6
‘Hij vroeg of hij in de jachtclub nog even naar het toilet mocht voor we vertrokken’, zei Bart Saelens met een bang hart.
De bewaking van Lieven Van der Weyden was zijn eerste belangrijke opdracht en die had hij nu verknald. Hij mocht er niet aan denken hoe zijn vrouw zou reageren als hij het haar vanavond vertelde. Tot zijn grote verbazing stak Van In heel rustig een sigaret op.
‘Hier klopt iets niet’, zei hij hoofdschuddend.
Van der Weyden was een evenwichtige man die geen overhaaste beslissingen nam en het zeker nooit in zijn hoofd zou halen zoiets stoms te doen.
‘Enig idee waar hij naartoe is?’
‘Ik zou het echt niet weten’, zei Anja.
De plotselinge verdwijning van haar man leek haar niet veel te deren.
‘Zal ik een opsporingsbericht laten verspreiden?’ vroeg Versavel met zijn mobieltje in de aanslag.
‘Ja, doe dat maar.’
Van In wendde zich tot Anja.
‘Hebt u een recente foto van uw man?’
Dit keer reageerde ze alert. Ze griste haar handtas van de leuning van de stoel, sloeg de klep open en haalde een mapje met foto’s tevoorschijn.
‘Deze zijn twee weken geleden genomen’, zei ze. ‘Ik heb ze pas afgehaald.’
Van In nam het mapje aan, haalde de foto’s er uit en bekeek ze vluchtig. Er zaten twee close-ups bij van Lieven Van der Weyden die perfect in aanmerking kwamen voor een opsporingsbericht, een beetje te perfect misschien.
‘Zorg ervoor dat ze vanavond nog de ether in gaan.’
‘Komt in orde.’
Versavel repte zich naar buiten. Nog geen twintig seconden later hoorde Van In hem met gierende banden wegscheuren.
‘Het is een kwestie van tijd voor we uw man vinden’, zei hij toen het weer stil was.
Anja keek hem recht in de ogen.
‘Lieven weet heus wel wat hij doet’, zei ze.
‘Laten we dat maar hopen.’
Van In kreeg hoe langer hoe meer de indruk dat hij in een computerspel was terechtgekomen dat door een tweederangs ontwerper was bedacht en waarvan het scenario met haken en ogen aaneenhing. Wat bezielde Xanthippe eigenlijk? Ze had er waarschijnlijk maanden over gedaan om een plan te bedenken en toch zat het vol gaten. Waarom kondigde ze bijvoorbeeld de volgende moord aan door de Visakaart van het toekomstige slachtoffer op de plaats van de misdaad achter te laten? Was Lieven Van der Weyden daardoor in paniek geraakt en halsoverkop op de vlucht geslagen?
‘U weet dus zeker dat u hem op geen enkele manier kunt bereiken?’
Anja schudde haar hoofd.
‘Als hij gaat zeilen, neemt hij nooit een mobieltje mee’, zei ze.
‘En toch zou ik het op prijs stellen als u contact met me zou willen opnemen als hij iets van zich laat horen.’
‘Zal ik doen.’
‘Stoort het als ik een sigaret rook?’
‘Nee’, zei ze. ‘Ik rook zelf ook.’
Ze pakte haar handtas en haalde er een pakje sigaretten uit. Barclay-menthol. Van In herkende het aan de groene band. Hij wilde haar vragen waar ze zich bevond toen Wim Raes vermoord werd, maar zag net op tijd in dat die vraag nutteloos was. Na de eerste vaststellingen in Lissewege had hij onmiddellijk een patrouille naar de villa van de Van der Weydens gestuurd. Zij kon het niet geweest zijn. En toch vertrouwde hij het zaakje niet. Zodra Versavel terug was, zou hij hem vragen een tweede surveillanceteam te ronselen om haar in het oog te houden.
‘Mag ik even naar het toilet?’
‘In de gang tweede deur links’, zei ze toen hij opstond. ‘En er ligt zeep op de wastafel.’
Van In vond het vreemd dat ze dat zei, maar hij besteedde er verder geen aandacht aan. Vrouwen, dacht hij, ik zal ze nooit begrijpen.
