9

 

Martin zat achter zijn bureau, dossiers voor zich, tekst op het scherm, maar het lukte hem niet om het leven in beweging te brengen. Alles zat onwrikbaar vast. Carina was gisteravond afstandelijk, bijna koel geweest. Binnen een uur was ze weer weg, alleen een vage geur, een herinnering en een onvervuld verlangen achterlatend. Ze liet zich wel omhelzen, maar daar was alles mee gezegd. En dan die jongen, die leerling-journalist. Het was onduidelijk wat hij moest, wat hij wilde. Martin voelde, nee, hij wist dat er iets anders achter zat. Niet zomaar een opdracht, niet gewoon een interviewtje voor school. Het waren niet alleen de impertinente vragen geweest, maar de blik, de houding van die jongen. Er klopte iets niet.

Hij belde met de Hogeschool. Na drie keer doorverbonden te zijn, kreeg hij de studentenadministratie aan de lijn. ‘Even een klein momentje,’ zei de vrouw, nog voor hij een woord had kunnen uitbrengen.

Een moment is kort. Een momentje nog korter. Een klein momentje onmeetbaar kort. Toch duurde het enkele minuten.

‘Bedankt voor het wachten,’ klonk het opgewekt van de andere kant van de lijn.

Martin vroeg over een student, F.Blekemolen. ‘Met één twee e’s voor de k, dat weet ik niet precies. Hij heeft me geïnterviewd voor een opdracht van school, en nu zou ik hem materiaal nasturen, maar hij is vergeten zijn adres te geven.’

‘Even in de computer kijken.’ Martin hoorde op de achtergrond hartelijk gelach. ‘Birkhof, Birzitsky, Blaak, Blankendaal, Bleeker, Bleumink… Nee, geen Blekemolen, dus wel een Bleeker met twee e’s. Weet u zeker dat het niet…?’

‘Ja, dat weet ik zeker. Maar in ieder geval bedankt voor de moeite.’

Hij legde de hoorn op de haak. Een kleine bedrieger dus. Misschien was hij geen student, maar had hij geheel andere bedoelingen. Een familielid van Verlinden bijvoorbeeld, die op deze manier saillante informatie boven water probeerde te krijgen om hem daar vervolgens mee te confronteren. Was er iets waar hij zich voor moest schamen, wat hij moest verbergen? Nee, niet echt. Vriendinnen, minnaressen, ja, maar hij had nooit een contract of zoiets getekend, zelfs nooit iets beloofd. En verder in zijn werk waren er wel eens problemen geweest, maar van bedrog of fraude had hij zich altijd verre gehouden. Laatst, die werknemer bij Logic and Logistics, die had hem een fors bedrag geboden als hij zou worden ontzien in de eindrapportage. Geen seconde had hij eraan gedacht om daarop in te gaan.

Hij kon zich het gezicht van de student zo weer voor de geest halen, terwijl hij tegelijkertijd het idee had hem nooit eerder in levenden lijve te hebben gezien. Misschien een foto of iets op de televisie. De zaak was nu wel omgedraaid. Eerst wilde die Blekemolen hem spreken, en nu zocht hij hem zelf. In het telefoonboek stond geen F. Blekemolen.

De telefoon ging. Tosca. Of hij mijnheer Verlinden te woord kon staan.

‘Liever niet, maar…’

‘Hij is nogal vasthoudend. Het is volgens hem absoluut noodzakelijk dat hij met je kan praten.’

‘Oké, verbind maar door.’

‘Hogeveen.’

‘Met Verlinden. Ik wou graag even met u praten over de situatie bij de dienst.’

Martin sloot even zijn ogen. ‘Mijnheer Verlinden, u moet begrijpen dat zo’n gesprek geen zin heeft. Volgens mijn informatie bent u met ziekteverlof en de situatie is zodanig gewijzigd dat…’

‘Ik wou toch een aantal punten naar voren brengen.’

