Vier·en·dertig

Maandag 22 oktober 2008, 09.30 uur

De hele vorige avond, vanaf het ogenblik dat Catherine was gaan slapen tot iets over middernacht, had ik geprobeerd Ellen te bereiken, maar zowel in Arques-la-Bataille, als op haar gsm had ik enkel een boodschap kunnen inspreken. Het was een kort bericht: ik hield van haar en ze mocht me terugbellen op elk ogenblik van de dag of de nacht. Ze had het niet gedaan. Als ik die zondag ellendig slecht had geslapen, had dat ook te maken met het gevoel dat ik mijn beminde gruwelijk verwaarloosd had.

En nu, als een laat argument in het voordeel van die idiote telepathie, belden zij en ik elkaar op exact hetzelfde ogenblik: ik met het vaste toestel van de Hofsteders, zij op mijn mobieltje. Het was iets over halftien. Door het raam van de villa kon ik zien dat het weer in Villefranche eindelijk was gekeerd. Er hing een grijze mist in de Avenue des Fleurs. Voor het eerst was de zee vanuit het tuinraam niet langer zichtbaar. Terwijl ik hoorde hoe Catherine zich op de eerste verdieping klaar maakte om op te staan, klonk Ellens stem zo bezorgd en liefdevol dat ik nog maar één wens had: zo gauw mogelijk bij haar te zijn.

‘Thomas? Is het goed met je? Wat is er allemaal aan de hand?’

‘Waar ben je?’

‘In de auto. In België. Pa heeft een hersenbloeding gehad, op straat. Het was schrikken maar het komt waarschijnlijk allemaal goed. Ik heb je bericht pas vanochtend gehoord. Is het waar van Hofsteder? Mijn God, Thomas, waar ben je in verzeild?’

Even, twee, drie seconden, begreep ik niet waar ze het over had. Sinds ik de media vaarwel had gezegd, waren mijn journalistieke reflexen blijkbaar wat afgebot. Hoe kon Ellen weten…? Maar toen viel alles op zijn plaats. Zelfs in Frankrijk was Hofsteder bekend genoeg om een paar plaatselijke journalisten geattendeerd te hebben op zijn dood. News travels fast. Ik keek op mijn horloge. Rond deze tijd was waarschijnlijk heel de wereld al op de hoogte van zijn overlijden.

‘Natuurlijk! Wat schrijven de kranten?’

‘Het Nieuws van de Dag heeft alles uit de kast gehaald. Een groot stuk op hun voorpagina, met een reusachtige foto van Hofsteder erbij. Ze maken een gigantische reclame. Posters op alle hoeken van de straat. Het Laatste Interview. De radio had het nieuws naar het schijnt al gisterennacht. De televisie had vanmorgen een extra journaal, met die De Schutter. Wat een gluiperd is die vent, zeg. Is het waar wat hij zegt? Is Hofsteder dan toch vermoord?’

‘Hoe bedoel je: dan toch…?’

‘Ja, na die dreigbrieven. De krant zegt niks van die brieven. Heeft die David M. ze dan geschreven, die fotograaf? Ken jij die man?’

‘Liefje, je moet niet alles geloven wat er in de kranten staat. David Meurs beweert dat Hofsteder zelfmoord heeft gepleegd.’

‘Omdat hij de prijs niet had? Wat een loser…’

Ik durf het nauwelijks toe te geven, maar in mijn onnozele naïviteit had ik nog geen seconde aan die mogelijkheid gedacht. Kon iemands ambitie werkelijk zo groot, zo allesverterend zijn dat hij zijn leven als mislukt beschouwde als hij in zijn verwachtingen werd teleurgesteld? Hofsteder had de Nobel altijd schamper afgedaan als een beloning voor gezagsgetrouwe idealisten, maar wie weet had hij met alle vezels in zijn lijf naar de prijs gesnakt?

Had hij eigenlijk wel ooit diep in zijn hart laten kijken? Door wie dan? Door Catherine misschien?

