4

Het kostte inspecteur Bart Saelens twee minuten en veertien seconden om de torentrap af te rennen, een tijd die Van In voor alle zekerheid op drie minuten afrondde, Xanthippe was tenslotte een vrouw.

‘Is er iets?’ vroeg Hannelore toen ze hem zag glimlachen.

‘Nee, schat.’

Gelukkig kon ze zijn gedachten niet raden, anders zou het er weer hevig aan toe gegaan zijn. Ze bekeek hem met een scheef oog, maar hij bleef in zichzelf zitten monkelen.

‘Het is eigenlijk best grappig’, zei Van In toen ze hem bleef aankijken. ‘Wie gooit er nu zijn slachtoffer van een kerktoren?’

‘Wie weet wat ze hem beloofd heeft als hij met haar de toren wilde beklimmen. Vrouwen die hun zin willen krijgen, kunnen heel creatief zijn, Van In. Dat zou jij toch moeten weten.’

‘En toch blijft het een vreemde zaak.’

Van In reageerde ontwijkend. Hij wist wat ze bedoelde met: dat zou jij toch moeten weten, en als hij eerlijk was, kon hij haar geen ongelijk geven. Carine was een aantrekkelijke vrouw en over haar seksleven deden verhalen de ronde die een gezonde man niet onberoerd konden laten. Of ze klopten viel moeilijk te achterhalen omdat ze er zelf nooit over sprak. Dat ze bijzonder lenig was en bijgevolg in

staat standjes aan te nemen die je alleen in bepaalde boekjes terugvond, stond als een paal boven water.

‘Zeg dat wel’, zei Versavel. ‘Maar als jouw theorie klopt dat ze Proot in het Jan Brito-hotel heeft vermoord omdat hij er zijn eerste huwelijksnacht heeft doorgebracht, moet er een verband bestaan tussen de kerk van Lissewege en de moord op Raes.’

Hannelore ontgrendelde het centrale deurslot van de Picasso met een druk op de knop van de afstandsbediening, stapte in en deed haar veiligheidsgordel om. Van In nam plaats op de passagiersstoel. Versavel ging achterin zitten.

‘Wie gaat zijn vrouw inlichten?’

‘Ik heb het aan Zlot gevraagd’, zei Van In.

Na de blunder die hij eergisteren had gemaakt, leek het hem onverstandig mevrouw Raes persoonlijk op de hoogte te brengen van de moord op haar man omdat ze moeite zou hebben om te geloven dat hij echt dood was als hij het haar vertelde. Daarom had hij Zlot op haar afgestuurd. Dokters boezemden mensen nu eenmaal meer vertrouwen in dan politiemensen als het om dat soort meldingen ging.

‘Kan hij mevrouw Raes misschien langs zijn neus weg vragen in welke kerk ze getrouwd zijn.’

‘Zal ik hem bellen?’ vroeg Versavel.

‘Ja, doe dat maar.’

Ze draaiden de Torhoutsesteenweg op. Lieven Van der Weyden woonde een eindje verderop in een riante villa in het Tillegembos. Dat kon hij zich permitteren, want hij was manager bij een Japans bedrijf dat in de buurt van Oostende airco’s fabriceerde.

‘Ik vraag me af of Raes er ook een minnares op nahield.’

Van In nam het woord ‘minnares’ niet graag in de mond als Hannelore erbij was, het deed haar aan Carine denken, maar hij moest wel. Proot, het eerste slachtoffer, had er een.

Als Raes ook vreemd ging, was de kans groot dat de dames in kwestie er iets mee te maken hadden.

‘Ik ben benieuwd of meneer Van der Weyden ook een vriendinnetje heeft.’

‘Dat kun je hem toch niet op de man af vragen, Hanne.’

‘Waarom niet?’

‘De man is getrouwd, schat.’

Hannelore snoof.

‘De andere twee niet misschien?’

‘Ja, maar die zijn dood.’

Ze reden een smalle weg in die volgens Versavel op de Fazantendreef uitkwam, waar Van der Weyden woonde. Van In wierp een blik naar buiten door het portierraam. Hij begreep niet waarom mensen een fortuin neertelden om tussen de bomen te mogen wonen. Het was er donker en vochtig en als het regende, kon je laarzen aantrekken om van de garage naar de voordeur te lopen.

‘Wat ik niet begrijp, is dat Xanthippe al haar troeven heeft verspeeld door ons de identiteit van het volgende potentiële slachtoffer bekend te maken’, zei Versavel, die aanvoelde dat het verkeerd zou aflopen als Van In en Hannelore bleven bekvechten over minnaressen.

‘Misschien wil ze jullie op het verkeerde been zetten’, zei Hannelore.

‘Waarom zou ze dat doen?’

‘Vrouwen redeneren anders dan mannen.’

