Maandag, 24 november 2008
‘Dat hemd en die das had je gisteren ook al aan,’ merkte Pia scherpzinnig op toen Bodenstein de vergaderruimte binnenkwam, die nog leeg was. ‘En je bent ongeschoren.’
‘Je opmerkingsgave is gewoonweg fenomenaal,’ zei hij droog en liep naar het koffiezetapparaat. ‘Bij mijn overhaaste verhuizing kon ik helaas niet mijn hele garderobe meenemen.’
‘Zo zo.’ Pia grijnsde. ‘Ik heb je altijd voor iemand aangezien die zelfs in een loopgraaf elke dag nieuwe kleren aantrekt. Of heb je misschien mijn goede raad opgevolgd?’
‘Geen overhaaste conclusies, graag.’ Bodenstein trok een ondoorgrondelijk gezicht en deed een scheutje melk in zijn koffie. Pia wilde juist iets zeggen toen Ostermann in de deur verscheen.
‘Welke onheilstijdingen brengt u, meneer de hoofdinspecteur?’ vroeg Bodenstein. Ostermann wierp eerst zijn chef, vervolgens Pia een geïrriteerde blik toe. Die haalde alleen haar schouders op.
‘Tobias Sartorius heeft gisternacht contact met zijn vader opgenomen. Hij ligt in een ziekenhuis in Zwitserland,’ antwoordde hij. ‘Van Amelie, Thies of dokter Lauterbach vooralsnog geen spoor.’
Na hem kwam Kathrin Fachinger binnen, gevolgd door Nicola Engel en Sven Jansen.
‘Goedemorgen,’ zei de hoofdcommissaris. ‘Ik breng de beloofde versterking. Inspecteur Jansen zal tijdelijk meewerken in het K11-team, Bodenstein. Als u het ermee eens bent.’
‘Ja, ben ik.’ Bodenstein knikte de collega toe van de afdeling Inbraken, die gisteren met Pia bij Terlinden was geweest, en ging aan tafel zitten. De anderen volgden zijn voorbeeld, alleen Nicola Engel verontschuldigde zich en liep naar de deur. Daar draaide ze zich om. ‘Kan ik u even onder vier ogen spreken?’
Bodenstein stond weer op, liep achter haar aan de gang op en deed de deur achter zich dicht.
‘Behnke heeft een voorlopige voorziening tegen zijn schorsing laten treffen en zich tegelijk ziek gemeld,’ zei Nicola Engel op gedempte toon. ‘Hij wordt bijgestaan door een advocaat uit het kantoor van mr. Anders. Hoe kan hij zich dat veroorloven?’
‘Anders doet zoiets graag pro Deo,’ antwoordde Bodenstein. ‘Voor hem tellen alleen de krantenkoppen.’
‘Nou goed. We zien wel wat er gebeurt.’ Nicola Engel nam Bodenstein op. ‘Daarnet ben ik nog iets aan de weet gekomen. Eigenlijk wilde ik het je op een beter moment vertellen, maar voordat het uitlekt en je het van een ander hoort...’
Hij keek haar aandachtig aan. Nu kon er van alles komen, van een schorsing tot en met het bericht dat zij de leiding over de federale recherche zou krijgen. Het was typerend voor Nicola dat ze zich nooit in de kaart liet kijken.
‘Hartelijk gefeliciteerd met je promotie,’ verkondigde ze tot zijn verrassing. ‘Eerste hoofdinspecteur der recherche Oliver von Bodenstein. Inclusief een hogere salarisschaal. Wat zeg je daarvan?’
Vol verwachting glimlachte ze naar hem.
‘Moet ik nu het gevoel hebben dat ik me via het bed omhoog heb gewerkt?’ zei hij. De hoofdcommissaris grijnsde, maar werd toen ernstig.
‘Heb je spijt van afgelopen nacht?’ wilde ze weten. Bodenstein hield zijn hoofd schuin.
‘Dat zou ik niet willen beweren,’ antwoordde hij. ‘En jij?’
‘Ik ook niet. Hoewel ik anders niet zo’n liefhebber ben van opgewarmde prakjes.’
Hij grijnsde, en ze maakte aanstalten om te gaan.
‘Ach, mevrouw de hoofdcommissaris...’
Ze bleef staan.
‘Misschien... kunnen we het bij gelegenheid herhalen.’
Nu grijnsde zij ook.
‘Ik neem het in beraad, meneer de hoofdinspecteur. Tot later!’
Hij keek haar na tot ze verdwenen was en legde zijn hand op de deurkruk. Abrupt, geheel onverwacht, werd hij overmand door een geluksgevoel dat bijna pijn deed. Niet omdat hij wraak had genomen door nu op zijn beurt Cosima te bedriegen – en nog wel met zijn cheffin, aan wie ze hartgrondig het land had – maar omdat hij zich op dat moment vrijer voelde dan hij zich ooit in zijn leven had gevoeld. De afgelopen nacht had zijn toekomst zich met een adembenemende helderheid aan hem geopenbaard, en hij had ongekende mogelijkheden gezien, nadat hij wekenlang diep gekwetst en vol van zelfbeklag door een diep dal was gegaan. Niet dat hij zich bij Cosima ooit gevangen had gevoeld, maar nu begon hij te geloven dat niet alles voorbij hoefde te zijn omdat zijn huwelijk was stukgelopen. Integendeel. En niet iedereen kreeg tegen zijn vijftigste nog een nieuwe kans.
*
Amelies benen waren ijskoud, toch transpireerde ze over haar hele lichaam. Uit alle macht probeerde ze Thies’ hoofd boven water te houden. Ze was alleen in staat geweest zijn lichaam in een zittende positie te brengen dankzij de opwaartse druk van het water, dat nu ruim veertig centimeter boven de hoogste plank van de kast stond. Gelukkig zat de kast stevig aan de muur vastgeschroefd, anders was hij waarschijnlijk al omgevallen. Amelie hijgde en probeerde haar verstijfde spieren te ontspannen. Met haar rechterarm hield ze Thies vast, met haar linkerhand probeerde ze het plafond aan te raken. Er was nog maar een halve meter lucht over, meer niet.
‘Thies!’ fluisterde ze, en ze schudde hem zachtjes heen en weer. ‘Word wakker, Thies!’
Hij reageerde niet. Ze kon hem onmogelijk nog hoger trekken, dat zou haar krachten te boven gaan. Maar over een paar uur zou zijn hoofd zich onder water bevinden. Amelie stond op het punt de handdoek in de ring te gooien. Het was zo koud! En ze was doodsbang om te verdrinken. Keer op keer kwamen er beelden uit Titanic bij haar boven. Ze had die film een keer of zes gezien en tranen met tuiten gehuild toen Leonardo DiCaprio van de plank was afgegleden en in de diepte van de oceaan was verdwenen. Het water van de Noord-Atlantische oceaan kon nauwelijks kouder zijn geweest dan deze drab!
Onophoudelijk praatte ze met trillende lippen op Thies in, smeekte hem, bewoog hem heen en weer, kneep in zijn arm. Hij moest gewoon wakker worden!
‘Ik wil niet doodgaan,’ zei ze snikkend en leunde uitgeput met haar hoofd tegen de muur. ‘Ik wil niet doodgaan, verdomme!’
De kou bevroor haar bewegingen en gedachten. Met grote moeite bewoog ze haar benen in het water heen en weer, maar op een gegeven moment wilde ook dat niet meer lukken. Ze mocht onder geen beding in slaap vallen! Als ze Thies losliet zou hij verdrinken, en zij met hem.
