I3

 

‘Met Dennis.’

Balm knikte naar Clemencia die de hoorn van een ander toestel opnam.

‘Vertel ’t maar ’s.’

Dennis haalde zeer hoorbaar zijn neus een paar keer op.

‘Te veel coke, Dennis?’ vroeg Balm.

‘Lul niet, anders leg ik meteen neer.’

‘Verkouden dan, oké? Pas goed op jezelf.’

‘Dat geintje bij het spoor, weet je wel?’

‘Ja, wat is daarmee?’

‘Gerry, Fons, Ricky en Ahmed.’

‘Dat zijn vier mooie namen,’ zei Balm, terwijl hij ze noteerde. Twee kwamen hem bekend voor. Fons en Ricky. Een kleine twee jaar geleden hadden ze een drankwinkel overvallen. Ze hadden de eigenaar neergeslagen, de kas leeggehaald en een fles whisky meegenomen, één fles, niet eens de duurste. Ze waren al gepakt toen Fons achter een schuurtje, nog geen kilometer van de plek van de overval, de fles aan zijn mond zette.

 

Verlinden zat op zijn werkkamer met de foto’s voor zich. De bewijzen, hij kon ze aan iedereen overleggen die het vroeg. Het probleem was alleen dat niemand het vroeg. Niemand was geïnteresseerd. Gisteren had hij nog gebeld met Kuypers, de voorzitter van de partijafdeling. Die had hem tenminste welwillend aangehoord, had ook gezegd dat het heel vervelend was, oneerlijk. ‘Je verdiensten voor de stad worden op deze manier aan het zicht onttrokken.’ Maar ja. En toen kwam het. De nieuwe, bedrijfsmatige aanpak waar de gemeente voor had gekozen, de problemen op de dienst, waar hij natuurlijk niets aan kon doen, maar waar hij wel verantwoordelijk voor werd gesteld. Ja, het was hard, maar zo gingen tegenwoordig de dingen nu eenmaal. Dat kwam ook door de pers die erbovenop zat, ook de lokale tv-zender. Verlinden dacht weer aan de jongeman die hem was komen interviewen en aan de brutale vragen die hij had gesteld over fraude, bedrog en blunders. Op een gegeven moment had hij het gesprek afgebroken en de interviewer met de cameraman de deur uitgewerkt. Naar de uitzending had hij niet willen kijken en Marjan had hij verboden om dat te doen.

De foto’s. De schouwburg, helemaal verbouwd, een kleine zaal erbij, een grand café, een restaurant. Basisschool Het Kompas. Het Prismacollege, uit binnen- en buitenland kwamen er architecten kijken. Buurtcentrum Kwartslag; eerder hadden er een paar haveloze keten gestaan. Blijf-van-mijn-lijfhuis; had niet zijn eerste en grootste sympathie, maar dat persoonlijke gevoel had hij altijd opzij weten te zetten. Sportpark Zuidcomplex. Sporthal Meerenburg; twee zalen, ingebouwde sauna.

Wie deed hem dat na? Hogeveen in ieder geval niet.

Op de dienst was nu alles waarschijnlijk weer een beetje bijgetrokken. Hogeveen moest inmiddels beter begrijpen hoe de dienst in elkaar zat en waarom de dingen gebeurden zoals ze gebeurden. De tijd was rijp om weer eens contact met hem te zoeken.

 

Er kwam net een man de flat uit die zich moeizaam op krukken voortbewoog. Zijn rechterbeen zat in het gips, smetteloos wit. Felix hield de deur voor hem open.

‘Dankjewel.’

Felix belde aan.

‘Wie is daar?’

‘Frits Blekemolen.’

Het was even stil over de intercom.

‘U weet wel. Ik heb u geïnterviewd voor een opdracht van mijn school.’

‘Dat weet ik nog heel goed.’ Er klonk wat gekraak over de intercom alsof het apparaat commentaar leverde op Hogeveens woorden. Daarna sprong de deur al uit het slot. Felix was verrast. Hij ging met de lift naar boven. Hogeveen stond hem in de hal op te wachten, huiselijk op pantoffels, een smalle leesbril op het puntje van zijn neus.

