2
Hoofdcommissaris De Kee lag op zijn rug naast Laetitia, die nog sliep en bestudeerde de barstjes in het plafond. Op het eerste gezicht vormden ze een grillig patroon, maar na een tijdje begon hij er allerlei figuren in te herkennen. Een heks die op een bezem de nachtelijke hemel doorkliefde bijvoorbeeld of de kop van een angstaanjagend roofdier. Het werd nog boeiender als hij zijn ogen half dichtkneep en de barstjes begonnen te bewegen tot er een beeld ontstond dat correspondeerde met zijn ochtendfantasie. Hij ging op zijn zij liggen en liet zijn hand speels over haar dij, heup en ribben glijden tot aan de zijkant van haar borst. Geen reactie, zelfs niet toen hij het opnieuw probeerde.
‘Titsia.’
Hij pakte haar bij de schouder vast en probeerde haar zachtjes wakker te schudden. Tevergeefs. Een kort gegrom was de enige reactie die hij van haar kreeg. Wat kon hij nu nog doen? Zijn hand tussen haar dijen stoppen en… Nee. Dat zou ze niet appreciëren.
‘Titsia, ik moet gaan’, fluisterde hij in haar oor.
Dit keer reageerde ze wel. Ze draaide haar hoofd in zijn richting en gaf hem een vluchtige zoen. Daarna viel ze weer in slaap. Vooruit dan maar, dacht De Kee. Hij sloeg de dekens terug en liep naar de badkamer. Het was een komisch gezicht, want hij had zijn sokken nog aan.
Voor één keer liep Van In de trap op in plaats van de lift te nemen. Hij voelde zich fit en monter. Gisteren waren hij en Hannelore nog iets gaan eten in de Cafédraal, een gezellig restaurant in de Zilverstraat waar ze behalve heerlijke eend ook voortreffelijke Saint-Julien serveerden. Daarna waren ze als een verliefd stel naar huis geslenterd. De rest van de avond hadden ze op de bank doorgebracht met alleen hun badjas aan. Eerst hadden ze over de hotelmoord zitten kletsen, maar na een halfuur - het gesprek leidde toch tot niets - was Van In aan haar badjas beginnen te frunniken. Met alle gevolgen van dien.
‘Is er al nieuws over onze onbekende?’ vroeg hij aan Carine, die hem in de gang op de tweede verdieping kruiste.
‘Ik geloof het niet’, zei ze.
‘Hebben ze het opsporingsbericht dan niet uitgezonden?’
‘Toch wel. Heb je dan niet gekeken?’
‘Geen tijd, Carientje.’
‘Hm’, zei ze.
‘Is er iets?’
Je gezicht spreekt boekdelen, wilde ze zeggen, maar dat was net hetzelfde als toegeven dat ze jaloers was.
‘Zal ik Focus bellen en vragen of zij al iets binnen hebben gekregen?’
Hoewel het nummer van de politie duidelijk onderaan in beeld werd vertoond, gebeurde het wel vaker dat mensen toch de redactie van de regionale zender belden, in de hoop op die manier zelf het scherm te halen.
‘Nee, laat maar’, zei Van In.
‘Zal ik het signalement nationaal laten verspreiden?’
De regionale zender werd druk bekeken. Als het slachtoffer een West-Vlaming was, had er nu al iemand op het opsporingsbericht gereageerd.
‘Zenden ze het nu nog uit?’
Carine knikte.
‘Tot een uur of tien, denk ik.’
Van In knikte.
‘Laten we dan nog even afwachten’, zei hij.
Een liefdesnestje aan de kust met zicht op zee, wie droomt er niet van? Twintig jaar geleden had De Kee voor een prikje een appartementje gekocht van een zakenman die na een financieel schandaal aan de grond was geraakt met als gevolg dat zijn minnares die er woonde hem de bons had gegeven. De Kee had de bestemming van het goed niet veranderd. Hij ontving er regelmatig vriendinnen. Laetitia was zijn meest recente verovering. Ze hadden al zes maanden een affaire.
‘Ik begrijp dat je vanochtend vroeg weg moest, maar je weet toch dat ik vanavond niet vrij ben, schat.’
Ze ging voor het raam staan en keek naar de golven die schuimend naar het strand rolden. Het uitzicht verveelde nooit, op de relatie met De Kee zat al een tijdje sleet. De romantiek van in het begin was weg. Hij belde haar alleen nog als hij zin had in seks. Gelukkig had ze vanochtend de boot kunnen afhouden. Door haar een uur later al te bellen om een afspraak te versieren, verried hij zichzelf.
‘En morgen?’ vroeg De Kee.
‘Dat zien we nog wel.’
‘Ik heb je nodig.’