*
Claudius Terlinden keek met tegenzin op uit de papieren die voor hem op zijn bureau lagen toen zijn secretaresse Bodenstein en Pia Kirchhoff het kantoor binnenliet.
‘Hebt u mijn zoon gevonden?’ Hij stond niet op van zijn stoel en deed geen moeite zijn ongenoegen te verbergen. Van nabij zag Pia dat de gebeurtenissen van de laatste dagen niet ongemerkt aan Terlinden waren voorbijgegaan, al leek hij uiterlijk onbewogen. Hij was bleek en had donkere kringen onder zijn ogen. Vluchtte hij in zijn dagelijkse bezigheden om zijn zorgen te vergeten?
‘Nee,’ zei Bodenstein spijtig. ‘Helaas niet. Maar we weten wie hem uit de inrichting heeft ontvoerd.’
Claudius Terlinden keek hem vragend aan.
‘Gregor Lauterbach heeft de moord op Stefanie Schneeberger bekend,’ vervolgde Bodenstein. ‘Zijn vrouw heeft die verdoezeld, om hem en zijn carrière te beschermen. Ze wist dat Thies ooggetuige van de daad is geweest. Ze heeft uw zoon ernstig onder druk gezet en jarenlang behandeld met psychofarmaca, die hij helemaal niet nodig had. Toen ze zag aankomen dat Amelie Fröhlich en uw zoon gevaarlijk konden worden voor haar man en haarzelf, moest ze iets ondernemen. We vrezen dat ze die twee iets heeft aangedaan.’
Met een strak gezicht staarde Terlinden hem aan.
‘Wie dacht u eigenlijk dat Stefanie heeft vermoord?’ wilde Pia weten. Claudius Terlinden deed zijn bril af en ging met een hand over zijn gezicht. Hij haalde diep adem.
‘Ik dacht echt dat het Tobias was,’ gaf hij na een tijdje toe. ‘Ik nam aan dat hij Gregor en het meisje heeft gadegeslagen, jaloers was en is doorgedraaid. Het was duidelijk dat mijn zoon Thies iets moest hebben gezien, maar omdat hij nooit iets zegt ben ik nooit te weten gekomen wat dat was. Dit maakt het een en ander begrijpelijker voor me. Daarom was Daniela steeds zo bezorgd om hem. En daarom was Thies ook zo vreselijk bang voor haar.’
‘Ze heeft gedreigd hem naar een inrichting te sturen als hij ooit een kik zou geven,’ legde Pia uit. ‘Maar zelfs zij zal niet hebben geweten dat Thies het lijk van Stefanie in de kelder van de oranjerie had verstopt. Dat moet ze van Amelie hebben gehoord. Daarom heeft mevrouw Lauterbach de oranjerie ook in brand gestoken. Ze wilde niet de schilderijen vernietigen, maar de mummie van Sneeuwwitje.’
‘Grote god!’ Terlinden stond op van zijn stoel, ging bij het raam staan en staarde naar buiten. Vermoedde hij hoe dun het ijs was waarop hij zich bevond? Achter zijn rug wisselden Bodenstein en Pia een blik. Hij zou voor tal van delicten rekenschap moeten afleggen, niet in de laatste plaats voor de grootschalige omkopingsaffaire die Gregor Lauterbach, in een laffe poging zijn handen schoon te wassen, aan het licht had gebracht. Daar wist Claudius Terlinden nog niets van, maar ongetwijfeld zou hem langzaam gaan dagen wat voor een enorme schuld hij met zijn politiek van verzwijgen en verhullen op zich had geladen.
Bodenstein doorbrak de stilte. ‘Gisteren heeft Lutz Richter geprobeerd zich van het leven te beroven toen onze collega’s zijn zoon hebben gearresteerd. Elf jaar geleden heeft hij een soort burgerwacht opgericht om de ware gebeurtenissen te verdoezelen. Toen zijn zoon met zijn vrienden Laura Wagner in de ondergrondse tank op het vliegveld van Eschborn heeft gegooid, leefde ze nog. Richter heeft dat geweten en aarde op de tank gestort.’
‘En toen Tobias uit de gevangenis kwam, heeft Richter de zaak weer in handen genomen en de overval op hem georganiseerd,’ vulde Pia aan. ‘Hebt u daar opdracht toe gegeven?’
Terlinden draaide zich om.
‘Nee, ik had het hem zelfs uitdrukkelijk verboden,’ antwoordde hij schor.
‘Manfred Wagner heeft Tobias’ moeder van de brug geduwd,’ zei Pia. ‘Als u uw zoon Lars destijds niet had gedwongen de waarheid te verzwijgen, zou dat allemaal niet zijn gebeurd. Uw zoon zou misschien nog in leven zijn, het gezin van Sartorius zou niet zijn geruïneerd, de Wagners hadden op een gegeven moment met de hele zaak in het reine kunnen komen. Beseft u dat u als enige schuldig bent aan het leed dat die gezinnen hebben moeten doormaken? Nog afgezien van uw eigen familie, die vanwege uw lafheid door een hel is gegaan.’
‘Hoezo ik?’ Terlinden schudde verbluft zijn hoofd. ‘Ik heb alleen geprobeerd de schade te beperken!’
Pia wist niet wat ze hoorde. Blijkbaar had Claudius Terlinden een rechtvaardiging voor zijn doen en laten gevonden, en had hij zichzelf al die jaren voor de gek gehouden.
‘Welke schade wilde u eigenlijk beperken?’ vroeg ze sarcastisch.
‘De dorpsgemeenschap dreigde uit elkaar te vallen,’ antwoordde Terlinden. ‘Mijn familie draagt al decennia, zo niet eeuwen een grote verantwoordelijkheid in dit dorp. Die moest ik ook op mij nemen! Die jongens hadden een stomme streek uitgehaald, ze waren dronken, en dat meisje had ze geprovoceerd.’
Hij was met onzekere stem begonnen, maar nu sprak hij met volle overtuiging.
‘Ik dacht dat Tobias Stefanie had gedood. Hij zou dus hoe dan ook naar de gevangenis gaan. Wat zou het uitmaken of hij voor één of voor twee misdaden zou worden veroordeeld? Omdat hij zijn vier vrienden er buiten heeft gehouden, heb ik zijn familie gesteund en er steeds voor gezorgd...’
‘Hou er maar over op,’ onderbrak Bodenstein de man. ‘U wilde enkel en alleen uw zoon Lars buiten schot houden! U ging het om uw goede naam, die onvermijdelijk in de krant zou zijn gekomen als Lars met de moordzaken in verband zou worden gebracht. Die jonge mensen en de dorpelingen konden u gestolen worden. En hoe weinig Sartorius’ gezin u interesseerde, blijkt alleen al uit het feit dat u Het Zwarte Ros, dat met De Gouden Haan concurreerde, hebt geopend en Sartorius’ kok als pachter hebt aangesteld.’
‘Bovendien hebt u de situatie schaamteloos uitgebuit,’ vervolgde Pia. ‘Albert Schneeberger dacht er niet aan zijn bedrijf aan u te verkopen, maar u zette hem in die verschrikkelijke omstandigheden zo onder druk, dat hij het toch deed. Daarna hebt u, in strijd met de afspraken, de medewerkers ontslagen en de firma kapotgemaakt. U bent de enige die destijds van alle ellende hebt geprofiteerd – in elk opzicht!’
