II
Bij de dienst wilde de telefoniste hem niet doorverbinden.
‘Maar ik moet hem spreken,’ hield Verlinden aan.
‘Het spijt me, maar hij mag niet gestoord worden. Door niemand.’
Het speet haar helemaal niet, de trut. Het kon haar helemaal niets verdommen. Ze genoot er waarschijnlijk van dat hij op deze manier op zijn nummer werd gezet. Misschien had hij haar wel eens beledigd of was hij tegen haar uitgevaren.
‘Kan ik dan met Tom Knegthuis spreken?’
‘Ik zal kijken of hij binnen is. Een ogenblikje. Nee. Wordt niet opgenomen.’
‘Harry Smeets misschien?’
‘Mijnheer Smeets is vandaag afwezig.’
‘Tessa van Drongelen?’
‘Even kijken.’
Hij hoorde geklik, geruis en gestommel op de lijn. Dat was zijn huidige bestaan: geklik, geruis en gestommel.
‘Mevrouw Van Drongelen is in vergadering. Tot drie uur en daarna heeft zij een afspraak buiten de deur. Zal ik haar secretaresse geven?’
‘Nee, doe maar niet. Kan je Hogeveen nog een keer proberen. Het is echt noodzakelijk. Als ik weer terug ben, dan…’
‘Mijnheer Hogeveen mag absoluut niet gestoord worden.’
‘O, daar is-ie zeker te belangrijk voor. Dat vindt-ie zeker…’
‘Kan ik u verder ergens mee van dienst zijn?’
‘Nee.’ Hij klapte de hoorn neer. ‘Trut,’ zei hij toen, ‘stom klotewijf.’
Niemand wilde hem spreken. Ze ontweken hem. Ruim een week geleden had hij een fruitmand en een groot boeket gekregen, en een kaartje met ‘Beterschap’. Hij had alles in de vuilnisbak willen sodemieteren, maar Marjan had hem tegengehouden. Daarna had hij niets meer gehoord van de dienst. Geen contact met Verlinden! Besmettelijk! Hij zat in quarantaine, hier in zijn eigen werkkamer thuis. Waarom had hij verdomme nog een werkkamer? Er viel niets meer te werken. Afgelopen. Schluss. Finito. De scheidsrechter had de wedstrijd voortijdig afgebroken.
Marjan stak haar hoofd om de hoek van de deur. ‘Kom je thee drinken?’
‘Nee.’
‘Iets anders dan?’
‘Nee.’
Hij kreeg het benauwd. Het was of de kamer vacuüm werd gepompt. Moeizaam haalde hij adem.
‘Waarom niet?’
‘Daarom niet.’ Hij zag het begin van tranen in haar ogen. ‘Ik bedoel… ik moet er nog even uit, nog even naar de dienst.’
‘O, hebben ze…?’
‘Ja, ze vroegen of ik even langskwam.’
‘Zie je wel. Het komt heus wel goed.’ Ze glimlachte weer.
Hij reed met de auto naar de dienst. In de buurt was alles volgeparkeerd en hij waagde het niet om te kijken of zijn gereserveerde plek nog beschikbaar was. Straks stuurde de portier hem terug. Een afgang erbij. Waarschijnlijk stond op zijn plaats de patserige auto van Hogeveen. Interim-manager. Bedrieger. Profiteur. Hij parkeerde zo’n vijfhonderd meter bij de dienst vandaan, liep terug en keek vanaf de overkant van de straat naar het gebouw. Daar lagen zijn beste jaren, zijn ambities, zijn prestaties. Hij pakte zijn camera en maakte twee foto’s.
Hier kon hij niet te lang blijven staan. Misschien waren er medewerkers die hem al hadden opgemerkt. Het zoemde door het gebouw: Verlinden staat aan de overkant; hij staat foto’s te maken! Wat, Verlinden? Die is toch ziek? Ja, ja, kantoorziek. Gelach. Bevrijdend gelach. Ze waren nu immers van hem af. Tom voorop, die ondankbare hond.