De huurwagen stond op de plek die ze hadden afgesproken. Met een volle benzinetank en mondvoorraad en drank aan boord voor twee dagen. Hoefde hij niet buiten te komen. In het handschoenenkastje lag een envelop. Berend Caesstecker, alias Lieven Van der Weyden, scheurde ze open en liet de bankbiljetten onder zijn duim ritselen. Er zat duizend euro in. Hij propte het geld in zijn broekzak, zette de motor aan en sloeg links af in de richting van Knokke. Volgens zijn opdrachtgeefster hoefde hij zich geen zorgen te maken, het zou minstens een uur duren voor de politie in actie schoot en tegen die tijd zat hij veilig in Cadzand. Hij dacht weer aan het telefoontje dat ze nu precies zes weken geleden hadden gekregen. Geertrui had niet zo enthousiast gereageerd op het vreemde voorstel, maar hij had al haar bezwaren van tafel geveegd tot ze uiteindelijk akkoord was gegaan. Vijftigduizend euro was een pak geld, het ergste dat ze riskeerden was een voorwaardelijke gevangenisstraf Hij had het allemaal nagetrokken, maar nu het avontuur bijna voorbij was, begon hij zich dezelfde vragen te stellen als Geertrui toen. Wie betaalt wildvreemden in vredesnaam vijftigduizend euro om zich gedurende een week voor te doen als iemand anders? Was dat niet een beetje duur voor een practical joke? Zou de politie hem geloven als hij straks verklaarde dat hij niet wist wie zijn opdrachtgeefster was en dat ze hem nooit had verteld wat de werkelijke bedoeling was van het rollenspel? Stel dat er toch iemand werd vermoord. Hij mocht er niet aan denken. De drang om zich bij de politie te melden, werd groter naarmate hij de grens naderde en tegelijkertijd groeide ook de angst. Want hoe zou zijn opdrachtgeefster reageren op het verraad? Het geld waren ze in ieder geval kwijt als hij zich bij de politie meldde en wie kon hem garanderen dat ze geen wraak zou nemen? Hij pakte een broodje van de passagiersstoel. Dagen lang had hij zijn hersens gepijnigd en zich afgevraagd hoe ze erachter was gekomen dat hij financiële problemen had, dat Geertrui zwanger was en dat hij destijds, toen het hen nog voor de wind ging, iedere week met vrienden ging zeilen. Iemand die zoveel tijd en moeite in de voorbereiding van een plan stopte, was gevaarlijk of gek. Misschien wel allebei. Berend kreeg plotseling zin om de wagen aan de kant te zetten, Geertrui te bellen en haar om advies te vragen, maar dat mocht niet. Als hij de regels overtrad, konden ze naar het geld fluiten. Hij nam een hap van het broodje en kauwde er bedachtzaam op. Komaan, zei hij bij zichzelf. Verman je, kerel. Over zesendertig uur is het allemaal achter de rug. Kunnen we onze schulden afbetalen en met de rest de kinderkamer behoorlijk inrichten.
‘Hoe laat is het nu?’
Versavel keek op zijn horloge.
Vijf voor zes.’
Verdomme.’
‘De ringen?’
‘Hoe kun je het raden, Guido.’
Versavel reikte naar het dashboard en zette het zwaailicht en de sirene aan.
‘Ik zal mijn best doen’, zei hij.
De politiewagen schoot als een pijl vooruit toen hij het gaspedaal indrukte, maar het was een symbolisch gebaar. Van In zou te laat op de afspraak arriveren, hoe snel hij ook reed.
‘Je kunt haar toch bellen en zeggen dat je onderweg bent?’
Van In schudde zijn hoofd.
‘Dan ken je Hannelore niet.’
Hij verscheen wel vaker te laat op een belangrijke afspraak en hij had er zich steeds met een smoes weten uit te kletsen, maar dit keer was anders. Dat had ze hem vanochtend goed ingepeperd.
Voor de Smedenpoort zat het verkeer muurvast. Wat Versavel ook uithaalde, ze vorderden tergend langzaam. Van In begon zich hoe langer hoe meer op te winden. Het zweet brak hem uit.
Toen Hannelore in de verte sirenes hoorde, keek ze omhoog naar het belfort. Het was tien over zes.
‘Zie je ze staan?’
‘Misschien is ze al naar binnen gegaan’, zei Versavel toen hij de Breidelstraat inreed.
‘Dat denk ik niet.’
Van In kreeg gelijk. Er was niemand in de winkel. Hij stapte weer in de auto.
‘Zet ik je af aan de Vette Vispoort?’
Versavel voelde zich als een kapelaan die een terdoodveroordeelde naar het schavot begeleidde. Hij had zich al meermaals afgevraagd hoe hun relatie standhield in de stormen die ze te verduren kreeg. Van In en Hannelore waren nog altijd smoorverliefd op elkaar, maar als ze ruzie hadden, konden ze allebei hevig tekeergaan en halsstarrig op hun standpunt blijven. Een klein conflict kon in een regelrechte oorlog uitmonden, waarbij ze elkaar de lelijkste verwijten naar het hoofd slingerden. Hij had ooit een keer proberen te bemiddelen, maar dat was hem zuur opgebroken. Sindsdien had hij zich voorgenomen nooit meer tussenbeide te komen in een echtelijke ruzie.