Ik niet meer, dacht ze. Twee jaar geleden was ze er toevallig achter gekomen dat haar man haar bedroog. Eerst had ze pillen genomen en toen dat niet hielp - hoe langer ze erover piekerde hoe bozer ze werd - had ze haar lege dagen gevuld met het bedenken van wraakzuchtige plannen. Uiteindelijk had ze besloten hem een koekje van eigen deeg te geven. En daar had ze nu spijt van. De galante witte ridder bij wie ze troost had gezocht, bleek ook maar een doorsnee man te zijn, een verwaand kereltje eigenlijk, die alleen geïnteresseerd was in zijn eigen prestaties en daarover opschepte bij zijn vrienden. Zo had hij haar onlangs op een feestje afgeschilderd als een hitsige meid die alles pijpte wat ze overeind kon krijgen.
‘Ik bel je later’, zei ze en verbrak de verbinding.
Ze voelde zich opgelucht, maar tegelijk ook triest. Opgelucht omdat ze hem voorlopig kwijt was, triest omdat ze weer alleen was. Ze had alleen nog Erwin. Benieuwd hoe hij zou reageren als ze hem straks belde. Ze draaide zich om, liet zich op de bank neerploffen en reikte naar de afstandsbediening van de televisie die voor haar op de salontafel lag.
‘Heeft Vermeulen al iets van zich laten horen?’
Van In pakte de thermoskan en schonk een kop koffie in. Zonder het verslag van de technische recherche zat er niet veel anders op dan rustig af te wachten tot er iemand reageerde op het opsporingsbericht.
‘Hij heeft een kwartier geleden gebeld’, zei Versavel.
‘En?’
‘Hij zit in de problemen.’
‘Wat is er nu weer?’
‘Dat heeft hij me niet verteld. Je kent Vermeulen toch.’
De chef van de technische recherche was een vakman, maar daarmee was al het positieve over hem gezegd. Een van zijn onhebbelijkheden was dat hij nooit informatie uitwisselde met een ondergeschikte. Net toen Van In de hoorn wilde nemen om hem te bellen, ging de telefoon over. Hij hoorde een snikkende vrouwenstem.
‘Rustig, mevrouw.’
Hij gaf Versavel een teken dat hij moest meeluisteren op het tweede toestel.
‘Ik… heb net Erw… gezien op…isie.’
‘Kunt u alstublieft duidelijker spreken, mevrouw. Ik versta u niet.’
Het duurde een tijdje voor ze zich kon beheersen, maar uiteindelijk raakte ze uit haar woorden.
‘Blijf waar u bent, mevrouw. Over twintig minuten zijn we bij u.’
‘Is er ergens brand uitgebroken, Van In?’
Hoofdcommissaris De Kee stond in de deuropening. Hij droeg een bleekgroen pak waarvan de broek iets te kort was en een schreeuwlelijke das. Fruittelers hadden hem een fortuin betaald als hij in die plunje tussen de kerselaars had willen postvatten tijdens de jaarlijkse trek van de spreeuwen.
‘De vrouw van het slachtoffer heeft net gebeld’, zei Van In. ‘Hij heet Erwin Proot en…’
Van In onderbrak de zin spontaan toen hij De Kee wit zag wegtrekken.
‘Voelt u zich niet goed?’
De Kee klemde zijn kaken opeen en schudde zijn hoofd. Hij dacht maar aan één ding: zijn carrière. Als de pers erachter kwam dat hij een verhouding had met de ex- vrouw van het slachtoffer, zouden ze zijn kop eisen en dat moest hij koste wat het kost zien te vermijden.
‘Ik heb vanochtend nog niet ontbeten’, probeerde hij te grijnzen.
‘Hebt u misschien weer aan de kust geslapen?’
De vraag van Van In trof De Kee als een mokerslag.
‘Waarom zou ik in vredesnaam aan de kust slapen als ik…’
‘U weet heel goed wat ik bedoel’, zei Van In.
Een week of twee geleden was hij Vera, de minnares van De Kee, toevallig tegen het lijf gelopen op het Zand, maar na de gebruikelijke groet - hij zei ‘dag Vera’ en zij ‘dag Pieter’ - had ze hem staande gehouden en voorgesteld ergens een kop koffie te gaan drinken. Hij was erop ingegaan, maar in plaats van koffie had ze port besteld. Met alle gevolgen van dien. Op het overdekte terras van het Putje had ze haar hart gelucht en hem alles verteld over haar Roger, de vriendinnen die hij erop nahield en het appartement in Zeebrugge. Toen hij haar vroeg waarom ze hem dat allemaal toevertrouwde, had ze haar arm om zijn schouder geslagen en het had niet veel gescheeld of ze had hem hartstochtelijk gezoend. Op dat moment had hij begrepen wat ze van plan was en haar vriendelijk afgescheept. Hij en De Kee waren wel niet de beste vrienden, maar ze bleven collega’s en het was een ongeschreven wet dat je de vuile was van een collega binnen het korps hield. Wat natuurlijk niet wilde zeggen dat hij niet mocht laten doorschemeren dat hij een en ander over hem wist.
