te hebben vermengd tot een gasvormig slaapmiddel. ‘Zal ik het licht uitdoen?’ prevelde hij, net voor hij werkelijk in slaap viel.
‘Ik heb toch gezegd dat ik thuis wil slapen. Morgenochtend om zes uur op. Vroeg met de trein mee.’
‘O ja, dat is waar ook, Dortmund. Lijkt me niet leuk voor je.’ Hij kreunde even.
‘Wat is er, schat? Heb je ergens pijn?’