‘Kom binnen.’ De toon was zakelijk. ‘Ga zitten. Vertel het ’s. Met welke verhaal kom je deze keer bij me? Wat heb je nu weer verzonnen?’ Hogeveen glimlachte, legde zijn bril op de krant.

‘Verzonnen? Het gaat om het interview. Ik zou graag nog wat meer willen weten over…’

Hogeveen onderbrak hem, zijn stem was scherp. ‘Hoe heet je?’

‘Frits Blekemolen. Ik heb…’

Hogeveen stak zijn hand op in een gebaar dat alleen maar kon betekenen: zwijg. Hij herhaalde zijn vraag.

‘Ik… eh…’ Het was onduidelijk wat Hogeveen wist, wat hij vermoedde.

‘Op je opleiding kennen ze geen Frits Blekemolen. Volledig onbekend. Mister Mystery. Wat is je bedoeling, waarom heb je gelogen?’

Felix liet zijn blik door het vertrek gaan. Op de grote glazen salontafel lagen dezelfde twee fotoboeken als bij zijn vorige bezoek.

‘Ik vraag het nog één keer: waar is het je om begonnen, wat zit hierachter?’

‘Ik… ik moest echt zo’n interview maken, die opdracht.’

Hogeveen keek hem even schattend aan, pakte zijn bril en legde hem weer neer. ‘Goed, laat ik aannemen dat dat klopt, maar dan is je naam dus niet Frits Blekemolen.’

‘Nee, zo heet ik niet.’

‘Hoe dan wel?’

‘Dat doet er niet toe.’

Hogeveen schoof iets naar voren op zijn stoel. ‘Laten we zeggen dat ik bepaal of dat er toe doet of niet. Hoe heet je, wat ben je, wat wil je?’

‘Ik… eh, ik heet Richard.’ Niet meer. De rest kon altijd nog. Als Hogeveen verder vroeg kon hij Richards achternaam geven. Felix voelde iets langs zijn benen strijken. Hij aaide de poes van Hogeveen over zijn kop.

Hogeveen leek even te twijfelen. Hij leunde weer achterover, wreef met zijn hand over zijn wang. ‘Richard dus. En dat moet ik geloven?’

‘Dat moet u zelf weten. Ik kan m’n studentenkaart laten zien, als u dat wilt.’ Goed dat hij die kaart in de zak van zijn jack had gehouden. Altijd makkelijk zo’n tweede identiteit.

‘Richard,’ herhaalde Hogeveen.

‘Ja.’

Hogeveen keek hem peinzend aan. ‘Richard… Dat is ook toevallig.’

‘Wat is toevallig?’

‘Een heleboel, maar bij mijn vriendin werkt een jongeman, als hulp in de huishouding. Hij heet ook Richard. Een merkwaardige samenloop van omstandigheden.’ Hogeveen keek hem onderzoekend aan over de rand van zijn leesbril. ‘Jij bent toch niet die… eh…’

Felix knikte.

Hogeveen leek even uit het veld geslagen. ‘Maar…’ Hij stond op, liep door de kamer, pakte een boek, legde dat ergens anders neer, ging weer zitten. ‘Dus jij bent ook díe Richard. Jij bent bij mijn… Dat is toch…’ Hij hief zijn handen en liet ze weer vallen.

Felix zweeg. Hogeveen boog zijn hoofd, ademde diep in en uit.

Felix meende hem licht te horen snuiven.

‘Je bent bij haar binnengedrongen,’ zei Hogeveen uiteindelijk, op een toon alsof hij na moeizaam zoeken de oplossing van een probleem had gevonden. ‘Een soort infiltratie, spionage. Krankzinnig gewoon, te gek voor woorden. Was het vanwege mij?’ Opnieuw die onderzoekende blik. ‘Wilde je via haar soms meer over mij te weten komen?’

‘Misschien,’ mompelde Felix. Even voelde hij haar lichaam weer, rook hij haar geur. Hij zou haar foto uit zijn binnenzak kunnen halen. Kijk, Carina. Waar was dat? In Griekenland zeker.