‘Ga je de vrouw van het slachtoffer nu onmiddellijk verhoren?’ vroeg De Kee.
Van In pakte zijn jas van de kapstok.
‘Ze woont toevallig ook aan de kust’, zei hij. ‘Aan de Zeedijk in Zeebrugge. Wie weet kent u haar?’
De Kee voelde zich als een vis op het droge. Hij hapte naar adem.
‘Kan ik je even spreken voor je vertrekt?’ vroeg hij vriendelijker dan Van In van hem gewend was.
‘Natuurlijk, Roger. Je bent de baas.’
De situatie begon stilaan pijnlijk te worden. Versavel en Carine, die het gesprek van een afstand volgden, probeerden de indruk te wekken dat hun aandacht door iets anders werd opgeslorpt. Versavel deed alsof hij de krant las, Carine rommelde in de archiefkast.
‘Niet hier’, zei De Kee. ‘In mijn kantoor.’
Van In knikte. Een gesprek onder vier ogen met de baas voorspelde niet veel goeds, dat had hij in het verleden al vaak aan den lijve ondervonden, maar dit keer was er iets anders aan de hand. De Kee was bang. En dat had hij nog zelden meegemaakt.
‘Gaan jullie maar ergens koffie drinken’, zei Van In tegen Carine en Versavel toen ze aan de Zeedijk uitstapten. ‘Ik bel wel als ik jullie nodig heb.’
Carine trok een gezicht alsof ze het in Keulen hoorde donderen, maar Versavel - hij kende Van In al te lang om niet te weten dat hij een goede reden had om hen weg te sturen - reageerde stoïcijns.
‘Kom Carine’, zei hij. ‘Laten we naar de Old Steamer gaan.’
‘Tot straks.’
Van In draaide zich om en liep in de richting van het appartementsgebouw van waaruit mevrouw Proot had gebeld. De Kee had hem gevraagd (gesmeekt eigenlijk) de zaak discreet aan te pakken en Van In had hem beloofd dat er niemand bij het verhoor aanwezig zou zijn, niet om De Kee een plezier te doen maar omdat hij wilde vermijden dat de naam van het korps weer eens door het slijk werd gehaald als de pers te weten zou komen dat De Kee een verhouding had met de vrouw van het slachtoffer. Dat hij uitgerekend op haar was gevallen, was een ongelukkig toeval, maar die dingen gebeurden nu eenmaal. Hij liep langs de gevels om uit de wind te blijven die hard kwam opzetten uit het zuidwesten en het zand in wolken over de dijk blies. Residentie Stormvogel stond er op het gebouw geschilderd. Een heel toepasselijke naam, dacht Van In toen hij aanbelde. Er werd onmiddellijk opengemaakt. Nog geen minuut later stond hij voor de deur van het appartement op de vierde verdieping.
‘Ik ben commissaris Van In. Mag ik binnenkomen?’
Laetitia had zich ondertussen aangekleed. Ze droeg een spijkerbroek met lage taille en een beige trui met rolkraag. Ze zag er best aardig uit, hoewel aan haar ogen duidelijk te merken was dat ze gehuild had. Van In schatte haar een jaar of veertig. Het eerste wat hem opviel toen hij de woonkamer binnenging, was de doordringende geur van een merk aftershave dat hij maar al te goed kende.
‘Zal ik koffie zetten?’
‘Nee, dank u’, zei Van In.
De meeste appartementen aan de kust hebben één ding met elkaar gemeen: kleine slaapkamers en aftands meubilair. Het bankstel bij het raam leek afkomstig uit een depot van het OCMW, de tafel, de stoelen en het obligate dressoir dateerden minstens van voor de Tweede Wereldoorlog. Ze hadden zeker één bombardement overleefd.
‘Gaat u zitten.’
Van In nam plaats in de salon waarvan de kussens naar ongewassen onderbroeken roken, een geur die zelfs de aftershave van De Kee niet kon maskeren.
‘U bent dus gescheiden’, zei hij toen ze vertelde dat ze haar ex-man had herkend aan de hand van de foto die via de regionale zender was verspreid.
‘Officieel nog niet, maar…’
Ze aarzelde even.
‘Zegt u het maar, mevrouw.’
‘Ik bedoel… Erwin had vorige week contact met me opgenomen. Hij wilde het weer goedmaken en…’
Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en begon te snikken. Van In wachtte geduldig af tot de huilbui over was. Je als buitenstaander met een relatie bemoeien was zowat het stomste dat een mens kon doen. Hij wilde ze de kost niet geven, de mannen en de vrouwen die na een scheiding een dure eed hadden gezworen dat ze zich nooit meer met elkaar zouden verzoenen en daarop terugkwamen.