Maar waren ze van hem af?
Het was nu halfvijf. Over ruim een halfuur zouden de medewerkers naar buiten komen. Hij zou Hogeveen hier moeilijk op kunnen vangen. Anderen zouden het zien. Het was handiger om naar zijn huis te gaan. Hij liep naar zijn auto en reed een tijdje rond. Bij basisschool De Springplank nam hij een foto.
Er kwam een jongetje van een jaar of zes naast hem staan. ‘Is dat voor de krant?’
‘Nee, zomaar, omdat ik het leuk vind.’
De foto kwam uit het apparaat.
‘Kijk, nou kan je nog bijna niks zien.’ Hij wapperde de prent heen en weer. ‘En nou is het echt een foto. Zie je wel?’
‘Mooi, zo’n goochelfototoestel! Heb ik wel ’s eerder gezien, hoor.’
‘Zit jij op De Springplank?’
‘Ja, in groep drie. Ik kan al lezen.’
‘Een mooie school, hè?’
Er kwam een vrouw met een kinderwagen langs, die Verlinden enigszins onderzoekend aankeek. Het jongetje knikte.
‘Die school heb ik gebouwd,’ zei Verlinden. ‘Alles?’ vroeg het jongetje. ‘Alle muren, alle ramen? Ook de wc’s en het gymlokaal?’
‘Ja, alles.’
‘Helemaal alleen?’ Er sprak een diep ontzag uit de blik van het jongetje.
‘Nee, samen met andere mensen. Zo’n mooie, grote school kan niemand alleen bouwen. Dat begrijp je toch wel?’ Het jongetje knikte driftig. ‘Hoe heet je?’ vroeg Verlinden.
‘Timothy.’
Verlinden herhaalde de naam.
Het jongetje lachte even. ‘Nee, niet Timosie, maar Timothy. Maar je mag ook gewoon Tim zeggen.’
Een vrouw kwam met grote passen op hen af lopen. ‘Timothy! Hoe vaak hebben we het al niet gezegd? Je mag niet met…’ Ze keek naar Verlinden. ‘Wat is dat voor een foto?’
‘Van de school, van De Springplank.’
Ze nam het jongetje bij een hand. ‘Kom, we gaan naar huis. Kimberley is ook al thuis.’
‘Wil jij die foto, Tim?’ vroeg Verlinden.
Het jongetje pakte de foto. Daarna trok zijn moeder hem mee naar de hoek van de straat.
Verlinden stapte in zijn auto en reed dezelfde richting uit als de moeder met haar zoontje waren gelopen. Hij zag nog net hoe ze de foto in een gemeentelijke vuilnisbak liet vallen.
Martin wreef de slaap uit zijn ogen. Het was gisteren laat geworden, ruim na twee uur voor hij insliep. De film was een beetje tegengevallen. Daarna waren ze iets gaan drinken in een café dat hij eigenlijk te lawaaierig en te druk vond. Maar dat had hij niet gezegd. Carina kende een meisje dat achter de bar stond. Hij was meegegaan naar haar huis, en ze hadden in haar woonkamer nog een glas gedronken. ‘En wat vind je ervan?’
‘Waarvan?’
‘Nou, hoe het er hier uitziet, natuurlijk.’ Ze was trots geweest. Alsof ze het allemaal zelf had gedaan in plaats van een werkstudent.’ O ja, fantastisch. Inderdaad, net of er een schoomaaktornado doorheen is gegaan.’
Hij was bij Carina gebleven. Toen zij al sliep, lag hij nog wakker. Hij was zelfs een tijdje in de woonkamer gaan zitten om een glas rode wijn te drinken.
