8
Versavel begroette Van In met een knikje en zette zwijgend de Golf in zijn één. Hij hoefde hem niet te vragen hoe het gisteravond was afgelopen, de ernstige oogopslag waarmee hij op het knikje reageerde en het zenuwachtige geroffel op het dashboard spraken voor zich.
‘Heb je zin in een kop koffie?’
Van In staakte het geroffel, fronste zijn wenkbrauwen en keek peinzend voor zich uit alsof Versavel hem een levensvraag stelde.
‘Hannelore is van plan om het huwelijk af te blazen’, zei hij na een poosje. ‘Meer nog, ze heeft zelfs voorgesteld om een tijdje apart te gaan wonen.’
‘En de kinderen dan?’
Van In glimlachte.
‘Daar heeft ze het gelukkig niet over gehad.’
Hij was vader geworden op een leeftijd waarop sommige mannen al grootvader zijn en in het begin had hij zelfs een tijdje het gevoel gehad dat hij dat ook was. Op je vijftigste nog voetballen met je zoon of op theevisite gaan bij de poppen van je dochter, hij zag het zich niet direct doen, maar sinds ze hem papa noemden en spontaan op zijn schoot kwamen zitten als hij thuiskwam, verlangde hij ernaar. Nu telde hij de jaren af.
‘Vermeulen heeft me tien minuten geleden gebeld’, zei Versavel toen ze de Noordzandstraat indraaiden. ‘Hij verwacht ons om een uur of tien in de Koopmansstraat.’
‘Heeft hij gezegd waarover het gaat?’
‘Je kent Vermeulen toch.’
Van In knikte.
‘Is er al iets open op het Zand?’
‘Ik denk het wel’, zei Versavel.
Hij parkeerde de Golf in de laad-en-loszone, trok de handrem aan en gaf Van In een bemoedigende tik op de schouder.
‘Het komt allemaal weer goed, Pieter.’
De tik veroorzaakte een soort elektrische spanning. Ze bleven stokstijf zitten. Eigenlijk hadden ze allebei zin om elkaar te omhelzen, maar dat kon natuurlijk niet. Stel je voor, twee oudere flikken die elkaar een zoen geven in een politiewagen op het Zand - wat zouden de mensen niet denken?
‘Ik denk dat ik toch maar een Duvel neem’, zei Van In om de spanning te breken.
Het lukte. Het gezicht van Versavel vertrok.
‘Toch niet op dit uur’, zei hij boos.
‘Wat rest er me nog anders?’
‘Je vrouw en je kinderen, verdomme.’
Versavel vloekte zelden of nooit. Het feit dat hij het uitgerekend nu deed, stak Van In een hart onder de riem.
‘Kom’, zei hij. ‘Laten we koffie gaan drinken.’
Anja Van der Weyden kwam van onder de douche en pakte een badlaken dat ze om haar lichaam wikkelde terwijl ze naar de woonkamer liep. De zon scheen en op het balkon pikten twee mussen de kruimels op die er gisteren waren achtergebleven. In plaats van koffie te zetten, schonk ze een glas groentesap in en ging buiten in de zon zitten. Ze voelde zich heel ontspannen, haar huid tintelde nog na van de krachtige waterstraal waarmee ze zich heerlijk had verwend. Wat zouden papa en mama nu denken van hun kleine meid? dacht ze. Zouden ze me gelijk geven en een vermanend vingertje opsteken en zeggen dat ik wat meer geduld aan de dag had moeten leggen? Papa misschien, maar mama… Nee. Jammer dat jullie me zo vroeg in de steek hebben gelaten. De gedachte dat haar ouders relatief jong en kort na elkaar waren gestorven, maakte haar nog steeds opstandig. Waarom, in godsnaam, waarom moesten twee mensen die zoveel van elkaar hielden zo vroeg sterven? Ze herinnerde zich de zondagse uitjes met haar ouders als was het de dag van gisteren, de boottochtjes op de rivier, de zonnige uren aan het strand, de heerlijke etentjes, de spelletjes die ze met papa speelde op winterse avonden, de liefde die ze kreeg… Op haar achttiende was ze naar de universiteit gegaan om er rechten te studeren, maar ze was zoals zoveel meisjes destijds smoorverliefd geworden op de knapste jongen van de faculteit. Papa had haar één keer bij zich geroepen in zijn bureau en haar gevraagd niet al te hard van stapel te lopen, maar ze had zijn raad in de wind geslagen. Zes maanden later was ze getrouwd en studente af, tot groot verdriet van haar ouders. Ik mag toch ook gelukkig zijn zoals jullie? had ze gezegd toen ze elkaar na een fikse huilbui in de armen waren gevallen. Ze hadden allebei geknikt en haar veel succes toegewenst, maar hun ogen konden de ongerustheid niet verbergen die aan hen knaagde. Ze kregen gelijk. De ridder op het witte paard ontpopte zich algauw van liefdevolle echtgenoot tot norse despoot. Toen hij haar voor de eerste keer bedroog met een ander, waren ze amper een jaar getrouwd. Daarna was het van kwaad naar erger gegaan, maar dat had ze haar ouders nooit laten merken en ze was er bijna zeker van dat ze allebei rustig waren gestorven, met de gedachte dat hun dochter gelukkig getrouwd was. Ze kreeg weer tranen in haar ogen toen ze eraan terugdacht.
