Dinsdag, 25 november 2008

’s Ochtends even na vijven verliet Bodenstein het ziekenhuis. De aanblik van Amelie die geduldig naast het bed van Tobias Sartorius zat te wachten tot hij uit zijn narcose zou ontwaken, had hem diep geraakt. Bodenstein sloeg de kraag van zijn jas op en ging op weg naar zijn dienstwagen. Op het nippertje had hij Daniela Lauterbach kunnen arresteren. Ze had niet in het vliegtuig naar Zuid-Amerika gezeten, maar in dat naar Australië. In gedachten verzonken liep Bodenstein om het ziekenhuis heen. De verse sneeuw knerpte onder zijn schoenzolen. Het scheen hem toe dat er sinds de dag waarop het skelet van Laura Wagner op de vliegbasis van Eschborn was gevonden, maanden waren verstreken. Vroeger had hij elke zaak bekeken vanuit het nuchtere perspectief van een buitenstaander, die een kijkje in het leven van wildvreemden nam, maar dit keer voelde hij zich persoonlijk betrokken bij de gebeurtenissen. Er was iets aan zijn instelling veranderd, en hij wist dat hij nooit meer tegen de dingen aan zou kijken als vroeger. Hij bleef voor de auto staan. Het was alsof hij op de rustige, saaie rivier van het leven ineens een waterval was afgedaald en nu op een andere, woelige stroom een heel andere kant op voer. Het was een angstaanjagend en tegelijkertijd opwindend idee.

Bodenstein stapte in de auto, startte de motor en wachtte tot de ruitenwissers de sneeuw hadden weggeschoven. Toen hij gisteren afscheid van Cosima nam, had hij beloofd langs te zullen komen om alles rustig te bespreken bij het ontbijt, voor zover zijn werk het toeliet. Verbaasd stelde hij vast, dat hij geen wrok meer tegen haar koesterde en zonder meer in staat was de situatie zakelijk te bespreken. Bodenstein manoeuvreerde de auto de parkeerplaats af en reed over de Limesspange in de richting van Kelkheim toen zijn mobieltje, dat bij het ziekenhuis geen bereik had gehad, met een pieptoon van zich liet horen. Hij haalde de telefoon uit zijn zak en drukte op het envelopje. Een verzoek om terug te bellen van 3.21 uur, met een mobiel nummer dat hij niet kende. Meteen koos hij het nummer dat het display liet zien. Hij hoorde de andere telefoon overgaan.

‘Hallo?’ Een slaperige, hem onbekende vrouwenstem antwoordde.

‘Bodenstein,’ zei hij. ‘Neem me niet kwalijk dat ik u zo vroeg stoor, maar ik heb een terugbelverzoek op mijn mobiele telefoon gekregen en dacht dat het misschien dringend was.’

‘Ach... hallo,’ antwoordde de vrouw. ‘Ik was nog met mijn zus bij Thies in het ziekenhuis en ben net thuis. Maar ik wilde u bedanken.’

Pas nu snapte Bodenstein wie hij aan de lijn had, en hij was blij verrast.

‘Bedanken? Waarvoor?’ vroeg hij.

‘U hebt Thies het leven gered,’ zei Heidi Brückner. ‘En dat van mijn zus waarschijnlijk ook. We hebben op tv gezien dat u mijn zwager en Lauterbach hebt gearresteerd.’

‘Hm. Ja.’

‘Nou ja.’ Ze klonk opeens verlegen. ‘Dat was eigenlijk alles wat ik wilde zeggen. U... u hebt een paar vermoeiende dagen achter de rug, waarschijnlijk bent u moe en...’

‘Nee, nee,’ zei Bodenstein snel. ‘Ik ben klaarwakker. Maar ik heb al een eeuwigheid niets meer gegeten en wilde nu ergens gaan ontbijten.’

Even viel er een stilte, en hij was al bang dat de verbinding was verbroken.

‘Ik kan ook wel een ontbijtje gebruiken,’ zei ze toen. Bodenstein zag haar glimlach voor zich, en glimlachte ook.

‘Waarom drinken we niet samen ergens een kop koffie?’ stelde hij voor; hij hoopte dat zijn stem nonchalant klonk. Innerlijk was hij allesbehalve nonchalant, hij dacht dat hij zijn hart tot in zijn vingertoppen voelde kloppen. Het leek wel alsof hij iets illegaals deed. Hoe lang was het geleden dat hij een afspraakje met een aantrekkelijke vrouw had gemaakt?

‘Dat zou geweldig zijn,’ antwoordde Heidi Brückner tot zijn opluchting. ‘Maar jammer genoeg ben ik alweer thuis. In Schotten.’

‘Beter dan Hamburg.’ Bodenstein grijnsde en wachtte gespannen op haar reactie. ‘Hoewel ik voor een kop koffie nu zonder meer naar Hamburg zou rijden.’

‘Kom dan maar liever naar de Vogelsberg,’ zei ze. Bodenstein minderde vaart omdat er een sneeuwploeg voor hem reed. Over een kilometer was de afslag naar rechts, naar Kelkheim. Naar Cosima.

‘Dat is me iets te vaag,’ zei hij, hoewel haar adres op haar visitekaartje stond. ‘Ik kan niet heel de Vogelsberg naar u afzoeken.’

‘Klopt, dat zou jammer zijn van de tijd.’ Ze lachte. ‘Schloßstraat 19. Midden in het oude centrum.’

‘Oké. Dat vind ik wel,’ zei hij.

‘Prima, tot straks dan. Rij voorzichtig.’

‘Doe ik. Tot zo.’ Bodenstein hing op en zuchtte. Of dit een goed idee was? Op kantoor was een hoop papierwerk te doen en thuis zat Cosima te wachten. De sneeuwploeg sukkelde nog steeds voor hem uit. Rechts was de afslag naar Kelkheim.

Het werk kon wachten. En het diepgaande gesprek met Cosima al helemaal. Bodenstein haalde diep adem en gaf richting aan. Naar links. Naar de snelweg.