Claudius Terlinden schoof zijn onderlip vooruit en wierp Pia een hatelijke blik toe.
‘Maar nu is het allemaal heel anders gelopen dan u had gedacht.’ Pia liet zich niet intimideren. ‘De mensen in Altenhain hebben niet op nadere orders gewacht, maar zelf het heft in handen genomen. En toen verscheen Amelie nog op het toneel en begon op eigen houtje een onderzoek in te stellen, waardoor ze ongewild het halve dorp dwong in actie te komen. U had allang niet meer genoeg macht om de lawine te stoppen die met Tobias’ terugkeer was ontketend.’
Terlindens gezicht betrok. Pia sloeg haar armen over elkaar en beantwoordde zijn kwade blik zonder een spier te vertrekken. Met dodelijk precisie had ze zijn achilleshiel geraakt.
‘Als Amelie en Thies sterven,’ zei ze op dreigende toon, ‘bent u als enige daarvoor verantwoordelijk!’
‘Waar kunnen die twee zijn?’ vroeg Bodenstein op zijn beurt. ‘Waar is dokter Lauterbach?’
‘Ik weet het niet,’ zei Claudius Terlinden met zijn tanden op elkaar. ‘Ik weet het echt niet, verdomme nog aan toe!’
*
De laaghangende grijze bewolking boven de Taunus beloofde sneeuw. De afgelopen vierentwintig uur was de temperatuur bijna tien graden gedaald. Dit keer zou de sneeuw blijven liggen. Pia reed in Königstein door de voetgangerszone zonder zich iets van de boze blikken van de weinige voetgangers aan te trekken. Ze parkeerde voor de juwelierszaak, waarboven zich de praktijk van dokter Lauterbach bevond. Daar hield een doktersassistente van middelbare leeftijd dapper stand, beantwoordde geduldig de onafgebroken rinkelende telefoon en hield de kwade patiënten aan het lijntje, die op die dag een afspraak hadden.
‘Dokter Lauterbach is er niet,’ antwoordde ze op Bodensteins vraag. ‘Ik kan haar telefonisch niet bereiken.’
‘Op het congres in München is ze evenmin.’
‘Nee, dat was ook alleen tijdens het weekend.’ De vrouw maakte een hulpeloos gebaar, want de telefoon ging alweer over. ‘Eigenlijk wilde ze vandaag terug zijn. U ziet wat er hier aan de hand is!’
‘Wij vermoeden dat ze ervandoor is,’ zei Bodenstein. ‘Waarschijnlijk is ze verantwoordelijk voor de verdwijning van twee mensen en weet ze dat we haar op het spoor zijn.’
De doktersassistente schudde met grote ogen haar hoofd.
‘Maar dat is onmogelijk!’ zei ze. ‘Ik werk al twaalf jaar voor mevrouw de dokter. Ze zou geen vlieg kwaad doen. Ik bedoel, ik... ik ken haar toch.’
‘Wanneer hebt u dokter Lauterbach voor het laatst gezien of gesproken? Gedroeg ze zich de afgelopen dagen op een of andere manier anders dan anders, of was ze vaak afwezig?’ Bodenstein keek naar het naamplaatje op de rechter borstzak van haar gesteven witte jas. ‘Mevrouw Wiesmeier, denk alstublieft na! Uw cheffin heeft misschien een fout gemaakt, hoewel ze het goed heeft bedoeld. U kunt haar nu helpen, voordat er iets ergs gebeurt.’
Dat hij haar zo persoonlijk en op dringende toon had aangesproken, miste zijn uitwerking niet. Waltraud Wiesmeier dacht ingespannen na, en er verschenen diepe rimpels op haar voorhoofd.
‘Ik heb me afgevraagd waarom mevrouw Lauterbach vorige week alle bezichtigingen van de villa van mevrouw Scheithauer heeft afgezegd,’ zei ze na een tijdje. ‘Maandenlang heeft ze haar best gedaan om een koper voor het oude pand te vinden, en eindelijk was er een gegadigde, die donderdag uit Düsseldorf wilde komen. Maar ik moest hem en twee makelaars afbellen. Dat was vreemd.’
‘Wat is dat voor een huis?’
‘Een oude villa aan de Groene Weg met uitzicht over het Woogdal. Mevrouw Scheithauer was jarenlang patiënt. Ze had geen erfgenamen, en toen ze in april overleed, heeft ze haar vermogen aan een stichting nagelaten, en de villa aan dokter Lauterbach. Ze glimlachte verlegen. ‘Ik denk dat de cheffin het liever andersom had gezien.’
*
‘...verklaarde een woordvoerder van het ministerie van Cultuur op een persconferentie, dat redenen van persoonlijke aard tot het verrassende aftreden van minister van Cultuur Gregor Lauterbach hebben geleid...’ meldde de stem van de nieuwslezer op de autoradio toen Pia vanaf de Ölmühlweg de Groene Weg insloeg. Langzaam reed ze langs de nieuwbouw en sloeg een doodlopende straat in, die voor een groot smeedijzeren hek eindigde.
‘De regering heeft nog geen officieel standpunt ingenomen. De regeringswoordvoerder...’
‘Dat moet het zijn!’ Bodenstein maakte zijn veiligheidsgordel los en stapte uit zodra Pia was gestopt. Het hek was met een extra ketting en een gloednieuw ogend hangslot afgesloten; van de villa was alleen het dak te zien. Pia rammelde aan de spijlen, keek naar links en naar rechts. De muur was twee meter hoog en van ijzeren punten voorzien.
‘Ik bel een slotenmaker en assistentie.’ Bodenstein haalde zijn gsm tevoorschijn. Als Daniela Lauterbach zich in de villa zou bevinden, dan dienden ze er rekening mee te houden dat de vrouw zich niet zonder slag of stoot gewonnen zou geven. Intussen liep Pia langs de muur van het uitgestrekte landgoed, maar ze vond alleen een gesloten poortje, dat was overwoekerd door doornstruiken. Een paar minuten later arriveerde de slotenmaker; twee surveillancewagens van het rayon Königstein stopten verderop in de straat, de agenten liepen naar hen toe.
‘De villa staat al een paar jaar leeg,’ wist een van de politiemensen te melden. ‘De oude mevrouw Scheithauer woonde in de Rosenhof in Kronberg. Toen ze in april overleed, was ze ver in de negentig.’
‘En toen heeft ze de villa aan haar huisarts nagelaten,’ merkte Pia op. ‘Waarom hebben sommige mensen zoveel geluk?’
De slotenmaker had de klus geklaard en wilde vertrekken, maar Bodenstein vroeg hem nog een moment te wachten. Toen ze over het steenslag van de oprit liepen, dwarrelden de eerste sneeuwvlokjes naar beneden. De kasteelruïne tegenover hen was in de wolken verdwenen, het was alsof de wereld om hen heen had opgehouden te bestaan. Een tweede surveillancewagen haalde hen stapvoets rijdend in en bleef voor het portaal staan. Ook de voordeur was afgesloten, de slotenmaker ging aan de slag.
‘Horen jullie dat?’ vroeg Pia, die de ogen en oren van een lynx had. Bodenstein luisterde, maar hij hoorde alleen het ruisen van de wind in de hoge dennen voor de villa. Hij schudde zijn hoofd. De deur zwaaide open, en hij ging een grote, donkere entreehal binnen. Het rook er onbewoond en muf.