‘Maar daar heb ik u toch al ruimschoots de kans voor gegeven. Hoe vervelend het ook voor u is, maar er is een beslissing genomen waarbij u…’

‘Ik heb er nog eens goed over nagedacht,’ onderbrak Verlinden opnieuw. ‘En ik heb er met wat vrienden en kennissen uit de plaatselijke politiek over gesproken, en ik denk dat ik op basis van mijn ervaring en mijn contacten een hele goeie rol zou kunnen vervullen in de nieuwe reorganisatieplannen.’

Martin hoorde het geforceerde optimisme in Verlindens stem, maar tegelijk de krampachtigheid, aangescherpt door heftige frustratie. ‘Mijnheer Verlinden, dat kan niet, dat weet u ook wel. Daarvoor loopt u lang genoeg mee. De functies die u zijn aangeboden, heeft u geweigerd, u houdt vast aan uw oude positie, maar u moet goed begrijpen: dat is een gepasseerd station.’

‘U wilt me geen kans geven.’ Verlinden leek bijna te schreeuwen. ‘U wilt me kapot maken, helemaal kapot. Maar dat pik ik niet, als je dat maar weet. Wat ik hier tot stand heb gebracht, daar kan jij nog een puntje aanzuigen, godverdomme.’

‘Ik geloof dat we dit gesprek maar beter kunnen beëindigen, mijnheer Verlinden. Het leidt nergens toe, en ik heb er echt geen behoefte aan om me te laten beledigen.’

‘O, mijnheer is beledigd. Hij heeft mij eruit gewerkt, komt op mijn stoel te zitten, strijkt straks een gigantisch salaris op, want ik weet toevallig verdomd goed hoeveel al die zogenaamde interimmanagers verdienen, stelletje boeven.’ Verlindens stem sloeg over.

Martin probeerde iets te zeggen. ‘Ik denk dat we dit gesprek beter…’

‘Beledigd? Jij hebt míj beledigd. Tot in het diepst van mijn ziel, in alles waar ik voor sta en wat ik bereikt heb. Wat ik heb opgebouwd, dat heb jij nu de grond ingetrapt. Je hebt mijn leven kapotgemaakt, begrijp je dat? En ik wil wedden dat je het nog leuk vindt ook, dat je…’

Martin legde de hoorn neer.

 

Felix belde op naar de kliniek. Nee, geen spoor van Richard. Ja, ze hadden de politie gewaarschuwd, ziekenhuizen in de omgeving gebeld, alles. Meer konden ze niet doen. Als er een kind van vier vermist was, dan was half Nederland in rep en roer, maar van een psychiatrisch patiënt die spoorloos verdween, keek niemand meer op of om. Misschien liever kwijt dan rijk.

Hij fietste naar het huis van Mireille, maar ze was er niet. Elf uur. Dan maar naar school. Hij volgde een paar lessen, maar vrijwel niets drong tot hem door. Het interview zou hij morgen moeten inleveren. Maar hij zag het nut er niet van in. Wat viel er in te leveren? Het portret was per definitie onvolledig. De belangrijkste informatie ontbrak.

Rond een uur of vier reed hij naar het station en liep langs de bankjes in het parkje met de zwervers en de alcoholisten. Geen Richard. Natuurlijk geen Richard.

Een man met een in klitten gedraaide baard riep hem toe. ‘Hé, kom ’s!’

Felix liep door.

‘Hé, kom ’s!’

Felix ging naar de man toe.

‘Ik weet ’t,’ zei de man. ‘Ik weet wat er gebeurd is.’

‘Wat dan?’

‘Dat mag ik niet vertellen. Nooit.’ De man lachte even.

Felix liep verder door. Van een afstand hoorde hij de man nog een paar onverstaanbare kreten slaken. Hier niet zover vandaan was het flatgebouwtje waar die vriendin van Hogeveen woonde. Gisteravond was hij haar gevolgd toen ze naar huis fietste, op zo’n vijftig meter afstand. In een vreemd soort roes was hij achter haar aan gereden. Hogeveen wist niets. Die stond erbuiten. Maar op deze manier had hij toch contact met hem. Ze stapte af. Hij had haar kunnen aanspreken met een of andere smoes. Toen ze na een paar minuten in een lift was verdwenen, keek hij naar de naambordjes in de hal. L. Bruyning? J.M. Luif? C. Steinvoort? V. Lo Cascio? En nog acht anderen. Keuze te over.