‘Wil je even op me wachten voor het geval ze nog niet thuis is?’ vroeg Van In voor hij uitstapte.
Versavel knikte en keek hem na toen hij op een sukkeldrafje door de Vette Vispoort rende.
Anja stapte uit de douche, sloeg een badmantel om en schonk zich in de woonkamer een drankje in. Vanaf de vijfde verdieping had ze een prachtig uitzicht op de jachthaven. Ze liet haar blik over de masten glijden tot haar oog op de Nautilus bleef rusten. Herinneringen aan vroeger dreven voorbij op het ritme van de kabbelende golfslag. Hoe is het ooit zover kunnen komen, dacht ze. Waarom heeft Lieven me dat allemaal aangedaan? Ze stak een sigaret op en volgde een vissersboot die de haven uittufte. Het was een idyllisch tafereeltje waarvan ze vroeger kon genieten, maar dat haar vandaag onverschillig liet. Ze keek uit naar morgen, naar het moment waarop ze hem voor de laatste keer zou zien uitvaren. En nu maar hopen dat er niets verkeerd liep. Ze ging voor de spiegel staan en liet de badjas van haar schouders glijden. Met haar lichaam was niets mis. Geen enkele man kon weerstaan aan haar brede heupen, haar volle stevige borsten en de warmte die ze hen kon bieden. Voor ze Lieven leerde kennen, had ze de naam gemakkelijk te zijn. Als een jongen haar lieve woordjes toefluisterde, was ze heel snel bereid om hem zijn zin te geven. Ze genoot van de strelingen, de zoentjes en de daad zonder zich ooit af te vragen of het moreel verantwoord was met de eerste de beste vrijblijvend de liefde te bedrijven. Met Lieven was het anders. Hij was de eerste op wie ze echt verliefd was geworden, de eerste en de enige voor wie ze alles wilde opofferen om toch maar bij hem te zijn. Twee jaar had ze in een roes geleefd, op de toppen van haar tenen, dolgelukkig. Omdat ze zoveel van hem hield, vond ze het ook niet erg dat hij af en toe met vrienden ging zeilen, tot de dag dat ze hem op zijn boot met een ander betrapte. Toen was haar wereld voor de eerste keer in elkaar gestort.
Ze liep naar de slaapkamer en trok kleren aan: een spijkerbroek en een strakke blouse. Een paar drankjes in The Harbour Inn zouden haar deugd doen. Benieuwd of Pipo al klaar is met zijn nieuwe boek, dacht ze toen ze in de lift stapte. Ze glimlachte terwijl ze zich afvroeg hoe de schrijver in spe zou reageren als hij er ooit achter kwam dat het basisidee voor het plan dat ze aan het uitvoeren was van hem afkomstig was. Ze herinnerde zich nog altijd de avond dat hij wildenthousiast The Harbour Inn binnenstormde en haar een paar kantjes toestopte. Als dat geen briljante synopsis voor een misdaadverhaal is, weet ik het ook niet meer, had hij haar toegeschreeuwd. Ze had het aandachtig gelezen en meewarig haar hoofd geschud toen hij haar vroeg wat ze ervan vond. Hij had twee keer geslikt en was toen met verkrampte schouders naar buiten gelopen. Het had een week geduurd voor hij de schok te boven was.
‘Als je van de duivel spreekt’, glimlachte ze toen ze bij het binnenkomen Pipo aan de bar zag zitten.
Ze ging naast hem zitten en bestelde een sherry.
‘Drink je ook iets van me?’
Pipo vouwde de krant dicht die hij had zitten lezen voor ze binnenkwam en schoof ze opzij.
Er lag een ernstige trek om zijn mond, en dat was Anja niet van hem gewend. Nanette tapte automatisch een pilsje en zette het hem voor. Pipo pakte het glas en nam een slok. Zijn ogen, die meestal troebel waren als hij had gedronken, keken haar helder aan.
‘Ik hoop dat je goed beseft waar je mee bezig bent’, zei hij.
Nanette zette een stap opzij en draaide haar hoofd in de andere richting. Dat deed ze altijd als ze haar klanten niet de indruk wilde geven dat ze meeluisterde.
‘Wat bedoel je daar nu mee?’
‘De dingen die in Brugge gebeuren.’
Hij wees naar de krant.
‘Welke dingen?’
De schrik sloeg Anja om het hart. Ze schoof haar barkruk dichter bij die van hem en legde haar hand op zijn dij.
‘Je weet wel wat ik bedoel.’
‘Nee’, zei ze. ‘Ik weet helemaal niet wat je bedoelt.’
Ze streelde zijn dij, van de binnenkant van zijn knie tot bijna aan zijn kruis. Zijn adem stokte.
‘Toch wel’, knikte hij koppig.
‘Wil je het me uitleggen?’