‘Wat zeg je?’

‘Misschien.’ Zijn handen rond haar borsten.

‘Je bent een bedrieger. Misschien moet ik dit aangeven bij de politie of op z’n minst melden bij je school.’

Felix haalde zijn schouders op. Het deed er nu niet meer toe. Hogeveen had de gore moed om hém een bedrieger te noemen. De omgekeerde wereld.

‘Ik zal mijn vriendin meteen bellen,’ zei Hogeveen. Hij begon een nummer in te toetsen, maar legde de hoorn voortijdig neer. ‘Nee, dat kan later wel. Ze is trouwens ziek, misschien…’

‘Ja, ze is ziek,’ zei Felix. ‘Ze ligt in bed.’

‘Hoe weet jij dat?’

‘Ik was er vandaag. Woensdag, mijn vaste dag.’

‘Dus jij was er terwijl zij in bed lag?’

‘Ja. Is dat zo gek?’ Hij had zin om Hogeveen verder te provoceren. ‘Ik heb wel ’s vaker een vrouw in bed zien liggen. M’n moeder ook. Alleen kan ik het me niet meer herinneren; daar was ik te jong voor.’

Hogeveen vloekte. Hij kwam weer overeind, deed een stap in de richting van Felix, maar leek zich in te willen houden en bleef staan. ‘Wat zit hierachter?’

‘Nieuwsgierigheid,’ zei Felix.

‘Nieuwsgierigheid? Waarnaar dan? Wat wil je weten? Waarom heb je het op mij voorzien?’

‘Daarom.’ Felix wist niets beters.

Hogeveen maakte weer een licht snuivend geluid. ‘Daarom… Je zult toch echt met een betere verklaring moeten komen. Anders…’ Hij maakte zijn zin niet af. Het leek of hij plotseling een verband had gelegd, een lijn had getrokken tussen het verleden en het heden.’ Richard. Je heet toch Richard?’

Felix knikte.

‘Toch niet toevallig Richard Kar… eh, Richard Karmeling?’

‘Ja, Richard Karmeling.’

‘Dus je bent…?’ Hogeveen zweeg. Verbijstering en ongeloof spraken uit zijn ogen. Ze zaten een tijdje tegenover elkaar zonder dat er iets gezegd werd. Ten slotte liep Hogeveen de kamer uit. Hij kwam terug met een glas water dat hij in een paar teugen leegdronk. ‘Irma’s zoon,’ zei hij. ‘Dat kleine jochie, Richard… Ritchie, zoals ze meestal zei, de zoon van de man die… die bij dat ongeluk… Jezus nog aan toe.’ Hij bleef een tijdje met zijn handen tegen zijn wangen gedrukt zitten. ‘Richard… Ongelooflijk gewoon. Ik dacht de hele tijd al… vanaf de eerste keer dat ik je zag. Je gezicht, het kwam me bekend voor. Je lijkt op ’r, weet je dat?’ Hogeveen zag eruit alsof hij deze verrassing slechts met moeite kon verwerken.

‘Ja, dat weet ik. Dat zeggen mensen wel meer, mensen die haar gekend hebben of die een foto van haar zien.’

‘Wil je wat… eh, wil je wat drinken?’

‘Bier graag. Ik heb dorst.’

Hogeveen verdween naar de keuken. Het duurde enkele minuten voor hij terugkwam met bier en een glas rode wijn. Ze dronken zwijgend.

‘Irma,’ zei Hogeveen ten slotte.

‘Je hebt haar in de steek gelaten,’ zei Felix.

Met een verstoorde blik keek Hogeveen hem aan. ‘In de steek gelaten?’

‘Ja.’

‘Het was gewoon afgelopen, die relatie tussen ons. Het ging niet meer. Einde verhaal. Dat gebeurt nu eenmaal wel ’s, overal, elke dag, bij allerlei mensen. We hadden geen contract of zo. We hadden elkaar geen eeuwige trouw beloofd, en zelfs dan…’

‘O, ’t is universeel, en daarom mag het zeker.’ Felix dronk van zijn bier. ‘Stel dat Carina van vandaag op morgen bij je weg zou gaan. Zou je het dan ook zo vanzelfsprekend vinden?’

