Hoofdstuk 10

Benjamin zat op de kruk naast mijn bed en veegde het zweet van mijn voorhoofd. Hij zag er bleker en magerder uit dan anders.

'Het spijt me, Roger,' zei hij zacht. 'Het is een lang verhaal. Ik ben naar Kelso gereisd, in Schotland.' Hij staarde in gedachten verzonken voor zich uit. 'Een eenzaam klooster in een zee van donkerpaarse hei en verlaten veenmoerassen, waarin spoken rondwaren. Een gebouw van donkere stenen en daken van grijze leisteen.' Hij glimlachte flauwtjes. 'O, ik was daar niet in gevaar. Agrippa had me een vrijgeleide gegeven en Lord d'Aubigny had voor woudlopers gezorgd die me overal bewaakten.'

'Wat heeft u ontdekt?' vroeg ik stuurs.

Benjamin wreef met de rug van zijn hand over zijn ogen.

'Niets,' zei hij. 'Totaal niets. Heel wat Schotten zijn na Flodden naar Kelso gevlucht, maar weet je, Roger? Niemand kon zich van die woelige tijd ook maar iets herinneren.' Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'En wat nog vreemder was, de prior, de onderprior en alle anderen die deel uitmaakten van de leiding van het klooster waren vervangen. Sommigen waren onder vreemde omstandigheden gestorven, anderen waren in verband met een of andere taak naar het buitenland overgeplaatst. En de rest,' zei hij terwijl hij zijn schouders ophaalde, 'zweeg als het graf. Alleen één oude lekenbroeder, een stokoude bejaarde, mompelde iets over dat de abdij de duistere vergeetput was voor de slechte daden van de groten van het land.'

Hij zuchtte. 'Toen ben ik weer teruggereden naar Royston, maar koningin Margaret en haar gevolg waren al teruggekeerd naar Londen om al hun spullen op te halen, dus ben ik zo snel mogelijk achter hen aan gegaan. Ik heb Heer Kardinaal in het paleis van Sheen te spreken kunnen krijgen. Hij wist al dat onze opdracht in Nottingham met succes bekroond was en vond het een goed idee dat ik naar Kelso was gegaan en jij naar Parijs.' Benjamin ademde diep in. 'Toen werd ik ziek. Eerst dacht ik dat het een of ander griepje was, maar het bleek de zweetziekte te zijn. Oom stuurde me naar het ziekenhuis van St. Bartholomew en Agrippa kwam aanzetten met een oud vrouwtje dat me een drankje van fijngemalen mos met zure melk liet drinken. De koorts nam af, maar ik was erg verzwakt.' Hij klopte me vriendelijk op mijn schouder. 'De kardinaal stuurde een boodschapper hierheen, maar de kerel werd net buiten Dover door rovers in een hinderlaag gelokt en gedood.'

'Dat lijkt me sterk,' zei ik bits. 'Hij is door een groep moordenaars gedood, misschien wel dezelfde die me hier in Le Coq d'Or bijna te pakken hadden!'

'Wat vertel je me nou?' vroeg Benjamin.

Ik vertelde hem mijn verhaal in geuren en kleuren. Benjamin luisterde aandachtig.

'Het spijt me,' zei hij verontschuldigend. 'Ik ben al een week in Parijs. De herbergier heeft me bezworen dat hij niets van je afwist.'

'Hij liegt!' onderbrak ik hem.

'Best mogelijk. Maar goed, ik ben toen naar de stadsvoogd van Parijs gegaan. Ik heb zwaar de nadruk gelegd op de invloed van de kardinaal en gedaan gekregen dat er een zoektocht naar je werd ingesteld. Die gratie is in feite gisteravond al verleend.' Hij trok een gezicht. 'Maar je weet hoe ambtenaren zijn.'

'En of!' beet ik hem toe. 'Dat weet ik maar al te goed. Die schoften wilden me zien hangen!'

Benjamin beet op zijn lip. 'Dat ben ik met je eens, Roger, maar je problemen begonnen met die lap rode zijde. Dat was het sein voor de moord op jou. De demon die ons op de voet volgt heeft overduidelijk agenten in Parijs.'

'Dat kan dan wel zo zijn,' zei ik, 'maar Moodie heeft me die lap gegeven, dus moet hij de moordenaar zijn.'

[Ah, daar gaat mijn kapelaan weer te keer, hij wipt op en neer op zijn kruk. 'Dat zei ik toch! Dat zei ik toch!' schreeuwt hij. Ik zeg dat hij z'n kop moet houden en geef hem een tik op zijn vingers. Dat kleine misbaksel heeft geen idee waar hij het over heeft.]

'Vertel eens,' ging Benjamin verder, 'je zei dat die lap ergens naar rook. Herkende je de geur? Was het zoiets?' Hij knoopte een klein zakje los en hield het onder mijn neus. Ik rook eraan. Het was dezelfde geur die ik bij het cadeautje van Madame Eglantine had geroken.

'Ja. Wat is het?'

Benjamin glimlachte en liet de verwelkte witte rozenblaadjes zacht als sneeuwvlokjes naar de grond dwarrelen.

'Les Blancs Sangliers,' mompelde ik. 'Moodie moet daar lid van zijn. Hij heeft Selkirk, Ruthven en Irvine gedood, al heb ik geen flauw idee waarom en hoe.'

Benjamin schudde zijn hoofd. 'Nee, het zit subtieler in elkaar.' Hij keek me vragend aan. 'Waarom zit je zo te glimlachen, Roger?' Zijn bezorgde blik smolt weg. 'Je weet iets, waar of niet?' Ik grijnsde en zei:

'De plaats van de waarheid Is Nu een veilige,

Hij rust In Handen Van De Heilige,

Op de plek waar het grootste bezit,

De botten van Dionysius is.'