‘Verstandige vrouwen of gekke? Wie weet hebben we toch met een psychopaat te doen, zoals Guido suggereerde.’

‘Als ze haar slachtoffers willekeurig uitkiest, zitten we zwaar in de problemen’, zei Versavel.

‘Zeg dat wel.’

Hannelore remde zachtjes af en gaf met een hoofdbeweging naar links te kennen dat ze er waren. In de berm aan de overkant stond de politiewagen geparkeerd van de patrouille die Versavel erheen had gestuurd.

De villa van de Van der Weydens was er een met een rieten dak. En als er iets was waaraan Van In hekel had, dan waren het villa’s met rieten daken. Ze hoefden niet aan te bellen. Nog voor Versavel het hek kon openduwen, ging de voordeur open. Een vrouw met lang blond krullend haar kwam hen tegemoet.

‘Ik ben Anja Van der Weyden’, zei ze. ‘Mijn man en ik zijn blij dat jullie zo snel konden komen.’

De woonkamer was ruim en was smaakvol gemeubeld. Modern spul afkomstig uit dure winkels waar gewone stervelingen amper door het uitstalraam naar binnen durfden te kijken. Anja Van der Weyden liet hen plaatsnemen aan een lange tafel in bizarre, oncomfortabele stoelen die per stuk zeker het maandloon van een doorsnee arbeider hadden gekost.

‘Mijn man komt onmiddellijk naar beneden’, zei ze. ‘Hij is samen met uw collega’s de sloten op deuren en vensters aan het verifiëren. Kan ik jullie ondertussen iets te drinken aanbieden?’

Ze sprak beschaafd en aan de manier waarop ze bewoog, kon je merken dat ze de betere kringen frequenteerde. Haar gezicht was doorleefd, maar ze had het figuur van een jong meisje en een alleraardigst kontje dat ze niet verstopte, want ze droeg een strakke pantalon.

‘Een kopje koffie slaan we niet af, zei Hannelore vrolijk. ‘Nietwaar, mijne heren?’

Hoewel hij naar iets hartigs snakte, hield Van In wijselijk zijn mond. Versavel knikte.

Er klonk gestommel op de trap. Lieven Van der Weyden kwam als eerste de woonkamer binnen, op de voet gevolgd door de politieagenten, die zo te zien hun opdracht bijzonder ernstig namen. Allebei hielden ze een duim gehaakt tussen hun koppelriem, een hand op hun holster. Van In, die een hekel had aan vertoon en aan pottenkijkers, stuurde hen terug naar de politiewagen met de opdracht de villa van daaruit in het oog te houden.

‘Kunt u mij alstublieft uitleggen wat er precies aan de hand is?’ vroeg Lieven Van der Weyden terwijl Anja de koffie inschonk.

Hannelore bracht hem in een paar woorden op de hoogte van de situatie.

‘Ik kan me hier toch niet opsluiten’, zei hij toen ze er aan toevoegde dat de politie beslist had strenge maatregelen te nemen om zijn veiligheid te garanderen.

‘Natuurlijk niet. We zijn er bijna zeker van dat de dader een vrouw is en dat ze haar slachtoffers telkens heeft meegelokt naar een plek waar ze ongestoord haar gang kon gaan.’

Anja kwam erbij zitten en glimlachte.

‘In uw plaats zou ik me daarover niet ongerust maken, mevrouw de onderzoeksrechter. Mijn Lieven is niet het soort man dat zich door een of andere del laat versieren. Nietwaar, schatje?’

Ze neeg naar links, pakte hem bij de schouder en drukte haar lippen op zijn wang.

‘Dat bedoelt mevrouw de onderzoeksrechter ook niet’, zei Van In. ‘De moordenaar is geen dom gansje. Ze zou zich kunnen voordoen als een zakenrelatie of als iemand anders die in een positie verkeert om het vertrouwen van uw man te winnen.’

‘Weet u wel zeker dat ze het op mij gemunt heeft?’

‘Alles wijst erop’, zei Van In. ‘De vraag is alleen: wanneer zal ze toeslaan?’

Er zaten achtenveertig uur tussen de eerste moord en de tweede, maar dit keer zou ze omzichtiger te werk moeten gaan en wellicht ook langer moeten afwachten voor er zich een geschikte kans voordeed om toe te slaan.

‘Hebben jullie er enig idee van waarom ze het doet?’ vroeg Van der Weyden.

Daarmee raakte hij een delicaat punt aan. Tot nu toe was Van In er niet in geslaagd een verband te leggen tussen de eerste twee moorden. De slachtoffers kenden elkaar niet en voorzover hij wist, hadden ze geen gemeenschappelijke vijanden. Het was zelfs niet zeker dat ze er allebei een minnares op nahielden.