‘Ik mis je verschrikkelijk, Ellen, maar ik kan hier nu niet zomaar weg…’

‘De weduwe.’ Tot mijn verbazing klonk er geen ironie, geen spot door in haar stem. ‘Zolang je haar niette grondig troost…’

‘Je bent lief. Ik hou van je.’

En ik hing op.

‘Leg de hoorn maar weer van de haak, als je wilt.’

Catherine was de kamer binnengekomen zonder dat ik iets had gehoord. Haar gezicht was niet opgemaakt en haar ogen stonden bang en moe. Ze droeg een rafelige jeans en een dikke gebreide wikkeltrui die ze met een wollen ceintuur had dichtgesjord.

‘Ik heb mijn gsm ook uitgezet. Het hele land hangt aan de lijn. Alles willen ze weten. Meneer De Sutter beleeft de dag van zijn leven met zijn primeur. Hij beweert zelfs dat hij Haselaar heeft geïnterviewd.’

‘Dat kan niet. Het was een geheim nummer.’

‘Mijn man had Cis’ gegevens in zijn mobieltje. De Sutter moet erin gekeken hebben nadat Charles met die fotograaf is vertrokken, voor we met de politie zijn weggereden. De schoft…’

Ik hoorde De Sutters schrille stem nog terwijl hij bij het raam stond te discussiëren, waarschijnlijk met zijn hoofdredacteur. Ja, het kon niet anders. Hij had het nummer opgezocht en ondanks Charles’ verzoek toch met Cis Haselaar gebeld. Voor een journalist van zijn allooi was de bekoring veel te groot geweest.

Toen ik Catherine vertelde over het telefoontje van de politie van de vorige nacht, wilde ze meteen naar het bureau. Omdat ik dacht dat de frisse lucht haar goed zou doen, liepen we het eind naar de Avenue Albert 1. Deze keer durfde ik haar niet aan te raken, bang als ik was dat ze mijn troostende gebaren verkeerd zou interpreteren.

Op het politiebureau was iedereen op zijn vriendelijkst. De agenten die Charles hadden gevonden, hadden het lichaam naar het hospitaal Saint-Roch in Nice getransporteerd. Als mevrouw het wilde, konden ze haar een lift geven. We maakten kennis met de onderzoeksrechter, een lange, magere man die Vercors bleek te heten en zijn best deed om te lijken op Jean-Louis Trintignant. Hij ondervroeg ons om beurten over Hofsteders laatste dag en maakte ijverig notities in een gelijnd schoolschriftje.

Toen hij klaar was, mochten we achterin een politieauto plaatsnemen. Geen van beiden spraken we een woord. Catherine had haar zonnebril opgezet en een sjaaltje over haar haar geknoopt, een jonge Greta Garbo. Ze keek schijnbaar onbewogen door het raam.

Pas toen we in de Rue Pastorelli aankwamen en de trappen van het ziekenhuis op liepen, zocht haar hand de mijne.

We werden duidelijk verwacht. Een grote zwarte verpleger ging met ons mee naar een lange gang op de eerste verdieping.

‘Weet je zeker datje…’

Ze onderbrak me. ‘Ja, ik wil hem zien.’

Ik had verwacht dat we, net als in een Engels feuilleton, naar een witbetegelde kamer zouden worden gebracht waar ze Charles uit een muur zouden schuiven, maar hij lag keurig opgebaard in een soort rouwkapel, met veel zwart en stemmige draperieën. We stapten aarzelend naar de aflegtafel, Catherine eerst en ik op een eerbiedige afstand. Hofsteder zag er goed uit voor zijn doen, een beetje alsof hij op zijn rug lag te zonnen op het strand van Villefranche. Waarschijnlijk hadden de oplappers van dienst hun uiterste best gedaan.

‘Laatje me even alleen, Thomas?’

Ik liep de kamer uit en ging op een stoel in de gang zitten.