'Weet je wat daarmee bedoeld wordt?' fluisterde Benjamin.

'O ja, en het is niet ver hier vandaan. Dionysius is geen Griekse God!' schreeuwde ik, waarbij ik de buil op mijn achterhoofd en de ernstige vermoeidheid die mijn lichaam nog steeds in zijn greep hield even vergat. 'Het is St. Denis, de Romeinse martelaar die op Montmartre onthoofd is en die volgens de legende zijn eigen hoofd mee heeft genomen naar de plek waar nu de abdij van St. Denis staat.'

Benjamin kwam overeind, waarbij hij in zijn opwinding het krukje omschopte.

'Natuurlijk!' zei hij hijgend. 'Dionysius is Latijn voor Denis. De monniken daar moeten het geheim van Selkirk in hun bezit hebben!'

Ik tilde mijn benen van het bed. 'Ja, we kunnen het daar vinden, in een verweerd kistje.' Benjamin keek me wantrouwig aan. 'Waarom ben je zelf niet naar St. Denis gegaan?'

Ik wreef over de blaar die de strop in mijn nek gemaakt had.

'Hè ja,' zei ik sarcastisch. 'Een Engelse bedelaar met lompen als kleren komt naar de kloosterpoort toe wankelen, vraagt of ze hem een kistje mee willen geven, en dat doen die monniken dan uiteraard meteen!'

Benjamin grijnsde. 'Maar nu wel!' Hij gooide me een bundeltje schone kleren toe. 'Hiermee zal je er nou niet direct als een hoveling uit gaan zien, maar ook niet meer als een bedelaar!'

'Ik ben moe,' klaagde ik. 'Mijn nek doet nog steeds pijn. Ik wil eten, wijn, een bewijs dat ik nog steeds leef.'

Benjamin hurkte naast me en zijn lange donkere gezicht stond ernstig. 'Roger,' drong hij aan, 'we moeten opschieten. De tijd dringt. De moordenaar volgt nauwgezet ons spoor en we moeten dit raadsel opgelost hebben voor koningin Margaret naar Scnotland vertrekt. We moeten naar St. Denis, Selkirks geheim vinden dan zo snel mogelijk terug naar Engeland.'

Ik knikte somber.

Benjamin haalde een verse beker wijn en een kom vettige soep. Die at ik slurpend als een hond op en daarna verkleedde ik me. Die vuile hufter van een herbergier kwam met een lege glimlach op zijn smoel naar mijn gezondheid informeren. Ik grijnsde vals terug en ik vroeg Benjamin of hij alvast naar buiten wilde gaan, om daar op me te wachten. Ik deed wat ik wilde doen en ging toen zo snel ik kon achter hem aan. We liepen het platgetreden spoor af, waarbij we steeds bijna uitgleden op de bevroren grond onder onze voeten. Achter mij begon de kaars die ik zo zorgvuldig tussen het droge stro op het zolderkamertje van Le Coq d'Or had neergezet zijn werk te doen en al snel was de misdadige herberg veranderd in een helse vuurzee. O ja, wraak is het zoetst als hij dubbel en dwars verdiend is.

Ik was dan wel ontsnapt aan Montfaucon, maar de ijskoude dag wist mijn opgetogenheid al snel te temperen. De stad was nog steeds in de greep van de winter en de reis was zwaar. Alles deed me pijn en door de kou begon mijn keel steeds erger zeer te doen, tot ik een cirkel van pijn om mijn nek had, die uitstraalde naar mijn schouders.

We kwamen langs de galgen, waar de lijken van mijn minder gelukkige collega's nu hingen te bevriezen aan hun touwen. Vanaf de stadspoort liep er een rechtstreekse weg naar de abdij van St. Denis. Alle mensen, is me dat even een ontzagwekkend gebouw; steile stenen gevels, grijnzende waterspuwers, enorme ramen met glas-in-lood, torens die tot aan de hemel reikten en overal stenen sierranden met beelden op elke kroonlijst, elk torentje en elke pilaar. St. Denis is het koninklijke mausoleum van Frankrijk, waar de witte albasten graftombes van de koningen staan te hopen op de wederkomst van de Heer. Een vreemd oord, kil en somber. De abdij is een stad op zichzelf; de schuren, huizen en bijgeb^iwtjes staan verspreid over het terrein en om alles heen is een enorme courtine gebouwd die bewaakt wordt door soldaten in het livrei van het Koninklijk Huis. In mijn eentje zou ik uiteraard weggestuurd zijn. Benjamin sprak daarentegen vloeiend Frans en was gewapend met een persoonlijke aanbeveling van kardinaal Wolsey, dus was het geen probleem om toegelaten te worden. Een streng kijkende prior ontving ons in zijn kamer en luisterde aandachtig naar Benjamins verzoek.

'Er komen hier veel mensen,' reageerde hij rustig en in perfect Engels. 'Ze brengen geschenken mee en schatten die ze aan onze zorg toevertrouwen. Sommigen komen terug, anderen niet.' Hij spreidde zijn handen. 'Ze vertrouwen op ons.' Hij keek Benjamin scherp aan. 'U zweert dat Selkirk dood is?'

'Dat doe ik,' Vader Prior.'

'En dat zijn geheim een bedreiging kan zijn voor de Engelse troon?'