‘Als ik het goed begrijp, heeft het onderzoek nog niet veel vruchten afgeworpen’, zei Anja.

‘Daarover kan ik niets kwijt, mevrouw.’

‘Natuurlijk’, lachte ze. ‘Het geheim van het onderzoek en zo.’

Was het de luchtige manier waarop ze het zei of de innemende glimlach waarmee ze hem aankeek, Van In kreeg het gevoel dat ze hem aan het verleiden was. De blik die hij een seconde later van Hannelore kreeg, bevestigde dat hij het waarschijnlijk bij het rechte eind had, want zo boos had ze hem nog zelden aangekeken. Ontkennen dat de aandacht die hij van Anja kreeg zijn ego streelde, was hetzelfde als beweren dat een warme douche geen deugd kan doen.

‘Maar het spreekt voor zich dat we u op de hoogte zullen houden van de stand van zaken’, zei hij plotseling.

‘Dat vind ik tof van u’, zei ze.

Tof is een woord dat bij het taalgebruik van jongeren past, maar ook uit haar mond klonk het verrassend fris. Versavel hield zijn hart vast. Als Van In niet op zijn tellen paste, kon je er donder op zeggen dat het straks in de auto niet voor de poes zou zijn.

‘Wenst er nog iemand een kopje koffie?’

‘Nee, dank u, mevrouw’, zei Hannelore. ‘Het wordt stilaan tijd dat we opstappen. Tenzij de commissaris nog vragen heeft.’

Haar striemende blik bezorgde Van In kippenvel, maar hij kon het zich geen tweede keer veroorloven een cruciale vraag niet te stellen omdat zij zich aanstelde, dus vroeg hij of Lieven Van der Weyden onlangs een nieuwe Visakaart had aangevraagd.

‘Drie weken geleden heb ik mijn kaart ergens verloren. Weet jij nog waar dat was?’

‘In het Concertgebouw, schat? Je was dronken en de verlichting in de parkeergarage deed het niet. Tenminste, dat heb je me wijsgemaakt.’

‘Hebt u daar ook aangifte van gedaan?’

‘Ik geloof het niet’, zei Van der Weyden. ‘Anja heeft de volgende dag de maatschappij gebeld en daar hebben ze beloofd dat ze het nodige zouden doen.’

Ida Raes wist niet goed hoe te reageren toen dokter Zlotkrychbrto haar meedeelde dat haar man dood was. Ze kon natuurlijk niet wezenloos blijven zitten, dus stond ze op, slofte naar de keuken en scheurde een paar vellen keukenpapier af van de rol, al was het maar om haar bezoeker de indruk te geven dat ze verdriet had.

‘Hij was op slag dood’, zei Zlotkrychbrto toen ze hem vroeg of haar man geleden had.

Ze zei niet dat ze het erg had gevonden als dat niet zo was geweest.

‘Weet u zeker dat hij niet gesprongen is?’

‘Ja, mevrouw. Dat weten we zeker. Meer nog. Commissaris Van In is ervan overtuigd dat hij door dezelfde vrouw vermoord is als het eerste slachtoffer.’

‘Erwin Proot?’

‘Ja. Kent u hem misschien?’

‘Nee’, zei Ida.

Ze pakte een vel keukenpapier en snoot haar neus. De beste jaren van haar leven waren doelloos voorbijgegleden. Eindeloze avonden had ze op Wim zitten wachten en als hij dan eindelijk thuiskwam en het onvermijdelijk tot een hooglopende ruzie kwam, had ze zich iedere keer weer met hem verzoend, maar het was allemaal een maat voor niets geweest. De volgende keer kwam hij nog later naar huis, en steeds vaker hing er parfum in zijn kleren. Maak je daar toch niet zo druk om, kreeg ze van vriendinnen te horen toen ze zich daarover bekloeg. Mannen zijn nu eenmaal zo. Je mag al blij zijn dat je je gang mag gaan. Op dat punt hadden ze gelijk, maar ook daar was verandering in gekomen. De laatste tijd zeurde hij over de aankopen die ze deed, de mensen die ze ontving, ja, zelfs over de hemden die ze streek en die volgens hem vol kreuken zaten. Ze had het allemaal lijdzaam ondergaan, sterker nog, ze was beginnen te geloven dat hij gelijk had en dat ze zich maar moest aanpassen aan zijn manier van leven, maar dat zijn hemden vol kreuken zaten, weigerde ze te slikken. Ze kon strijken als de beste, zelfs haar moeder had haar dat ooit gezegd en als er iemand slecht gestreken wasgoed haatte, was zij het wel.

‘Kende uw man hem?’

‘Geen idee. Wim sprak nooit over de mensen met wie hij omging.’

‘Ik heb begrepen dat hij door zijn beroepsbezigheden nogal vaak uithuizig was.’

