I5
Binnen een week, hooguit twee weken zou de oude situatie weer hersteld zijn, daar was Verlinden van overtuigd.
Jelle stootte hem aan. ‘Ze moeten dieper spelen op Abdel. Het gaat steeds maar breed, breed en dan weer een tikkie terug. Zo benutten ze zijn snelheid niet. Hij loopt die voorstopper er finaal uit, maar hij krijgt geen diepe ballen.’
Zonet in de bestuurskamer. Het leek weer als vanouds. Misschien omdat hij zelf wist dat het weer als vanouds zou worden. Die Hogeveen had hij bij zijn kloten, en hij zou niet meer loslaten. Hij had met Jelle, de wedstrijdsecretaris, het programma voor de komende weken doorgenomen. Volgende week zou hij weer naar een bestuursvergadering gaan. Alsof er niets aan de hand was. En er was verdomme ook niets aan de hand, daar zou hij zelf voor zorgen.
‘Ja, op rechts!’ schreeuwde Jelle. ‘Zag je die opening op rechts? Daar lag een gat van hier tot Tokyo.’
Hij had nog rondgekeken of Tom er was, maar die had zich niet vertoond.
‘Eerder afspelen, Sander! Ze wachten niet op je.’
Hogeveen zou wel op hém wachten. Half en half had hij op een telefoontje gerekend, gisteravond nog of vanochtend, maar er was niets gekomen. Hij glimlachte. Hogeveen was bang, onzeker. Uitstekend, hoe langer dat duurde, des te beter.
Jelle sloeg hem op zijn schouder. ‘Yes!’
De TDW-supporters juichten. Een kluwen spelers van Spirit ‘84 drong protesterend rond de scheidsrechter. Die trok een gele kaart, maakte een notitie en liep met snelle, parmantige stappen naar de middenstip.
‘Hondenlul!’ riepen een paar aanhangers van Spirit.
Martin lag op de bank terwijl Carina een boek zat te lezen. Ze had voorgesteld om een wandeling te gaan maken, maar hij had geen energie.
‘Ga je nog hardlopen, vandaag?’
‘Nee, geen zin.’
‘Dat heb je meestal niet, maar andere keren ga je wel.’
‘Vandaag niet.’
Het was nog erger geworden na dat telefoontje van gisteravond. Hij was bleek weggetrokken en veranderde in één klap in de oude man die ze eerder nooit voor zich had gezien en die ze ook niet wilde zien. Ze begreep niet waarom die toestand met de vorige directeur hem zo aangreep. Natuurlijk had ze de naam herkend, Verlinden. Martin had verschillende keren over hem verteld, en ze zag hem ook voor zich: zo’n man van een jaar of zestig in een saai pak met saaie meningen; oerdegelijk, maar niet meer opgewassen tegen de moderne tijd, vertegenwoordiger van de absoluut predigitale generatie. Een paar jaar geleden hadden ze zelf ook zo’n directeur gehad, die nog steeds dacht te kunnen handelen als een jaar of vijftien geleden: het bedrijf als één grote familie waarin vriendelijkheid en verdraagzaamheid de belangrijkste deugden waren. Niks innovatie, niks management, niks marktgericht werken.
Gisteravond had ze nog gevraagd waarom hij het zich zo aantrok. ‘Dat doe ik niet.’
‘Dat doe je wel. Ik zie het toch.’ Hij had gezegd dat hij het vervelend vond, dat die Verlinden hem nu al weken terroriseerde. Ze vroeg of hij niet een beetje overdreef. ‘Ik overdrijf niet,’ had hij gezegd. ‘Ik overdrijf helemaal niet.’ Zijn hoofd werd rood, zijn handen trilden licht.
Vanuit de keuken bracht ze thee naar de woonkamer.’ Zal ik de tv aanzetten?’
Hij schudde bijna onmerkbaar zijn hoofd.