‘Hebt u overwogen om het opnieuw te proberen?’
Dat zal De Kee graag horen, dacht Van In toen ze vertelde dat ze van plan was geweest haar ex-man te bellen.
‘Had hij een vriendin?’
De vraag deed haar bijna weer in een huilbui losbarsten, maar ze beheerste zich. Katia was amper dertig, ze had een perfect figuur en kleine, stevige borsten. Bovendien had ze gestudeerd, waardoor hij met haar op hetzelfde niveau kon communiceren. Onnozelaar. Alsof hij voor haar was gevallen omdat ze over Nietzsche of Botero kon lullen. Laetitia schudde onwillekeurig haar hoofd. Eerst had ze zich afgevraagd waarom hij zich plotseling weer met haar wilde verzoenen. Hij wist toch al lang dat Katia niet kon koken en als er iemand van lekker eten hield, was het Erwin. Nee, dat kon het niet zijn. De meest voor de hand liggende reden dat hij van haar af wilde, was dat ze te duur werd in onderhoud. Erwin mocht dan behoorlijk zijn brood verdienen en in de loop der jaren een aardig centje opzij gezet hebben, vrijgevig was hij niet.
‘Ze heet Katia.’
‘Wonen ze samen?’
Laetitia schudde haar hoofd.
‘Nee’, zei ze. ‘Ze hebben een LAT-relatie.’
‘Weet u toevallig ook waar die Katia woont?’
Ze gaf hem het adres.
‘Kunt u haar beschrijven?’
Van In haalde zijn notitieboekje tevoorschijn.
‘Katia Lekens. Negenentwintig jaar. Een meter eenentachtig, zevenenvijftig kilo, brede heupen, kleine borsten, moedervlek op de rechterbovenarm…’
‘Momentje, mevrouw. Ik vrees dat ik niet kan volgen.’
Van In had van collega’s al wilde verhalen gehoord over de accuratesse waarmee gedupeerde echtgenotes hun rivales konden beschrijven, maar als daarover ooit een test werd georganiseerd, durfde hij er een maandloon om verwedden dat Laetitia heel hoog zou scoren.
‘Lang sluik ravenzwart haar. Geen bril’, herhaalde hij toen ze klaar was met de persoonsbeschrijving van Katia Lekens.
Precies zoals de baliebediende van het Jan Brito-hotel de vermoedelijke moordenaar van Erwin Proot had getypeerd.
‘Wenst u echt geen kopje koffie, commissaris?’
Van In wierp een blik op de klok die boven het dressoir hing. Het was amper kwart over tien.
‘Vooruit dan maar.’
Laetitia leek niet alleen een aardige vrouw, ze was het ook. De kans was klein dat ze haar buitenechtelijke relatie uit de doeken zou doen als ze straks de pers over de vloer kreeg in verband met de moord op haar man. Waarover maakte De Kee zich in vredesnaam druk? Van In overwoog even om er met geen woord over te reppen, maar dan liep hij het risico dat ze het toch deed, dus vertelde hij het maar. Toen hij uitgepraat was, keek ze hem hoofdschuddend aan.
‘U denkt toch niet dat ik ooit in het openbaar zou willen toegeven dat ik met die minkukel een verhouding heb gehad. Weet u wat ik soms moest doen voor hij kon klaarkomen?’
‘Nee’, zei Van In.
Laetitia glimlachte. Commissaris Van In had haar nietsvermoedend op een idee gebracht. Als De Kee dan toch zo bang was dat ze naar de pers zou stappen, moest ze daarvan profiteren om hem onder druk te zetten. Als hoofdcommissaris kon hij het onderzoek naar de moord op Erwin op een laag pitje zetten. Bleef zij tenminste buiten schot.
‘Wilt u het echt weten?’
Toen Van In een uur later in de lift stapte, lag er een brede glimlach om zijn lippen. Hij zag De Kee al liggen met een luier om.
Mevrouw Raes vulde de voederbakjes en hing ze weer op hun plaats in de volière terwijl de vogels tjirpend en opgewonden om haar heen fladderden. Wim had haar gisteren hard aangepakt. Ze zat weer eens onder de blauwe plekken. Wat bezielde mannen toch om een vrouw te slaan? Ze kon zich niet meer herinneren hoeveel keer ze zich die vraag al had gesteld. Gelukkig waren Corkie en Gorkie er nog. Zonder hun vriendschap had ze het nooit zo lang volgehouden. Ze liep in gedachten verzonken terug naar het huis. Wat moest ze doen, de politie bellen en hen vertellen wie het volgende slachtoffer zou worden? Heel even overwoog ze om het te doen, maar toen ze de kiestoon kreeg, legde ze op. Ze ging op de bank zitten, pakte een magazine van de salontafel en begon erin te bladeren. Corkie en Gorkie kwamen bij haar liggen. Ze voelde de warmte van hun lijven op haar afstralen. Waarom bellen, dacht ze. Het is zijn verdiende loon.