Het was nu bijna kwart voor zes. Straks eerst hardlopen, dan douchen, een hapje eten… er moest nog een quiche in het vriesvak liggen… de krant lezen, een beetje tv kijken. Verdomme, die stukken voor morgen over de plaats van de unit Minderhedenbeleid moest hij nog doornemen. Dat was een soort Eremdkörper in de dienst. Ooit in de jaren tachtig opgezet en toen min of meer vanzelf bij Onderwijs, Cultuur en Welzijn ondergebracht, maar nu was het eigenlijk de bedoeling dat het gemeentelijke minderhedenbeleid overal in werd geïntegreerd, bij Economische Zaken en Werkgelegenheid minstens zo veel als bij, pakweg, Onderwijs. Maar Osman Cevic wilde zijn positie niet opgeven. Het lag politiek ook niet lekker om zo’n unit op te heffen. Allochtonen die eruit werden gegooid of heen en weer werden geschoven tussen afdelingen!
Hij deed de stukken in zijn tas, liep naar het gereserveerde parkeervak en reed naar huis. Toen hij zijn flat binnen wilde stappen, werd hij aan de mouw van zijn jas getrokken. Verlinden.
Martin draaide zich om.
‘Ik moet u spreken. U ontwijkt me. Dat kan zo niet langer.’
‘Mijnheer Verlinden. De situatie is toch duidelijk. Maar als dat niet zo is, wil ik het nog wel een keertje zeggen. U was helaas niet te handhaven als hoofd van de dienst, daar was iedereen het over eens, van hoog tot laag, binnen en buiten de politiek, inclusief de gemeentesecretaris. Elk aanbod voor een andere functie heeft u…’
Verlinden stak een sigaret op.
‘Elk aanbod voor een nieuwe functie heeft u afgewezen,’ vervolgde Martin. ‘Toen heeft u zich ziek gemeld. Het ligt verder buiten mijn competentie om daar iets aan te veranderen of andere voorstellen te doen of om…’ Plotseling had Martin er genoeg van. ‘Goedemiddag, mijnheer Verlinden, nog een prettige avond.’
Verlinden pakte hem weer bij zijn arm. ‘Zo makkelijk kom je niet van me af. Ik ben geen ouwe jas die je zomaar weg kan mieteren.’
‘Mijnheer Verlinden. Dit is een herhaling van zetten. Ik raad u aan om opnieuw contact op te nemen met uw behandelend arts, misschien een gesprek met de psy…’
‘Ik ben niet gek,’ onderbrak Verlinden. ‘Wat denk je eigenlijk wel? Dat ik…’
Martin stapte de entree van de flat binnen, maar Verlinden volgde hem. Martin probeerde hem te negeren en maakte de deur naar de hal met de lift open. Verlinden wilde direct achter hem naar binnen te glippen.
Martin vloekte. ‘Dit kan echt niet. Dat moet u begrijpen. Ik wil dat u onmiddellijk verdwijnt.’
‘Ik eis een gesprek, een eerlijk, open gesprek.’
‘Mijnheer Verlinden. Hiermee doet u uw zaak meer kwaad dan goed. Een gesprek is zinloos. Echt waar.’ Martins ergernis overheerste nu ruimschoots zijn medelijden met Verlinden.
‘Je wilt niet met me praten, omdat je argumenten niet deugen.’ Verlinden gooide de peuk van zijn sigaret op de grond en trapte hem uit. ‘Je bent bang dat je toe moet geven, dat ik gelijk heb. En dan ga je zelf voor de bijl, dat weet je verdomd goed.’
‘Mijnheer Verlinden, voor eens en altijd. U gaat nu weg, u vertoont zich hier niet meer en u valt me niet meer lastig. Begrepen?’
Verlinden stak een nieuwe sigaret op en blies de rook uitdagend in Martins richting.
‘Als u dit gedrag niet staakt, zal ik genoodzaakt zijn om de politie te waarschuwen.’
Verlinden reageerde niet.
‘Ik neem aan dat u laatst ook degene was die hier midden in de nacht aanbelde, maar zich niet bekend maakte. Is dat ook een onderdeel van uw strategie?’