Hij pakte nu weer zijn fiets en reed naar de flat. Het was bijna halfzes. De tijd waarop mensen thuiskwamen van hun werk. Hij probeerde onopvallend in de buurt van de flat te blijven. In films werden gebouwen of personen meestal geobserveerd vanuit auto’s, vaak voorzien van allerlei geavanceerde apparatuur, maar deze werkelijkheid met een aftandse Batavus was heel anders.

Na een minuut of tien kwam ze aanrijden. Ze liep met haar fiets aan de hand het gebouw binnen. Hij wilde haar achterna, maar bleef aanvankelijk op zijn plaats, niet bij machte om zich te bewegen. Net toen ze weer te voorschijn kwam, zonder fiets, stond hij in de hal. Hij wilde iets zeggen. Zijn hart hamerde, zijn tong zat dubbel en zijn keel was dichtgeslibd. Ze glimlachte naar hem. Een warme, innemende glimlach, een glimlach waarvoor elke man plat zou gaan. Hij schraapte zijn keel.

Ze deed haar tas open, pakte er een doosje punaises en een kaartje uit, en prikte dat vast op een publicatiebord naast de rij naambordjes en bellen. Ze keek om, met bijna iets verontschuldigends in haar ogen.

Ze liep naar de lift. Hij voelde zich hopeloos verdacht, zwijgend en kijkend.

De lift kwam. Ze keek opnieuw om. ‘Is er wat? Zoek je iets?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Eh…’

Ze hield de liftdeur open. ‘Ook mee naar boven?’

‘Nee, ik zoek eigenlijk… eh, Mireille, Mireille Heezen, maar die woont hier geloof ik niet.’

De vrouw wees op de rij naambordjes. ‘Als ze hier niet bij staat, dan waarschijnlijk niet, nee. Misschien in onderhuur of zo, dat gebeurt nog wel ’s. Hoe ziet ze eruit?’

‘Twintig jaar, blond, lang haar.’

Ze schudde haar hoofd.

‘Heb ik zeker een verkeerd adres opgekregen.’

 

Martin had weer wat boodschappen gedaan voor mijnheer Loogman, die hem een borrel had aangeboden. Half tegen zijn zin had hij de uitnodiging geaccepteerd. Loogman vertelde over bezuinigingen, herstructureringen en reorganisaties op de universiteit. ‘Ja, en zo’n vak als Scandinavische letterkunde,’ zei Loogman, ‘dat wordt dan gewoon geschrapt, met één pennenstreek, zomaar. De hele waarde wordt ontkend, de betekenis voor het intellectuele leven, voor het culturele klimaat. Te weinig studenten, geen markt, je verdient er geen geld mee, dus hup, weg ermee.’ Martin vroeg zich af wat hij zou moeten doen als de universiteit bij zijn bureau zou aankloppen, terwijl hij meelevend reageerde. ‘Ja, heel frustrerend allemaal, kan ik me goed voorstellen.’

Thuis probeerde hij de krant te lezen, maar de schim van Verlinden las over zijn schouder mee. De indringende stem van de man kwam uit een luidsprekertje in zijn hoofd, steeds opnieuw als een plaat waarvan de naald is vastgelopen in een groef. Je hebt mijn leven kapotgemaakt. Bij het grof vuil. Je hebt mijn leven kapotgemaakt. Martin sloot zijn ogen en zag een grote, grijze zak staan die de vorm van Verlinden aannam. Er kwam een vrachtauto aanrijden, van de gemeente natuurlijk, en de zak werd in de laadbak getakeld. Zelf stond hij er goedkeurend bij te kijken.