Zlotkrychbrto mocht dan gewend zijn met lijken te werken, vrienden beweerden dat hij daarnaast ook een uitmuntend psycholoog was. Wellicht hadden ze gelijk. Toen hij en mevrouw Raes elkaar bij het binnenkomen de hand drukten, had hij haar even in de ogen gekeken en meteen gemerkt dat ze iets te verbergen had.

‘Ja, hij was nogal vaak uithuizig’, herhaalde ze.

Vereenzaamde vrouwen zoeken vaak hun heil in de drank, of ze worden apathisch. Bij Ida Raes lag dat anders. Zlotkrychbrto kon zich niet van de indruk ontdoen dat zij geen vrouw was die bij de pakken bleef neerzitten.

‘Waren jullie al lang getrouwd?’

‘Vijftien jaar’, glimlachte ze.

Ze was zestien toen ze Wim leerde kennen, hij eenentwintig. Hun eerste relatie had vier jaar geduurd. Net toen ze dacht dat hij haar ten huwelijk zou vragen, had hij afgehaakt en gezegd dat hij daar nog niet klaar voor was. Hij wilde eerst carrière maken en zich pas daarna engageren. Stel dat ik nu met je trouw, dat we snel kinderen krijgen en ik mijn gezin niet kan onderhouden, had hij gezegd. Ze had hem geloofd en op hem gewacht. Meer dan acht jaar.

Hij had zijn belofte gehouden, maar van kinderen krijgen was er nooit meer iets gekomen. Daarvoor had hij het te druk.

‘Het is wellicht een indiscrete vraag’, zei Zlotkrychbrto. ‘Maar mag ik weten in welke kerk jullie getrouwd zijn?’

Het leek er heel even op dat er een siddering door haar heen ging, maar toen ze heel rustig zei: ‘Ik moet u helaas teleurstellen, dokter, we zijn niet kerkelijk getrouwd’, werd die observatie irrelevant.

‘Wim was niet katholiek’, voegde ze er met een glimlachje aan toe.

‘Ach zo.’

‘Kan ik u echt niets te drinken aanbieden, dokter?’ vroeg ze toen Zlotkrychbrto even niets zei.

‘Waarom ook niet’, antwoordde hij. ‘Mijn patiënten wachten wel.’ ‘Moet ik straks weer een grotere zak kopen’, zei Hannelore nijdig toen ze in de auto stapten.

Van In keek verbaasd naar Versavel, maar die gaf geen kik. Wat heb ik in vredesnaam nu weer verkeerd gedaan? dacht hij bij zichzelf Zwijgen zou het alleen nog erger maken, dus vroeg hij haar wat ze daarmee bedoelde. Het antwoord liet niet op zich wachten.

‘Om je ego in op te bergen, onnozelaar.’

Ze startte de motor, zette de versnelling in zijn één en ging er met slippende banden vandoor.

Plaisir d’amour ne dure qu’un moment, dacht Van In.

‘En doe voor één keer je veiligheidsgordel om.’

‘Jazeker, mevrouw de onderzoeksrechter.’

Toen hij er niet onmiddellijk in slaagde het ding vast te klikken, minderde ze vaart, haalde ze haar rechterhand van het stuur, trok de gordel over zijn buik en…

‘Pas op!’

Ze reageerde een fractie van een seconde te laat. Een Saab- cabrio die plotseling uit een bocht opdoemde en al uiterst rechts reed om hen te kunnen kruisen, probeerde de Picasso nog te ontwijken.

‘Verdomme.’

Hannelore raakte de tegenligger met een venijnige klap. Van In had zich nog schrap kunnen zetten. Hij ving de schok met zijn armen op. Nu een opmerking maken over het nut van veiligheidsgordels had hem wellicht twee dagen verbanning naar de sofa gekost.

‘Je hebt je toch geen pijn gedaan?’

‘Nee’, zei ze verstikt.

Van In wierp een blik over zijn schouder naar Versavel.

‘Alles kits?’

‘Het gaat wel.’

Versavel was met zijn hoofd tegen de achterkant van de CHAUFFEURSSTOEL GESMAKT. HIJ DUIZELDE EEN BEETJE, MAAR VOOR DE REST VIEL ALLES BEST MEE. MAAR HET ERGSTE MOEST NOG KOMEN. DE BESTUURDER VAN DE SAAB KON ER NIET OM LACHEN. HIJ WRONG ZICH UIT ZIJN GEDEUKTE WAGEN EN KWAM MET GEBALDE VUISTEN OP HEN AF.

‘Zou je niet beter met een kinderwagen rijden, juffrouwtje’, schreeuwde hij woedend toen Hannelore op haar beurt uitstapte.