Katia Lekens woonde in een modern dakappartement in de buurt van de Smedenpoort. Toen Van In aanbelde, stapte ze net uit de lift.
‘Bent u juffrouw Lekens?’
Met de persoonsbeschrijving die hij van Laetitia had gekregen, kon hij zich bijna niet vergissen. De vrouw die uit de lift stapte was groot, slank en ze had lang, ravenzwart haar. En ze droeg geen bril.
‘Sorry, meneer, maar ik heb nu geen tijd. Ik moet dringend naar het ziekenhuis.’
‘Politie, mevrouw.’
Van In legitimeerde zich.
‘Ik zei toch dat ik geen tijd had.’
‘Als u Katia Lekens heet, zult u tijd moeten maken’, zei Van In.
Ze hield haar hoofd schuin en keek langs hem heen alsof ze wilde zeggen: je denkt toch niet dat ik me door u de les laat spellen. Moderne vrouwen kennen hun rechten. Wie weet had Katia Lekens rechten gestudeerd en wist ze dat de politie iemand niet zomaar kon ophouden.
Van In had weinig keus. Als beleefd zijn niet helpt, dan maar de grove middelen, dacht hij.
‘Het gaat over Erwin Proot, mevrouw. U weet toch dat hij dood is?’
Hij had evengoed zijn pistool tevoorschijn kunnen halen en haar ermee bedreigen, zo erg schrok ze. Haar pupillen werden groter en ze liet haar schouders zakken alsof iemand er een zware last op had gelegd. Van In liet haar even de tijd om het nieuws te verwerken. Daarna pakte hij haar bij de arm en leidde haar mee naar de lift. Ze protesteerde niet. De geschokte reactie op de dood van haar minnaar leek echt, want toen ze boven de sleutel in het slot wilde steken, beefde haar hand zo hevig dat ze het drie keer moest proberen voor ze erin slaagde de deur open te maken.
‘Hebt u al met zijn vrouw gesproken?’ vroeg ze.
Van In knikte.
‘Ze heeft me uw adres gegeven’, zei hij.
‘De feeks.’
Katia Lekens haalde een pakje sigaretten uit haar handtas, liep naar de keuken en pakte een asbak van het aanrecht. Van In ging ongevraagd zitten.
‘Feeks?’ vroeg hij.
Ze kwam naast hem zitten en stak een sigaret op. Van In bekeek het pakje. Barclay-menthol.
‘Erwin had een hondenleven bij haar. Maar dat zal ze u natuurlijk niet verteld hebben. Voor de buitenwereld speelde ze de perfecte echtgenote, maar in werkelijkheid wilde ze hem kapotmaken.’
De woede waarmee ze haar gevoelens uitte, verdoofde het verdriet dat in haar hart oplaaide. Erwin kon niet dood zijn. Ze kenden elkaar nu al meer dan twee jaar en niemand had haar ooit gelukkiger gemaakt dan hij. Een leven zonder hem kon ze zich niet voorstellen.
‘Heeft hij u dat verteld?’
Van In krabde achter zijn oor. Mannen die een scheve schaats reden, konden tegen hun vriendin toch niet anders dan beweren dat hun vrouw een serpent was. Met mevrouw Proot was er volgens hem niets mis.
‘Wanneer hebt u Erwin Proot voor het laatst gezien?’
Ze keek even op. In haar linkerooghoek blonk een traan en toen ze haar sigaret wilde aftippen, beefde ze weer, zodat de as naast de asbak viel en op de grond dwarrelde. Van In had in de loop van zijn carrière al veel verdachten verhoord. De leugens die hij had moeten aanhoren, waren legio, maar hij wist uit ervaring dat het heel moeilijk was om verdriet te simuleren.
‘Eergisteren’, zei ze.
Toen barstte ze echt in tranen uit. Haar schouders gingen hortend op en neer. Erwin was zoals gewoonlijk om een uur of twee langsgekomen met een bos bloemen en een fles champagne. Het was verkeerd gelopen toen ze hem vertelde dat ze dringend naar het ziekenhuis moest. Mijn moeder is gisteren van de trap gevallen, schat, had ze gezegd terwijl ze hem zoende. Eerst had hij geglimlacht en gevraagd of het ernstig was, maar toen hij hoorde dat ze alleen maar een arm had gebroken, was hij nukkig geworden en had hij gezegd dat ze hem daarvoor toch niet in de steek kon laten. Ze hadden ruzie gemaakt en hij was boos weggelopen.