‘Niet hier, Anja.’
‘Op mijn appartement dan.’
Nanette kon haar oren niet geloven. Twee jaar had Anja de boot afgehouden en nu liet ze ongegeneerd verstaan dat ze Pipo zijn zin wilde geven.
‘Ze is er niet’, zei Van In toen hij vijf minuten later weer in de wagen stapte.
De vorige keer dat ze ruzie hadden gemaakt, had Hannelore de nacht bij haar griffier doorgebracht.
‘En de kinderen?’
‘Ze heeft de dagmoeder gebeld en gevraagd of de kinderen vannacht bij haar mochten blijven’, zei Van In.
‘Wat doen we nu?’
‘Geen idee’, zei Van In.
‘Frank komt vanavond pas om een uur of elf thuis. Zin om met mij iets te gaan drinken?’
Soms helpt het een conflict een tijdje te laten bekoelen of tijd brengt raad, zoals het in de volksmond heet. Versavel koesterde veel genegenheid voor Hannelore en Van In was zijn beste vriend. Het zou zonde zijn dat een onnozel misverstand hun relatie vertroebelde.
‘Alleen op voorwaarde dat je me niet probeert om te praten.’
‘Ik zou niet durven, Pieter. Dat weet je toch.’
Het was rustig in L’Estaminet. De dagklanten waren al naar huis, de kroegvliegen moesten nog komen. Van In ging aan zijn vaste tafel zitten onder de spiegel. Bestellen hoefde al lang niet meer. Johan, de kroegbaas, bracht automatisch een Duvel en een perrier.
‘Je kunt haar altijd proberen te bellen’, zei Versavel na een poos.
‘Guido, je hebt beloofd…’
Versavel voelde zijn mobieltje trillen in zijn broekzak. Er is dan toch iemand die zijn verstand gebruikt, dacht hij bij zichzelf terwijl hij op de aan-toets drukte.
‘Hallo, met Guido.’
‘Spreek ik met inspecteur Versavel?’
‘Inderdaad. Met wie spreek ik alstublieft?’
Versavel meende de stem van de beller te herkennen, maar kon hem niet direct thuisbrengen.
Van In zag dat hij zijn wenkbrauwen fronste en plotseling rechtop ging zitten.
‘Ik geef u commissaris Van In onmiddellijk door, meneer de burgemeester.’
Het kan misschien belachelijk klinken, maar Van In voelde zich vereerd toen Versavel hem zijn mobieltje aanreikte. Het gebeurde immers niet iedere dag dat de burgemeester hem belde.
‘En?’ vroeg Versavel toen het gesprek afgelopen was.
‘Hij wil ons dringend spreken.’
‘Ons?’
‘Ja, op zijn kabinet.’
Er worden wel eens grapjes gemaakt over ambtenaren. De meeste zijn gebaseerd op het cliché dat ambtenaren liever lui zijn dan moe. Een klassieker is: waarom loopt er in officiële gebouwen in het midden van de gangen een streep over de vloer? Antwoord: omdat zij die te laat komen en zij die te vroeg weggaan niet tegen elkaar aan zouden lopen. Het is geen originele bak, maar het blijft een feit dat je in officiële gebouwen na de werkuren zelden nog een ambtenaar tegen het lijf loopt, behalve de conciërge misschien. Maar ja, die wordt dan ook door iedereen als een stuk van het meubilair beschouwd. In het stadhuis van Brugge was het niet anders. Burgemeester Moens had Van In dan ook gevraagd bij de conciërge aan te bellen, in de Blinde Ezelstraat, aan de zijkant van het stadhuis.
‘Goedenavond, heren. Komt u binnen.’
Roland, de conciërge, begroette hen met een knikje en liep hen met rinkelende sleutelbos voor naar het kabinet van de burgemeester. Hun voetstappen klonken hol op de zwart-witte plavuizen.
‘Binnen.’
De conciërge duwde de deur open, zette een stap achteruit, wachtte tot ze binnen waren en trok de deur zachtjes weer dicht. Het kabinet van burgemeester Moens baadde in het zachte avondlicht dat overvloedig door de ramen naar binnen viel. Telkens wanneer Van In er over de vloer kwam, overviel hem een gevoel van jaloersheid, want het was een gezellige warme ruimte waar een mens op een aangename manier kon werken en dat in tegenstelling tot het kille kantoor waar hij bijna de hele dag moest doorbrengen.
‘Ik ben blij dat u zich onmiddellijk kon vrijmaken, commissaris.’
Moens legde zijn pen neer en richtte zich half op van zijn stoel om Van In de hand te drukken.
‘We zaten op loopafstand van hier’, zei Van In.
‘L’Estaminet?’