'Misschien,' zei Benjamin. 'Maar het heeft de dood van minstens drie eerzame mensen ten gevolge gehad en kan nog meer moorden teweegbrengen, waaronder die op ons.'

De prior schoof ongemakkelijk heen en weer achter zijn werk-tafel. Hij wees op de bijbel die vastgeketend zat aan een grote lessenaar naast hem. 'Zweer het!' kraste hij. 'Zweer dat wat u zegt de waarheid is, met uw hand op het evangelie!' Benjamin deed wat hij vroeg. Met zijn ene hand op het grote met juwelen bezette boek en zijn andere in de lucht verklaarde hij op plechtige toon dat God zijn getuige was dat wat hij zei de waarheid was. Toen hij dat gedaan had knikte de prior en verscheen er een dun glimlachje op zijn stenen gezicht. Hij rammelde met een klein handbelletje. Een jonge monnik kwam de kamer in en de prior gaf hem fluisterend wat instructies. Ik hoorde de naam 'Selkirk' en een mogelijke datum. De jonge monnik knikte en slofte zachtjes weg, maar was al snel weer terug met een klein en nogal verweerd leren kistje, dat verzegeld was met een grote wasafdruk van het zegel van de abdij. De prior verbrak het zegel en tilde het deksel op. Hij voelde wat er in zat en pakte er met zijn lange vingers wat stukjes perkament uit. Hij keek Benjamin wanhopig aan.

'U zegt dat Selkirk gek was?'

'Ja, Vader Prior.'

'Dan is dit misschien wel zijn laatste waanzinnige grap. Hierin zit alleen maar een hoopje snippers. Mijn geweten is nu gerust, neemt u het kistje maar mee.'

Toen we uit St. Denis vertrokken begon het al donker te worden, dus reden we naar een herberg buiten Parijs, aan de weg naar Calais. Het was een warme en comfortabele zaak, die ontsnapt was aan de hongersnood die de stad nog steeds teistefde. Benjamin huurde een kamer en verse paarden voor de volgende morgen. Hij bestelde ook een schotel heerlijke kapoen in een dikke saus en vers brood van zuiver graan, in plaats van het grove roggebrood dat ik de afgelopen maanden gegeten had. Ik propte mezelf vol, al droeg Benjamin me op het rustig aan te doen met de wijn. Na het eten gingen we bij de grote open haard zitten kijken hoe de oplaaiende vlammen de blokken sparrenhout in witte smeulende as veranderden. Benjamin deed Selkirks kistje open en neusde een tijdje tussen de stukjes perkament. Een daarvan was heel vreemd: een vuil, geel stukje, dat boven en onder gerafeld was en waarvan alleen het begin leesbaar was. Het bleek een citaat in het Latijn van een van de discipelen van Paulus. Er stond: 'Als door een donkere spiegel'. Verder stonden er alleen maar hanenpoten en rare tekens op het velletje. Er waren ook wat complete manuscripten bij, maar dat waren alleen maar wat koninklijke volmachten van koning James zelf, die hij met zijn ring gezegeld had en waarin zijn 'geliefde heelmeester Andrew Selkirk' diverse taken en gunsten kreeg toebedeeld. Benjamin bestudeerde er een paar aandachtig, net als ik, maar we konden er niets vreemds aan ontdekken. Mijn meester legde de documenten terug in het kistje.

'Even ons geheugen opfrissen,' zei hij. 'Selkirk was de lijfarts van koning James. Hij ging met de koning naar Flodden, waar James verslagen werd en gedood. Selkirk vluchtte naar Parijs, liet zijn zogenaamde geheim achter in St. Denis en ging toen naar Le Coq d'Or, waar hij gearresteerd werd en naar Engeland overgebracht.' Hij keek me strak aan. 'Ben je dat met me eens?'

'Ja, meester.'

'In Schotland is Margaret, de weduwe van James, in verwachting van haar tweede kind als ze bericht krijgt over de nederlaag en dood van haar man. In het testament van koning James wordt zij tot regentes benoemd, maar ze doet afstand van die positie door met de graaf van Angus te trouwen. Ze raakt ook het vertrouwen van haar edelen kwijt en moet naar Engeland vluchten, waarbij ze haar twee zoons achter moet laten. De Schotse edelen richten een regentsraad op die het over de jonge kinderen van Margaret voor het zeggen krijgt, maar een daarvan, Alexander, Hertog van Ross, sterft kort na zijn moeders plotselinge vertrek naar Engeland. Klopt dat, Roger?'

'Een aantal dingen,' zei ik, 'mogen we daarbij niet vergeten. Ten eerste, voordat James naar Flodden ging had hij - naar men zegt - visioenen die hem waarschuwden dat hij er te losse zeden op na hield en dat het gevaarlijk zou zijn Engeland binnen te vallen. Ten tweede, waarom is Margaret zo plotseling met de graaf van Angus getrouwd, om hem kort daarna weer te verlaten en hem nu zelfs te haten? Ten derde, waarom zocht ze haar toevlucht in Engeland, ver weg van haar koninkrijk en haar zoons? We hebben van Lord d'Aubigny gehoord dat de Schotse raad meer dan bereid is om haar weer met open armen te verwelkomen.'

'Wat ons brengt bij de plotselinge omslag in de stemming van de koningin,' nam Benjamin het van me over. 'Het lijkt nu wel of ze niet snel genoeg naar Schotland terug kan keren. Maar neem me niet kwalijk, Roger, ga verder.'