‘We moeten met elkaar praten. Ik kan het allemaal uitleggen,’ zei Verlinden. Er klonk een halve snik door in zijn stem.
Martin dacht aan al die bedrijven en instellingen die hij had doorgelicht en waarvoor hij reorganisatievoorstellen had ontwikkeld en aan al die mensen die tegen hun zin herplaatst waren, van wie verantwoordelijkheden en taken waren afgenomen en vooral aan die mensen die aan de kant waren gezet. Allemaal leed, ellende en een vracht rancune. Maar daar kon hij zich niet echt iets van aantrekken, hoe dramatisch het af en toe ook was. Zakelijk blijven, dat was het motto, geen valse sentimenten. Enkele mensen moesten soms lijden om honderden of misschien wel duizenden medewerkers prettiger of beter te laten functioneren. Bedrijven, maar ook ambtelijke instellingen waren tenslotte geen sociale werkplaatsen. ‘Waar gehakt wordt, vallen spaanders,’ zei Pieter, zijn collega, altijd. Niet bijster origineel, maar daarom niet minder waar. Verlinden was zo’n spaander. Er was Martin veel aan gelegen om hem ergens anders aan een geschikte functie te helpen, maar zolang Verlinden zelf elke medewerking weigerde, was dat onmogelijk.
‘Mijnheer Verlinden, dit is echt de allerlaatste keer dat ik het zeg.’ Martin wist dat hij zichzelf herhaalde, maar hoopte toch door te dringen in het hoofd van Verlinden. ‘Er valt niets meer te praten. Er zijn beslissingen genomen en die zijn onomkeerbaar. Als u het wilt hebben over uw situatie, moet u dat doen met medici, met psychologen. Gaat u anders nog eens naar uw huisarts en legt u het aan hem voor.’
Martin liep de hal binnen en sloot de deur zo snel achter zich dat het voor Verlinden onmogelijk was om in zijn slipstream mee te gaan. Hij hoorde Verlinden roepen, zijn stem sloeg een halve octaaf over. ‘Ik krijg je wel. Je bent nog niet van me af!’
‘Heb je nog wat in de aanbieding?’ vroeg Clemencia.
Dennis schudde zijn hoofd.
‘Je maakt mij niet wijs dat je de laatste dagen niks gehoord hebt.’
‘Nee, ik zweer ’t, helemaal niks. Nou ja, gewoon, de bekende shit, maar niks over… over…’
‘Over dat lijk,’ vulde Balm aan.
‘Niemand die heeft lopen opscheppen of zo, geen spannende verhaaltjes?’
Dennis pakte een sigaret en een aansteker.
‘Niet in de auto,’ zei Balm.
‘Dan rook ik buiten wel.’
‘Wil je misschien terug naar huis lopen?’ vroeg Clemencia.
Ze stonden op de weg langs de stille kant van het kanaal. In de verte kwam een jogger aan. De man was niet jong meer, maar hij hield nog een behoorlijk tempo aan.
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Jij gaat binnenkort weer ’s praten met die jongens van het Bunsterplein,’ zei Balm. ‘En als jij wat hoort, dan horen wij het weer van jou. Je weet hoe je ons kunt bereiken.’
Dennis zei niets.
‘Oké?’
‘Oké.’
Richard keek schuw naar Mireille. ‘Wat moet zij hier? Wie heeft haar gestuurd?’
‘Ze is meegegaan. Dat is toch…’
‘Ik wou zien hoe het met je gaat,’ onderbrak Mireille hem.
‘Ja, gewoon voor de aardigheid,’ vulde Felix aan.
‘O, voor de aardigheid.’
Mireille begon te vertellen. Over haar studie, haar kamer, haar werk in La Malène. ‘Echt heel leuk en het verdient goed. In het weekend ben ik na een drukke avond soms wel gigantisch gesloopt, dan zit ik er helemaal doorheen, maar dat hoort erbij.’
Richard knikte.