Ze had zich voorgenomen om kalm te blijven, want het was tenslotte haar schuld, maar toen de verontwaardigde bestuurder van de Saab haar ook naar het hoofd slingerde dat vrouwen geen auto konden besturen omdat ze genetisch gezien even ver van de man af stonden als een brulaap, kon ze zich niet langer beheersen. Ze stak een tirade af die zelfs Van In deed blozen en waarin woorden als ‘mierenneuker’ en ‘achterlijke lul’ frequent voorkwamen.

‘Ik vraag me af wat ze zal moeten aanhoren als hij er straks achter komt dat ze onderzoeksrechter is’, fluisterde hij Versavel in het oor.

‘Je denkt toch niet dat ik het hierbij laat, madammetje’, schuimbekte de man toen ze met hem klaar was. ‘Ik heb hooggeplaatste vrienden bij het parket. Geloof me. Je zult een tijdje naar je rijbewijs kunnen fluiten.’

Hannelore was lief en vergevingsgezind. Als een beschuldigde die bij haar werd voorgeleid spijt betoonde, was ze geneigd hem te verschonen en begrip op te brengen voor het motief dat hem tot het begaan van een crimineel feit had gedreven, maar wee degene die haar durfde af te dreigen. Ze ging voor de man staan, hield haar hoofd een beetje schuin en trok haar mondhoeken omhoog.

‘Ik ben het parket, beste vriend.’

Ze haalde haar legitimatiebewijs uit haar handtas en liet het hem zien. Mensen die een grote mond opzetten, gedragen zich vaak als bange wezels als iemand erin slaagt hen te intimideren. De bestuurder van de Saab bekeek het legitimatiebewijs en slikte. Hannelore sloeg genadeloos toe.

‘We zien elkaar straks op de rechtbank, of je gaat nu akkoord met een minnelijke schikking’, zei ze koeltjes. ‘En ik heb niet de hele dag de tijd om je antwoord af te wachten’, voegde ze eraan toe toen de man haar schaapachtig aankeek.

Het was niet mooi wat ze aan het doen was, maar dat vond Van In voor één keer niet erg. Wat hij ook niet erg vond, was dat ze nooit meer zou zeuren over het feit dat hij geen veiligheidsgordel droeg. Terwijl ze de verzekeringspapieren invulden, ging Versavels mobieltje over. Het was Zlotkrychbrto.

‘Volgens Ida Raes was haar man vanmiddag te gast bij Club Brugge’, zei hij toen het gesprek afgelopen was. ‘Volgens een speler is hij om een uur of één vertrokken.’

Echte Club-supporters zouden er heel wat voor overhebben om een uurtje in de catacomben van het Jan Breydel- stadion te mogen doorbrengen in het gezelschap van een van hun idolen.

Van In keek zelden naar het voetbal omdat hij zich ergerde aan het gedrag van spelers die bij het minste fysieke contact onderuitgingen en met een van pijn verwrongen gezicht op de grasmat lagen te kronkelen, maar die meteen fluks opsprongen als de scheidsrechter de tegenpartij een overtreding toekende. De man die hem de hand drukte, leek uit een ander soort hout gesneden.

‘Mijn naam is Danny Dewilde’, zei hij.

‘De keeper?’

‘Inderdaad.’

Hij liet Hannelore en Van In voorgaan. Ze liepen door een smalle, slecht verlichte gang.

‘Als ik het goed begrijp, bent u de laatste die Wim Raes in levenden lijve heeft gezien?’ zei Van In.

‘Dat zou kunnen.’

Ze kwamen in een ruime kamer, een soort bar eigenlijk, want er was een tapkast. Er stonden ook een bankstel en een biljart.

‘Hier ontmoeten de spelers elkaar voor en na de match’, zei Dewilde toen hij Van In zag rondkijken.

Hannelore - zij was wel verzot op voetbal - vond dat de spelers van haar geliefde club beter verdienden dan een paar aftandse banken in een kille ruimte.

‘Blijven jullie hier dan lang?’ vroeg ze verbaasd.

Danny Dewilde glimlachte geheimzinnig. Hij begreep perfect wat ze bedoelde, maar hij kon toch moeilijk openlijk toegeven dat het bestuur van Club Brugge het geld niet over de balk gooide en dat hetzelfde gold voor het stadsbestuur, dat eigenaar was van het stadion en instond voor het onderhoud. Of dat de spelers al blij mochten zijn dat het gras na een regenbui op vrijdagmiddag nog eens extra werd gemaaid voor de wedstrijd op zondag.

‘Brugge is niet alleen op sportief gebied een gezonde club’, zei hij. ‘Ook op financieel vlak gaat het ons voor de wind. De raad van bestuur ziet er met argusogen op toe dat het budget in evenwicht blijft. En dat heeft, zoals u kunt zien, ook nadelen.’