Als de foto’s in een digitale camera schoven de herinneringen aan Hofsteder voor het raampje van mijn geheugen. De grote, zware man in zijn duffelcoat die binnenstapte in de boekhandel van de Auberge Lion. De gastheer op espadrilles die me een Blanc de Blancs inschonk in de woonkamer van La Boune Estelle. De middag dat hij zijn zwarte T·shirt droeg met het vermaledijde opschrift. Het bal populaire, met zijn arm om de schouders van de arme Marijke. De avond dat we samen zijn restjes whisky dronken en hij me wilde uitleggen waarom hij vond dat men zo overdreven enthousiast over het leven deed…

Ik denk dat ik zo’n kleine tien minuten heb zitten wachten. Toen ging de deur van de rouwkapel open en wierp Catherine zich in mijn armen. Het was de eerste keer dat ik haar onbeheerst zag snikken en ik troostte haar zo goed ik kon, met bemoedigende kneepjes in haar schouder en nietszeggende woorden. In de hal van het ziekenhuis zat de chauffeur van de politieauto de krant te lezen. Hij keek ons vragend aan en zette ons een kwartier later weer afin de Avenue Albert I, bij het politiebureau. Hij kon ons zelfs een lift naar huis geven, stelde hij voor, maar Catherine vond het prettiger om het eind te lopen. Iemand vroeg of we die middag thuis zouden zijn Monsieur le juge d’instruction zou graag een bezoek brengen aan de Avenue des Fleurs.

Het was nu bijna halfeen. De zon van de Cöte deed haar best om door de wolken heen te boren, met weinig resultaat. Nog altijd zeiden we niet veel, misschien ook omdat we de nagedachtenis van de meester niet wilden ontsieren met lachwekkende clichés.

Zelfs toen we de hoek om sloegen van de Avenue des Fleurs en we de meute opgewonden mensen voor La Boune Estelle zagen, bleven we enkele seconden sprakeloos staan. 364 dagen in het jaar is de Avenue en de hele bloemenwijk er omheen een wat saaie achterafbuurt met oude, kleine villa’s. Alle huizen hebben een bescheiden, burgerlijk voortuintje en de straat loopt zacht bergaf, in de richting van de kaai. Op een normale dag zijn er nauwelijks auto’s in de straat te zien, omdat de bewoners hun oude Peugeots of Citroëns op hun oprit parkeren of zelfs in hun garage zetten.

Die maandag was het anders. Ik heb ze niet geteld, maar er moeten minstens drie ofvier grote televisiereportagewagens op het trottoir en rond de palmboom hebben gestaan, plus tien of vijftien kleinere auto’s met bekende afkortingen op hun deuren: onze eigen VRT, maar ook NBC, CNN, RAI, TFI, BBC, en zelfs een paar bestelwagens met Zwitserse en Duitse nummerplaten. Tussen de wagens door krioelde het van de journalisten en hun cameraploegen. Zo gauw ze Catherine zagen, met haar zonnebril en haar sjaaltje op en top de glamoureuze weduwe van de schrijver, gooiden ze hun sigaretten weg en renden op haar af.

‘Thomas, wat gebeurt er?’ Ze greep mijn arm en probeerde zich achter mij te verschuilen.

‘Ik weet het niet. Ik snap het niet. Het moet iets met Charles te maken hebben.’ En tegen de eerste reporters die hun microfoon bijna in haar mond duwden: ‘Hé, ho, rustig aan!’

Alsof er een niet uitgesproken pikorde onder de journalisten bestond, was het een blonde vrouw van CNN die het eerst haar vraag mocht stellen. Ze sprak vet Amerikaans, en haar stem trilde van nauwelijks verborgen opwinding, maar we hadden haar allebei uitstekend begrepen:

‘Mrs. Hofsteder, nog nooit eerder in de geschiedenis heeft een vermoorde schrijver de Nobelprijs gewonnen. Wat is uw commentaar?’