Hij belde met Carina en vertelde over zijn dag. Zij over de hare, maar het was net of ze niet meer dan een verkorte samenvatting gaf, een minimale verantwoording van haar bezigheden. Hij probeerde iets duidelijk te maken over zijn ergernissen, maar ze leek slechts half te luisteren.

‘Zal ik straks even langskomen?’ vroeg hij.

‘Misschien niet zo’n goed idee,’ zei ze. ‘Ik krijg iemand die net een halfuurtje geleden belde, vanwege dat kaartje dat ik heb opgehangen voor een hulp in de huishouding, dus een soort sollicitatie eigenlijk.’

‘Ik verlang naar je. Ik heb je nodig.’

‘Ik jou ook, dat weet je.’

‘Ik mis je.’ Hij kon zichzelf niet tegenhouden. De woorden kwamen als vanzelf.

‘Weet ik, maar ik heb nou eenmaal ook…’ Ze maakte haar zin niet af.

Hij schoot een stukje overeind en drukte de hoorn tegen zijn oor zodat het pijn deed. ‘Wat heb je nou eenmaal?’

‘Een eigen leven. Daar hebben we het zo vaak over gehad. Jij woont zelf al zo lang alleen, maar ik moet dat plotseling, omdat jij daar behoefte aan hebt, allemaal opgeven.’

‘Dat is waar, dat begrijp ik, maar ik vind het moeilijk, dat weet je.’

Ze was even stil.’ Ja, dat weet ik. Je weet dat ik van je hou, dat het ontzettend lekker is als we samen zijn, maar dat betekent nog niet dat we altijd samen moeten zijn. Die vrijheid heb ik nu eenmaal nodig. Ik denk dat ik het anders benauwd zou krijgen, dat het verstikkend zou werken.’

Martin voelde hoe hem zelf bijna de adem werd benomen.

‘Je moet ook niet zo ontzettend pushen,’ ging ze door. ‘Dat werkt alleen maar contraproductief. ‘Ze gaf een paar voorbeelden waar hij maar half naar luisterde. Ondertussen schoten hem vergelijkbare gesprekken door het hoofd. Ruzies, discussies, confrontaties met vriendinnen voor kortere of langere tijd, als ze dingen wilden waar hij nog niet aan toe was.

‘Maar dan begrijp je het toch wel?’ vroeg Carina.

‘Natuurlijk, Car, maar ik wil je helemaal niet verstikken of zo. Ik wil gewoon dat je hier naast me zit, dat ik je kan voelen, dat ik je kan horen, dat ik je kan ruiken, dat ik…’

‘Maar dat kan toch vaak genoeg?’

Ja, vaak genoeg, maar hij wilde het altijd.

 

Verlinden legde de foto’s voor zich op tafel, veranderde het patroon, veranderde het nog een keer.

‘Kom nou gezellig tv kijken,’ zei Marjan. ‘Die foto’s heb je nou al minstens tien keer bekeken.’

‘Zijn ze dan niet goed soms?’

‘Natuurlijk wel. Ze zijn heel goed gelukt.’

‘Nou dan.’ Verlinden stak een sigaret op, hoewel hij de vorige net had uitgedrukt.

‘Dit is echt een leuke quiz, over taal. Tien voor taal. Nou, dat had ik vroeger niet. Meestal niet meer dan een zesje. We hadden een leraar die Buma heette. Die man kon zo leuk vertellen. Het was altijd een sport om te proberen hem een verhaal te laten vertellen. Dan was het uur om voor je het wist. Hij kon ook zo goed voorlezen. Maar ja, voor Nederlands was spelling…’

Hij hoorde niet meer wat ze zei. Het Zuidcomplex, De Oude Vliet, de schouwburg, het buurthuis, basisschool De Waaier. Hij verschoof de plaatjes opnieuw. Die Hogeveen had nooit zoiets tot stand gebracht. Die zat alleen maar achter een bureau te vertellen wat andere mensen zogenaamd niet goed deden. Meneer zou het zelf zo veel beter kunnen, de klootzak.