Hannelore knikte gewillig. Een voetballer die het woord argusogen in de mond nam, kon zeer zeker op haar sympathie rekenen. Van In schraapte zijn keel. Hij was hier niet om een rondleiding te krijgen, het reilen en zeilen van de voetbalclub interesseerde hem evenmin.

‘Kunnen we nu ter zake komen?’ vroeg hij nogal afgebeten.

‘Excuseert u mij, mevrouw.’

Danny Dewilde wendde zijn hoofd af van Hannelore, die nog een paar seconden voor zich uit bleef staren. Ze vond het prettig om met beschaafde mannen te converseren, maar het was heerlijk Van In jaloers te zien.

‘Meneer Raes komt de spelers iedere donderdag voor de training een bezoekje brengen’, zei hij. ‘Dat doet hij al jaren.’

‘Op zoek naar nieuw talent?’

Danny Dewilde barstte bijna in lachen uit. En ook Hannelore had moeite om een glimlach te bedwingen.

‘Nee, commissaris. Daarvoor zijn onze spelers ietsje te duur.’

‘Ach zo’, zei Van In.

Hij voelde zich opgelaten. Wat had hij nu weer verkeerd gezegd?

‘De bezoekjes op donderdag waren voor hem louter ontspanning die hij voor geen geld wilde missen. Voetbal was hem met de paplepel ingegoten. Weet u dat zijn vader destijds nog in de eerste ploeg heeft gestaan?’

‘Nee’, zei Van In. ‘Dat wist ik niet.’

‘Ze noemden hem het snelpoeperke’, zei Dewilde. ‘Raes senior had de reputatie na iedere wedstrijd een nummertje te maken met een van zijn aanbidsters. Er deden zelfs geruchten de ronde dat hij het ervóór ook deed.’

‘Is dat ook van toepassing op zijn zoon?’

‘Moet ik daar echt op antwoorden?’

‘Graag’, zei Van In. ‘Dit is een moordzaak moet u weten.’

Dewilde keek onwillekeurig naar Hannelore, die het bijna bestierf van de pret. Zo onbeholpen had ze Van In nog nooit meegemaakt.

‘Het zal hem in de genen hebben gezeten’, zei hij met een uitgestreken gezicht.

‘Wist zijn vrouw daar iets van af?’

‘Dat moet u haar vragen, commissaris.’

Van In had veel zin om de voetballer eens flink de levieten te lezen. Wat dachten die kerels wel? Dat ze zich alles konden permitteren omdat ze toevallig goed met een balletje overweg konden. Hij haatte mensen met sterallures. Toen Hannelore zijn ogen van kleur zag veranderen, greep ze in.

‘Commissaris Van In wil alleen weten wat voor iemand Wim Raes was’, zei ze. ‘Alles wat u hem daarover toevertrouwt, blijft strikt onder ons.’

‘Kunt u mij dat garanderen, mevrouw?’

Natuurlijk, wilde Hannelore zeggen. Ik ben onderzoeksrechter. Uiteindelijk beslis ik wat er in het dossier komt te staan, maar dat zou al te grof zijn tegenover Van In. Dus zei ze: geen enkele parketmagistraat trekt het woord van de commissaris in twijfel, en dat is behoorlijk ongewoon in ons milieu. Ze wisselde een blik met Van In en bad dat hij zich op een verstandige manier zou blijven gedragen. Ze kende hem immers al lang genoeg om te weten dat hij zich over bepaalde dingen ongelooflijk kon opwinden en de tegenpartij daarbij meer dan eens dingen naar het hoofd slingerde waarvan hij later spijt kreeg.

‘Dank u voor het vertrouwen dat u in mij stelt, mevrouw de onderzoeksrechter.’

Van In maakte een kleine buiging in haar richting. Het kostte hem ongelooflijk veel moeite om niet tegen de voetballer uit te varen. Versavel pulkte aan zijn snor. Dank u voor het vertrouwen dat u in me stelt, mevrouw de onderzoeksrechter. Als Van In dergelijke wartaal begon uit te kramen, was het oppassen geblazen. Maar toen Dewilde voorstelde het gesprek tussen pot en pint voort te zetten, keerde het tij. Van In slikte zijn verontwaardiging in.

Anderhalf uur later stonden ze weer op het parkeerterrein. Hannelore sloeg haar arm om zijn schouder en gaf hem een lieve zoen op de mond.

‘Was het nu zo moeilijk?’

Hij legde zijn hand op haar heup en pakte haar stevig vast. Twintig jaar geleden was hij een collega bijna naar de keel gevlogen omdat die tijdens een discussie over de kleur van de uniformen die de Zuidelijken droegen tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog was blijven volhouden dat Van In ongelijk had en ze niet grijs waren zoals hij beweerde maar blauw. Het had niet veel gescheeld of Van In had zich voor zijn gedrag mogen verantwoorden voor het college van burgemeester en schepenen. Hannelore had gelijk. Het had geen zin om zich over details op te winden.