‘En weet je dat het later op je cv heel goed staat als je een aantal jaren in de horeca hebt gewerkt? Dat betekent dat je met mensen om kan gaan, dat je goed opgewassen bent tegen stress. Allemaal dat soort dingen.’ Ze vertelde een anekdote over een klant die voor meer dan honderd gulden had gegeten, maar daarna niet kon betalen. ‘Hij had geen cent. Bleek later dat-ie dat overal flikte. Een soort eetpiraat. Hij had al een paar keer vastgezeten, maar dat kon hem geen fuck schelen, zolang hij in de gevangenis ook maar te eten kreeg.’
Felix keek naar Mireille. Ze praatte maar door, terwijl Richard geen enkel teken van interesse gaf. Voor hetzelfde geld hoorde hij niets, ging het volledig langs hem heen.
‘En laatst hadden we klanten en die hadden enorm zitten schransen, en toen we vroegen of het had gesmaakt, zeiden ze dat ze nog nooit zo slecht hadden gegeten. Alles was mis volgens hen. Daarom wilde ze de rekening ook niet betalen. Zeiden ze. Goed, de baas erbij en zo. Uiteindelijk kregen ze een soort korting.’
Mireille stak een sigaret op. Richard ook. Felix werd in rook gehuld. Hij wilde erin verdwijnen.
‘En hoe is het met jou hier?’ vroeg Mireille. ‘Gaat ’t een beetje?’
‘Net wat je zegt, een beetje.’ Voor het eerst brak er een begin van een glimlach door op Richards gezicht.
Mireille vroeg door over de kliniek, maar Richard zei dat hij er niets over mocht vertellen. ‘En helemaal niet over Irma.’
Felix fietste met Mireille mee naar haar kamer en volgde haar naar boven. Het was kwart voor drie, maar Mireille haalde toch bier uit de ijskast. ‘Ik heb dorst gekregen, jij ook?’
Ze dronken en praatten over Richard.
Na een klein halfuur stond Felix op. Mireille ook. Ze omhelsde hem.
‘Ik vind het zo triest voor hem,’ zei ze tussen twee zoenen door. ’t Is ook net of je hem niet kan bereiken, of-ie achter een soort muur zit. Dat had-ie altijd al een beetje, maar nu…’
Felix voelde haar huid, haar borsten, legde zij n handen op haar billen. Ondertussen dacht hij aan het bezoedelde slipje dat nog steeds in zijn broekzak zat. Mireille knoopte zijn overhemd open, trok de rits van zijn spijkerbroek naar beneden. Half struikelend belandden ze op haar bed.
Nadat ze de liefde hadden bedreven, lagen ze nog een tijdje in elkaars armen.
‘Jij bent heel anders dan Richard, volgens mij.’
‘Anders maar toch hetzelfde.’
Mireille richtte zich op, steunend op een elleboog.’ En wat-ie zei over Irma, wat betekende dat? Jullie moeder heette toch Irma?’
‘Ja, Irma.’
‘En jij had een andere vader. Daarom ben je natuurlijk ook anders dan Richard.’ Mireille liet zich weer terugzakken. ‘Heb je je vader eigenlijk nog wel ’s gezien?’
Hij zei niets.
Mireille herhaalde haar vraag, terwijl ze met haar hand over zijn buik streek, schaamhaar om haar vinger wond.
Hortend en stotend vertelde hij over zijn contacten met Hogeveen. Dat hij hem gesproken had, maar dat hij zichzelf niet bekend had gemaakt.
‘Dus als leerling-journalist?’ vroeg Mireille. ‘Cool, hoor. En wat ben je te weten gekomen?’
‘Niet veel. In feite niks. Tenminste niet over zijn periode met Irma. Waarom-ie bij haar weg is gegaan en dat soort dingen. Daar wil-ie niet over praten.’
‘Misschien had je moeten zeggen dat je haar zoon bent, zijn zoon. Dan zou hij zich zeker bloot geven.’ Ze lachte even en sloeg het dekbed terug. ‘Bloot.’