Moens keek hem aan. Er fonkelden pretlichtjes in zijn ogen. Zelf was hij ook niet vies van een goed glas, dus vond hij het niet erg dat zijn medewerkers ook iets consumeerden. Zolang het werk er niet onder leed natuurlijk. Op een dienblad stonden een karaf maltwhisky, drie glazen en een paar flesjes frisdrank.
‘Gaat u toch zitten, commissaris. En u ook, inspecteur Versavel.’
De sfeer mocht dan ontspannen zijn, Van In twijfelde er niet aan of de burgemeester had een grondige reden om hem op dit uur nog op zijn kabinet te ontbieden. Hij kreeg gelijk. Na het uitwisselen van de gebruikelijke beleefdheden - de vraag ‘Hoe maakt mevrouw Martens het?’ deed hem even de ogen neerslaan - en het inschenken van de drankjes kwam Moens meteen ter zake.
‘De moorden van de voorbije dagen baren mij zorgen, commissaris’, zei hij terwijl hij zuinig van zijn glas nipte.
‘Brugge heeft niet veel baat bij dit soort negatieve reclame.’
‘Dat is waar, meneer de burgemeester.’
Waarschijnlijk hadden ongeruste neringdoeners hem de voorbije dagen met telefoontjes bestookt. Waar diende een burgemeester anders voor? Er stroomden ieder dag klachten binnen, gaande van een boom die dringend gesnoeid moest worden omdat hij anders het uitzicht van zoonlief dreigde te belemmeren die aan het studeren was, tot de eis om de paarden van de toeristische koetsen rubberen hoefijzers aan te meten vanwege het lawaai dat ze maakten op de kasseien. Van In benijdde politici niet, soms had hij zelfs met hen te doen. Het enige wat hij niet goed begreep, was dat Moens hém had ontboden in plaats van De Kee.
‘Fijn dat u mijn mening daarover deelt.’
Moens had vanochtend in de krant gelezen dat er in Brugge waarschijnlijk een seriemoordenaar aan het werk was. Nog geen uur geleden had de directeur van de toeristische dienst hem gebeld met de mededeling dat het aantal mensen dat hotelreservaties annuleerde in de loop van de dag dramatisch was opgelopen.
‘We doen in ieder geval ons best de zaak zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen’, zei Van In formeel.
Moens knikte. Iedereen deed zijn best. Hij wilde resultaten en snel ook.
‘Dat weet ik’, zei hij. ‘Maar u moet begrijpen dat dit niet langer kan blijven duren. Als er straks weer iemand wordt vermoord, is het hek van de dam. Ik hou mijn hart vast wat de pers dan zal schrijven.’
‘Moordmachine kan ongestoord zijn gang gaan in Brugge’, zei Versavel.
Zijn tussenkomst werd hem niet in dank afgenomen. Hij kreeg een berispende blik van de burgemeester.
‘Als het een kwestie van geld of middelen is, zeg het me dan. Ik zorg ervoor dat het nodige er komt.’
Van In knikte nadenkend. Nu beweren dat hij over voldoende middelen beschikte, zou dwaas zijn, dus zei hij bloedernstig: ‘Ik kan gerust nog wat extra mensen gebruiken voor surveillanceopdrachten.’
‘Zo mag ik het horen, commissaris.’
Moens dronk zijn glas leeg en vulde dat van Van In ongevraagd bij. Als hij straks de pers op zijn dak kreeg, kon hij tenminste verklaren dat hij alles in het werk had gesteld om het onderzoek in ideale omstandigheden te laten verlopen.
‘Om meer personeel in te zetten, heb ik natuurlijk ook de toestemming van hoofdcommissaris De Kee nodig’, zei Van In langs zijn neus weg.
Ook de kans om de De Kee een hak te zetten, liet hij niet liggen. Kon de hoofdcommissaris morgen weer de hele dag aan zijn bureau zitten mokken omdat hij zich had moeten schikken in de uitdrukkelijke wens van de burgemeester.
‘Laat dat maar aan mij over, commissaris.’
Moens grijnsde. De rol van De Kee raakte stilaan uitgespeeld. De man ging over afzienbare tijd met pensioen. Hij hoefde hem niet te ontzien. Toen Van In zich begon af te vragen wat hij zou aanvangen met het extra personeel dat hem was toegezegd, drukte Moens op een knop die onder het blad van zijn bureau was bevestigd. Nog geen twee minuten later hoorde Versavel een sleutelbos rinkelen op de gang.