Ze pakte de gids. ‘Even kijken of er iets leuks is. De commerciëlen hebben alleen maar Amerikaanse series of andere bagger. Op één Teleac, op twee sport en op drie een Marokkaanse film over mensen die van het platteland naar Rabat trekken en die…’
‘Nee, hoeft voor mij niet.’ Hij kwam overeind en pakte zijn thee.
‘Maar…’ begon ze.
Martin dronk van zijn thee.
Ze las een tijdje, af en toe een blik op Martin werpend, die bewegingloos op de bank bleef liggen, zijn ogen star op het plafond gericht.
Plotseling herinnerde ze zich de afspraak. ‘O ja, dat is waar ook. Vanmiddag om vijf uur heb ik afgesproken met Tom, met Tom Knegthuis, bij mij thuis. Er komt binnenkort een appartement vrij in mijn flat, van Just en Barbara. Je hebt ze vast wel ’s gezien. Barbara is in verwachting.’ Carina wist dat ze een verontschuldigende toon in haar stem legde. ‘Ze gaan naar iets groters, een huis in een nieuwbouwwijk, ergens bij zo’n dorp. Ik weet niet meer precies waar. En Tom zoekt woonruimte. Hij zit nu tijdelijk bij een oude tante of zo, en dat is echt verschrikkelijk. Je weet toch dat hij en zijn vrouw uit elkaar zijn?’
‘Maar waarom heeft-ie dan een afspraak met jou?’
‘Gewoon, om de flat alvast te bekijken, want dat appartement, dat is nog niet officieel in de verkoop en ze zijn een lang weekend weg, geloof ik, Just en Barbara. Maar de indeling bij mij is exact hetzelfde en we zitten ook op dezelfde verdieping, dus dan krijgt-ie alvast een idee. Met die huizenmarkt van tegenwoordig, ze zijn zo weg, en nu heeft Tom misschien een voorsprong op anderen.’
‘Hoe weet je dat-ie woonruimte zoekt?’ vroeg Martin.
‘Dat heeft-ie me gewoon verteld, toen op dat etentje.’
‘En toen heb je meteen deze afspraak gemaakt of heb je later gebeld?’
‘Jezus, Martin, wat doe je…’
‘Of heb jij gebeld?’
‘Wat doe je belachelijk opgefokt! Alsof ik een rendez-vous heb met een minnaar of zo, alsof het iets stiekems is. Ik vertel het je gewoon, er is niks geheimzinnigs aan. Tom is een oude vriend, die ik een dienst probeer te bewijzen.’
‘Hij heeft jou zijn telefoonnummer gegeven,’ stelde Martin vast.
‘Ja, is dat zo gek? En als je het zo nodig wilt weten: gisteren hoorde ik het toevallig van Just en Barbara, en toen heb ik hem gebeld. Oké? Mocht dat? Is dat toegestaan?’
Martin reageerde niet, maar hij bleef haar aankijken.
Toen Carina een kwartiertje weg was, belde hij.
‘Met Joke Damwijks.’
‘Met Martin Hogeveen. Wil je… wil je de telefoon niet neerleggen? Ik bedoel, zoals de vorige keer.’
‘Nee, zal ik niet doen.’
‘Ik heb het in de krant gelezen, de overlijdensadvertentie en ik wou vragen… ik wou graag weten…’
Ze reageerde niet. Het was of ze iets wist of op z’n minst vermoedde.
Hij zou het allemaal moeten zeggen, helder en expliciet. Er viel niet meer omheen te draaien. ‘Eerst nogmaals gecondoleerd, je man ook.’
‘Dank je.’ Stugger en stroever kon het niet. Misschien was ze vooral van de kaart door de dood van haar neef die immers volgens de overlijdensadvertentie eerder als een zoon voor haar was geweest.
‘Ik wou nog iets vragen.’
‘Ja.’
‘Over de leeftijd van Felix, over zijn geboortedatum.’ Martin meende Jokes ademhaling te kunnen horen.