Versavel parkeerde de Golf in de ondergrondse garage van de federale politie in de Koopmansstraat. Van In wreef met een pijnlijk gezicht over zijn buik. De koffie had hem geen deugd gedaan. Zijn maag brandde als had hij zoutzuur gedronken. Of was het de angst dat hij Hannelore zou verliezen en niet de koffie die hem dat gevoel bezorgde? Ze liepen naar boven.
‘Als ik jou was, zou ik een tijdje uit de buurt van Carine blijven’, zei Versavel. ‘Tot alles weer een beetje in de plooien is gevallen.’
Op het terras op het Zand had Van In hem verteld dat hij bij haar op bezoek was geweest en Hannelore daar achter was gekomen, maar hij had hem niet gezegd dat hij bijna voor haar charmes was bezweken.
‘Ik kan haar toch niet laten overplaatsen, Guido. Het was mijn schuld.’
‘Dat weet ik nog niet zo zeker.’
‘Wat bedoel je daar nu mee?’
‘Carine en De Kee zijn de laatste tijd goede maatjes’, zei Versavel.
‘Je wilt me toch niet wijsmaken dat…’
‘Je kent De Kee toch.’
‘Goedemorgen, commissaris Van In.’
Klaas Vermeulen stond in de deuropening met zijn handen op zijn heupen. Hij lachte breed, niet als een mens maar als een chimpansee die een stuk fruit krijgt toegeworpen. Van In kon niet anders dan hem de hand drukken.
‘Je hebt Guido vanochtend gebeld?’
Van In zei met opzet ‘Guido’ in plaats van ‘inspecteur Versavel’ om de blaaskaak te laten aanvoelen dat hij het hiërarchische gedoe maar niets vond, maar het prikje drong niet bij hem door. Zijn vel was nog dikker dan dat van een olifant.
‘Omdat ik u iets wilde laten zien’, zei Vermeulen.
‘Ons dus.’
Vermeulen haalde een denkbeeldig vuiltje uit zijn neus. Hij haatte socialisten, anarchisten nog meer. Het zou hem altijd een raadsel blijven hoe Van In het zo ver had geschopt bij de politie. In een goed gestructureerde, ordentelijke maatschappij kregen alleen de besten verantwoordelijkheid toebedeeld, voor een hippie was op dat niveau geen plaats. Jammer dat hij het niet voor het zeggen had, hij zou al die kerels wel een poepje laten ruiken.
‘Ik heb iets merkwaardigs ontdekt’, zei hij op een toon als had hij een vaccin tegen aids ontwikkeld.
De technische recherche van de federale politie beschikte over een aantal labs en sinds kort ook over de nodige computers om alle gegevens te verwerken, maar ondanks al het elektronische geleuter speelde de ouderwetse afdeling die zich met vingersporen bezighoudt, nog altijd een grote rol bij het voeren van een onderzoek. Klaas Vermeulen kon daar bijzonder euforisch over doen omdat hij uit de oude school afkomstig was en hij de tijd nog had gekend dat vingerafdrukken op fiches terechtkwamen en het van de deskundigheid van de onderzoeker afhing of er al dan niet snel resultaten werden geboekt. De sigarettenpeuken die Van In onder de trap in de kerktoren van Lissewege had aangetroffen, stelden hem voor een heel ander probleem.
‘En mogen wij ook weten wat u ontdekt hebt, meneer Vermeulen?’ vroeg Van In.
‘Momentje.’
Vermeulen pakte het plastic zakje waarin Van In de peukjes had gestopt en hield het tegen het licht.
‘Neem eens een sigaret.’
Van In keek naar Versavel. Vermeulen was erger tegen roken gekant dan de paus tegen abortus. Waar hij zich bevond, mocht in een straal van tien meter niet gerookt worden of hij dreigde ermee de onverlaat voor de rechtbank te slepen.
‘Meen je dat echt?’