‘Carina heeft hier niets mee te maken.’

Felix herhaalde zijn vraag.

‘Dat doet ze niet.’

‘Daar zou ik maar niet zou zeker van wezen, als ik jou was.’

‘Hoezo? Wat is er dan?’

Hij keek Hogeveen alleen maar aan.

‘Heeft ze iets verteld of zo? Heeft ze verteld over Tom?’

Felix reageerde niet op de vragen. ‘Ik wil weten waarom je bij haar weg gegaan bent, bij Irma, waarom je haar hebt laten barsten, gewoon van de ene op de andere dag. Ze is eraan kapotgegaan, helemaal kapot, dat weet je toch wel?’

Hogeveen pakte zijn glas, maar zette het neer zonder ervan te hebben gedronken. ‘Kijk, ik ben je geen verantwoording schuldig, maar ik wil het je wel vertellen. Daar heb je misschien ook recht op. Er is ook niets geheims aan. Het was net zoals bij andere mensen die uit elkaar gaan. Het lukte gewoon niet meer. Ik weet het. Ze was je moeder, dus het was ontzettend vervelend voor jou…’

‘Vervelend?’ vroeg Felix. ‘Vervelend? Het was godverdomme zwaar fucking klote en dat is het nog altijd. Weet je dat wel?’

‘Goed, zwaar klote dan,’ gaf Hogeveen toe. ‘Maar het ging gewoon niet meer. Onvoorspelbaar was ze, vreemd, chaotisch. Soms ook heel leuk en dan was het ontzettend gezellig en lekker, maar een dag daarna haalde ze zich de gekste dingen in haar kop. Ik heb het echt nog een flink tijdje volgehouden toen het al lang niet meer ging, maar d’r was niet met haar samen te wonen. Voor mij niet tenminste.’

‘En toen heb je haar gedumpt.’

‘Ja, maar…’

Felix kwam overeind. ‘Je heb haar gedumpt. Ballast. Een moeilijk mens. Weg ermee!’ Hij schreeuwde nu bijna. ‘Wat kon jou het schelen? Als jij je maar lekker voelde, als jij maar een leuke, lekkere vrouw in bed had. Toch?’

Hogeveen boog zijn hoofd. Hij wilde het verdomme ontwijken, zoals hij alles had ontweken, destijds ook met Irma. Hij liep weg voor zijn verantwoordelijkheden, wilde zich eruit lullen. Daar was hij goed in, een professionele zich-eruit-luller.

‘Zo is het toch?’ hield Felix aan.

Hogeveen zei nog altijd niets.

‘Ik moet het godverdomme weten. Ze was mijn moeder.’ Hij tastte in de binnenzak van zijn jack, haalde de twee foto’s eruit en liet die van Carina aan Hogeveen zien.

Hogeveen reikte naar de foto, maar Felix deed een stap terug.

‘Kijk, zo ging het, zo was het.’ Hij verscheurde de foto en liet de snippers op de grond dwarrelen. ‘Dat heb je gedaan. Je hebt haar kapotgemaakt.’

Hogeveen kwam nu ook overeind. ‘Hoe kom je aan die foto?’

‘Daar heb je geen moer mee te maken. Waarom heb je Irma laten barsten?’

‘Waar heb je die foto vandaan?’

‘Waarom heb je je niks aangetrokken van hoe het met haar ging? Ze had afgedaan voor jou, compleet afgedaan.’

Hogeveen herhaalde zijn vraag.

‘Zelfs je kat zou je niet zo in de steek laten. Daar zorg je voor. Waarom dan niet voor Irma? Dat had ze nodig, iemand die voor haar zorgde. Alleen kon ze het niet. Dat had je kunnen weten. Nu hoeft het allemaal niet meer. Nu is ze dood. Zelfmoord, weet je dat? Maar eigenlijk was hetgeen zelfmoord. Eigenlijk heb jij…’

Hogeveen greep hem beet. Eindelijk een omhelzing. Meer clan een koele handdruk, veel meer. ‘Hoe kwam je aan die foto?’