Hannelore voelde zich schuldig omdat ze haar kinderen bij de dagmoeder liet overnachten en belachelijk omdat ze zich had aangesteld tegenover Van In. Het eerste was te wijten aan het feit dat ze moeder was - moeders voelen zich altijd schuldig als ze denken dat ze hun kinderen verwaarlozen het andere had alles met haar karakter en haar opleiding te maken. Voor ze Van In leerde kennen, was ze een toonbeeld van logica en efficiëntie, waardoor ze volgens sommigen een koele, gereserveerde indruk maakte. In de loop der jaren was ze veranderd, maar af en toe stak haar oude ik weer de kop op, zoals vandaag bij voorbeeld toen ze het geduld niet had kunnen opbrengen om een paar minuten op hem te wachten. Ze dacht aan Stijn, de knappe assistent burgerlijk recht, met wie ze destijds een stormachtige relatie had gehad, maar die ze na drie maanden in de steek had gelaten omdat hij twee keer te laat op een afspraak was verschenen. Af en toe mijmerde ze nog over de heerlijke tijd die ze samen hadden doorgebracht en telkens als ze het deed, overviel haar een gevoel van woede en machteloosheid. Waarschijnlijk lag het aan haar, want wie verbreekt nu een relatie vanwege een gemiste afspraak? Ze had zich voorgenomen dat zoiets haar nooit meer zou overkomen, maar het was sterker dan haar zelf. Misschien kon ze beter naar huis gaan en zich bij Van In excuseren. Ze sloeg de richting van de Vette Vispoort in, maar keerde na honderd meter op haar stappen terug. Stel dat hij zich in L’Estaminet aan het bezatten was, stond ze daar als een onnozel gansje. Nee, als ze te vlug toegaf, zou hij daar later van profiteren. Het getoeter van een voorbijrijdende auto deed haar opkijken. Ze stak automatisch haar hand op zonder dat ze de chauffeur herkende. Daarna liep ze verder, met opgetrokken schouders en een hoofd vol muizenissen. Dat het al twee keer was misgelopen met de ringen, vond ze eigenlijk niet erg, het was het nare voorgevoel dat ze eraan had overgehouden dat haar verontrustte. Wilde hij wel echt met haar trouwen? Ze liep over de Molenbrug. Voor een café stond een groepje jongeren te discussiëren.
‘Hei, lekker wijf, riep een van hen haar na toen ze passeerde. ‘Zin om vanavond een potje te neuken?’
Ze moest onwillekeurig lachen, want diep in haar binnenste snakte ze naar seks. En het mocht dit keer een beetje ruiger dan anders. Onkuise gedachten dien je te bestrijden, had ze vroeger op de nonnenschool geleerd. Handen boven de dekens en bidden tot de Heilige Maagd, was het advies. Ze kwamen iedere avond controleren of de leerlingen het voorschrift respecteerden en soms ook midden in de nacht, als de nonnen zelf de slaap niet konden vatten of de gebeden niets hielpen tegen de bekoring om zich te verlustigen aan een het jonge, kronkelende lichaam van een meisje dat geduldig had gewacht tot de kust veilig was. Haar hadden ze gelukkig nooit betrapt. Gelukkig maar. Ze sloeg links af en voor ze het besefte, belde ze bij procureur Beekman aan.
‘Hanne, wat doe jij nog zo laat op straat?’
Jozef Beekman droeg een geruite kamerjas en dito slippers. In zijn linkerhand hield hij een sigaar.
‘Mag ik even binnenkomen?’
‘Natuurlijk, meid.’
Beekman woonde al een tijdje alleen, sinds zijn vrouw hem in de steek had gelaten voor een verwaten groothandelaar in elektrische huishoudtoestellen. Piet Carlier was zijn naam, maar Beekman noemde hem steevast de keukenrobot, want als hij haar mocht geloven, wipte hij als een Duracel-konijn.
Ze liepen door de gang naar de salon annex bibliotheek waar Beekman het grootste deel van de avond sleet, want aan televisie kijken had hij een hekel. Hannelore was er eerder al een paar keer geweest, meestal na een ruzie met Van In, ze hoefde niet te zeggen waarom ze binnensprong.
‘Glaasje wijn?’
Op een bijzettafeltje stond een pas ontkurkte fles medoc en een halfvol glas. Beekman pakte een tweede glas.
‘Wiens schuld is het dit keer?’ vroeg hij.
‘Mea culpa.’
‘Zeg dat niet te vlug, Hanne.’
Hij schonk de glazen vol en ging tegenover haar in een fauteuil zitten. Daarbij hield hij de panden van zijn kamerjas bijeen omdat hij geen ondergoed droeg en hij haar niet de indruk wilde geven dat hij van de situatie wilde profiteren. Hun relatie mocht dan platonisch zijn, Hannelore was een bijzonder knappe vrouw en hij een eenzame man die zichzelf moest behelpen als de nood te hoog werd.
‘Je kent Van In toch’, zei hij toen ze vertelde wat er vanavond gebeurd was. ‘Hij is van goede wil, maar af en toe moet je hem wat krediet geven.’