‘Dat wil ik niet,’ zei Felix. ‘Hij hoeft helemaal niet te weten dat-ie… Ik wil verder trouwens ook niks met hem te maken hebben. Wie weet wat-ie dan gaat claimen of zo. Bovendien krijg ik dan waarschijnlijk allemaal mooie praatjes te horen, waarmee hij zichzelf vrijpleit. Dat wil ik helemaal niet. Ik wil alleen maar…’
‘Hoef je niet meteen zo boos te worden,’ zei Mireille.
Hij ademde diep in en uit. Twee keer, drie keer. ‘Je hebt gelijk.’
‘Shit, het is al bijna vijf uur. Ik moet naar La Malène. Jij mag nog wel even blijven liggen als je wilt.’
Tegen zes uur fietste hij naar zijn kamer waar hij zich een tijdje met zijn studie bezighield. Eerst een opdracht voor Opbouw: een persbericht van de politie waar hij een kort artikel van moest maken. Daarna boog hij zich over de reader met artikelen voor het vak Sociologie. Maatschappelijke structuren, maatschappelijke verhoudingen, immigratie, bevolkingsstatistieken. Zijn ogen vielen bijna dicht boven de grijze teksten vol jargon. Hij keek op zijn horloge: acht uur geweest. Hij had honger, maar er was niets in huis, zelfs geen droge boterham. Het schilderij van Richard had hij boven zijn werktafel gehangen. De mannetjes liepen met hun zware vracht in een maanachtig landschap. Ze waren enigszins onhandig geschilderd, maar daarom juist ontroerend. De symboliek lag er duimendik bovenop, maar misschien dat Richard het helemaal niet zo had bedoeld.
Hij ging naar buiten om ergens iets te eten te halen. De shoarmatent op de hoek was gesloten, waarschijnlijk de zoveelste eigenaar die het niet had gered. Hij pakte zijn fiets en reed in de richting van de binnenstad. Stel dat hij bij La Malène binnen zou vallen om te eten en bediening door Mireille zou eisen. Nee, veel te duur. Dan was hij in één keer zijn halve maandbudget voor eten kwijt.
Er was maar één plek waar hij naartoe kon. Hij hoorde Mireilles stem weer. Waarom ga je niet naar hem toe? Zeg dat je zijn zoon bent. Nee, dat niet. De zoon van Irma. Welke zoon? Zeer waarschijnlijk kende hij maar één zoon. Hij was die ene zoon die verhaal kwam halen. Die een verhaal kwam halen, die een verhaal wilde aanhoren. Voor Richard, omdat die het zelf niet kon of niet wilde.
Er brandde geen licht achter het raam van Hogeveens flat. Voor de zekerheid belde Felix aan. Geen reactie. Hij belde nog eens. Tevergeefs. Hij werd kwaad. Hogeveen moest er zijn. Nu was hij weer weg, onttrok hij zich opnieuw aan zijn verplichtingen. Hij liep naar de parkeerplaats bij Hogeveens flat. Daar stond zijn Alfa Romeo, een glanzende wagen, een auto met glamour, allemaal uiterlijk vertoon. Waarschijnlijk was hij wel thuis en lag hij met Carina in bed. Hij zag hun lichamen, hoorde hun geluiden, rook hun van seks doordesemde zweet. Snel keek hij om zich heen. Niemand te zien. Hij haalde de sleutelbos uit zijn zak en trok met een van de sleutels een lange, scherpe streep door de lak van de zijkant van de Alfa.
Harry Smeets was er al met zijn vrouw, Osman Cevic, Tessa van Drongelen die een vriendin bleek te hebben, Karel Tuling. Martin stelde Carina aan de anderen voor. Deze bijeenkomst van afdelingshoofden en unitmanagers met hun eventuele partners was een van de pogingen om de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Natuurlijk, samen gaan bowlen was inmiddels verschrikkelijk ouderwets en belegen, maar daarom misschien juist weer leuk. Paste in de retrotrend. Op laser games, paintball en karten waren mensen ondertussen ook uitgekeken. De tijd was mogelijk rijp voor een bedrijfsuitstapje met ganzenbord en monopoly.