‘Als die datum klopt, dan…’
Ze zwegen beiden.
‘Dan ben ik,’ begon Martin, ‘dan is-ie…’
‘Ja,’ zei Joke, ‘die datum die klopt en als je het wil weten: hij was geen zevenmaandskindje.’
Martin sloot zijn ogen.
‘Dus jij bent…’
De rest van wat ze zei, hoorde hij niet meer. De wereld bestond niet. Er was niets. Een leegte waarin hij tastend rondwaarde. Hij liet de hoorn naast het toestel vallen. Zijn adem bleef hangen in zijn keel. Felix, zijn eigen vlees en bloed. Zijn eigen bloed. Hij lag weer de vloer schoon te maken, hij voelde zijn vuisten, het lichaam dat meegaf, zag de versnipperde foto. De korte scènes schoten door elkaar als in een experimentele film. Er klonk een gierend geluid.
Carina kwam tegen halfacht terug met een paar bakjes eten van de Thaise traiteur. Ongeveer twee uur om haar appartement te bekijken, ze hadden er in ieder geval de tijd voor genomen. Maar hij zei niets en lette alleen op haar: hoe ze keek, hoe ze lachte, hoe ze bewoog, hoe ze de lepel naar haar mond bracht, haar mond, hoe ze die opende, de lippen, de tanden, de tong, de zachte binnenwand van haar mond. Tom Knegthuis verdrong het beeld van Felix, dat steeds voor zijn ogen had gezweefd, naar de achtergrond.
Hij nam een hap rijst met vlees, die in zijn keel brandde.
Toen schoot door hem heen dat ze ook vóór Felix wel eens iets met andere mannen kon hebben gehad, dat Felix simpelweg één minnaar in een lange rij was, een stoet van geile kerels die langs haar bed liepen en één voor één aan hun gerief werden geholpen. Tom was de laatste in de rij.
Hij schoof het bord van zich af.
‘Wat is er, heb je geen honger? Is het niet lekker?’
‘Te scherp.’
‘Dan moet je er wat meer rijst bij eten; er is genoeg. Neem anders deze kip, die is minder heet.’
Hij wilde het haar vragen, maar dat kon niet. Opnieuw probeerde hij iets te eten, maar slechts met veel moeite slaagde hij erin het voedsel door te slikken. Ze zat tegenover hem: haar mond, haar lippen. Ze wist natuurlijk nog niets van Felix. Aanstaande woensdag zou haar Richard niet op komen dagen. Misschien had hij een telefoonnummer opgegeven waarop hij te bereiken was.
Ze hield de fles witte wijn op. ‘Jij nog een glaasje?’
‘Ja, schenk maar bij.’ Hij nam een slok. ‘En hoe vond Tom het appartement?’ vroeg hij zo argeloos mogelijk.
‘Het leek hem wel wat. Het hangt natuurlijk ook van de vraagprijs af. Hij zit straks met een alimentatie, dus het is wel moeilijk. Maar waar-ie nu woont, moet-ie echt weg.’
Was het gezellig, samen?’
‘Ja, het was gezellig, samen,’ zei Carina nadrukkelijk. ‘Maar je praat net of je vermoedt dat we iets met elkaar hebben, dat het heel wat meer is dan een oude vriendschap.’
Martin haalde zijn schouders op.
‘Alsof je denkt dat ik zomaar met iedere man die ik tegenkom het bed induik.’
En Richard dan, had hij willen vragen, en Richard dan, je hulp in de huishouding? Maar hij zei niets.
‘Ik heb het je al eerder uitgelegd,’ ging Carina door, ‘en dat wil ik nog wel een keer doen, want je lijkt zo geobsedeerd dat het kennelijk niet tot je doordringt. We woonden in dezelfde straat, we zaten op dezelfde school, we waren een tijdje op elkaar, zoals dat toen heette. Alletwee dertien, zoenen in een portiek, handen die voelden, maar niet durfden. Je kent dat wel. Ooit ben jij toch ook een keer jong geweest.’