'Ik vraag me af waar Margaret zo bang voor was? En welke geheimen ze deelt met de graaf van Angus? Vergeet niet, meester, dat er nog meer geheimen verborgen kunnen zitten in de documenten in dat kistje. Wat bedoelde Selkirk met de zin dat hij 'de dagen kon tellen'? En waarom is het lichaam van koning James niet naar Schotland teruggestuurd om daar begraven te worden?' Benjamin knikte en staarde in de stervende vlammen van het vuur.

'Wat ons weer bij het rijmpje van Selkirk brengt,' zei hij. 'We weten dat James de valk is, Angus het lam, en dat met de leeuw ook de koning van Schotland bedoeld wordt. Bedoelt Selkirk dat koning James op de een of andere manier Flodden overleefd heeft? Een mogelijkheid die we, toen we in Sheen het lijk bekeken, niet uit hebben kunnen schakelen.'

'Misschien,' onderbrak ik hem. 'Het gedicht zegt dat de leeuw brulde, hoewel hij al dood was. En tenslotte hebben we ontdekt wie met Dionysius bedoeld werd, maar het geheim dat Selkirk daar achtergelaten had hebben we nog niet doorgrond.' Benjamin pakte het kistje en bekeek het aandachtig, op zoek naar geheime vakjes of verstopte laden.

'Niets,' mompelde hij.

'En daarmee komen we dan weer bij de moorden, meester. Zowel Selkirk als Ruthven zijn vergiftigd aangetroffen in van binnenuit afgesloten kamers. Maar een beker of schotel met gif hebben we niet kunnen vinden.'

Benjamin knikte.

'Terwijl Irvine,' zei hij, 'door elk lid van de hofhouding van koningin Margaret vermoord kan zijn, op vier personen na; jij en ik, want wij zaten in het klooster, en Catesby en Melford die in Nottingham waren. We weten ook dat de koningin zelf het landhuis niet heeft verlaten.'

'En dus,' concludeerde ik vermoeid, 'weten we nog steeds niet wie de moordenaar is, al verdenken we Moodie. En wat het geheim van Selkirk is weten we ook niet, ook al hebben we het in handen. En bovenal kennen we de betekenis van de eerste twee regels van dat verdoemde rijmpje niet, over dat het drie minder dan twaalf moet zijn.'

Met die vrolijke noot sloten we het gesprek af en gingen we naar onze kamer. Benjamin bleef het grootste deel van de nacht in een stoel naar de spetterende kaars staren, terwijl ik in mijn dromen geplaagfl werd door vreselijke nachtmerries over Montfaucon. De volgende morgen verbond Benjamin mijn wonden en gingen we op weg, terug naar Calais. Het weer verbeterde en hoewel we op de wegen veel last hadden van ijs en modder wisten we de havenstad vrij snel te bereiken. Benjamin slaagde er met zijn volmachten en zijn positie al vlot in een overtocht te regelen op een oorlogsschip. Een vreselijke reis, neem dat maar van me aan! Als de hel bestaat moet die bestaan uit een eeuwigdurende zeeziekte op een schip dat het Kanaal oversteekt maar de kust nooit bereikt. Toen ik in Dover van boord ging vervloekte ik Benjamin, de koning en de kardinaal. Ik had er heel wat voor over om terug te mogen gaan naar Ipswich en verlost te zijn van de noodlottige invloed van de Groten der Aarde. Het werd er niet beter op toen we doctor Agrippa tegenkwamen, die in een herberg aan de waterkant zo vrolijk en levendig als een vette mus op ons zat te wachten. De kerel leek nooit een dag ouder te worden, hij veranderde geen spat; op zijn engelengezicht waren totaal geen zorgrimpeltjes te zien en zijn harde glazige ogen glinsterden geamuseerd. Hij begroette ons uitbundig en pakte hartelijk Benjamins hand vast. Hij stond erop dat we met hem gingen eten en trakteerde ons op roddels van het hof en uit de stad.

'Hoe wist u dat we in aantocht waren?' vroeg ik stuurs. Hij glimlachte alsof hij van een geheim grapje genoot. 'Ik heb zo mijn bronnen,' zei hij vrolijk. 'Heer Kardinaal heeft me opgedragen hierheen te gaan. Het was alleen maar een kwestie van tijd voor jullie hier zouden arriveren.' Hij keek ons scherp aan. 'Jullie hebben nieuws?'

'Ja en nee!' antwoordde Benjamin luchtig. 'Maar het spel is nog niet afgelopen en ik moet helaas bekennen dat we nog niet weten wie aan onze kant staat en wie niet.'

De geheimzinnige kleine magiër negeerde die mogelijke belediging en stuurde het gesprek handig een andere kant op. We bleven in Dover overnachten en reisden toen door een bevroren landschap naar Londen. Alleen God weet hoe hij dat kon weten, maar Agrippa drong er op aan dat we ons zouden bewapenen. Hij waarschuwde ons ook dat we, als we eenmaal terug waren in Londen, voorzichtig moesten zijn met waar we heen gingen, met wie we zouden praten en wat we aten en dronken.

