Een·en·twintig
Vrijdag 18 oktober 2008,16.30 uur
De hele middag wijdden de bewoners van La Boune Estelle zich ernstig aan hun taken. Het was niet duidelijk waarmee Hofsteder bezig was. Catherine had me een van de vorige dagen tussen neus en lippen gezegd dat haar man ‘in een artistieke crisis verkeerde’, een impasse, een staat van writer’s block. Ze had op zijn schrijftafel eens een vel papier aangetroffen met alleen maar zijn handtekening erop, een keer of vijftig, in alle formaten.
Zelfwas ze met een digitaal fototoestel en een blocnote in de weer bij de kunstverzameling in de gang en op alle andere plaatsen in het huis, want zoals bij veel verzamelaars hingen er zelfs lithografïeën en kleine aquarellen op de wc. Ze meende het blijkbaar ernstig met hun verhuizing en dus wilde ze het grootste deel van hun collectie te gelde maken in een van de veilinghuizen in Antwerpen of Parijs.
Ook het catalogiseren van Charles’ bibliotheek schoot lekker op. Ik was aangekomen bij de letters M, N en O: Henry Miller, Norman Mailer, Montherlant, alles van Ian McEwan, een selectie van de essays van Montaigne, in het Nederlands, Herwaardering van alk waarden van Nietzsche, mét aantekeningen en aangestreepte passages (‘Wat wij in het christendom bestrijden? Dat het de sterken breken wil, dat het hun moed wil ontmoedigen, van hun slechte uren en vermoeidheden profiteren, hun trotse zelfverzekerdheid in onrust en gewetensnood veranderen, dat het de voorname instincten giftig en ziek weet te maken totdat de sterken aan de excessen van zelfverachting en zelfmishandeling te gronde gaan.’). Ik moest lachen, want behalve Nietzsche had Hofsteder ook nog de volledige serie rond het beertje Winnie the Pooh. Waarschijnlijk een kwestie van jeugdsentiment.
Het was exact zes uur—we hadden de lichten in het huis al aangedaan—toen Charles op zijn licht slofferige manier de trap opkwam. Ik schrok, omdat ik dacht dat hij de hele tijd mistroostig in zijn werkkamer boven een leeg vel papier had zitten dubben, maar hij kon nauwelijks vrolijker zijn geweest. Geamuseerd bekeek hij mijn oogst aan boeken voor die dag.
‘Orwell, da’s een goeie man. ‘Alle varkens zijn gelijk, maar sommige zijn een beetje gelijker.’ Ik heb jammer genoeg niets van zijn sociale bewogenheid maar ik ben altijd blij als een ander de wereld probeert te redden. En hier: Moravia, laat die maar staan, da’s ook een man naar mijn hart.’ Hij pakte de roman Hij en ik van mijn stapel. ‘Quizvraag: wie bedoelt de schrijver met de hij uit de titel? Weet je het niet? De schrijver bedoelt: zijn piemel. We hebben allemaal wel eens over de dwingelandij van onze jongeheer geschreven, maar niemand zo grappig als Moravia. Luister: Daar staan we dan buiten. De onbekende vrouw loopt voor me uit. Ineens vind ik dat deze geschiedenis lang genoeg heeftgeduurd. Ik zal haar haargang laten gaan en zelf een cafe’ opzoeken. Hij protesteert onmiddellijk: ‘Wat doe je nu? Volg haar, je moet haar volgen. Zag je niet dat ze op de bank, toen ze het recu in ontvangst nam, haar ogen neersloeg en mij toen met een onmiskenbaar vleiende belangstelling opnam?’ Lieve hemel! Ik kijk nu zelf en zie dat mijn broek erg gespannen staat. Haastig steek ik mijn hand in mijn zak en draai hem omhoog, alsoj het om de wijzer van een klok gaat die is blijven stilstaan. Hij protesteert opnieutv: ‘Laat me toch zoals ik ben, ik wil dat ze me ziet, wat kan het je schelen? Laat me. Enzovoort, enzovoort.
Wat denk je? Zul je hem kunnen verkopen in je brave winkeltje? Dan mag je hem hebben.’ Hij legde Moravia terug op de stapel. O, en deze, (hij wees op de Me’moires van André Maurois), ‘die zul je in Normandië zeker kunnen slijten. Een kind van de streek. Ik heb zijn biografieën graag gelezen. Die van Lord Byron bijvoorbeeld, een heerlijke, ijdele man. Kerfde zijn naam in elke boom die hij tegenkwam.’ En zonder overgang: ‘Zeg, Thomas, mevrouw Schurman en ik gaan deze week een paar fantastische nieuwe vertaalprojecten op poten zetten. Wil jij zo lief zijn haar straks nog een paar van mijn boekjes te brengen in haar hotel? Zeg maar dat ze vanavond goed moet studeren, ze wordt geëxcuseerd voor het diner, en dat ik haar morgen grondig zal ondervragen voor en na de lunch. En vind je het erg dat we straks geen bordje voor je klaarzetten? Cath en ik vertrekken zo naar Nice. Ze geven die film van Diane Kurys over Franchise Sagan en die willen we allebei heel graag zien.’