‘Ja, ooit.’ Hij wilde het niet zeggen, maar de woorden vormden zich als vanzelf. ‘Maar nu ben ik oud, stokoud, en nu wil jij misschien wel ’s wat anders.’
Ze draaide zich om. Binnen een halve minuut hoorde hij de deur dichtslaan, harder dan anders.
Hij gooide de resten van de Thaise maaltijd in de vuilnisbak en zette borden, bestek en glazen in de afwasmachine. Ze zou terugkomen, misschien vanavond alweer bellen. Haar tas had ze laten staan. Zonder enig schuldgevoel bekeek hij de inhoud. Make-upspullen, portemonnee, gsm, papieren zakdoekjes, agenda. Hij bladerde door het boekje. Bij vandaag stond er: ‘5 Tom thuis’, geschreven in dat typische kleine meisjeshandschrift van Carina. Hij keek verder. Woensdag: ‘7 uur Tom La Malène’. Hij bladerde door de agenda. Richards naam stond niet in de alfabetische lijst met adresgegevens – niet bij de r van Richard of bij de k van Karmeling, voor de zekerheid keek hij ook nog onder de n maar wel op de datum van wat waarschijnlijk zijn eerste afspraak met Carina was, met een telefoonnummer. Alleen maar ‘Richard’, zonder achternaam. Hij scheurde het blaadje eruit.
Hij had de halve nacht wakker gelegen, maar ging de volgende dag toch naar de dienst. Hij deed zijn best om de blikken van mensen te ontwijken en hun stemmen niet te horen. Hij vroeg het personeelsdossier van Tom Knegthuis op bij P&O, maar vond er niets in wat bijzonder leek of opvallend, niets wat hij zou kunnen gebruiken. Hij keek nog eens in de map met de gegevens van zijn onderzoek. Die relaties met aannemers waren dubieus. Hij kwam steeds dezelfde namen tegen. Er waren waarschijnlijk prijsafspraken gemaakt, maar ook als dat werkelijk het geval was, dan was Tom alleen een klein tussenpersoontje.
Saskia kwam met de post zijn kamer binnen.
‘Hoe gaat het nu met Tom Knegthuis?’ vroeg hij. ‘Ik hoorde iets over een echtscheiding en allerlei soorten problemen.’
Saskia trok een stoel bij. Hier ging ze eens lekker voor zitten. Ze leek zo’n secretaresse die de loyaliteit voor haar oude baas moeiteloos transfereerde naar de nieuwe. Ze vertelde over Verlindens nichtje Wendy. Dat destijds Tom onverwachts unitmanager was geworden, en dat iedereen had begrepen hoe dat in elkaar zat toen hij trouwde met Wendy. ‘Echt een groot feest bij dat huwelijk, in een voetbalkantine, dat wel. Maar nu schijnen ze uit elkaar te zijn, met knetterende ruzies. Maudy, z’n secretaresse, weet er alles van en er wordt hier meer geroddeld dan je misschien zou denken. Nu schijnt-ie ook grote problemen te hebben met Theo, met mijnheer Verlinden. Die zit hem natuurlijk op z’n nek, want hij is een soort vader voor Wendy. Maar goed, wil je nog koffie? Nee? Dat rapport over de unit Minderheden is trouwens af, maar kan het ook de deur uit?’
‘Stuur maar weg. Eerst naar Osman natuurlijk, want als-ie van een ander moet horen dat het er is, is-ie daarover natuurlijk weer op z’n… dan is-ie weer kwaad.’
‘O ja, Osman is zo snel aangebrand. Voordat je het weet is die kebab verkoold.’ Ze keek nog even glimlachend om bij de deur.