‘Doe maar.’
‘Oké.’
Van In haalde zijn pakje sigaretten uit zijn zak, klapte het open en haalde er een uit met duim en wijsvinger zoals de meeste rokers dat doen.
‘Stop’, riep Vermeulen toen hij ook zijn aansteker pakte. Hij griste de sigaret tussen Van Ins vingers uit.
‘Wat ik merkwaardig vind, is dat op geen enkele peuk die u in Lissewege hebt gevonden ook maar één vingerspoor te vinden is. Geen enkel.’
Het duurde een paar seconden voor Van In doorhad wat Vermeulen hem duidelijk wilde maken.
‘Bedoel je dat de persoon die de sigaretten rookte handschoenen droeg?’
‘Zoiets ja.’
In de hotelkamer waar Proot vermoord was, hadden ze haar aangetroffen dat van minstens dertig mensen afkomstig was, de auto van Raes was met opzet in brand gestoken waardoor alle sporen vernietigd waren en de sigarettenpeuken die hij in het hok in de toren had gevonden, waren daar duidelijk met opzet achtergelaten om Geertrui, de vrouw van Berend Caesstecker, verdacht te maken, die ook Barclay-menthol rookte net zoals Katia, de vriendin van Erwin Proot. Toeval of een samenloop van omstandigheden? Van In kwam er maar niet uit. De gedachte dat iemand drie moorden zo minutieus had gepland, bezorgde hem een raar gevoel van onmacht. Als Anja Van der Weyden de moorden had gepleegd - hij was er zeker van dat zij het had gedaan - waarom had ze zich dan zoveel moeite getroost om hem op het verkeerde been te zetten? De vraag bleef hem achtervolgen. Dat hij er geen zinnig antwoord op vond, irriteerde hem mateloos.
‘Heb je de peuken ook op speeksel onderzocht?’
Suggereren dat Vermeulen zijn werk niet grondig deed, was net hetzelfde als een Formule I-piloot de indruk geven dat hij niet kon autorijden. De chef van de technische recherche wierp hem een blik toe die een normaal mens ineen had doen krimpen.
‘Als je me had laten uitspreken, had ik je dat verteld’, zei hij bits.
‘Geen speekselsporen dus?’
‘Bravo’, lachte Vermeulen zuinig. ‘Je hebt net een elektrisch mes gewonnen.’
‘Zo heb ik het niet bedoeld.’
Van In probeerde beleefd te blijven, maar toen Vermeulen er ook nog aan toevoegde dat hij ook voor een vibrator mocht kiezen, haalde hij scherp naar hem uit.
‘Geef die maar aan je moeder’, zei hij.
Het was een grove opmerking. Iedereen wist dat Vermeulen zijn moeder op handen droeg, meer nog, hij verafgoodde haar.
Versavel, die het allemaal had zien aankomen, kwam niet meteen tussenbeide toen Vermeulen Van In naar de keel vloog omdat hij dacht dat Van In zijn mannetje wel kon staan. Maar de chef van de technische recherche ging zo heftig tekeer, dat Van In zijn evenwicht verloor en achterover op de grond viel.
‘Vuile smeerlap.’
Terwijl Van In als een bezetene spartelde om los te komen, begon Vermeulen te schuimbekken. Zijn ogen puilden uit hun kassen.
Versavel greep pas in toen hij besefte dat het menens werd. Het pleit was vlug beslecht, de chef van de technische recherche was geen partij voor Versavel.
‘Ben je helemaal gek geworden?’
Van In lag hijgend op zijn zij met zijn hand om zijn keel. Zijn adamsappel voelde aan als een geperste citroen.
Versavel hield Vermeulen in een wurggreep en voerde zachtjes de druk op. De reputatie van Van In had de voorbije dagen al heel wat schade opgelopen. Als Vermeulen het incident bij het parket meldde, zou dat zijn carrière zeker geen goed doen.
‘Als je hierover met één woord tegen de procureur rept, kom ik terug om het werk af te maken’, fluisterde Van In.
Het dreigement miste zijn effect niet. Vermeulen bond in en droop af als een geslagen hond.
Wee u, Van In, dacht hij. Mijn tijd komt nog.
‘Me Tarzan, you Jane’, zei Versavel toen ze in de Golf stapten.
‘Je moet nu ook niet overdrijven, Guido.’
‘Een bedankje kost geen geld.’
‘Waarom zou ik je bedanken? Het duurde een eeuwigheid voor je me kwam ontzetten.’
‘Je bent wel heel grof tegen hem geweest’, zei Versavel. ‘Als iemand dat over mijn moeder zou zeggen, vloog ik hem ook naar de keel.’