Zijn waarschuwingen bleken terecht. We reden over een stil stuk weg, net buiten Londen. Het was laat in de middag, het begon donker te worden en we zaten net te overwegen of we ons naar de stad zouden haasten of een herberg op zouden zoeken voor de nacht. Onze overvallers hadden zich goed vermomd in wijde mantels en leken wel vanuit de grond omhoog te komen. Ze renden met dolken en zwaarden in de aanslag op ons af. In van die vertellingen voor deftige dames zijn zulke gebeurtenissen altijd vol dappere daden en heldenmoed. Maar ik beschouw mezelf als een expert op het gebied van moord en doodslag en kan jullie vertellen dat een gewelddadige dood je altijd sluipend overvalt. Het ene ogenblik waren we rustig aan het paardrijden en een tel later waren we omringd door vijf moordlustige boeven. Benjamin en Agrippa trokken hun hartsvangers en gingen fel in de aanval, waardoor de griezelige stilte van die eenzame weg verbroken werd door gekreun, gemompelde vloeken en het schrapende geluid van staal op staal. Ik trok mijn eigen zwaard, schreeuwde uitdagend en moedigde de anderen aan. Maar O God, wat was ik bang! Dit waren geen gewone struikrovers, want die zouden nooit proberen drie goedgewapende ruiters te overvallen. O nee, dit waren huurmoordenaars, die gestuurd waren door de schurk waar we naar op jacht waren.

'Roger!' schreeuwde Benjamin. 'Doe verdomme iets, man!' Ik had me wat buiten het gewoel gehouden in een poging een strategie te bedenken.

[Nee, ik lieg! Mijn kapelaan heeft gelijk, ik was doodsbang. Maar vraag het gerust aan een lafaard, een echte lafaard zoals ik, dan zal je horen dat op een bepaald ogenblik je angst zó groot wordt dat hij verandert in moed, niet uit woede of zoiets, maar gewoon omdat je in leven wil blijven. Op de weg naar Londen had ik dat stadium bereikt.]

Twee aanvallers hadden het op Agrippa voorzien, terwijl de andere drie* mij kennelijk vergeten waren en probeerden mijn meester klein te krijgen. Ik kneep mijn ogen dicht, gaf mijn paard de sporen en liet mijn enorme zwaard heen en weer zwaaien alsof ik de man met de zeis zelf was. Het was een wonder dat ik Benjamin niet gedood heb, maar toen ik mijn ogen weer open deed waren twee van de boeven geveld doordat ik ze met mijn zwaard in hun nek geraakt had, terwijl Benjamin net zijn zwaard recht in de borst van de derde stak. Agrippa zweette als een otter en had een van zijn aanvallers naar de andere wereld weten te helpen, maar was zijn zwaard kwijtgeraakt en probeerde door zijn paard scherpe draaien te laten maken de slagen van zijn laatste tegenstander te ontwijken. Ik wachtte tot de kerel met zijn rug naar me toe stond, schoot op hem af en voelde mijn zwaard diep in zijn schouder zinken. De kerel draaide zich om en terwijl hij dat deed maakte Agrippa hem af door zijn dolk diep in zijn rug te drijven. Dood is iets vreemds; het ene ogenblik is er lawaai, bloed, geschreeuw en gevloek; een tel later hangt er een vreselijke stilte. Als er oudstrijders zijn die dit lezen: jullie weten dat wat ik zeg waar is. Op die nevelige, eenzame weg naar Londen was het precies zo. Benjamin en Agrippa maakten hijgend hun wapens schoon. Ik zat stoer om me heen te kijken, tot ik me mijn maag herinnerde en luidruchtig over begon te geven. Toch werd ik door zowel mijn meester als Agrippa overladen met lof over mijn heldhaftige optreden. Ik ben tegen alles bestand, behalve tegen vleierij en zat dan ook te spinnen van genoegen. Uiteraard viel het me wel op dat Agrippa me met een uitdrukking van wrang vermaak aan zat te kijken, maar Benjamin staarde me bevreemd aan.

'Je bent me een rare, Shallot,' mompelde hij. 'Ik denk niet dat ik je ooit zal begrijpen.'

Ik steeg af en fouilleerde de lijken. Ik vond niets wat de moeite waard was, op een behoorlijke hoeveelheid zilverstukken na, die een van hen - vermoedelijk de leider - bij zich had en die ik in mijn zak stak om later onder de armen te kunnen verdelen. We gingen weer op weg en reden zo snel we konden door naar de stadsmuren. In de stad namen we onze intrek in een van de mooie herbergen aan de zuidkant van de rivier, in Southwark. O, wat was het fijn om weer in Londen terug te zijn! De vette lompen van de armen en de geparfumeerde wambuizen, fluwelen broeken en dure schoenen met grote gespen van de rijken weer te kunnen zien en ruiken! De gewichtig rondlopende kostertjes, de in donkere kleren gestoken priesters, de advocaten met hun bontkragen en niet te vergeten mijn favorieten, de dames van lichte zeden met hun opgestoken haren, laag uitgesneden jurken en op de straatstenen tikkende hakjes. Ergens tussen de bordelen was een beer losgebroken; bij de poort van het St. Thomas-ziekenhuis kreeg een hoer een pak ransel; twee slagers die bedorven vlees verkocht hadden waren met de ruggen tegen elkaar en met gebonden handen op een oud karrenpaard gezet, met een portie van hun bedorven handel stevig onder hun neus bevestigd.

[Ben Jonson heeft gelijk, Londen is een fantastische stad!

Binnen de stadsmuren kan je alle kanten van het menselijke gedrag vinden; van de pracht en praal van de rijken, die op met damast bedekte rijdieren door de straten rijden, tot en met in hun blote kont lopende armen die je voor een korst brood zouden kelen.]