Hij knikte vriendelijk naar haar. Niets was zo belangrijk als een goede secretaresse. Hij stond op, ging voor het raam staan en staarde naar buiten. In het kantoor aan de overkant zaten alle medewerkers achter hun computer. Een enkeling liep rond. Hij zocht de jonge vrouw bij wie die man op de rand van het bureau was gaan zitten. Hoe lang geleden nu? Het leken jaren. Er was te veel gebeurd. Dit kon niet. Hij zag haar nergens. Hadden ze het al met elkaar gedaan? Misschien waren ze minnaars, gingen ze vreemd. Ze dachten zelf dat het geheim was, maar het hele kantoor gonsde ervan. Zo zou het hier straks ook gaan. Weet je dat Tom Knegthuis en de vriendin van Hogeveen…? Saskia zou het niet tegen hem durven zeggen.
Op zijn e-mail stond een berichtje van Carina: ‘Lieve Martin, in de loop van de ochtend haal ik mijn tas op. Stom, vergeten door dat stomme gedoe.’ Er stond ‘gedeo’. ‘Maar zo wil ik het niet. Ik weet niet wat er aan de hand is, maar ik wil het anders, beter, zoals het was. Dat kan, ik weet het zeker, jij toch ook? Liefs, Carina.’
Net toen hij op de reply-knop wilde klikken, werd er geklopt. Hij reageerde niet. Nogmaals, nu harder. Hij zei nog altijd niets. De deur ging voorzichtig open en het hoofd van Osman Cevic verscheen, een verontschuldigend glimlachje op zijn gezicht. Osman stak een stapel papieren in zijn richting. ‘Ik dacht dat…’
‘Ik ben bezig. Ik heb nu echt geen tijd.’
‘Maar, alsjeblieft. We zouden eerst nog het concept…’
‘Niks concept. D’r moeten hier ’s een keer beslissingen worden genomen, knopen doorgehakt…’
‘Maar…’
Martin keek naar Osman Cevic. De man kon er niets aan doen, maar hij had hier nu niet mogen zijn. Nu niet, nooit niet, niemand niet. ‘Die eeuwige cultuur van pappen en nathouden, steeds maar weer nieuwe concepten, dat komt me mijn keel uit en ik wil er niks meer over horen, begrijp je dat? Die hele unit van jou stelt toch niks voor, dus waar hebben we het eigenlijk over? Iedereen is bang om iets negatiefs over minderheden te zeggen. Jullie zijn veel te gevoelig. Je mag God op je blote knieën danken dat je hier nog een plek hebt, dat je niet allang…’
‘Dit… eh, dit zal ik moeten rapporteren. Aan de OR en bij de wethouder. Dit hoef ik niet te accepteren. Mijnheer Verlinden zou…’
‘Ik weet niet wat ze in het Turks zeggen, maar in het Nederlands zeggen we dan: je doet maar wat je niet laten kan. Ja, begrepen? En die naam van Verlinden wil ik niet meer horen. Ik wil jou hier ook helemaal niet meer zien.’ Hij stond op en drong Osman in de richting van de deur. ‘Weg… eruit.’
‘Wilt u van me afblijven?’
‘Graag.’ Hij duwde Osman van zich af, die struikelend ten val kwam.
Martin liep op hem toe. ‘Sorry. Dat was niet de bedoeling. Het spijt me. Zal ik je even helpen?’ Hij trok Osman aan een arm omhoog. ‘Nogmaals, het spijt me. Het is de laatste tijd een beetje hectisch en…’
Osman stond weer en keek hem bevreemd aan.
Te veel toestanden. Maar binnen een paar weken zal het beter gaan als we de zaken meer op orde hebben. Daar hebben we ieders hulp bij nodig, natuurlijk ook die van jou.’
Zonder iets te zeggen, verliet Osman Cevic de kamer.
Martin stond weer voor het raam toen Saskia koffie bracht. ‘Kan ik verder nog iets doen?’
Hij schudde zijn hoofd, maar corrigeerde zich toen. ‘O ja, misschien dat je een bos bloemen kunt laten sturen.’ Hij gaf de naam en het werkadres van Carina.