Hij stopte me een plastic draagtas van supermarkt Leclerc in mijn handen, met drie, vier van zijn oudere werken. Ik geloof dat Een misdaad tegen het vaderland erbij was en een verhalenbundel die ik nog niet had gelezen.
Even later daalde ik, opgewekt zwaaiend met mijn vrachtje, de Avenue des Fleurs afin de richtingvan de kade. Ik vond het helemaal niet erg dat ik een keer aan mijn lot werd overgelaten. De lucht die je inademde in het gezelschap van de Hofsteders was altijd prikkelend en krachtig, maar zoals vaak in het hooggebergte, soms iets te ijl. Ik zou Anna opzoeken in haar hotel, haar uitnodigen om gezellig samen een visje te eten bij Mère Germaine en dan, terug in de villa, uitgebreid bijpraten met Ellen. Ik begon haar copain-copine-opmerkingen en haar licht hese lach verschrikkelijk te missen, haast nog meer dan haar warme lichaam, en dat zou ik haar zeggen ook.
De Rivièra op de Avenue Albert 1 was, een paar weken voor de jaarlijkse sluitingstijd, niet druk beklant. De kale man bij de receptie zat te lezen in zijn Nice Matin en deed nauwelijks moeite om zijn krantje weg te leggen, toen ik naar Anna Schurman informeerde.
‘Skurman? Ah oui, la…’ Hij was gelukkig nog niet zo ver heen dat hij haar in het publiek de naam gaf die ongetwijfeld al circuleerde onder zijn personeel. ‘Un instant.’
Hij belde een nummer, probeerde het nog eens en haalde toen zijn schouders op. ‘Occupe’,’ zei hij, ‘waarschijnlijk heeft ze de hoorn eraf gelegd. Peut-étre elle dort.’
‘Mag ik even naar haar kamer?’
‘Bien sur, monsieur. C’est la 22, deuxième etage.’
Ik nam de trap naast de lift, met een luxeuze traploper in geel en blauw. Het hotel rook naar boenwas en een vaag schoonmaakmiddel. Het was er muisstil.
Ook toen ik voor kamer 22 stond, hoorde ik aanvankelijk niets. Als Anna sliep, kon ik het zakje met de boeken natuurlijk voor haar deur leggen met een briefje erbij. Alleen vond ze het dan misschien te laat en werd er door mijn schuld een belangrijke literaire deal versjteerd. Ik besloot nog eens goed te luisteren. Misschien belde ze wel met haar vader. Misschien hoorde ik haar wel snurken of stilletjes naar een porno-uitzending kijken op een van die smoezelige betaalzenders van het hotel. Ik drukte mijn oor tegen het paneel.
De vader sloot ik het eerst uit. De stemmen die me vanuit de verste hoek van de kamer bereikten, waren allebei vrouwelijk. In één ervan herkende ik zeker de resolute dreun van Potje Vet, maar de tweede was zo stil en zo fijn dat ik even de indruk kreeg dat ze met een kind praatte.
‘Oui,’ hoorde ik Anna Schurman gedecideerd zeggen. ‘Oui, oh oui.’ En dan het andere stemmetje, vragend, teer bijna: ‘Et puppuppum?’ En: Tu ueux que puppuppum?’
Een massage, dacht ik ineens. Mevrouw Schurman heeft een paar stramme ledematen overgehouden aan de reis en aan de spanning rond de tafel van de Hofsteders en heeft een fysiotherapeute in de arm genomen. In gedachten zag ik haar al uitgespreid liggen op het bed, kreunend onder de vaardige handen van een toegewijde masseuse. Ik zou aankloppen, haar ruim de tijd geven om een kamerjas aan te trekken en mijn stapel boeken afgeven. Mère Germaine zou me ook zonder Anna wel van vis voorzien.
En toen ging het toch nog helemaal anders. Ineens hielden de stemmen op. Er kraakte een veer van het bed, daarna een plank van de houten vloer. De deur ging open, ik had nog net de tijd om een paar passen terug te zetten.
Voor me stond het hoofd van de dienst Literaire Vertalingen van het ministerie van de Vlaamse Cultuur, in een gele badjas van het hotel die tot over haar enkels kwam. Ze keek wat beteuterd, alsof ik haar met een gietertje midden in een drugsplantage had betrapt.
‘Dacht al dat ik iets hoorde,’ zei ze, terwijl ze naar mijn plastic draagtas keek. ‘En?’
Ik denk dat ik iets heb gestameld, iets onnozels, over eten en een film over Franchise Sagan. Wat ik me wel goed herinner is mijn beleefde hoofdknik naar het kleine, naakte meisje dat op haar knieën op het bed zat. Ze lachte lief en ze veegde met een charmant gebaar het haar uit haar ogen. Ik had haar meteen herkend, ook zonder haar schortje en haar donkerblauwe jurk. Mady Lafontaine knikte vriendelijk terug. Ik stak Anna het pakje boeken toe, zei wat ik te zeggen had en liep zonder iets te zeggen het hotel uit. Ik ben er haast zeker van dat de receptionist me niet eens heeft gezien.