‘Hier is niemand,’ constateerde hij teleurgesteld. Pia liep langs hem heen en drukte op het lichtknopje. Er volgde een knal, vonken sproeiden uit de schakelaar, en de twee collega’s van rayon Königstein grepen naar hun wapen. Bodensteins hart bonsde.
‘Het is maar een kortsluiting,’ zei Pia. ‘Sorry.’
Ze liepen verder, van de ene ruimte naar de andere. De meubels waren met witte lakens afgedekt, de luiken van de hoge vensters gesloten. Bodenstein stak de grote kamer over, die links naast de entree lag. Het parket kraakte onder zijn voeten. Hij trok de klamme, mottige fluwelen gordijnen opzij, maar het werd nauwelijks lichter.
‘Er ruist iets,’ zei Pia vanuit de deur. ‘Wees eens stil!’
De beambten zwegen. En inderdaad, nu hoorde Bodenstein het ook. Beneden in de kelder klonk het ruisen van water. Hij liep terug en volgde Pia naar een deur onder de gebogen bordestrap.
‘Heeft een van jullie misschien een zaklantaarn?’ vroeg ze, en ze wilde de deur openen, maar die gaf geen millimeter mee. Een van de agenten gaf Pia een staaflamp aan.
‘Hij is niet op slot en gaat toch niet open.’ Pia bukte zich en scheen op de grond. ‘Moet je dat zien! Iemand heeft siliconenkit in de kier gespoten. Waarom?’
Haar collega uit Königstein ging op zijn knieën en sneed met zijn zakmes door de kit. Pia rammelde aan de deur tot hij opensprong. Het ruisen werd luider. Vijf, zes schaduwen schoten langs hen heen en verdwenen in het huis. ‘Ratten!’ Bodenstein sprong achteruit en botste zo hard tegen een surveillant op, dat die bijna tegen de grond sloeg.
‘Daarom hoeft u me nog niet knock-out te slaan,’ klaagde de geüniformeerde collega. ‘En u kunt nu wel van mijn voet af gaan.’
Pia luisterde niet naar hen. Ze was met haar gedachten ergens anders.
‘Waarom was de kelderdeur met siliconen dichtgemaakt?’ vroeg ze zich hardop af toen ze de trap af liep, met de zaklantaarn voor zich uit schijnend. Na tien treden bleef ze als aan de grond genageld staan.
‘Shit!’ riep ze. Ze stond tot aan haar enkels in ijskoud water. ‘Een waterleidingbreuk! Vandaar die kortsluiting. Waarschijnlijk zit de elektriciteitskast beneden.’
‘Ik bel het waterbedrijf,’ zei een van de agenten uit Königstein. ‘Die moeten de hoofdwaterleiding afsluiten.’
‘En waarschuw meteen maar de brandweer.’
Bodenstein keek argwanend uit naar eventuele ratten. ‘Kom, Pia. Lauterbach is hier niet.’
Pia luisterde niet naar hem. Alle alarmbellen in haar hoofd gingen af. Het huis stond leeg en behoorde toe aan Daniela Lauterbach, die de afgelopen week opeens lang geleden afgesproken bezichtigingen met potentiële kopers had afgezegd. En niet omdat ze zichzelf in het huis wilde verbergen! Omdat haar schoenen en haar broek toch al nat waren, liep Pia verder de trap af. Het water borrelde, de kou bezorgde haar een schok.
‘Wat ben je aan het doen?’ riep Bodenstein haar achterna. ‘Kom eruit!’
Pia bukte zich en scheen de hoek om, het duister in. Het water stond een kleine vijfentwintig centimeter onder het plafond van de kelder. Pia ging nog een tree naar beneden, klampte zich met één hand aan de leuning vast. Nu stond ze tot haar heupen in het water.
‘Amelie!’ riep ze klappertandend. ‘Amelie? Hallo?’
Ze hield haar adem in en luisterde ingespannen. De tranen sprongen haar in de ogen van de kou. Opeens verstijfde ze. Een adrenalinestoot ging door haar lichaam, zo heftig dat het leek of ze een elektrische schok kreeg.
‘Help!’ klonk er boven het gelijkmatige ruisen van het water uit. ‘Help! We zijn hier!’
*
Ongeduldig ijsbeerde Pia door de entreehal, trekkend aan haar sigaret. Haar natte kleren en schoenen deerden haar nauwelijks, zo opgewonden was ze. Bodenstein verkoos voor het huis in de sneeuwbui te wachten tot de ondergelopen kelder eindelijk begaanbaar was. Het idee zich met een armada van ratten onder één dak te bevinden, stond hem niet erg aan. Het waterbedrijf had de hoofdleiding afgesloten, en de mannen van de vrijwillige brandweer van Königstein pompten met alle beschikbare slangen het water de kelder uit, het overwoekerde park beneden in. Dankzij een noodaggregaat was er licht. Er waren drie ambulances gearriveerd, de politie had het terrein afgezet.
‘Alle lichtschachten waardoor het water had kunnen weglopen, zijn dichtgestopt en met siliconenkit afgedicht,’ meldde de commandant van de brandweer. ‘Ongelooflijk.’
Ongelooflijk maar waar. Bodenstein en Pia twijfelden er niet aan wie het had gedaan.
‘We kunnen naar binnen!’ riep een van de brandweerlieden, die evenals twee van zijn collega’s een waterdichte broek droeg, die tot aan zijn navel kwam.
‘Ik kom mee!’ Pia gooide haar sigaret achteloos op het parket en trapte hem uit.
‘Nee, blijf hier!’ riep Bodenstein vanuit de deur. ‘Je wordt nog doodziek!’
‘Trek ten minste laarzen aan.’ De commandant draaide zich om. ‘Wacht, ik haal er een paar.’
Vijf minuten later volgde Pia de drie brandweermannen door het nog altijd kniehoog staande water door de kelder. In het licht van de handschijnwerper openden ze de ene deur na de andere, tot ze de goede hadden gevonden. Pia draaide de sleutel om en duwde tegen de deur, die met een doordringend gepiep naar binnen toe openging. Haar hart dreigde uit haar borst te springen en haar knieën knikten van opluchting toen de lichtbundel van de schijnwerper in een bleek, vuil meisjesgezicht scheen. Amelie Fröhlich knipperde tegen het felle licht. Struikelend liep Pia de twee treden af naar de lagere ruimte, spreidde haar armen uit en trok het hysterisch huilende meisje tegen zich aan.
‘Rustig maar,’ mompelde ze, en ze streelde Amelies warrige haar. ‘Alles komt goed, Amelie. Je hoeft niet bang meer te zijn.’
‘Maar... maar Thies,’ bracht Amelie uit. ‘Ik... ik denk dat hij dood is!’
*
De opluchting van de medewerkers van de Regionale Recherche Inspectiedienst was groot. Amelie Fröhlich had de tien dagen in de kelder van de oude villa in Königstein zonder ernstig letsel doorstaan. Ze was uitgeput, sterk vermagerd en uitgedroogd, maar ze zou geen blijvende fysieke schade aan de vreselijke gebeurtenissen overhouden. Thies en zij waren naar het ziekenhuis gebracht. Voor Terlindens zoon zag het er minder goed uit. Hij was er lichamelijk erg slecht aan toe en leed onder ernstige ontwenningsverschijnselen. Na de bespreking in de K11 reden Bodenstein en Pia naar het ziekenhuis in Bad Soden en waren niet weinig verbaasd toen ze in de foyer Hartmut Sartorius en zijn zoon Tobias tegenkwamen.