‘Ik weet niet of er op maandag bloemenzaken open zijn.’
‘Probeer maar. Als het niet lukt… niks aan te doen. Ik wil nu onder geen voorwaarde meer gestoord worden.’ Hij gebaarde naar de papieren en de dossiers op zijn bureau. ‘Geen telefoon, geen bezoek, niks, al komt de wethouder langs, of de minister. Oké?’
‘Hoe duur mogen die bloemen zijn?’
‘Welke bloemen?’ Even dacht hij aan bloemen voor de minister of voor de staatssecretaris.
‘Voor Carina.’
‘O ja, natuurlijk. Dertig, veertig gulden, zoiets. Laat ze maar een rekening sturen.’
Hij mailde terug naar Carina en schreef dat het weer goed zou komen. Natuurlijk, in elke relatie had je wel eens zo’n periode dat het minder ging, maar samen konden ze dat best overwinnen.
Daarna las hij wat stukken zonder de inhoud in zich op te nemen. Geruime tijd keek hij naar het kantoor aan de overkant. Het leven speelde zich alleen afin de computers. De mensen die er werkten, dachten dat ze heersten over de apparaten, maar hij wist dat het omgekeerd was. Op de schermen verschenen woorden, cijfers, beelden, die vervolgens de medewerkers ertoe brachten om met hun vingers over het toetsenbord te gaan. Dan bedacht de computer weer iets anders en moesten zij volgen, willoos en gehoorzaam. Pas toen vrijwel iedereen verdween, realiseerde hij zich dat het lunchpauze was. Zelf had hij geen honger.
Hij strekte zich uit op het kleed dat voor zijn bureau lag. De stof kietelde tegen zijn wang. Hij nam de houding aan van Felix. De knieën waren iets gebogen, zijn ene arm lag uitgestrekt alsof hij iets had willen pakken. Felix had het moeten zeggen, dan was er niets gebeurd. Dan had hij zelf ook beter kunnen uitleggen waarom hij was weggegaan. Dan hadden ze… Felix. Hij begreep zelf niet meer wat hij had gedaan, en nog minder hoe hij het lichaam had kunnen verplaatsen, versjouwen. Waar had hij in godsnaam de kracht vandaan gehaald en de durf?
‘Felix,’ fluisterde hij opnieuw. ‘Felix.’ Geen gekke naam, een aardige naam zelfs. Misschien dat hij hem zelf niet zou hebben gekozen, maar hij was er niet ontevreden mee. ‘Felix.’ Hij fietste met zijn zoon voorop. Een blond jongenskopje voor hem. Ze stapten af bij een speeltuin. ‘Felix.’ Martins adem ging met horten en stoten. Zijn keel was droog. Hij wilde huilen, maar was voorbij elk verdriet.
Na enkele minuten kwam hij moeizaam overeind, ging achter zijn bureau zitten en verplaatste de dossiers. Het kostte hem zelfs moeite om na te gaan welke afspraken hij had. Morgenmiddag een vergadering van het managementteam, maar dan zou de begrafenis zijn. Hij belde naar Saskia om haar door te laten geven dat wegens omstandigheden de bespreking een week werd uitgesteld.
‘Harry Smeets is in alle staten,’ zei Saskia. ‘Hij zegt dat-ie je vandaag móet spreken, omdat er allerlei toestanden zijn bij de aanbesteding van…’
‘Ik kan vandaag echt niemand ontvangen.’ Hij legde de hoorn neer.
Op zijn bureau lag nog steeds de map met slechts het woord ‘Verlinden’ erop. Alles stond daarin, van de eerste uitglijer tot de laatste blunder. Maar misschien was het niet alles. Dat telefoontje van gisteravond. Hij hoorde Verlindens stem opnieuw. Woensdagnacht rond een uur of twee… interessant materiaal. Wat hij daarmee bedoelde, was onduidelijk. Toen begon hij te twijfelen. Had Verlinden wel opgebeld of had hij dit verzonnen? In zijn hoofd had hij mogelijk twee dingen met elkaar verknoopt: Verlinden en wat er met Felix was gebeurd. Felix… Saskia had bloemen voor Carina besteld, maar hij zou zelf iets moeten doen in verband met Felix. Hij zag de krans: voor Felix, van zijn liefhebbende vader.