 

Carina had de neiging om in een wervelwind van alles schoon te maken en op te ruimen. Zo zag het er wel erg uit als een puinhoop. Als hij dat zag, had hij er misschien helemaal geen zin meer in. Een jongen of een jongeman in de rol van poetsmevrouw. Leve de emancipatie. Wat zou hij verder doen? Waarschijnlijk student of zo.

De rondslingerende kranten legde ze op een stapeltje en de los liggende cd-hoesjes schoof ze in het rek. Alfabetiseren kon later wel. Misschien had hij er tijd voor, nadat de ergste troep was opgeruimd. Zijn stem had beschaafd geklonken, een keurige Nederlandse jongeman. Halftien zou hij langskomen. Of hij haar kaartje bij de supermarkt had gelezen? Nee, in de hal van de flat. Dat was een snel resultaat. Daar had ze eerder aan moeten denken.

Toen de bel ging verstijfde ze even. Door de intercom vroeg ze wie er was.

‘Richard Karmeling. Ik heb gebeld en ik zou…’

‘Natuurlijk.’ Ze drukte op de knop om de deur te openen.

Achter de deur van haar flat stond ze te wachten tot hij boven kwam. Het was precies halftien. In ieder geval stipt op tijd, dat was een goed teken.

Hij klopte op de deur en ze deed open.

Ze schudden elkaar de hand. Alsof hij zich wilde legitimeren, liet hij een studentenkaart zien, waar ze vluchtig naar keek.

‘Maar jij stond vanmiddag, tegen zessen, toch hier in de hal? Je vroeg naar iemand, ene…’

‘Mireille Heezen.’

‘Ja, precies. En heb je toen dat briefje van mij zien hangen? Ja? Dat is ook toevallig. Maar ga zitten. Koffie, thee? Fris misschien? Of een biertje?’

‘Nee, bedankt.’

‘Wijn? Nee? Ik neem zelf wel een glaasje.’

Ze liep naar de keuken en schonk een glas wijn in. Hier was het ook een chaos. Misschien rende hij gillend weg als hij dit zou zien.

 

Martin deed iets wat hij al enkele jaren niet meer had gedaan: naar een voetbalwedstrijd kijken op de televisie. Het viel nu absoluut niet meer te begrijpen dat hij daar vroeger uren aan had besteed, verspilde tijd, doodzonde. De verslaggever sprak nog net zulk geaborteerd Nederlands als voorheen. ‘Ingooi PSV. Heintze. Heintze naar Bouma. Bruggink diep. Terug op Ooijer. Moet verder terug. Waterreus.’

De telefoon ging. Hij zette de tv uit. Carina. Ze klonk enthousiast. Even was er weer die wilde hoop, maar ze vertelde over de hulp in de huishouding die ze had geëngageerd.

‘Ja, echt fantastisch. Een aardige, bescheiden jongen, een student.’

‘En heeft-ie ervaring?’

‘Hoezo ervaring?’

‘Nou ja, met schoonmaken en zo.’

‘Het is natuurlijk geen mevrouw Kooistra, maar dat hoeft van mij ook niet.’ Als hij haar werkelijk onder druk had gezet, had zijn eigen hulp het kleine baantje bij Carina misschien ook wel willen doen. Maar dan zou Carina nog minder gemotiveerd zijn om bij hem in te trekken. Nu was dat verdomme allemaal weer achterhaald, nu ze deze aardige, bescheiden jongen in dienst had genomen.’ Het gaat er gewoon om dat het hier een beetje schoongemaakt en opgeruimd wordt,’ zei Carina, ‘en dat gaat-ie doen.’

‘Hij heeft zeker wel een referentie gegeven?’

‘Hoezo een referentie?’