Felix lachte. Die foto, alsof het daarom ging. ‘Heb ik van haar gekregen, als aandenken. Vandaag, toen ze in bed lag. Ik maakte schoon, ik stofzuigde, ook in de slaapkamer. Toen hebben we… je weet wel.’ Hij wilde het zo ordinair mogelijk maken en stak de duim van zijn rechterhand tussen zijn wijs- en middelvinger.

‘Nee!’ Hogeveen schudde hem door elkaar. ‘Nee! Je liegt. Het is nietwaar. Je liegt.’

‘Die moedervlek op haar rechterheup, die…’

‘Nee!’

Felix lachte. Hij bleef lachen totdat de pijn te hevig werd.

 

Verlinden keek op de wekkerradio: 0i.i7. Hij lag nu bijna twee uur in bed, naast een onschuldig slapend lichaam. Af en toe maakte Marjan een licht kermend geluid. Hij had de neiging om het over te nemen, mee te kermen om daarmee het beeld van Hogeveen achter zíjn bureau, Hogeveen op zíjn parkeerplaats, Hogeveen op zíjn plek in het managementteam, Hogeveen in gesprek met Saskia, zíjn secretaresse, te laten verdwijnen.

Het was hetzelfde patroon als de laatste dagen: slaperig als hij naar bed ging, dan een tijdje aan de rand van de slaap, vervolgens net of zijn lichaam ergens voor terugschrok, voor een diepe, duistere afgrond, die hem wenkte en waar hij bang voor was. Dan voelde hij zich met de minuut wakkerder worden. Hij stapte voorzichtig uit bed en trok de kleren aan die op de stoel lagen. Marjan draaide zich op haar andere zij. Hij hield zijn adem in. Ze sliep door.

Hij zat een tijdje aan de eetkamertafel en rookte een sigaret. Rookte nog een sigaret, pakte de foto’s.

Hij wilde weg, de deur uit, naar buiten. Het was hier benauwd.

Er was iemand die hem dit allemaal had aangedaan. Die mocht niet ongestraft blijven.

 

Martin had zijn adem weer onder controle, zijn handen trilden niet meer. Hij schoof het gordijn een stukje open en keek naar buiten. Bijna halftwee. Stil op straat, maar het leek handiger om nog een tijdje te wachten. Nu durfde hij ook weer te kijken zonder dat de paniek hem aanvloog en hem ademloos liet, zijn hart op hol, zwetend over zijn hele lichaam.

Enkele keren had hij op het punt gestaan om Carina te bellen, maar hij had het niet gedaan. Het was beter als ze niets wist, als niemand iets wist. Hij hoorde de stem van de jongen weer, van Richard. De moedervlek. Ze zou denken dat hij het bewust gedaan had, om wraak te nemen, terwijl het een stompzinnig ongeluk was. Natuurlijk, hij had geslagen. Hard, mogelijk te hard. Hij had de woede van zich afgeslagen op dat gezicht dat uit een troebel waas naar voren stak en hem hatelijk aankeek. Richard had ook teruggeslagen. En daarna hij weer, hard. Harder dan hij ooit had geslagen om het beeld van die spottende ogen te vernietigen. Richard viel naar achteren. Misschien was het fantasie, maar hij wist niet hoe het anders kon zijn gebeurd. Eén ding wist hij wel: alles was in elkaar geschoven. Eerst Richard die hem had bedrogen met dat pseudoniem, dan de stompzinnige verwijten over Irma, die hysterica, en ten slotte de opmerkingen over Carina. Het was te veel geweest, alles boven op elkaar.

Maar dan nog.

Bobbie zat in de gang, leek op zijn hoede.

In de badkamer maakte Martin zijn gezicht nat. Daarna keek hij in de spiegel. Een man van tweeënvijftig staarde hem aan met een desperate blik. Hij staarde even desperaat terug, vertrok zijn mondhoeken, wreef over zijn gezicht. Op een keerpunt in zijn bestaan, zo heette dat.