‘Is hij de hele dag gebleven?’
‘Nee’, zei ze. ‘In de loop van de middag ben ik mijn moeder gaan bezoeken in het ziekenhuis.’
Ze viel liever dood dan toe te geven dat ze ruzie hadden gemaakt.
‘En daarna?’
Van In stond voor een dilemma. De beschrijving van de vrouw die Proot vermoedelijk had vermoord, kwam overeen met de fysionomie van Katia Lekens, maar het leek hem onwaarschijnlijk dat zij en Proot op een kwartier lopen van haar appartement een hotelkamer hadden gehuurd. Haar nu vragen of ze met Erwin Proot de nacht in het Jan Brito- hotel had doorgebracht, was een delicate aangelegenheid, zeker als zou blijken dat het niet zo was, en die kans was groot. Wist ze meteen dat Proot haar met een andere vrouw had bedrogen. Dus vroeg hij alleen waar zij de nacht had doorgebracht.
‘Thuis natuurlijk.’
Ze hield abrupt op met snikken en keek hem wezenloos aan. Ogen zijn de spiegel van de ziel, het is een cliché, maar de manier waarop ze hem aankeek, greep Van In bij de keel. Hij had veel zin om zijn arm om haar schouder te slaan en zich te verontschuldigen voor zijn lompe gedrag.
‘U moet erg veel van hem gehouden hebben’, zei hij.
Ze zweeg en staarde voor zich uit. Erwin was niet alleen dood, iemand had hem vermoord.
‘De feeks heeft iemand ingehuurd om hem te vermoorden’, zei ze. ‘Geloof me, commissaris. Ze is ertoe in staat.’
‘In uw plaats zou ik dat niet hardop zeggen.’
‘Waarom niet? U denkt toch niet dat ik bang ben van haar?
‘Mevrouw Proot zou u voor de rechter kunnen dagen wegens eerroof, zei Van In.
‘Dat kan me geen barst schelen. Weet iedereen wat voor een kreng ze is.’
Het feit dat ze zo hevig tekeerging tegen de vrouw van Erwin Proot, bewees bijna dat ze onschuldig was, maar Van In kon het zich niet veroorloven alleen maar op zijn intuïtie af te gaan, dus vroeg hij haar of ze zich vanavond om zes uur in het politiebureau wilde aanmelden, waar een van zijn medewerkers haar verklaring zou noteren. Het was een leugentje om bestwil. Straks zou hij Carine bellen en haar vragen de baliebediende van het Jan Brito-hotel om kwart voor zes op het commissariaat te ontbieden en hem te laten plaatsnemen in het kamertje met de doorkijkspiegel. Kon hij Katia van daaruit ongestoord en ongezien bekijken. Als de confrontatie geen positieve identificatie opleverde, hoefde hij haar tenminste niet te vertellen dat Erwin Proot haar had bedrogen.
‘Mag ik afscheid van hem nemen?’ vroeg Katia plotseling.
‘Natuurlijk. Zodra de politiearts het…’ Het lijk van het slachtoffer vrijgeeft, laat ik u dat weten, wilde hij zeggen.
‘Zodra het zover is, geef ik u een seintje.’
Katia richtte haar hoofd op. Ze glimlachte, hoewel haar ogen vol verdriet stonden.
‘Mag ik nu mijn moeder gaan bezoeken in het ziekenhuis?’
‘Natuurlijk’, zei Van In.
‘Vermeulen heeft weer gebeld’, zei Versavel toen Van In kamer 204 binnenkwam. ‘Of we dringend kunnen langskomen.’
‘Heeft hij nu nog niet gezegd waarover het gaat?’
Versavel haalde zijn schouders op.
‘Je kent Vermeulen toch.’
‘Vooruit dan maar.’
In plaats van de auto te nemen, gingen ze te voet. Dat deden ze de laatste tijd vaker, omdat Van In Hannelore had beloofd dat hij over veertien dagen het pak zou dragen dat zij drie maanden geleden voor hem had gekocht, een pak waarvan de broek zo strak zat dat hij zich geen kilo extra meer kon veroorloven. Terwijl ze van de Hauwerstraat naar de Koopmansstraat liepen, waar het lab van de federale politie was ondergebracht, nam Van In Versavel in vertrouwen.
‘De Kee en luierseks’, zei Versavel hoofdschuddend. ‘Ben ik blij dat ik maar een gewone homo ben.’
‘Zijn er ook ongewone homo’s?’
‘Je weet wel wat ik bedoel, Pieter.’
‘Nee, dat weet ik niet’, zei Van In. ‘En ik wil het ook niet weten.’