Vreemd genoeg had Benjamin er geen behoefte aan om op bezoek te gaan bij zijn oom, die overwinterde in de herberg van de bisschop van Ely, net ten noorden van Holborn. Hij wilde met alle geweld direct naar de Tower. We gingen via Cheapside, omdat de Theems was dichtgevroren en kwamen langs de grote huizen van de rijken, de stalletjes vol snuisterijen, het vervallen Eleanor Cross en de grote pijpleiding waarmee meestal vers water werd aangevoerd naar de stad. Ik zeg 'meestal', omdat ook die bevroren was; in een open stuk zag ik onder het ijs het magere lijk van een dode hond. De stad had net weer een pestuitbraak achter de rug, een regelmatig terugkerend verschijnsel aan het eind van de winter. De burgers voelden dat het ergste voorbij was en in de straten was het zo druk als rond een omgevallen bijenkorf. We reden door Poor Jewry en langs het Huis van de Kreupele Broeders naar de Tower, die we via een zijpoortje in de buurt van Hog Street binnengingen. Benjamin en Agrippa waren merkwaardig stil geworden.

Pas toen we weer in de Tower waren boog Benjamin zich naar me over en fluisterde: 'Roger, doe alsof we niets ontdekt hebben. Hou je gedachten voor je en praat je mond niet voorbij, we moeten eerst achter de volle waarheid komen over dat zootje ongeregeld.'

Benjamins 'zootje ongeregeld' had weer zijn intrek in de Tower genomen, in afwachting van de lente, als de wegen op zouden drogen en het gezelschap naar het noorden zou kunnen vertrekken. Sir Robert Catesby begroette Agrippa hartelijk en nam hem apart voor geheim overleg; Benjamin en ik werden door hem genegeerd. Ik begon dat onbeleefde gedoe meer dan zat te worden. De staljongens hadden onze paarden meegenomen en ik had er geen trek in als een bediende op het steenkoude voorhof van de Tower te moeten blijven staan.

'Doctor Agrippa!' riep ik. 'Wat is er aan de hand?' Hij verontschuldigde zich en liep arm in arm met Catesby terug naar ons. Catesby maakte nu wel een beleefde buiging.

'Welkom terug, meester Benjamin, Shallot. Het spijt me als ik onbeleefd leek, maar er is weer een sterfgeval. Dit keer is het een dood, die misschien licht kan werpen op de geheimen die ons omringen.'

'Moodie is dood!' zei Agrippa plompverloren. 'Geen moord dit keer,' zei hij er snel bij. 'Hij stierf op de Romeinse manier.' Benjamin hield zijn hoofd schuin en keek hem vragend aan.

'Hij heeft zelfmoord gepleegd,' verklaarde Catesby. 'Hij heeft in de keuken om een kom heet water gevraagd, daarna zijn kamer afgesloten en zijn polsen doorgesneden.'

'Wanneer is dat gebeurd?' vroeg ik.

'Gisteren. Pas laat in de avond hebben ze hem gevonden.' Ik staarde naar de grijze lucht en de zwarte raven die boven de tinnen rondcirkelden, als de zielen van mensen die ertoe veroordeeld zijn voor eeuwig op aarde rond te moeten zwerven.

'U zei dat zijn dood misschien licht kan werpen op de geheimen?' vroeg Benjamin ineens. Ik stampte met mijn voeten op de grond als teken dat ik stond te vernikkelen. Catesby had het door, glimlachte, en nam ons mee naar zijn warme, ruime kamer in de leeuwentoren. Hij liet verwarmde bisschopswijn met kaneel komen en keerde toen een zadeltas om op tafel; er zaten wat verdroogde witte rozenblaadjes en stukjes perkament in. Die laatste werden doorgegeven, zodat we ze konden bekijken. Het waren voornamelijk notities, kladversies van brieven en berichten over geheime plannen van de Yorkisten en anonieme proclamaties die bedoeld waren om op kerkdeuren door het hele land gespijkerd te worden. Ze stonden vol met de gebruikelijke onzin, dat de Tudors onderdrukkers waren en dat het Huis York als enige recht op de troon had. In werkelijkheid was het een verzameling overjarige dromen en mislukte ambities. Agrippa bekeek ze glimlachend. Benjamin keek er vluchtig naar en gooide ze toen weer terug op tafel.

'Dus Moodie was een aanhanger van de Witte Roos,' zei hij rustig. 'En lid van Les Blancs Sangliers. Maar waarom zou hij Selkirk en Ruthven willen doden?'

Catesby haalde zijn schouders op. 'God mag het weten!

Misschien vond hij dat ze een bedreiging voor hem waren. Misschien zat er in de gedichten van Selkirk informatie verborgen die hij wilde laten verdwijnen.'

'Gelooft u dat echt?' vroeg ik.

Catesby schudde zijn hoofd. 'Nee,' zei hij langzaam. 'Nee, dat doe ik niet. Misschien was het wel gewoon wraak.' Hij zuchtte.

'Ik kan geen logische verklaring bedenken voor de zelfmoord van Moodie.'

Hij liet zich zwaar in zijn stoel zakken. 'Ik weet niet hoe Selkirk en Ruthven om het leven gebracht zijn,' mompelde hij terwijl hij ons aankeek. 'Jullie wel?'

Benjamin schudde zijn hoofd.

'Moodie kan Irvine gedood hebben,' ging Catesby verder. 'Hij is tegelijk met jullie een tijdje uit Royston weggeweest en een priester zou geen moeite hebben het klooster van Coldstream binnen te komen.'