Clemencia zat met stijgende verbazing te luisteren.
‘Dus hij had zijn vader nooit gezien?’
‘Nee,’ zei Joke, ‘volgens mij niet, tenminste. Maar de laatste tijd raakte hij wel geïnteresseerd. Hij vroeg naar hem en dat had-ie daarvoor nooit gedaan.’
Clemencia keek in zijn aantekeningen. Felix’ administratie was precies zoals je die van een student kon verwachten, maar ze hadden uit de slordig gekrabbelde notities op losse papiertjes en in een agenda toch een paar namen, adressen en data kunnen lichten. ‘Dat was dus Martin Hogeveen.’
‘Ja.’
‘En, heeft-ie hem ontmoet, heeft-ie met hem gepraat, een afspraak gemaakt of wat dan ook?’
‘Dat weet ik niet. U nog koffie?’
‘Nee, bedankt,’ zei Clemencia. ‘En z’n broer is dus opgenomen? Heeft het zin om met hem te gaan praten?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Volgens mij niet. Daar komt alleen maar wartaal uit. Verschrikkelijk, zo’n intelligente jongen. En nu…’
Clemencia stond op. ‘Ik. ga maar weer ’s. Bedankt voor de informatie. Als u nog iets bedenkt wat van belang kan zijn, dan is hier m’n kaartje.’
Hij reed terug naar het bureau. Daar zat Balm die een paar andere namen en adressen was nagelopen.
‘Leverde allemaal niks op,’ zei Balm. ‘Behalve een meisje, ene Mireille, Mireille Heezen, een ex-vriendinnetje van zijn broer. Ze is twee keer met Felix naar bed geweest, en…’
‘Dan blijft het tenminste in de familie,’ onderbrak Clemencia.
Meteen toen Carina thuiskwam, zette ze de bloemen in het water. Daarna belde ze naar Martin.
‘Ontzettend lief van je. Ze zijn echt heel mooi.’
‘Ik had wat goed te maken.’
‘Ach…’
‘Ik weet niet wat er met me aan de hand is. Misschien een beetje gestresst of zo. ’t Is toch allemaal nogal heavy bij de dienst. Misschien heb ik het onderschat.’
‘Pas goed op jezelf.’
‘Natuurlijk. Zie ik je vanavond nog?’
‘Nou, vanavond komt niet zo goed uit. Misschien morgen?’
‘Ik… eh…’ Ze hoorde de twijfel in zijn stem.
‘Is er dan iets?’
‘Nee, dat niet, maar…’
‘Verder in de week zit ik tamelijk vol,’ zei Carina, ‘vooral door die Duitsers, die donderdag komen en Elvira zou het meeste aan de voorbereiding doen, maar die is opnieuw ziek geworden. Die hoeft maar naar een computer te kijken, en die muisarm van haar begint alweer te piepen. Ik zie nu al gebeuren dat we… dat we woensdagavond nog van alles moeten regelen.’ Hopelijk filterde de telefoon de leugenachtige klank in haar stem eruit. ‘Maar morgenavond, dan kunnen we misschien wel naar de film of zo. De eerste voorstelling, anders wordt het weer zo laat, en daarna gaan we ergens wat drinken.’
Al een paar dagen had hij niets meer van Verlinden gehoord. De woorden van de uitgerangeerde directeur bleven door zijn hoofd spoken. Hij overwoog om op te bellen, maar dat zou Verlinden zeker uitleggen als een teken van zwakte en dat was het laatste wat Martin hem gunde.
Hij zapte door tot hij bij die stompzinnige mensen in hun stompzinnige huis belandde.