‘Op een keerpunt in je bestaan,’ fluisterde hij.

Hij voelde aan zijn rechterwang. Ja, daar had Richard hem geraakt. Het jukbeen deed pijn. Richard moest met zijn hoofd ongelukkig op de stoelleuning zijn gevallen. Zoals hij daar had gelegen, was het net of hij elk moment weer op kon staan. Een grapje: ik ben even gaan liggen; trek je er niets van aan.

Martin ging naar de kamer. En nu? Zijn hand reikte al naar de telefoon om het alarmnummer te bellen. Hij voerde een dialoog met een politieman. Ze zouden hem beschuldigen. Hij was de verdachte, zeker als ze ontdekten water tussen Carina en Richard was geweest en dat zouden ze ontdekken, daar was hij van overtuigd. Hij zou zijn werk verliezen, zijn positie, en zeker Carina. Dan was hij alles kwijt, alles waarvoor hij jaren had geknokt. En dat alleen maar vanwege een stom ongeluk, vanwege zo’n jongen die hem ter verantwoording wilde roepen. Omdat hij een kleine twintig jaar geleden volkomen terecht een einde aan een verhouding had gemaakt, een hopeloze verhouding met een vrouw met kuren en grillen. Het was te gek voor woorden.

Hij staarde weer uit het raam. Stil, doodstil, een heerlijke rustige buurt. Hij zou het erop moeten wagen. Een telefoontje naar de politie kon altijd nog, ook als het misging. Planmatig denken, daar ging het om; dat was tenslotte zijn vak. Nu geen paniek, maar zorgvuldig en rationeel alle acties overwegen. De voor- en nadelen op een rijtje. De kansen en de bedreigingen. Zijn sterke en zwakke punten. Zo ging het toch altijd?

Waarschijnlijk wist niemand dat Richard hier was geweest. Hij moest van dit lichaam zien af te komen. Hier in de omgeving dumpen, leek geen goede optie. Dumpen. Richard had dat woord ook gebruikt. Richard, Ritchie… Hij had hem wel eens een luier omgedaan.

Dus niet hier in de buurt, maar verder weg, een plek die niemand met hem kon associëren. Een krantenbericht schoot door zijn hoofd. Laatst had Carina het voorgelezen. Dat was meteen een verklaring. Het zoveelste slachtoffer. Misschien zou er een stille tocht worden georganiseerd. Mensen die met een brandende kaars in hun ene en een bos bloemen in hun andere hand naar de plek des onheils liepen. Er zou iemand spreken. Die zou een beroep doen op de politiek, op de samenleving, op alle individuele burgers. Zoiets mocht nooit meer gebeuren. Amsterdam, Leeuwarden, Gorinchem, Vlaardingen, en nu hier. Misschien zou er een klein gedenkteken worden opgericht.

Hij dwong zichzelf om naar het lichaam te kijken. Nu de volgende stap: hij voelde in de binnenzak van het jack, haalde er een studentenkaart en een ov-kaart uit op de naam van Richard Karmeling en een foto van hemzelf. Die foto, die kwam bij Carina vandaan. Het kon niet anders. Het was onwaarschijnlijk dat Carina die aan hem zou hebben gegeven. Dus gepikt. De woede flakkerde op.

Hij bedwong zijn angst en zijn weerzin, tilde het lichaam een stukje op en versleepte het een paar meter. Richard was niet groot, betrekkelijk slank, misschien eerder mager. Het was of hij zichzelf speciaal hierop had voorbereid terwijl hij zich uitputte aan de martelapparaten van het fitnesscentrum. Er lag donker vocht, bijna zwart, op het parket. Hij haalde uit de keuken een emmer water en een doek en maakte de vloer schoon. Hij had geluk. Morgen kwam mevrouw Kooistra. Die zou zonder het te weten nijver poetsend, zuigend en boenend alle andere sporen verwijderen. Richard was hier nooit geweest.

Verlinden stak een sigaret op. Achter het raam van Hogeveen brandde nog altijd licht. Even overwoog hij om aan te bellen, maar hij zou wachten tot het licht uitging.