'Wat zegt koningin Margaret ervan?' vroeg Benjamin. Catesby haalde zijn schouders op. 'Ze rouwt om de dood van Moodie en heeft er een eigen verklaring voor.' Hij zweeg even om na te denken. 'Wijlen haar echtgenoot, James de Vierde, is lang geleden een poosje een aanhanger van de Witte Roos geweest. Ze denkt dat James niet in Flodden is gesneuveld.' Hij kuchte en het geluid verbrak de spookachtige stilte in de kamer. 'Koningin Margaret gelooft,' ging hij verder, 'dat haar echtgenoot in Flodden is vermoord door een lid van Les Blancs Sangliers, en dat die groepering sinds die tijd de jacht heeft geopend op de adviseurs van wijlen haar echtgenoot, zoals Selkirk en Ruthven.' Ik ging verrast onderuit zitten in mijn stoel, want wat Catesby zei klonk zinnig. Agrippa speelde met de kwastjes aan zijn gewaad en Benjamin staarde alleen maar in gedachten verzonken voor zich uit.

'Maar waarom,' zei hij tenslotte, 'zou Moodie dan nu zelf-moord plegen?'

'Omdat,' bracht Agrippa in het midden, 'hij waarschijnlijk dacht dat Shallot of jij in Schotland of Frankrijk iets ontdekt zouden hebben waarmee jullie hem in het nauw konden brengen.' Ook de conclusies van Agrippa klonken logisch; tenslotte had Moodie de dodelijke aanval op mij in Parijs op touw gezet.

'Hoe is jullie onderzoek verlopen?' vroeg Catesby. Ik haalde mijn schouders op. Benjamin lachte alleen maar.

'Laat ik het zo zeggen, Sir Robert, als Moodie bang was voor onze terugkomst had hij erg weinig te vrezen.'

Agrippa zuchtte luidruchtig, maar of dat van opluchting was of van teleurstelling durfde ik niet te zeggen.

'Nou ja!' Catesby stond op. 'Alles zal nu gauw genoeg achter de rug zijn, als Hare Majesteit naar Schotland vertrekt. Ze heeft het erg druk.' Zijn jongensachtige gezicht lichtte op toen hij begon te glimlachen. 'Maar ik weet dat zij jullie wil spreken.' Agrippa verontschuldigde zich, terwijl Catesby Benjamin en mij meenam naar de ruime kamer van de koningin op de bovenverdieping van de Tower, pal naast de kapel van St. Stephen. [Of was het de kapel van St. Jan? Ik weet het niet meer.] Die vette koe had 't zich wat je noemt gemakkelijk gemaakt! Ze had een prachtige, rood geschilderde kamer, die versierd was met gouden manen en zilveren sterren. Er hingen wandtapijten aan de muren en er lagen Turkse tapijten op de gewreven vloer. Margaret zelf had een nauwgesloten pruimkleurige jurk aan, die haar volle en rondborstige figuur benadrukte. Haar gouden haren hingen los over haar schouders. Ze zag er warm en aantrekkelijk uit, maar haar ogen waren nog steeds gitzwart en haar gezicht werd bedorven door haar valse, gemaakte glimlach. De Carey's waren er ook bij: Lady Carey keek dreigend, terwijl haar man ergens mee bezig was in een hoek van de kamer en ons totaal negeerde. Melford de slachter was er ook, hij lag als een straatkat onderuit op een bank die tegen de muur stond. Die hufter van 'n Scawsby was een glas wijn aan het kruiden voor zijn bazin. Toen we binnenkwamen draaide hij zijn rug naar ons toe en zijn schouders schokten, alsof hij stond te genieten van een privé-grapje. Koningin Margaret gaf ons allebei een hand, zei dat ze blij was ons weer terug te zien en gaf Benjamin een beursje zilverstukken.

'Ik stel het zeer op prijs dat u zoveel werk voor mij verzet, meester Daunbey,' zei ze met een zelfvoldane glimlach. 'Ik had u graag nog wat langer willen spreken, maar de koning heeft me uitgenodigd voor een gemaskerd bal in Richmond.' Ze gebaarde met haar hand naar de jurken die her en der in de kamer lagen; sommige waren van tafzijde, andere van damast of goudkleurige stof. De valse grijns werd breder. 'De tijd vliegt en ik moet gaan.' We bogen en gingen onder begeleiding van Catesby de kamer uit. We slenterden terug naar de steenkoude binnenplaats. Benjamin keek leunend tegen een muur toe hoe een slager achterop de binnenplaats grote dampende lappen vlees van een lendenstuk af stond te snijden, waarbij het bloed in stromen over het grove hakblok liep.

'Roger, Roger,' mompelde hij, 'wat is hier toch aan de hand?

Het ene ogenblik zijn we betrokken bij staatszaken, moord en complotten van Yorkisten, en even later worden we weggestuurd omdat Hare Majesteit een gemaskerd bal bij wil wonen!' Catesby had tegen ons gezegd dat we onze oude kamer in een van de torens weer terug hadden gekregen, maar Benjamin wilde beslist eerst het lichaam van Moodie bekijken, dat naar het lijkenhuis gebracht was, weinig meer dan een houten schuurtje dat tegen de muur van de kerk van de Tower aan was gebouwd. Jullie kunnen rustig van me aannemen dat ik genoeg lijken gezien heb. Ik heb stapels lijken gezien van wel zes of zeven voet hoog, die lagen te dampen en te rotten op slagvelden in verre streken als Frankrijk en Noord-Afrika. Ik heb koppen zien rollen, die daarna in grote manden verzameld werden, en ik heb meer mensen aan boomtakken zien hangen dan appels in een boomgaard. Maar niets is aangrijpender dan één enkel lijk dat in een oud schuurtje op een koude stenen plaat ligt.