‘Mijn ex-vrouw is uit haar coma bijgekomen,’ legde Sartorius uit. ‘We konden daarnet even met haar praten. Naar omstandigheden gaat het redelijk met haar.’
‘Ah, dat is goed.’ Pia glimlachte. Haar blik viel op Tobias, die jaren ouder leek. Hij zag er ziek uit en had kringen onder zijn ogen.
‘Waar bent u geweest?’ vroeg Bodenstein aan Tobias Sartorius. ‘We hebben ons ernstig zorgen om u gemaakt.’
‘Nadja heeft hem achtergelaten in een berghut in Zwitserland,’ zei Hartmut Sartorius in zijn plaats. ‘Mijn zoon is te voet door de sneeuw naar het dichtstbijzijnde dorp gegaan.’
Hij legde een hand op Tobias’ arm.
‘Ik kan er nog steeds niet bij dat ik me zo in Nadja heb vergist.’
‘Wij hebben mevrouw Von Bredow gearresteerd,’ zei Bodenstein. ‘En Gregor Lauterbach heeft bekend dat hij Stefanie Schneeberger heeft doodgeslagen. De komende dagen zullen we heropening van uw zaak aanvragen. U wordt dan vrijgesproken.’
Tobias Sartorius haalde zijn schouders op. Blijkbaar liet het hem koud. De tien jaar die hij had verloren en de ondergang van zijn gezin konden niet ongedaan worden gemaakt, ook niet door vrijspraak achteraf.
‘Toen die drie jongens Laura in de ondergrondse tank hebben gegooid, leefde ze nog,’ vervolgde Bodenstein. ‘Toen ze last van hun geweten kregen en het meisje er weer uit wilden halen, heeft Lutz Richter dat verhinderd door aarde op de tank te gooien. Hij was ook degene die in Altenhain een burgerwacht heeft opgericht en ervoor heeft gezorgd dat iedereen zijn mond hield.’
Tobias reageerde niet, maar zijn vader werd lijkbleek.
‘Lutz?’
‘Ja.’ Bodenstein knikte. ‘Richter heeft ook de overval op uw zoon in de schuur geregeld, en hij en zijn vrouw zitten achter het bekladden van uw huis en de anonieme brieven. Ze wilden koste wat kost voorkomen dat de waarheid aan het licht zou komen. Toen wij zijn zoon hebben gearresteerd, heeft Richter zichzelf door het hoofd geschoten. Hij ligt nog in coma, maar hij zal het overleven en dan ter verantwoording worden geroepen.’
‘En Nadja?’ fluisterde Hartmut Sartorius. ‘Heeft zij alles geweten?’
‘Ongetwijfeld,’ antwoordde Bodenstein. ‘Zij was getuige van de moord van Lauterbach op Stefanie. En zij had haar vrienden opdracht gegeven Laura in de tank te gooien. Ze had Tobias’ veroordeling kunnen voorkomen, maar ze heeft niets gezegd. Elf jaar lang. En toen hij de gevangenis uit kwam, wilde ze hoe dan ook voorkomen dat hij naar Altenhain zou terugkeren.’
‘Maar waarom?’ De stem van Tobias klonk hees. ‘Ik begrijp het niet. Ze... ze heeft me steeds geschreven, op me gewacht en...’
Hij stokte, schudde zijn hoofd.
‘Nadja was verliefd op u,’ zei Pia. ‘Maar u hebt haar keer op keer afgewezen. Het kwam haar goed uit dat Laura en Stefanie van het toneel verdwenen. Waarschijnlijk rekende ze er niet op dat u daadwerkelijk zou worden veroordeeld. Toen dat wel gebeurde, besloot ze op u te wachten en u op die manier voor zich te winnen. Maar toen verscheen Amelie op het toneel. Nadja beschouwde haar als een rivale, maar bovenal als een reële bedreiging, want Amelie had blijkbaar iets ontdekt. Nadja heeft zich als politieagente vermomd om bij de Fröhlichs naar de schilderijen van Thies te zoeken.’
‘Ja, dat weet ik. Maar ze heeft niets gevonden,’ zei Tobias.
‘O, jawel,’ zei Bodenstein. ‘Maar ze heeft de doeken vernietigd, want u zou meteen hebben gezien dat ze tegen u heeft gelogen.’
Tobias staarde Bodenstein verbijsterd aan. Hij slikte moeilijk toen hij de omvang van haar leugens en haar bedrog besefte. Dat was bijna meer dan hij kon verdragen.
‘Iedereen in Altenhain kende de waarheid,’ vervolgde Pia. ‘Claudius Terlinden heeft gezwegen om zijn zoon Lars en zijn eigen naam te beschermen. Omdat hij een slecht geweten had, heeft hij u en uw ouders financieel ondersteund en...’
‘Dat was niet de enige reden,’ onderbrak Tobias haar. Zijn strakke gezicht ontspande, hij keek even naar zijn vader. ‘Maar nu begin ik alles te begrijpen. Het was hem om macht te doen en om...’
‘Om wat?’
Tobias schudde alleen zwijgend zijn hoofd.
Hartmut Sartorius wankelde. Hij was geschokt door de waarheid over zijn buren en voormalige vrienden. Het hele dorp had gezwegen en gelogen, en gedreven door eigenbelang onbewogen toegekeken hoe zijn bestaan, zijn huwelijk, zijn reputatie – ja, zijn hele leven te gronde werd gericht. Hij liet zich op de plastic stoel bij de muur zakken en begroef zijn gezicht in zijn handen. Tobias ging naast hem zitten en legde een arm om zijn vaders schouders.
‘Maar we hebben ook goed nieuws.’ Bodenstein herinnerde zich weer waarom Pia en hij naar het ziekenhuis waren gekomen. ‘Eigenlijk waren we op weg naar Amelie Fröhlich en Thies Terlinden. We hebben ze vanmiddag in de kelder van een huis in Königstein gevonden. Mevrouw Lauterbach had ze ontvoerd en daar verborgen.’
‘Amelie leeft?’ Tobias kwam met een schok overeind. ‘Gaat het goed met haar?’
‘Ja. Waarom komt u niet mee? Amelie zal blij zijn u te zien.’
Tobias aarzelde even, maar stond toen op. Ook zijn vader keek met een flauwe glimlach op. Maar direct daarna verdween zijn glimlach en vertrok zijn gezicht van haat en woede. Hij sprong op en schoot met een snelheid, die Pia verraste op een man af die juist de hal van het ziekenhuis binnenliep.
‘Nee, papa! Nee!’ hoorde ze Tobias roepen; pas toen zag ze dat het Claudius Terlinden was, in gezelschap van zijn vrouw en het echtpaar Fröhlich. Blijkbaar wilden ze naar hun kinderen toe. Hartmut Sartorius greep Terlinden bij zijn hals en kneep zijn keel dicht. Christine Terlinden en Arne en Barbara Fröhlich stonden er als versteend naast.
‘Klootzak!’ siste Sartorius vol haat. ‘Smerige, achterbakse klootzak! Jij hebt de ondergang van mijn gezin op je geweten!’