‘Ik weet het, Jozef, maar het is sterker dan mezelf Ik ben bang dat hij zich niet wil binden. Is dat verkeerd? Of redeneren alle mannen zo?’
Beekman nam een trek van zijn sigaar, een Cohiba waarvan hij vorige week een kist op de kop had kunnen tikken. Wat moest hij doen? Advocaat van de duivel spelen of haar de waarheid vertellen en zeggen dat de meeste mannen alleen maar trouwen omdat hun vrouw dat wil.
‘Ik ben geen relatiedeskundige, Hanne.’
‘Nee, dat ben je zeer zeker niet. Hoe gaat het eigenlijk met Karen? Is ze nog altijd tevreden met haar keukenrobot?’
Ze glimlachte en kreeg daarvoor prompt een compliment. Het deed haar deugd. Lachen om een probleem van een ander werkt soms bevrijdend.
‘Ik geloof dat de garantie nog loopt’, zei Beekman. ‘Maar met Karen weet je nooit. Weet je dat ze drie kilo vermagerd is sinds ze hem kent.’
‘Mooi dieet. Moet ik ook eens proberen.’
Het lag eruit voor ze het besefte. Beekman wendde zijn blik af toen hij merkte dat het schaamrood haar naar het
hoofd steeg. Het kon toch niet dat een vrouw als zij tekort werd gedaan.
‘Je hebt helemaal geen dieet nodig’, zei hij plompverloren.
‘Dat zeg jij.’
Moet je me in de badkamer eens voor de spiegel zien staan, wilde ze zeggen.
‘Nog een glaasje wijn?’
‘Graag. En een sigaar, als dat mag.’
Beekman stond op om haar de sigaren aan te reiken, maar in zijn haast vergat hij de panden van zijn kamerjas bijeen te houden zodat ze even openwaaierden. Hannelore deed alsof ze niets merkte, maar ze had het gezien en ze had op het punt gestaan zich in zijn armen te gooien en de liefde met hem te bedrijven op het tapijt.
‘Misschien zit Van In met de moordzaken in zijn hoofd’, zei Beekman, die de stilte wilde doorbreken die na het aanreiken van de sigaren was gevallen.
‘En hij kan moeilijk tegenslagen verwerken.’
‘Gelukkig heeft hij Versavel nog.’
‘En Carine Neels’, merkte ze giftig op.
‘Carine Neels?’
‘Een blonde stoot met veel ambitie.’
‘Je denkt toch niet dat…’
‘Als ik hem ooit met haar zou betrappen, rooster ik hem op de zonnebank. Of ik laat hem een krat Duvel leegdrinken en bind daarna de afvoer af met binddraad tot zijn blaas ontploft.’
‘Een dergelijke vaart zal het wel niet lopen zeker.’
Beekman bedoelde het goed, maar het mocht niet baten. De argwaan was gewekt. Stel dat Van In niet in L’Estaminet Duvels zat te hijsen of thuis op haar zat te wachten. Wat dan? Hannelore mocht er niet aan denken.
Carine Neels kreeg bijna een rolberoerte toen er om halfelf werd aangebeld. Ze sprong op van de bank en liep naar de gang. Van In zag haar silhouet op zich afkomen door het matte vensterglas in de voordeur. Na het onderhoud met Moens was hij naar huis gegaan in de hoop er Hannelore aan te treffen, maar ze was er niet. In de keuken had hij een Duvel gedronken en zenuwachtig drie sigaretten gerookt, maar ze was niet komen opdagen. Hij had haar moeder kunnen bellen of Beekman, bij wie ze na een ruzie soms haar toevlucht zocht, maar dit keer vertikte hij het om voor schoothondje te spelen. Het was al erg genoeg dat hij erin had toegestemd om met haar te trouwen. Waarom konden ze in vredesnaam niet normaal doen? Ze woonden al meer dan zeven jaar samen, het maakte toch niet uit of ze dat nu met of zonder boterbriefje bleven doen.
‘Ik ben blij dat je er bent.’
Ze pakte hem bij de arm en trok hem naar binnen.
In de woonkamer brandden kaarsjes en het rook er naar wierook en bloemen. Op tafel stond een Duvelglas en een bordje kaas. Van In kon zijn ogen bijna niet geloven.
‘Wat had je gedaan als ik niet was komen opdagen?’ vroeg hij een beetje verdwaasd.
‘Morgenavond alles opnieuw klaargezet.’
Ze sloeg haar armen om zijn schouders en trok zijn hoofd naar zich toe. Voor hij besefte wat er gebeurde, belandde hij met zijn neus tussen haar borsten. Ze droeg geen bh en haar hart ging fel tekeer.
Waar ben ik in godsnaam mee bezig? dacht hij toen ze zijn linker oorlelletje begon te likken.