Van In stak nijdig een sigaret op. De eerste trek deed hem hoesten en liet een branderig spoor achter in zijn keel. De rook irriteerde hem, net als de zaak en hij kreeg hoe langer hoe meer het gevoel dat hij in een poppenkast was beland, in een stuk waarvan Anja Van der Weyden het scenario had geschreven en waarin hij een marionet was.
‘Dat ze handschoenen droeg, lijkt me nog aannemelijk, maar je kunt toch geen sigaret roken zonder ze in je mond te steken?’
‘Misschien heeft ze dat ook niet gedaan.’
‘Dan begrijp ik er niets meer van.’
‘Ze heeft de sigaretten misschien gewoon laten oproken’, zei Versavel. ‘Om ons op een dwaalspoor te brengen. De vrouw van Berend Caesstecker rookt Barclay-menthol. Iemand die jou een beetje kent, weet dat je op dat soort details let.’
‘Iemand die me heel goed kent dan.’
‘Of iemand die iemand kent die jou heel goed kent.’
‘Misschien heb je wel gelijk.’
Het was geen prettige gedachte, maar Versavel had gelijk. Het feit dat de vrouw van Berend Caesstecker Barclay-menthol rookte, was een van de redenen waarom hij besloten had haar onder surveillance te plaatsen.
‘Het wordt me allemaal een beetje te veel, Guido.’
Van In sloeg zijn ogen neer en wreef met zijn linkerhand over zijn rechterschouder. De voorbije dagen had zijn zelfvertrouwen een flinke dreun gekregen doordat hij geen vat kreeg op het onderzoek, om nog maar te zwijgen over de gespannen verhouding met Hannelore. Als vroeger de dingen uit de hand dreigden te lopen, probeerde hij zich op te peppen met de gedachte dat aan alle misère een eind kwam, maar nu leek het erop dat hij het pleit aan het verliezen was. Hij voelde zich mislukt en moedeloos. Donkere wolken pakten zich samen in zijn hoofd en vertroebelden het optimisme dat hij door de jaren had proberen op te bouwen om zich te verdedigen tegen het cynisme waaraan hij ten prooi was. Was het dan toch waar dat niemand bestand was tegen een depressie?
‘Heb je zin in een Duvel?’
Het voorstel klonk vreemd uit de mond van Versavel, maar het was oprecht, omdat hij voor één keer de overtuiging was toegedaan dat Van In behoefte had aan een slok.
‘Mij goed.’
Ze sloegen de Freren Fonteinstraat in. Versavel kon nog net een groepje toeristen ontwijken die vol bewondering een gevel van het zevende knoopsgat aan het begapen waren, een bezigheid waarvoor ze blijkbaar hun leven veil hadden, want het scheelde geen haar of hij had er een geraakt, een vrouw van een jaar of veertig die hem meteen het vingertje gaf hoewel ze duidelijk in fout was. Ze stond midden op straat.
‘Dat komt ervan’, zei Van In.
‘Het was toch mijn schuld niet.’
‘Dat bedoelde ik niet.’
Vroeger waren vrouwen rustige, beschaafde wezens die in alle omstandigheden beleefd en hoffelijk bleven. Tegenwoordig gedroegen ze zich als mannen: onverdraagzaam en agressief Van In drukte zijn sigaret uit en glimlachte omdat gedachten gelukkig nog vrij zijn, want dat soort dingen kon je niet in de openbaarheid zeggen zonder dat je voor achterlijke neanderthaler werd uitgescholden.
‘Ik denk dat we niet voldoende aandacht besteden aan de vrouwen van de slachtoffers’, zei hij toen Versavel de Golf voor L’Estaminet parkeerde.
Ze stapten uit. Versavel fatsoeneerde zijn colbertje en verifieerde of zijn das goed zat. Van In trok er zich geen moer van aan dat de slippen van zijn hemd uit zijn broek hingen.
‘Mevrouw Raes en mevrouw Proot hebben een waterdicht alibi’, zei Versavel terwijl ze de straat overstaken. ‘Anja Van der Weyden is de enige die er iets mee te maken zou kunnen hebben, het is alleen jammer dat we niet over voldoende belastend bewijsmateriaal tegen haar beschikken.’
‘De kredietkaarten blijven me dwarszitten, Guido.’
‘Had Van der Weyden er een bij zich?’
‘Geen idee.’
‘Gingen ze vandaag de boot niet lichten?’
‘Ik denk het wel’, zei Van In.
Ze liepen de gelagzaal in. Van In ging aan zijn geliefkoosde tafel bij de spiegel zitten.