Hij sloot zijn ogen. ‘Je geeft hem, neem ik aan, de sleutel van je flat. Ik wil niet moeilijk doen en ik weet dat je in dit soort dingen niet te paranoïde moet zijn, maar hij kan alles overhoop halen, spullen meenemen.’ Hij zag een jongeman in Carina’s flat, alles aanrakend, alles voelend, haar kleren, haar ondergoed…

Ze zweeg even.’ Je hebt misschien wel gelijk, ja. Ik denk dat het wel verstandig is. Moet ik dan nog doen. Maar morgen komt-ie al. Hij zei dat-ie tijd had, dus…’

‘Het zal allemaal wel goed gaan,’ zei Martin.

‘Zeker weten.’

‘Spreken we nog iets af voor morgenavond? Samen eten of zo?’

‘Ja, lekker, maar ik heb eigenlijk geen tijd om boodschappen te doen. Aan het eind van de middag overleg met de uitgever, de nieuwe redacteur en de vormgevers.’

‘Kook ik toch,’ stelde hij voor.

 

Verlinden had naar het nieuws gekeken, naar het Sportjournaal, naar NOVA, zelfs naar een kunstprogramma. SBS 6 had een seksprogramma met twee vrouwen en een man die ingewikkelde standjes deden. Hij keek ernaar als was het een vreemde sport waarvan de spelregels hem niet bekend waren. Marjan lag al een halfuur in bed. Hij keek naar alles, maar zag niets. Tegen twaalf uur ging hij naar buiten, startte de auto en reed naar het adres van de eerste M. Hogeveen. Drie hadden er in het telefoonboek gestaan. Dit adres was in een klein achterafstraatje, waarschijnlijk niet zijn Hogeveen. Hij stapte uit de auto, en liep naar de deur. Nummer negentien. Typisch een oud arbeidershuisje van een woningbouwvereniging. Hij ging naar het volgende adres in een troosteloze buitenwijk met flats die nodig gerenoveerd moesten worden of die eigenlijk de renovatie al voorbij waren. Ook geen buurt voor Hogeveen.

Hij reed naar het derde adres in een dicht tegen de binnenstad aangelegen buurt waar enkele dure flats waren gebouwd. Destijds was er politiek kabaal gemaakt omdat die flats in de plaats waren gekomen van goedkope woningen van mensen die werden doorverwezen naar een ellendige nieuwbouwwijk. Op de plaats van een speeltuintje was parkeerruimte voor de BMW’s en de Audi’s van de nieuwe bewoners gecreëerd. Ja, de projectontwikkelaar had hier meer in gezien en je moest realist blijven. In de gemeenteraad was destijds naar voren gebracht dat dit de sociale variatie in de bewoning van de wijk bevorderde. Naast arbeiders, autochtoon en allochtoon, zouden er nu ook mensen uit de hogere inkomensgroepen komen wonen. Had Henk Lomans daar niet een pleidooi voor gehouden? Henk, die hem verdomme ook had laten vallen als een baksteen door een glazen ruit. Alles kapot. Scherven die geen geluk brachten.

Hij parkeerde en stak een sigaret op. Toen hij de sigaret had opgerookt, stapte hij uit de auto en liep naar het flatgebouw. Inderdaad, M. Hogeveen tussen het rijtje namen. Zijn intuïtie vertelde hem dat dit het juiste adres was. Er was hier ruim gebouwd. Tussen deze flats en het oudere deel van de wijk was een parkje aangelegd. Arm en rijk hadden weinig met elkaar te maken. Weg idealen over een mix met sociale variatie.

M. Hogeveen. Hij keek nog eens naar het naamplaatje alsof dat hem veel meer kon vertellen. Toen drukte hij op de bel. Lang.

 

Martin schrok op. Wie belde er zo laat nog aan? Het klonk dringend. Misschien een ongeluk. Er zat meteen een rampscenario in zijn hoofd. Carina. Er was iets ergs gebeurd. Een ongeluk. Ze had hem nodig. Half struikelend liep hij naar de intercom. ‘Wie is daar?’

Er kwam geen reactie.

‘Carina?’

Hij meende te kunnen horen hoe iemand ademde. In en uit, in en uit. Toen dacht hij aan die student.’ Ben jij dat Blekemolen?’

Geen reactie.

‘Blekemolen, ben jij dat? Wat wil je?’