Carine trok haar rok strak en fatsoeneerde haar blouse voor ze bij De Kee aanklopte. Bij de baas geroepen worden, voorspelde meestal niet veel goeds, dus bereidde ze zich op het ergste voor. Wat zou het nu weer zijn? Toen ze de vorige keer bij hem moest verschijnen, had ze een preek moeten aanhoren waarin hij haar er uitvoerig op had gewezen dat haar liederlijke levensstijl niet paste bij de openbare functie die ze uitoefende. Ze herinnerde zich de bewoordingen nog letterlijk.

‘Binnen.’

De Kee droeg zelden een uniform, maar iedereen wist dat het geen toeval was als hij het droeg. Het dragen van een uniform hield rechtstreeks verband met de autoriteit die hij op zijn ondergeschikten wilde uitoefenen.

‘Gaat u zitten, juffrouw Neels.’ Hij legde de nadruk op juffrouw. ‘U vraagt zich waarschijnlijk af wat u dit keer hebt mispeuterd’, voegde hij er minzaam aan toe.

Van cobra’s wordt beweerd dat ze mensen kunnen hypnotiseren door met hun kop te wiegen. De fysionomie van De Kee had niets gemeen met die van een slang, de manier waarop hij zijn hoofd bewoog des te meer. Carine voelde zich verstijven, het donshaar op haar armen kwam overeind en ze begon te transpireren, niet omdat ze bang ze was, ze vond De Kee gewoon een griezelige vent.

‘Maar laat me u dadelijk geruststellen, ik heb u vandaag niet ontboden om u te berispen. Wel integendeel. Ik heb uw hulp nodig.’

De Kee hanteerde een woordenschat die paste bij de stemming waarin hij verkeerde of bij de persoon met wie hij zich onderhield. De min of meer plechtstatige toon die hij tegenover haar aansloeg, diende om haar te imponeren.

‘Het gaat om een delicate zaak, Carine.’

Geen juffrouw Neels meer, dat belooft, dacht Carine. De oude viezerik denkt toch niet dat ik… Ze durfde de gedachte zelfs niet af te maken.

‘Het gaat om Van In’, zei De Kee toen hij de afkeuring in haar blik zag. ‘Ik weet dat jullie goed met elkaar kunnen opschieten, bijzonder goed als ik bepaalde bronnen mag geloven. En ik weet ook dat je het niet erg zou vinden als het geplande huwelijk niet zou doorgaan. Of heb ik het verkeerd voor?’

Carine wilde haar ogen neerslaan, maar het lukte haar niet. Integendeel. Ze sperde ze wijd open van verbazing. Toen hij opstond en voor haar kwam staan, deinsde ze verschrikt achteruit in haar stoel.

‘Ik vrees dat ik u niet kan volgen, meneer de hoofdcommissaris.’

‘Dat lieg je, Carine.’

Ze voelde zijn adem in haar gezicht. Hij rook naar munt. Het zag er niet naar uit dat hij nog een voet zou verzetten voor ze toegaf dat hij gelijk had en ze inderdaad gruwde bij de gedachte dat Van In en Martens trouwden. Had ze zich al die jaren voor niets uitgesloofd.

‘Wat kan ik voor u doen, meneer de hoofdcommissaris?’

De Kee grijnsde en liep naar de kast waar hij zijn drankvoorraad bewaarde.

‘Zeg maar Roger.’

De Kee moest wel erg in verlegenheid zitten dat hij een beroep op haar deed. Zelfs als ze er niet in slaagde het huwelijk te verijdelen, bleef er nog altijd het geheim dat ze met hem deelde. Wat er ook gebeurde, het bleef een win- winsituatie.

‘Ik wil het proberen, maar alleen als aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt.’

De Kee kromp ineen maar hij bleef glimlachen.

‘Is champagne oké?’

‘Voorlopig wel, Roger.’

Na het onderhoud met Danny Dewilde stelde Van In voor een Duvel te gaan drinken in L’Estaminet.

‘Omdat ik me heb kunnen beheersen’, zei hij met een knipoog naar Versavel toen Hannelore niet direct op het voorstel inging.

‘Hoe laat is het nu?’ vroeg ze.

‘Kwart voor vijf, zei Van In enthousiast. ‘Mijn dienst zit er toch bijna op.’

‘Ik moet om zes uur de kinderen gaan ophalen, Van In. Dat weetje toch.’

‘Dan hebben we nog een uur. Als we ons haasten tenminste.’

Ze stapten in de gedeukte Picasso. Hannelore startte de motor. Voor wat hoort wat, dacht Van In en hij deed zijn veiligheidsgordel om.