Claudius Terlinden was rood aangelopen, hij zwaaide hulpeloos met zijn armen, trapte naar zijn aanvaller. Bodenstein overzag de situatie en kwam in actie; ook Pia wilde ingrijpen, maar werd ruw door Tobias opzij geduwd. Ze botste tegen Barbara Fröhlich op, verloor haar evenwicht en viel. Mensen bleven staan en gaapten hen aan. Tobias had zijn vader bereikt en wilde diens arm grijpen, maar op dat moment slaagde Claudius Terlinden erin zich uit zijn greep te bevrijden; de doodsangst verleende hem bovenmenselijke kracht. Hij stootte Sartorius van zich af. Pia kwam weer overeind en zag als in slow motion hoe Hartmut Sartorius door de harde duw struikelde en achterover tegen een openstaande branddeur aan sloeg. Tobias begon te schreeuwen en wierp zich op zijn vader. Opeens was er overal bloed. Pia was verlamd van schrik, maar kwam weer snel tot zichzelf. Ze trok Barbara Fröhlichs sjaal van haar hals, knielde ondanks de bloedvlek, die al snel tot een plas uitgroeide, naast Sartorius en drukte, in een wanhopige poging de hevige bloeding te stoppen, de felblauwe pashmina sjaal tegen de gapende wond op Sartorius’ achterhoofd. De benen van de man maakten spastische bewegingen, hij rochelde.
‘Een dokter! Snel!’ riep Bodenstein. ‘Verdomme, er moet hier toch ergens een dokter zijn!’
Claudius Terlinden kroop hoestend en kokhalzend een eindje opzij, met zijn handen op zijn hals. Zijn ogen puilden uit hun kassen.
‘Dat heb ik niet gewild,’ stamelde hij keer op keer. ‘Dat... dat wilde ik niet. Het was... het was een ongeluk...’
Als van heel ver hoorde Pia voetstappen en geschreeuw. Haar jeans, haar handen en haar jas zaten vol bloed. Witte schoenen en broekspijpen verschenen in haar gezichtsveld.
‘Aan de kant!’ riep iemand. Ze gleed achteruit, keek op en ontmoette Bodensteins blik. Het was te laat. Hartmut Sartorius was dood.
*
‘Ik kon niets doen.’ Pia schudde haar hoofd, ze was geschokt. ‘Het ging allemaal zo vreselijk snel.’
Ze trilde nog over haar hele lichaam en kon de cola die Bodenstein haar had gebracht nauwelijks met haar bebloede handen vasthouden.
‘Maak jezelf geen verwijten,’ zei Bodenstein.
‘Maar dat doe ik wel, verdomme. Waar is Tobias?’
‘Daarnet was hij nog hier.’ Bodenstein keek zoekend om zich heen. De hal was afgezet; desondanks wemelde het van de mensen. Agenten, artsen met een strak, gechoqueerd gezicht en beambten in witte overalls van de recherche-identificatiedienst keken toe hoe het lichaam van Hartmut Sartorius in een zinken lijkkist werd getild. Voor Tobias’ vader was alle hulp te laat gekomen. Na de duw die Claudius Terlinden hem had gegeven was hij blijkbaar zo ongelukkig tegen de glazen deur aan gekomen, dat zijn schedel was verbrijzeld. Niemand had nog iets voor de man kunnen doen.
‘Blijf hier zitten.’ Bodenstein legde even zijn hand op Pia’s schouder en kwam overeind. ‘Ik kijk wel waar Tobias is en neem hem onder mijn hoede.’
Pia knikte en keek naar het kleverige opgedroogde bloed op haar handen. Ze richtte zich op, ademde diep in en uit. Geleidelijk werd haar hartslag weer wat rustiger en kon ze weer helder denken. Haar blik viel op Claudius Terlinden, die ineengezakt op een stoel voor zich uit staarde. Voor hem zat een agente, die kennelijk probeerde een proces-verbaal op te nemen. De dood van Hartmut Sartorius was een ongeluk, dat stond buiten kijf. Terlinden had uit noodweer en zonder opzet om te doden gehandeld; toch leek het langzaam tot hem door te dringen hoe groot de schuld was die hij droeg. Een jonge vrouwelijke arts ging op haar hurken tegenover Pia zitten.
‘Zal ik u iets kalmerends brengen?’ vroeg ze bezorgd.
‘Nee, ik ben oké,’ antwoordde Pia. ‘Kan ik misschien ergens mijn handen wassen?’
‘Ja, natuurlijk. Komt u maar mee.’
Pia volgde de arts met knikkende knieën. Ze probeerde Tobias Sartorius te ontdekken, maar zag hem nergens. Waar was hij? Hoe moest hij die verschrikkelijke gebeurtenis, de aanblik van zijn stervende vader, verwerken? Eigenlijk was Pia, ook in crisissituaties, heel goed in staat nuchter te blijven en helder te denken, maar Tobias Sartorius’ lot greep haar enorm aan. Stukje bij beetje had hij alles verloren wat een mens maar verliezen kan.
*
‘Tobi!’ Amelie ging rechtop in bed zitten en glimlachte ongelovig. Die laatste gruwelijke dagen en nachten had ze zo vaak aan hem gedacht, in gedachten met hem gepraat, zichzelf telkens weer voorgesteld hoe het zou zijn om hem terug te zien. De herinnering aan de warmte in zijn diepblauwe ogen had haar ervoor behoed gek te worden, en nu stond hij in levenden lijve voor haar. Haar hart sloeg over van geluk. ‘O, daar ben ik blij om, dat je me komt opzoeken! Ik heb zo veel...’
Haar glimlach verdween toen ze in het halfdonker Tobias’ ontredderde gezicht zag. Hij deed de deur van de kamer achter zich dicht, kwam met onzekere stappen naderbij en bleef aan het voeteneind van het bed staan. Hij zag er verschrikkelijk uit, doodsbleek, met bloeddoorlopen ogen. Amelie veronderstelde dat er iets vreselijks aan de hand moest zijn.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze zacht.
‘Mijn vader is dood,’ fluisterde hij hees. ‘Het is daarnet... beneden... in de hal gebeurd. Terlinden kwam ons tegemoet... en mijn vader... en hij...’
Hij zweeg. Zijn ademhaling ging hortend en stotend, hij drukte zijn vuist tegen zijn mond en probeerde zijn zelfbeheersing te bewaren. Tevergeefs.
‘O god.’ Amelie keek hem ontzet aan. ‘Maar hoe... ik bedoel, waarom...’
Tobias vertrok zijn gezicht tot een grimas, hij kromp ineen, zijn lippen trilden.
‘Papa heeft zich op die... klootzak gestort.’ Zijn stem was vlak. ‘En die heeft hem... tegen een glazen deur aan geduwd...’
Hij stokte. Tranen stroomden over zijn ingevallen wangen. Amelie gooide de deken van zich af en strekte haar armen naar hem uit. Tobias ging moeizaam op de rand van het bed zitten en liet toe dat ze hem tegen zich aan trok. Hij drukte zijn gezicht tegen haar hals, snikte onbedaarlijk en wanhopig, zijn lichaam schokte. Amelie hield hem stevig vast. Het besef dat Tobias, afgezien van haar, geen mens meer op de wereld had naar wie hij toe kon gaan, met wie hij zijn grenzeloze verdriet kon delen, snoerde haar keel dicht.