Zowel Wim Raes als Lieven Van der Weyden hadden de voorbije maanden een nieuwe Visakaart aangevraagd.
‘Stel dat hun vrouwen erachter zitten.’
‘Waarachter?’
‘Misschien zijn Raes en Van der Weyden hun Visakaart niet buitenshuis kwijtgeraakt.’
‘In dat geval zou je kunnen veronderstellen dat mevrouw Raes en Anja Van der Weyden samenwerkten.’
‘Eindelijk.’
Versavel fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wat heeft Proot er dan mee te maken?’
‘De Visakaarten verwijzen naar de volgende slachtoffers. Hij was de eerste in de rij, in zijn geval hadden ze er geen nodig.’
‘Een Duveltje en een perrier, mag ik aannemen.’
Johan, de kroegbaas, serveerde de drankjes ongevraagd. Dat deed hij vaker als Van In zo diep in gedachten verzonken was dat hij vergat te bestellen.
‘Ik denk dat je spoken ziet’, zei Versavel.
‘Je gaat toch niet weer beginnen zeker.’
‘Ik kan je niet volgen, Pieter. Het is niet omdat er geen schot in de zaak komt dat je hersenschimmen moet najagen. Je zoekt het veel te ver.’
‘Oh ja?’ ‘Je gelooft toch niet in toeval?’
‘Welk toeval?’
Versavel haalde diep adem en wreef met een vluchtig gebaar over zijn snor. Dat deed hij meestal als hij zich zenuwachtig maakte.
‘Je had Anja Van der Weyden nooit ontmoet in The Harbour Inn als die kerel van de Zeereddingsdienst ons er niet naartoe had gestuurd op vraag van die nautisch… hoe heette die kerel ook weer?’
‘Meire.’
‘Ja, die.’
‘Wat heeft dat er nu weer mee te maken? Je gaat me toch niet wijsmaken dat ze die ontmoeting ook heeft gepland.’
Van In nam een slok van zijn glas en smakte onwillekeurig. Het smaakte, dus nam hij een tweede.
‘Meire en Anja Van der Weyden zijn vaste klanten in The Harbour Inn.’
‘Een reden te meer om er die dag niet te verschijnen. Wie weet wilde ze je wel ontmoeten.’
‘Dan is ze verdomd zelfverzekerd.’
‘Ze maakt in ieder geval geen fouten.’
‘Iedereen maakt fouten’, zei Van In.
‘Wat doen we?’
Van In pakte zijn glas en dronk het leeg.
‘Een bezoekje brengen aan The Harbour Inn. Weten we tegelijk hoe het met de berging van de Nautilus zit.’
Het blijft de vraag wat mensen uit het binnenland ertoe aanzet ellenlange files te trotseren om een paar uur aan de kust te kunnen doorbrengen, tenzij de bewering klopt dat de zee een magische aantrekkingskracht uitoefent waaraan niemand kan weerstaan. Feit was dat het bijzonder druk was in Blankenberge. Het wandelpad om de haven was druk bevolkt en op de bank aan de Paravent zaten tientallen oudjes te genieten van de warme najaarszon. De terrasjes zaten eivol met vrolijke ontspannen mensen die zich niet geneerden om te roken en meer alcohol verbruikten dan ze thuis gewend waren. Op de balkons van de appartementen lagen de bewoners te zonnen of ze dronken koffie met vrienden.
‘Waarom zou een mens nog naar de Middellandse Zee trekken’, zei Versavel toen hij er eindelijk in slaagde een parkeerplaats te vinden.
‘Tja’, zei Van In.
Hij dacht aan Hannelore. Een appartementje aan de kust, ze had het er een paar weken geleden nog met hem over gehad. Ze staken de straat over en slenterden als twee toeristen langs de haven.
‘Hij zit op het terras’, zei Versavel.
Hij had Meire gebeld voor ze uit Brugge vertrokken en een afspraak met hem gemaakt in The Harbour Inn. De nautisch expert zat lang uitgezakt op een stoel met een Hoegaarden binnen handbereik. Nanette zag er goed gehumeurd uit, ze fladderde als een bosnimf van binnen naar buiten met een vol dienblad. Van Anja Van der Weyden was geen spoor te bekennen.
‘Goedemorgen, meneer Meire.’
‘Goedemorgen, commissaris. Mooi weertje, vindt u niet?’
Ze zaten nog niet neer, of Nanette verscheen met een leeg dienblad onder de arm.
‘Wat mag het zijn, heren?’
Ze lachte naar Versavel. Van In kreeg een knikje.
‘Een Duvel en een perrier.’