Moodie mag dan een priester geweest zijn, maar nu hij dood was had zijn lichaam meer weg van een kapot stuk speelgoed dat op een plank was weggelegd. Zijn verwrongen gezicht ging voor een deel schuil onder een vuile doek; zijn ogen waren nog open en staarden zonder iets te zien leeg voor zich uit. Iemand had een zwakke poging gedaan om zijn armen en benen recht te leggen, dat was alles. Kennelijk was het de bedoeling hem te begraven in de kleren waarin hij gestorven was, met alleen maar een canvas doek om het lijk heen geslagen. We namen aan dat hij óf op het kerkhof van een kerk in de omgeving van de Tower begraven zou worden, óf op het kleine kerkhofje aan de andere kant van de bij de Tower horende kerk. Hij was inmiddels al geruime tijd dood en het lijk begon al zo te stinken dat zowel Benjamin als ik ervan moesten kokhalzen. Benjamin mompelde het requiem, staarde naar het gevlekte gezicht en onderzocht zorgvuldig de polsen van de dode. Aan de linkerpols was niets te zien, maar in de rechterpols zat een grote diepe snee waardoor hij doodgebloed moest zijn.

'Een pijnlijke manier om te sterven, meester.' Benjamin schudde zijn hoofd. 'Niet echt, Roger,' zei hij van achter de zoom van zijn mantel, die hij in verband met de stank tegen zijn gezicht gedrukt hield. 'De pols wordt doorgesneden en in een bak warm water gehouden. Ze zeggen dat de dood als een soort slaap over je heen komt, een pijnloze weg naar de vergetelheid. De senators van het oude Rome maakten er regelmatig gebruik van.'

Ik geloofde hem op zijn woord en we gingen het schuurtje uit, opgelucht dat we dit achter de rug hadden. Buiten keek Benjamin omhoog naar de donker wordende hemel.

'Het spel is nog niet afgelopen, Roger,' mompelde hij. 'Neem maar van me aan dat de dood van Moodie niet zinloos geweest is.' Meer wilde hij niet kwijt. We gingen naar onze kamer, maakten het ons zo gemakkelijk als in de kale kamer mogelijk was en gingen later met de rest van het gezelschap eten in de kleine zaal. Koningin Margaret was inmiddels al in een felgekleurd gewaad en vergezeld door Catesby en Agrippa vertrokken naar Castle Baynard, waar ze opgewacht zou worden door een koninklijk escorte. Als Catesby bij het diner aanwezig was geweest zou hij de valse opmerkingen van zijn kameraden misschien enigszins in toom hebben gehouden. Eerder hadden ze ons genegeerd, maar nu werden ze venijnig. Carey (zijn vrouw was met koningin Margaret meegegaan), Melford, Scawsby en Corin en Alleyn, de twee moordenaars van de Chattan-clan, kwamen het zaaltje binnenlopen. Eerlijk gezegd was ik het cadeautje van Graaf Angus aan zijn van hem vervreemde vrouw helemaal vergeten, maar de twee Hooglanders herinnerden zich ons nog goed. Ze grijnsden hun akelig gepunte tanden bloot en eens te meer deden ze me denken aan jachthonden die hun prooi beloeren. Benjamin en ik zaten aan het ene einde van de schragentafel en zij aan het andere, dicht bij elkaar alsof ze een of andere kwajongensstreek aan het bedenken waren. Het garnizoen had al gegeten, dus kwam er verder niemand bij. De bedienden brachten schotels vol te gaar gekookt en nogal ranzig smakend vlees binnen, dat flink gekruid was. Zodra ze weer weg waren en de wijn rondging begon Melford met luide stem te praten over het sturen van jongetjes om mannenwerk te doen. De twee Hooglanders grijnsden alsof ze alles verstonden, Carey lachte vuil en Scawsby liet een van die hinnikende lachjes horen waar mijn bloed steeds weer van aan de kook raakte. Laf of niet, ik had hem op dat moment graag een dolk recht in zijn verraderlijke hart gestoken. Benjamin negeerde hem, verloren in zijn eigen gedachten, maar tegen het einde kwam Scawsby met rood aangelopen hoofd op me af en ging over me heen hangen.

'Blij je terug te zien, Shallot,' zei hij poeslief. 'Weer een opdracht mislukt, hm?'

Benjamin stootte me aan met zijn knie, dus keek ik de andere kant op. Scawsby leunde nog verder over me heen en ik trok mijn neus op vanwege zijn zure adem.

'Je bent tuig van de richel, Shallot!' siste hij. 'Als ik mijn zin kreeg zou je net als je moeder in een armoedzaaiersgraf begraven worden!'

Benjamin greep me bij mijn pols voor ik mijn mes kon pakken.

'Kom, Roger!' mompelde hij. 'We hebben genoeg gegeten.' Hij sleurde me weg voor ik Scawsby ter plekke aan mijn mes kon rijgen, samen met iedereen die waagde zich ermee te bemoeien. Toen we de zaal uit waren keek ik Benjamin aan.

'U had me hem moeten laten afmaken!' zei ik beschuldigend.

'Nee, nee, Roger, ze zwelgen in de wijn en hun eigen belangrijkheid. Ze denken dat het spel voorbij is en we als honden weggeschopt zullen worden, terug naar oompje.'

'Ik hoop vurig dat Scawsby de moordenaar is!' siste ik.

'Tenslotte heeft hij verstand van gif.'

Benjamin keek me niet aan. 'Is Scawsby,' mompelde hij, 'de moordenaar of alleen maar een haatdragende kerel die ervan geniet anderen te kunnen vernederen? Een ding kan ik je wel zeggen, Roger, Moodie was totaal onschuldig. Hij heeft net zo min zelfmoord gepleegd als Selkirk of Ruthven!'