*
Tobias Sartorius was spoorloos uit het ziekenhuis verdwenen. Bodenstein had een surveillancewagen naar zijn ouderlijk huis gestuurd, maar daar was hij tot dusver niet verschenen. Claudius Terlinden was met zijn vrouw naar huis gereden. Hij was niet rechtstreeks schuldig aan Sartorius’ dood, het was een ongeluk geweest, een ongelukkig toeval met tragische afloop. Bodenstein wierp een blik op de klok. Vandaag was het maandag, dus zou Cosima bij haar moeder zijn. De bridgeavond in huize Rothkirch was al tientallen jaren een vast ritueel; hij kon er wel van uitgaan dat hij haar niet zou tegenkomen wanneer hij schone kleren haalde voor hij naar het bureau terugreed. Hij was smerig en bezweet, en verlangde naar een langdurige douche.
Tot zijn oplichting was het huis donker, alleen het lampje op het buffet naast de ingang brandde. Hij werd uitgelaten verwelkomd door de hond. Bodenstein aaide hem en keek om zich heen. Alles zag er zo gewoon vertrouwd uit dat het bijna pijn deed, maar hij wist dat dit niet meer zijn thuis was. Voor hij sentimenteel kon worden liep hij vastbesloten de trap op naar de slaapkamer. Hij deed het licht aan en schrok toen hij Cosima ontwaarde, die in een leunstoel bij het raam zat. Zijn hart maakte een paar snelle slagen.
‘Waarom zit je hier in het donker?’ vroeg hij, omdat hem niets anders te binnen wilde schieten.
‘Ik wilde rustig nadenken.’ Ze knipperde tegen het felle licht, stond op en ging achter de stoel staan, alsof ze dekking zocht.
‘Het spijt me dat ik me vanochtend zo heb laten gaan,’ begon Bodenstein na een korte aarzeling. ‘Het... werd me allemaal een beetje te veel.’
‘Geen probleem. Het is mijn eigen schuld,’ zei Cosima. Ze keken elkaar zwijgend aan, tot de stilte ongemakkelijk begon te worden.
‘Ik ben gekomen om wat kleren te halen,’ zei Bodenstein en liep de slaapkamer uit. Hoe was het mogelijk dat iemand voor wie je vijfentwintig jaar lang niets anders dan genegenheid had gevoeld, je opeens helemaal niets meer deed? Was het een illusie, een soort psychologisch verdedigingsmechanisme, of bewees het gewoon dat zijn gevoelens voor Cosima allang waren vervlakt? Bij al hun kleine aanvaringen van de afgelopen weken en maanden was elke keer iets van hun genegenheid afgebrokkeld. Bodenstein verbaasde zich over de nuchterheid waarmee hij de situatie analyseerde. Hij deed de inbouwkast in de gang open en bekeek peinzend de koffers die erin stonden. Hij wilde geen van de koffers meenemen die Cosima al eens op een reis rond de wereld hadden vergezeld. Daarom koos hij twee stoffige maar gloednieuwe koffers van hard plastic, die Cosima te log vond. Toen hij langs de deur van Sophia’s kamer liep, bleef hij staan. Er was tijd genoeg voor een snelle blik op de kleine. Hij zette de koffers neer en ging de kamer binnen, die door een lampje naast het bed werd verlicht. Sophia lag vredig te slapen, haar duimpje in haar mond, omringd door pluchen beesten. Bodenstein keek naar zijn jongste dochter en zuchtte. Hij boog zich over het bed, strekte zijn hand uit en raakte zacht het gezichtje van zijn kind aan, dat warm was van de slaap.
‘Het spijt me, schatje,’ fluisterde hij zacht. ‘Maar zelfs omwille van jou kan ik niet doen alsof er niets is gebeurd.’
*
Hoe de politievrouw midden in die grote plas bloed was geknield, was een aanblik die Tobias nooit meer zou vergeten. Hij had geweten dat zijn vader dood was, nog voor iemand het meest onherroepelijke woord van alle had uitgesproken. Als versteend had hij daar gestaan, doof en gevoelloos, en hij had zich door dokters, verplegers, agenten opzij laten duwen. Na alle vreselijke berichten was er in zijn hart geen plaats meer voor gevoelens. Net als bij een schip dat vol water was gelopen, waren de laatste veiligheidsschotten dichtgegaan om te voorkomen dat het zou zinken.
Tobias was het ziekenhuis uit gegaan en was gaan lopen. Niemand had geprobeerd hem tegen te houden. Hij was dwars door het donkere eikenbos gebeend, en gaandeweg had de kou orde in de wirwar van zijn gedachten gebracht. Nadja, Jörg, Felix, papa. Allemaal hadden ze hem verlaten, verraden of teleurgesteld. Er was niemand meer naar wie hij toe kon. In het strakke grijs van zijn hulpeloosheid doken felrode spatjes woede op. Bij elke stap die hij deed, groeide zijn wrok jegens de mensen die zijn leven hadden verwoest, een wrok die hem de adem benam en hem hijgend deed stilstaan. Zijn hart schreeuwde om wraak voor alles wat hem en zijn ouders was aangedaan. Hij had niets meer te verliezen, helemaal niets. In zijn hoofd kwamen meer en meer losse eindjes bij elkaar, opeens viel alles op zijn plaats. Met een schok realiseerde hij zich dat hij na de dood van zijn vader de laatste moest zijn die het geheim van Claudius Terlinden en Daniela Lauterbach kende. Bij de herinnering aan de twintig jaar oude kwestie, toen zijn vader Terlinden had geholpen iets te verdonkeremanen, balde Tobias zijn vuisten.
Destijds was hij zeven of acht geweest en had, zoals zo vaak, de avond doorgebracht in een zijkamer van het restaurant. Zijn moeder was niet thuis, daarom had niemand eraan gedacht hem naar bed te sturen. Op een gegeven moment was hij wakker geworden op de sofa, het was midden in de nacht. Hij was opgestaan, naar de deur geslopen en had een gesprek afgeluisterd, dat hij niet begreep. Aan de bar hadden alleen nog Claudius Terlinden en de oude Fuchsberger gezeten, die bijna elke avond in De Gouden Haan dineerde. Tobias had al vaak genoeg dronken mensen meegemaakt om te kunnen zien dat de eerbiedwaardige notaris Herbert Fuchsberger ladderzat was.
‘Wat maakt het uit?’ had Claudius Terlinden gezegd, en hij gebaarde zijn vader het glas van de notaris vol te schenken. ‘Mijn broer zal het geen moer uitmaken, die is dood.’
‘Ik geraak in de grootste problemen,’ neuzelde Fuchsberger onduidelijk. ‘Als dat zou uitkomen!’
‘Hoe zou dat kunnen uitkomen? Niemand weet toch dat Willi zijn testament heeft veranderd.’
‘Nee, nee, nee! Dat kan ik niet doen,’ jammerde Fuchsberger.
‘Ik verhoog de inzet,’ had Terlinden gezegd. ‘Nee, ik verdubbel hem. Honderdduizend. Lijkt dat je wat?’
Tobias had gezien dat Terlinden zijn vader een knipoog gaf. Zo ging het nog even door, tot de man uiteindelijk zwichtte.
‘Goed,’ zei hij. ‘Maar jij blijft hier. Ik wil niet dat iemand je toevallig in mijn kantoor ziet.’
Daarop was Tobias’ vader met notaris Fuchsberger in zijn kielzog verdwenen. Claudius Terlinden was aan de toog blijven zitten. Tobias zou waarschijnlijk nooit hebben begrepen waar het die avond over ging als hij niet jaren later, op zoek naar een verzekeringskaart, een testament in de kluis van het kantoor van zijn vader had gevonden. Hij stond er niet lang bij stil waarom het testament van Wilhelm Terlinden in zijn vaders kluis lag; de kentekenregistratie van zijn eerste auto was heel wat belangrijker. Al die jaren had Tobias er niet meer aan gedacht, het verdrongen en ten slotte vergeten, maar alsof de schok van zijn vaders dood een geheime kamer in zijn hoofd had geopend, kwam alles ineens terug.