Van In wachtte een ogenblik voor hij zich omdraaide en de gelagzaal inkeek. Nanette stond nu achter de bar en toetste haastig een nummer in op haar mobieltje. Toen ze merkte dat hij haar bespiedde, duwde ze op de uit-knop, zette het ding op een console en trok de deur van de koelkast open.
‘De bergingsfirma is er vanochtend vroeg in geslaagd de Nautilus te lichten. Ik stond net op het punt contact met u op te nemen toen uw assistent me belde’, zei Meire toen Van In hem vroeg hoe het met de Nautilus zat.
‘Bent u aan boord geweest?’
‘Eventjes maar.’
‘En?’
‘Mijn hypothese klopt. De kraan die het toilet van water voorziet, stond open.’
Er volgde een technische uitleg waar Van In niet veel van begreep, maar dat hoefde ook niet.
Hij onthield alleen dat iemand de kraan had opengedraaid net voor de boot de haven uitvoer of dat Lieven Van der Weyden op dat moment naar het toilet was geweest en de kraan had vergeten dicht te draaien. En dat was volgens Meire zo goed als uitgesloten, want Van der Weyden was een ervaren zeiler.
‘Kende u Van der Weyden van vroeger?’
Meire keurde het peil in zijn glas, nam een slok en veegde het schuim dat aan zijn bovenlip was blijven hangen met een routineus gebaar weg.
‘Ik heb hem destijds leren zeilen’, zei hij.
‘Hoe lang is dat geleden?’
‘Een jaar of twintig.’
‘Was hij toen al getrouwd?’
‘Ik denk het niet.’
‘Waarom hebt u me dat de vorige keer niet verteld, meneer Meire?’
‘Omdat u het mij niet hebt gevraagd, natuurlijk.’
In normale omstandigheden had Van In iets lelijks gezegd, maar hij hield zich in. Complottheorieën waren niet aan hem besteed, maar dit keer kon hij zich niet van de indruk ontdoen dat er een aantal mensen aan het samenspannen was om het hem zo moeilijk mogelijk te maken.
‘Kent u mevrouw Van der Weyden?’
‘Natuurlijk. Ze komt hier vaak over de vloer, maar dat wist u waarschijnlijk al.’
‘Ik wil graag weten of je haar ooit aan boord van de Nautilus hebt gezien.’
‘Anja. Op een boot. No way. Ze durft: zelfs geen voet op aanlegsteigers te zetten.’
‘Bent u daar zeker van?’
‘Schijnt de zon?’
De nautisch expert begon stilaan op Van Ins zenuwen te werken. Het gebeurt wel vaker dat mensen die een sympathieke eerste indruk maken later blaaskaken blijken te zijn. Bij Meire was het niet anders. Hij was alleen geen blaaskaak, eerder een sluwe vos. Van In besloot het gesprek over een andere boeg te gooien.
‘Waar ligt de boot nu?’
‘In Zeebrugge’, zei Meire. ‘Volgens mij is de technische recherche al ter plaatse.’
‘Zal ik Vermeulen bellen?’ vroeg Versavel.
Van In sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Hij kende Vermeulen. Na het incident van daarstraks zou hij niet geneigd zijn hen informatie uit de eerste hand te verschaffen. Ze zouden het officiële rapport moeten afwachten en dat zou gezien de omstandigheden wel eens heel lang kunnen duren.
‘Laten we dat nog even uitstellen, Guido.’
Versavel knikte spontaan. Hij was blij dat het niet meteen hoefde.
‘Drinkt u nog iets van mij, meneer Meire?’
Nanette was er als de kippen bij.
‘Een Hoegaarden, een Duvel en een perrier’, zei Van In.
Hij liet zich lui achterover zakken in zijn stoel, en deed even zijn ogen dicht tegen het zonlicht. Het enige wat hij nu nog kon doen, was Anja Van der Weyden dag en nacht laten schaduwen in de hoop dat ze toch een fout zou maken, maar hoe lang hij dat kon volhouden, hing van de goede wil van Moens af De Kee zou er alles aan doen om hem te dwarsbomen en er bij de burgemeester op aandringen de beloofde steun in te trekken. Zoals de zaken er dus nu voorstonden - het parket zou Anja Van der Weyden nooit in verdenking stellen van de moord op Proot en Raes op basis van vermoedens, laat staan dat ze haar zouden lastigvallen in verband met de dood van haar man waarvan nu al beweerd werd dat het waarschijnlijk om een ongeluk ging -, was hij genoodzaakt andere wegen te bewandelen. De vraag was: welke?