Hoewel de technische recherche het onderzoek op en om de toren om een uur of vijf staakte, wachtte Anja nog ruim een uur voor ze haar schuilplaats, een vunzig hok onder de trap, durfde te verlaten. Ze was bezweet en ze zat onder het stof, maar de beproeving was de moeite waard geweest. Tot nu toe verliep haar plan vlekkeloos. Ze glimlachte bij de gedachte dat Van In er vierkant was ingetuind. En ook dat hoorde bij het plan. Het ergste dat hem kon overkomen, was dat hij zich onnoemelijk belachelijk maakte door het valse spoor te volgen dat zij voor hem had uitgezet. Ze maakte de deur van de toren voorzichtig open, glipte naar buiten en sloot ze weer af. Nog een paar uur wachten tot het donker was en ze kon de rest van de klus klaren.

‘Je bent laat vandaag’, zei Nanette toen Anja The Harbour Inn binnenkwam.

Ze pakte bijna blindelings een fles sherry van de plank en schonk er een uit.

‘De Belgaatjes zijn er ook nog niet’, zei Anja.

‘Natasja is ziek.’

‘Te veel gedronken.’

Nanette knikte en trok een triestig gezicht. Dat deed ze meestal als vaste klanten om een of andere reden verstek lieten gaan.

‘En Pipo? Is hij ook ziek?’

Nanette haalde haar schouders op.

‘Hij is weer aan een boek begonnen.’

Anja ging op een barstoel zitten en nipte van de sherry.

‘Maak je geen zorgen, hij komt morgen wel.’

Pipo had al meer dan anderhalf jaar zijn vaste stek in The Harbour Inn en in die tijd had hij al ruim twintig keer een begin gemaakt met een boek waarvan Nanette of Anja de eerste pagina’s te lezen kregen, maar verder dan een hoofdstuk was hij nooit geraakt.

‘Wanneer komt Lieven thuis?’ ‘Waarschijnlijk overmorgen’, zei Anja.

Over een week was het vijftien jaar geleden dat ze Maaike had verloren. Of was het Klaas? Vreemd dat ze de vrucht in haar schoot al een naam had gegeven nog voor het geslacht ervan bepaald kon worden.

‘Is hij op zakenreis?’

‘Dat zegt hij toch.’

‘Hm’, deed Nanette minachtend.

Ze had destijds een hoerenkast geëxploiteerd in een chique villa. Voor haar waren mannen beesten die maar aan één ding dachten. Ze hoefde maar een ogenblik haar ogen dicht te knijpen en ze kon zich die periode uit haar leven weer moeiteloos voor de geest halen. Rijke mannen die zich eerst te pletter zopen voor ze met de meisjes naar boven trokken. De bruutheid waarmee ze tekeergingen, de arrogantie waarmee ze hopen geld op tafel gooiden in ruil voor nog meer perverse prestaties. De afgepeigerde meisjes die tussen twee klanten door in een klein kamertje zuurstof kwamen nemen uit een fles om weer op adem te komen.

‘Ik begrijp niet dat je het zo lang bij hem uithoudt.’

‘Ik ook niet’, zei Anja.

Ze reikte Nanette haar lege glas aan.

‘Hetzelfde?’

‘Nee, doe maar een gin tonic. Dat gaat sneller.’

‘Maaike is pas over een week jarig’, zei Nanette meewarig. ‘Wat ga je dan doen?’

‘Me lazarus zuipen, zoals gewoonlijk.’

Anja voelde haar ogen vochtig worden en ze kreeg een prop in de keel. Waarom was het voor twee mensen zo verdomd moeilijk om samen gelukkig te zijn? Akkoord, ze was Lieven één keer in een dronken bui ontrouw geweest en was zwanger geraakt, maar hij had haar nooit mogen dwingen de bastaard - zo noemde hij haar kindje - te laten weghalen. Er is maar één manier waarop je kunt bewijzen dat je van me houdt, had hij gezegd. Ze had hem totale onderwerping beloofd als hij zijn eis wilde intrekken, maar hij had voet bij stuk gehouden tot ze uiteindelijk had toegegeven. Ze had haar kind laten vermoorden om weer bij hem in de gunst te komen, maar in plaats van haar de misstap te vergeven, had hij haar links laten liggen en zijn vertier bij een ander gezocht. Het kindje dat zes weken in haar buik had geleefd, was tevergeefs gestorven.

Van In zat in de tuin toen Versavel hem om halfelf belde met de mededeling dat er op een verlaten landweg in de buurt van Lissewege een auto in brand stond. Volgens de brandweerman die de bluswerken leidde, ging het om een Jaguar met nummerplaat BSX 732.

‘Heb je het nummer nagetrokken?’

‘Ja’, zei Versavel. ‘Het is de wagen van Raes.’