Op de Markt betoogde een handvol milieuridders tegen het kappen van twee zieke bomen in het Astridpark. Ze droegen spandoeken en schreeuwden leuzen zoals: ‘Geen dromen zonder bomen’ en ‘Kappen is moord’. Vier collega’s in gevechtskledij hielden het evenement discreet in de gaten.
‘Straks moeten we een vergunning aanvragen voor we het gras mogen maaien’, zei Van In.
Hij stak een sigaret op en blies de rook in het gezicht van een haveloze betoger die hem vroeg om een petitie te ondertekenen.
‘Hoe zit het eigenlijk met die Visakaart van Raes die we in de kamer van Proot hebben aangetroffen?’
‘Dat zijn we nog aan het natrekken?’
‘Zwarte markt?’
‘Wie weet’, zei Versavel.
De handel in gestolen kredietkaarten was een lucratieve bezigheid. Je hoefde niet veel moeite te doen om er een te bemachtigen.
‘En toch begrijp ik het niet. Waarom wilde de moordenaar ons laten geloven dat Proot Raes heette?’
‘Seriemoordenaars doen soms rare dingen om zich in de belangstelling te werken.’
‘Je gaat nu toch niet beweren dat er…’
‘Het zou toch kunnen’, zei Versavel.
In Amerika waren verhalen bekend van seriemoordenaars die absurde scenario’s verzonnen om de politie op een dwaalspoor te brengen. Sommigen gingen zelfs zover dat ze hun creatie auteursrechtelijk lieten beschermen.
‘In dat geval kunnen we nog slachtoffers verwachten.’
‘Komt Brugge nog eens in het nieuws’, lachte Versavel.
‘Het kan ook om een duplicaat gaan’, zei Van In.
Jaarlijks vroegen een groot aantal mensen een nieuwe kredietkaart aan omdat ze de oude op een of andere manier waren kwijtgeraakt.
‘Dat dacht Carine eerst ook.’
‘Heeft ze het nagetrokken?’
‘Ze heeft alle aangiften van diefstal van de voorbije maanden doorgenomen. Geen Raes, maar dat bewijst niets. Hij kan in principe overal aangifte doen.’
‘Waarom vraagt ze het hem dan niet zelf?’
‘Dat heeft ze gedaan, maar na het meningsverschil met Hannelore wil hij de politie niet meer te woord staan.’
Ze kruisten een groepje toeristen, een bont gezelschap dat veel lawaai maakte en voor niemand uit de weg ging, tot grote ergernis van Van In, die hen een paar lelijke woorden toeriep toen de eerste rot hem en Versavel bijna van het trottoir duwde.
‘Onnozelaars.’ ‘En zijn vrouw zegt van niets te weten’, zei Versavel voor Van In de tijd kreeg het hem te vragen.
Van In maakte een knorrend geluid. Het was toch zijn schuld niet dat ze er nog niet achter waren gekomen hoe Proot aan de Visakaart van Raes was geraakt.
‘Heeft ze de maatschappij al gebeld?’
‘Ik denk het wel.’
‘En?’
‘Die willen alleen meewerken als het parket hen daar officieel om verzoekt.’
Van In vloekte. De wet op de bescherming van de privacy was een goede zaak voor de burger, maar ze moesten ook niet overdrijven. De financiële toestand van het echtpaar Raes interesseerde hem geen moer. Hij wilde alleen weten of Raes de voorbije maanden een nieuwe kredietkaart had aangevraagd.
‘Er moet toch een manier zijn om dat snel uit te vissen.’
Handelaars die kredietkaarten accepteren, kregen vroeger op geregelde tijdstippen lijsten toegestuurd waarop de nummers van gestolen of zoekgeraakte kaarten stonden vermeld. Tegenwoordig verscheen de mededeling dat ze een kaart moesten weigeren op het display van de betaal- terminal. Het schoot Van In plotseling te binnen.
‘Waarom probeert ze de kaart dan niet zelf bij een of andere bevriende handelaar. Als de terminal de kaart accepteert, weten we zeker dat het een duplicaat is.’
‘Zou je haar dat wel laten doen?’
‘Carine gaat voor mij door het vuur. Dat weet je toch.’
‘Ja, dat weet ik’, zuchtte Versavel.
Klaas Vermeulen zag er vermoeid uit, maar hij glimlachte toen Van In hem de hand drukte.
Ze liepen naar boven, naar het lab, waar hij de voorbije vierentwintig uur aan de slag was geweest met haartjes die hij op het lichaam en de kledij van Proot had aangetroffen.
‘Tot nu toe heb ik vierentwintig stalen onderzocht’, zei hij. ‘Ze zijn stuk voor stuk afkomstig van verschillende mensen.’ En dan spreek ik nog niet over de haartjes die we op de vloer van de kamer hebben aangetroffen.’
‘Zijn ze echt allemaal verschillend?’