‘Weet je wat ik nou ’t lulligste vind? Dat ik jou nou al twee dagen een kutgevoel heb gegeven, want dat is helemaal…’
‘Maar ik irriteer me d’r helemaal niet aan, weet je. Het enigste is dat ik twijfels had, dat ik ’t allemaal ook niet meer wist, dus dan denk je wel eens van ja, shit.’
‘Maar dat was met Willem ook zo, maar die zegt er dan meteen wat van, terwijl jij erbovenop blijft zitten.’
‘Ja, met je dikke reet.’
Er klonk gelach.
‘Dus dat kutgevoel, dat is gewoon helemaal niet… dat is er gewoon helemaal niet. Tenminste niet op die manier.’
Martin deed het toestel uit en pakte de krant. Alleen de kleine berichtjes hielden zijn aandacht vast.
‘Vleeshaak – Een 29-jarige fietser is dinsdag in Rotterdam onder bedreiging van een vleeshaak gedwongen zijn portemonnee af te geven aan twee jongens die hij kort daarvoor had aangesproken op hun gedrag. De man had gezien dat de twee, rijdend op een brommer, mensen lastigvielen. Toen de fietser de jongens daarover aansprak, kwam hem dat te staan op een vreselijke scheldpartij en de diefstal van zijn geld.’
Hij kreeg de situatie helder voor ogen. De oppassende man die de burgermoraal hoog wilde houden. Een betere wereld begint bij jezelf. De jongens op de bromfiets met de vleeshaak. Wie had er in godsnaam een vleeshaak bij zich? Toen dacht hij aan het verhaal dat hij een keer had gehoord van een schrijver. In een van zijn boeken speelde een meisje dat in een slagerij werkte een hoofdrol. Het ging erover dat de werkelijkheid altijd erger was dan de bizarste fantasie. De schrijver had verteld – was het niet in een of ander tv-programma? – dat hij uiteraard onderzoek deed voor hij aan zijn boeken begon, en daarom had hij ook informatie ingewonnen over de gang van zaken in een slagerij. Daarbij had hij ook gevraagd naar gekke of leuke gebeurtenissen, die hij in het verhaal zou kunnen verwerken. Een slager vertelde dat een keer een slagersknecht die op een krukje stond daarvan af sprong en dat hij met de onderkant van zijn rug in een vleeshaak kwam, waaraan hij ook bleef hangen. ‘En zoiets kan je dus niet in een boek gebruiken. Dat is te gek. Als lezers ook dat soort details niet meer geloven, dan geloven ze meteen het hele verhaal niet meer.’
Hij keek verder in de krant. Op een buitenlandpagina stond een berichtje over een mislukte parachutesprong. ‘Een parachutespringer is vrijdag in Halle neergestort in een menigte voor de kassa’s van het Kurt Wabbel-stadion. Zijn parachute was niet opengegaan. Er vielen drie doden, onder wie de springer. Hij zou de bal op de middenstip leggen voor de locale derby tussen Vfl Halle en Hallenschen FC.’
De springer moest de bal dus bij zich hebben gehad. Onder zijn arm? Maar waarom hadden er zo veel mensen voor de kassa’s gestaan, want de wedstrijd had toch meteen moeten beginnen nadat de bal op de middenstip was gelegd? Voetbal, Verlinden.
Net op dat moment ging de telefoon.
‘Met Hogeveen.’
‘Met Verlinden.’
Verdomme, alleen al door aan hem te denken, had hij Verlinden op een idee gebracht.
‘Ik wou graag een afspraak maken,’ zei Verlinden.
‘Volgens mij heeft dat geen enkele zin.’
‘O nee? Mag ik vragen wat u vorige week woensdagnacht rond twee uur in uw auto laadde?’
Martin antwoordde niet, voelde alleen het letterlijk dode gewicht van Felix.
‘Heeft een afspraak dan misschien wel zin?’