‘Er is misschien één detail dat ik u niet mag onthouden’, zei Meire toen Nanette de drankjes serveerde. ‘Een duiker van de bergingsploeg vertelde me dat iemand met een verfspuitbus aan het werk is geweest.’
‘Toch geen graffiti?’
‘In het toilet staat een aantal keer “13” op de wand geschilderd’, zei Meire. ‘En ik kan me niet voorstellen dat Lieven dat gedaan heeft. Zijn boot was zijn trots.’
‘Dertien’, herhaalde Van In met open mond.
Dertien was zijn geluksgetal. Alle goede dingen die hem in zijn leven waren overkomen, hadden iets te maken met dertien. Zijn bevordering tot commissaris, de dag dat hij Hannelore had leren kennen, de geboorte van de kinderen, de eerste keer dat hij met een meisje naar bed was geweest, die prijs die hij voor het huis aan de Vette Vispoort had betaald, de verjaardag van zijn moeder. Ze vormden een eindeloze rij dertienen waaraan hij een goede herinnering had.
‘Hebt u iets met dertien misschien?’
‘Dertien is een symbolisch getal’, zei Versavel toen Van In niet reageerde. ‘De som van zes en zeven, het getal van de duivel en dat van de goddelijke perfectie. Voeg ze samen en er ontstaat chaos.’
Een vrouw van een jaar of zestig die met twee kinderen aan de hand het terras passeerde, draaide zich boos om toen ze Van In luid hoorde vloeken.
‘Tiens’, zei Meire. ‘Wie we daar hebben, Pipo het schrijverke.’
De zon was bijna onder toen Van In Nanette om de rekening vroeg. Achtentwintig euro voor een paar Duvels, twee Hoegaardens en zes perriers vond hij schandalig duur. Het was pas toen Versavel hem influisterde dat hij niet een paar maar zes Duvels op had dat hij de rekening wilde betalen.
‘Zal ik je thuis afzetten’, vroeg Versavel toen ze in de Golf stapten.
Van In strekte de benen en stak een sigaret op. Hij voelde zich behoorlijk gelukkig, maar dat kwam door de Duvels. Eigenlijk was hij een emotioneel wrak.
‘Wat moet ik thuis gaan doen?’
Zijn tong sloeg dubbel en hij werd plotseling zo loom dat het hem moeite kostte om zijn ogen open te houden.
Versavel bekeek zijn vriend met een meewarige blik. Hem in die toestand thuis afzetten, kon alleen voor nog meer problemen zorgen.
‘Misschien kunnen we eerst een hapje gaan eten’, stelde hij voor.
‘Alleen als jij betaalt. Hoef ik me niet schuldig te voelen als ik straks alles uitkots.’
‘Pieter toch.’
‘Guido toch.’
Van In begon onnozel te lachen zoals dronkelappen dat vaker doen als ze zich euforisch voelen.
‘Ik ken een leuk restaurant aan de Zeedijk.’
Het was nog behoorlijk warm en de Zeedijk was de laatste plek in Blankenberge waar je op dat uur nog buiten in de zon kon zitten. Ze liepen de helling op. Boven sloegen ze links af, in de richting van de pier. Het ruisen van de zee klonk anders dan overdag als het strand volgepakt zat met mensen en de lucht die ze inademden was zuiver en zilt. Het restaurant dat Versavel had uitgekozen, heette ‘t Fregat, een naam die wonderwel paste bij de sfeer van het moment.
‘Heb je trek in vis?’
‘Mij om het even’, zei Van In. ‘Als het maar lekker smaakt.’
Ze gingen op het terras zitten, dat voor het grootste deel nog in een oranje gloed baadde van de ondergaande zon.
‘Er staat gelukkig geen wind’, zei Versavel toen een jonge vrouw de bestelling kwam opnemen.
Aan een tafeltje even verderop zat een paar van middelbare leeftijd te tongzoenen. Het ging er nogal onstuimig aan toe, dus keek Van In met opzet de andere richting uit. Verliefd worden op je veertigste, hij wist wat het bij een mens kon aanrichten.
‘Het zou me niet verbazen dat De Kee het onderzoek laat stopzetten’, zei hij. ‘Ik kan me voorstellen dat het feit dat wij weten dat hij een relatie heeft met de weduwe van Proot hem behoorlijk dwarszit.’
‘Je bent toch niet van plan om haar daarover lastig te vallen?’
Van In stak een sigaret op. De drie slachtoffers hadden hun partner op een of andere manier teleurgesteld en die fout met hun leven bekocht.
‘Volgens mij spannen ze alledrie samen’, zei hij.
‘Als het technisch onderzoek niets meer oplevert, kun je geen kant uit, Pieter. Hen opnieuw aan de tand voelen heeft geen zin. Straks dienen ze een klacht in bij het Comité P.’