Meer dan mmmm… kon hij niet uitbrengen want ze hield zijn mond stevig tegen haar borsten gedrukt.
‘Zal ik het bad laten vollopen, schat? Met een beetje amandelolie in. Je weet niet wat je te wachten staat.’
Van In dacht aan Hannelore, maar nu kon hij niet meer terug. Dit keer zou Carine hem niet laten gaan. Wat zouden andere mannen doen in mijn plaats, dacht hij. Tijd om die vraag te beantwoorden, kreeg hij niet. Er werd gebeld.
‘Verwacht je nog bezoek?’ vroeg Van In toen ze hem losliet en verbaasd in de richting van het venster keek.
‘Ben je gek?’
Het overkomt iedereen wel eens dat er gebeld wordt tijdens het vrijen. Sommige mensen negeren het; zij die vinden dat de sfeer daardoor toch verpest is, doen gewoon open en weer anderen kunnen hun nieuwsgierigheid niet bedwingen en gaan stiekem kijken wie er aan de deur staat.
Carine behoorde tot de laatste categorie. Ze sloop naar het raam en schoof voorzichtig de gordijnen opzij.
‘Misschien is het een van je vriendjes.’
‘Ssst.’
Ze draaide zich om, pakte zijn arm vast en sleurde hem mee naar de keuken.
‘Het is jouw madame’, siste ze. ‘Hoe kan zij in vredesnaam weten dat jij hier bent?’
‘Geen idee.’
Hij bleef als versteend staan, tot hij besefte dat hij niet droomde. Dan kromp zijn maag ineen, begon zijn hart te bonzen en werd zijn keel kurkdroog. Maar de gedachte die door zijn hoofd flitste - welke onnozelaar laat zich nu vóór de daad betrappen? - bezorgde hem pas echt een rot gevoel. Er werd opnieuw gebeld.
‘Kun je van buiten zien dat het licht brandt?’
‘Ik denk het wel’, zei Carine.
‘Dan moet je opendoen.’
‘Verstop jij je ondertussen in de slaapkamer.’
‘Oké.’
Wat kan mij nu nog overkomen? dacht Van In terwijl hij de trap op sloop.
Hij ging op Carines bed zitten, maar liet de deur half openstaan. ‘Goede avond, mevrouw de onderzoeksrechter. Kan ik iets voor u doen?’ hoorde hij Carine zeggen. Hannelore repliceerde, maar hij verstond niet wat ze zei. Carine liet haar in ieder geval binnen. De voordeur viel met een doffe klap in het slot. Nog geen vijftien seconden later hoorde hij Hannelore schreeuwen. Verdomme, dacht Van In. Carine heeft de Duvel op tafel laten staan.
De discussie beneden werd steeds heftiger. Hij kon ze woord voor woord verstaan. Je denkt toch niet dat ik achterlijk ben, Neels. Iedereen weet dat je al jaren op hem jaagt. Mij maak je niet wijs dat je iemand anders verwacht die ook Duvel drinkt.’
‘En toch is het waar’, schreeuwde Carine. ‘André is verzot op Duvel, zoals een paar honderdduizend andere Vlamingen.’
‘Oké, dan wacht ik hier tot André komt opdagen.’
Van In slaakte een diepe zucht. Hij kende Hannelore. Ze zou het niet opgeven.
‘Geef me dan zijn nummer, kan ik hem bellen’, schreeuwde ze weer. Er restte hem niet veel tijd. Als Carine haar niet liet bellen, zou ze tot de conclusie komen dat hij zich ergens had verstopt en eisen om het huis te doorzoeken. Naar beneden sluipen en stiekem via de voordeur naar buiten proberen te glippen, was te riskant, hij moest een uitweg aan de achterkant zien te vinden. Carine had hem ooit verteld dat ze ‘s zomers vaak in de tuin lag te zonnen. Van In trok zijn schoenen uit en schuifelde op kousenvoeten naar de overloop en vandaar naar de achterkamer. Gelukkig lag er geen houten vloer zoals in veel oude Brugse huizen - het minste gekraak zou hem hebben verraden. En nu maar hopen dat de deur niet piepte. Hij wachtte tot de discussie weer hoog oplaaide voor hij de proef op de som durfde te nemen. ‘Kom dan een klacht indienen als je vindt dat ik je privacy schend’, was het laatste wat hij Hannelore hoorde roepen. Het venster dat uitkwam op de tuin draaide soepel open. Van In klauterde naar buiten, liet zich voorzichtig naar beneden zakken en hoopte dat hij zich niet zou bezeren bij het neerkomen want het zag er redelijk hoog uit. Veel tijd om zich daar zorgen over te maken, kreeg hij niet. Hij hoorde voetstappen op de trap.