Tom Knegthuis kwam binnen. Alleen. Martin had van Saskia iets gehoord over zijn scheidingsperikelen.
Hij wilde Carina aan hem voorstellen.
‘Tom!’ zei Carina. ‘Tommie Knegthuis!’ Ze sloeg haar armen om hem heen en zoende hem op beide wangen. Carina en Tom bleken elkaar te kennen vanaf hun jeugd; ze hadden op dezelfde school gezeten.
Ze waren precies met zestien mensen, zodat er vier kwartetten voor de bowlingbanen konden worden geformeerd. Carina was bij Tom ingedeeld, Martin zelf bij Tessa van Drongelen en haar vriendin en Osman Cevic. Vanuit een ooghoek keek hij af en toe naar Carina en Tom, die nog steeds druk in gesprek waren en door de andere leden van hun kwartet erop moesten worden geattendeerd als ze aan de beurt waren.
Na het bowlen gingen ze naar een restaurant. Martin zat aan de ene kant van Carina, Tom aan de andere. Af en toe ving hij vaag iets op van hun conversatie. Weet je nog toen… En Lakerveld, die kon helemaal geen orde houden… Heb je Eva nog wel ’s gezien, die is toch…?
Ondertussen deed Martin zijn best om een onderhoudend gesprek te voeren met de vrouw van Harry Smeets. Ze bezwoer hem dat de sfeer op de dienst enorm verbeterd was de laatste tijd. ‘Ik merk het gewoon als Harry thuiskomt. Hij is zo anders dan voorheen, toen met Theo Verlinden. Ik bedoel, nu zijn er ook problemen, maar die ziet-ie eerder als uitdagingen, terwijl voorheen…’ De woordenstroom bleef vloeien.
Rond twaalf uur ging Martin met Carina in een taxi naar huis.
‘Het was voor jou wel leuk, geloof ik, met Tom Knegthuis.’
Carina zoende hem.’ Hoor ik daar een jaloerse ondertoon in je stem?’
‘Nee, dat niet, maar…’
‘Maar wat?’
‘Jullie sloten je misschien wel een beetje af van de anderen.’
‘We hadden elkaar ook al zo lang niet meer gezien. Langer dan vijftien jaar!’
‘Jeugdvrienden.’
‘Ja, we zijn destijds nog een tijdje met elkaar gegaan.’ Carina lachte. ‘Na een werkweek van school, toen raakte het aan, terwijl ik hem toch al veel langer kende. Grappig, hè, dat ik hem nou weer tegenkwam, dat-ie in feite bij jou werkt. Had ik nooit kunnen denken.’
In zijn flat gingen ze meteen naar zijn slaapkamer. Carina verdween in de badkamer. Hij kleedde zich uit en ging op bed liggen, moe, maar klaarwakker. Veel te wakker. Verlinden. Van die man was hij nog niet af, maar er was weinig tot niets wat hij kon doen, behalve alle medewerkers van de dienst waarschuwen dat ze elk contact met hem moesten vermijden. Dat zou alleen maar tot nieuwe problemen kunnen leiden. Voorlopig waren er complicaties genoeg. Tom Knegthuis. Voormalig vriendje van Carina. Nu weer opgedoken. Toen hij met Carina het restaurant verliet, hadden ze elkaar weer omhelsd. Martin vermoedde dat ze een afspraak hadden gemaakt, maar had het niet goed kunnen horen. Het leek hem niet verstandig om Carina ernaar te vragen.
Hij had niet gemerkt dat Carina naast hem stond, in een miniem slipje en een sexy beha, allebei in tijgerprint. ‘Het leek of je sliep met je ogen open.’