‘We kunnen de druk opvoeren, Guido, en hen laten geloven dat we weten hoe de vork in de steel zit.’
Versavel nam een stukje brood uit het mandje dat de dienster op de tafel had gezet en begon erop te kauwen. Verdachten de indruk geven dat je meer weet dan je weet was een beproefde methode om hen te verontrusten. Het was al vaker gebeurd dat op die manier een hopeloze zaak toch werd opgelost omdat ze fouten begonnen te maken of verstrikt raakten in hun eigen leugens.
‘Vind je dat niet een beetje gevaarlijk?’
‘Het is in ieder geval beter dan met onze duimen te zitten draaien.’
‘De weduwe van Proot zal zeker contact opnemen met De Kee als we haar nog lastigvallen’, zei Versavel.
‘Niemand hoeft toch te weten dat wij erachter zitten.’
‘Hoe bedoel je?’
De dienster kwam aandraven met twee dampende borden kabeljauw in garnalensaus die ze hen voorzette.
‘Smakelijk eten’, zei ze met een glimlach, maar toen ze zich omdraaide, trok ze haar gezicht weer in een ernstige plooi.
Straks ging de zon onder. Mensen moesten wel gek zijn om nu nog buiten te eten.
‘Tot morgen’, zei Versavel.
Het was al ruim elf uur toen hij Van In voor de Vette Vispoort afzette. Na het eten hadden ze een fles wijn besteld en terwijl ze die leegdronken, had hij Van In ervan proberen te overtuigen het plan op te geven dat hij tijdens de maaltijd had ontvouwd.
‘Tot morgen, Guido.’
Tijdens de rit van Blankenberge naar Brugge had Van In alle feiten de revue nog eens laten passeren en hoe langer hij erover nadacht, hoe sterker hij ervan overtuigd raakte dat Anja Van der Weyden ook hem viseerde. Dertien was niet alleen een getal dat hem aan de gelukkige momenten in zijn leven herinnerde, het had ook een schaduwkant. De vader van Sonja, zijn ex-vrouw, had op 13 oktober 1992, na jaren van depressiviteit, zelfmoord gepleegd. Dat zijn dochter getrouwd was met een ‘onnozele politieagent’, was iets dat hij ook nooit had kunnen verkroppen. Van In stapte uit en liep als een zombie de Vette Vispoort in, benieuwd in welke staat hij Hannelore zou aantreffen. Als ze thuis was tenminste, want hij was voor de zoveelste keer uren te laat.
‘Hallo, ik ben thuis.’
Van In deed de voordeur voorzichtig achter zich dicht, stak het licht aan en liep naar de keuken. De koppen, de thermoskan, het botervlootje en de pot met honing stonden nog op tafel en dat was een veeg teken. Hij liep naar de salon en daarna de trap op naar de slaapkamers. Niemand. De stilte in het huis maakte hem melancholisch. Dat kun je me toch niet aandoen, Hanne. We gaan trouwen, je weet toch dat ik van je hou. In de kinderkamer liet hij zijn emotie de vrije loop. Hij streelde de hoofdeinden van de kinderbedjes terwijl hij de foto’s bekeek die hij vorige maand van hen had gemaakt. Twee lachebekjes met ogen als karbonkels. Die hadden ze van Hannelore. In zijn hoofd hoorde hij Jacques Brel ‘Ne me quitte pas’ zingen. Een leven zonder Hannelore en de kinderen kon hij zich niet voorstellen. Alleen oud worden was niets voor hem. Geef me alsjeblieft nog een kans. Hij slofte naar beneden, ging aan de keukentafel zitten en stak een sigaret op. Scheiden nog voor je getrouwd bent, geef toe, het klinkt een beetje belachelijk. Hij betrapte zich erop dat hij hardop tegen zichzelf aan het praten was. Waar kon ze zijn? Waarschijnlijk bij haar moeder. Hij overwoog even om haar te bellen, maar als ze er was, zou ze hem niet te woord willen staan, dat wist hij uit ervaring. Weet je tenminste waar ze is, dacht hij. Hij pakte de hoorn en toetste het nummer van zijn schoonmoeder in. Hij kreeg de automatische telefoonbeantwoorder. Verdomme. Ze hoorden toch dat hij het was. Hij probeerde het opnieuw. Tevergeefs. Mannen smeden roekeloze plannen als ze zich verlaten voelen. Van In stond even op het punt troost te gaan zoeken bij Carine, maar hij besloot uiteindelijk toch maar om in L’Estaminet een stuk in zijn kraag te gaan zuipen.