Vermeulen knikte. Sinds kort beschikte hij over een nieuwe techniek om lijken van slachtoffers te onderzoeken op organisch materiaal dat van de moordenaar afkomstig kon zijn.
Het was een redelijk eenvoudige methode die erin bestond een soort plakband op de huid of kledij van het slachtoffer aan te brengen. Als die er werd afgehaald, was de kans groot dat er zich minuscule sporen van bijvoorbeeld bloed, zweet, speeksel of haar aan de lijmlaag hadden vastgehecht die je met het blote oog niet kon waarnemen.
‘Inderdaad.’
‘Dat kan toch niet.’
‘En toch is het zo’, zei Vermeulen.
Van In ging zitten en stak een sigaret op.
‘Heb je dat eerder al eens meegemaakt?’
Vermeulen schudde zijn hoofd. Het stoorde hem dat Van In rookte in zijn lab, maar hij voelde zich te moe om daarover een opmerking te maken.
‘Het gebeurt wel eens dat er een haartje van politiemensen of hulpverleners tussen zit, maar nooit meer dan vijf.’
‘Zat er ook schaamhaar bij?’
‘Ja’, zei Vermeulen. ‘Maar alleen van Proot.’
Van In glimlachte. Vorige zomer had Hannelore haar schaamhaar afgeschoren omdat ze in een of ander blad had gelezen dat mannen dat prettig vonden.
‘Vrouwen doen tegenwoordig de vreemdste dingen’, zei hij.
‘Wat bedoel je daarmee?’
Vermeulen was vrijgezel en wie weet ook nog maagd. Als er een vrouw in de buurt was, deed hij heel onrustig of hij verdween zodra hij daartoe de kans kreeg.
‘Dat leg ik je een andere keer wel uit.’
Van In keek naar Versavel, die moeite had om zijn lach te bedwingen. Hij wist zeker dat ze allebei aan hetzelfde dachten.
‘Valt er anders nog iets te melden?’
‘Nee’, zei Vermeulen.
‘Dan hou ik je niet langer van je werk.’
Van In stak zijn hand omhoog bij wijze van afscheid en liep haastig naar de deur. Versavel volgde hem op de voet. Toen ze in de gang waren, proestten ze het uit.
‘Bel Carine en vraag of ze even wil langskomen’, zei Van In toen ze aan de hoek van de Koopmansstraat links afsloegen.
‘L’Estaminet?’
‘We komen er toch voorbij.’
Van In had haar de opdracht gegeven het verleden van Proot uit te spitten. Hij was benieuwd of dat al iets had opgeleverd. Tot nu toe beschikten ze alleen over de verklaring van mevrouw Proot, maar dat vond hij onvoldoende. Zeker nu de affaire met De Kee aan het licht was gekomen, leek het hem normaal dat ze een en ander voor hem had verzwegen.
‘Dat met die haartjes zit me dwars, Guido.’
‘Mij ook.’
‘Ik denk dat Xanthippe het met opzet heeft gedaan.’
Van In had de gewoonte niet-geïdentificeerde misdadigers of slachtoffers een naam te geven. Dat hij de moordenares van Proot Xanthippe doopte, was geen toeval. De vrouw van Socrates was immers de geschiedenis ingegaan als een feeks die haar man voortdurend het bloed onder de nagels vandaan haalde.
‘Om ons op een dwaalspoor te brengen.’
Van In knikte.
‘Wat ik niet begrijp, is dat iemand die zo zorgvuldig te werk gaat, haar slachtoffer naar een hotel lokt om hem daar te vermoorden. Ze moet toch geweten hebben dat ze herkend kon worden of dat er minstens één iemand haar zou kunnen beschrijven.’
‘Tenzij ze zich vermomd heeft.’
‘Zou kunnen’, zei Van In.
‘Heb je nog iets anders in gedachten?’
Versavel kende zijn vriend al lang genoeg om te weten wat een antwoord als ‘zou kunnen’ betekende.
‘Misschien had ze een goede reden om hem daar te vermoorden.’
‘In het Jan Brito-hotel?’
‘Mm.’
‘Hoe kom je daar nu bij?’
‘De woorden die ze op zijn buik heeft geschreven.’
‘Consummatum est?’
Van In stak een sigaret op en inhaleerde de rook tot hij die in zijn longen voelde branden.
Toen Versavel het zo-even over rituele seriemoordenaars had, was hij erover beginnen na te denken. Vlaanderen was Amerika niet, maar het was een feit dat de slechte gewoonten van de yankees na verloop van tijd naar Europa overwaaiden en er ingeburgerd geraakten. Hoe verklaarde je anders het succes van hamburgertenten?
‘Misschien heeft het iets met het hotel te maken.’
‘Zal ik Carine bellen en vragen dat ze nog even wacht voor ze naar L’Estaminet komt?’
‘Ja, doet dat maar.’