‘Waar rijden we heen?’
Amelies stem deed Tobias uit zijn sombere overpeinzingen opschrikken. Hij keek haar aan, legde een hand op de hare, en kreeg een warm gevoel van binnen. In haar donkere ogen zag hij oprechte bezorgdheid. Zonder al dat ijzer in haar gezicht en dat idiote kapsel was ze beeldschoon; veel mooier dan Sneeuwwitje ooit was geweest. Toen hij had gezegd dat hij nog een oude rekening te vereffenen had en dat ze heimelijk het ziekenhuis moesten verlaten, aarzelde Amelie geen moment. Haar onbehouwen, kattige manier van doen was maar schijn, dat had hij meteen bij hun eerste ontmoeting voor de kerk al gemerkt. Nu hij zo vaak bedrogen en verraden was, verbaasde Tobias zich er steeds weer over hoe onbaatzuchtig en eerlijk Amelie was, zonder een spoortje opportunisme.
‘We rijden even langs mijn huis, en dan moet ik met Claudius Terlinden praten,’ zei hij nu. ‘Maar jij blijft zolang in de auto. Ik wil niet dat jou weer iets overkomt.’
‘Ik laat je echt niet alleen met die schoft,’ zei ze. ‘Als we met z’n tweeën zijn, zal hij ons niets doen.’
Ondanks alles moest Tobias lachen. Ze was nog moedig ook. Er gloorde een sprankje hoop in zijn hart, als een kaars waarvan het licht een weg door nevel en duisternis zoekt. Misschien was zijn toekomst nog niet zo beroerd, wanneer alles hier voorbij was.
*
Cosima had zich niet verroerd. Ze stond nog steeds achter de leunstoel en keek toe hoe Bodenstein de koffer opende en er de inhoud van zijn kleerkast in deponeerde.
‘Dit hier is jouw huis,’ zei ze na een tijdje. ‘Je moet niet verhuizen.’
‘Ik doe het toch.’ Hij keek haar niet aan. ‘Dat was ons huis. Ik wil hier niet meer wonen. Ik kan de woning in het oude koetshuis op het landgoed krijgen, die staat al een tijdje leeg. Dat is de beste oplossing. Als je dan weg bent, kunnen mijn ouders of Quentin en Marie-Louise op Sophia passen.’
‘Dat ging snel,’ zei Cosima scherp. ‘Je hebt er dus al een streep onder gezet.’
Bodenstein zuchtte.
‘Nee, ik niet,’ zei hij. ‘Dat was jij. Ik accepteer alleen jouw beslissing, zoals ik altijd al heb gedaan, en probeer me in de omstandigheden te schikken. Je hebt voor een andere man gekozen, daar kan ik niets tegen doen. Desondanks ben ik van plan door te gaan met mijn leven.’
Heel even overwoog hij of hij Cosima van zijn liefdesnacht met Nicola zou vertellen. Hij kon zich herinneren dat Cosima een paar stekelige opmerkingen over Nicola had gemaakt nadat ze had gehoord dat hij met zijn ex samenwerkte. Maar dat zou nogal plat en goedkoop zijn.
‘Alexander en ik werken samen,’ zei Cosima op dat moment. ‘Ik heb niet voor hem... gekozen.’
Bodenstein ging door met zijn overhemden in de koffer op te stapelen.
‘Maar misschien past hij beter bij jou dan ik ooit heb gedaan.’ Hij keek op. ‘Waarom, Cosima? Heb je het avontuur in je leven zo erg gemist?’
‘Nee, dat niet.’ Cosima haalde haar schouders op. ‘Er is geen goede reden voor. En ook geen goed excuus. Ik ben Alex gewoon op het verkeerde moment tegengekomen. Ik heb me aan je geërgerd in Mallorca.’
‘En toen ben je meteen met hem het bed in gesprongen. Omdat je je aan me hebt geërgerd.’ Bodenstein schudde zijn hoofd en deed een van de koffers dicht. Hij kwam overeind. ‘Nou, grandioos.’
‘Oliver, gooi alsjeblieft niet alles weg.’ Cosima’s stem klonk smekend. ‘Ik heb een fout gemaakt, dat weet ik. Het spijt me oprecht. Maar er is zo veel dat ons verbindt.’
‘En nog meer dat ons scheidt,’ zei hij. ‘Ik zal je nooit meer kunnen vertrouwen, Cosima. En zonder vertrouwen kan en wil ik niet leven.’
Bodenstein liet haar staan en liep naar de badkamer ertegenover. Hij sloot de deur achter zich, kleedde zich uit en ging onder de douche staan. Onder het warme water ontspanden zijn verkrampte spieren zich, de spanning ebde een beetje weg. Zijn gedachten dwaalden naar de afgelopen nacht en naar de vele nachten die er in zijn leven nog zouden volgen. Hij zou nooit meer wakker liggen en zichzelf pijnigen met de vraag wat Cosima aan de andere kant van de aardbol aan het doen was, of het goed met haar ging of niet, of ze in gevaar was, een ongeluk had gehad of misschien met een andere vent in bed lag. Hij was verbaasd dat hij bij dat idee geen weemoed voelde, alleen een enorme opluchting. Hij hoefde zich niet meer aan Cosima’s spelregels te houden. En hij zou zich, dat nam hij zich op dat moment heilig voor, nooit meer aan andere spelregels houden dan die van hemzelf.
*
Hij hoopte dat ze niet te laat waren, maar nauwelijks hadden ze een kwartier in de auto gewacht of de zwarte Mercedes verscheen en stopte vlak voor het puntige hek van de Terlinden-fabriek. Als door een onzichtbare hand bewogen gleed de poort opzij. De remlichten van de Mercedes doofden; de wagen trok op en verdween.
‘Snel nu!’ siste Tobias. Ze sprongen uit de auto, renden naar de poort en glipten er op het nippertje doorheen, vlak voordat hij sloot. Het portiershuisje was leeg. ’s Nachts was er alleen camerabewaking op het terrein, een veiligheidsdienst zoals vroeger bestond allang niet meer; dat had Tobias gehoord van zijn vriend Michael, die bij Terlinden werkte. Had gewerkt, verbeterde hij zichzelf in gedachten. Nu zat Michael achter de tralies, net als Jörg, Felix en Nadja.
Het was begonnen zachtjes te sneeuwen. Zwijgend volgden ze de bandensporen die Terlindens Mercedes had achtergelaten. Tobias ging wat langzamer lopen. Amelies hand voelde ijskoud aan in de zijne. Tijdens haar gevangenschap was ze sterk vermagerd, en ze was eigenlijk veel te zwak voor zo’n actie, maar ze had erop gestaan met hem mee te gaan. Geruisloos liepen ze langs de grote productiehallen. Toen ze de hoek om kwamen, zagen ze dat op de bovenste verdieping van het administratiekantoor het licht aanging. Beneden, voor het portaal, stond de zwarte Mercedes in het oranje schijnsel van de buitenlampen. Tobias en Amelie liepen over de onverlichte parkeerplaats en bereikten de ingang van het gebouw.
‘De deur is open,’ fluisterde Amelie.
‘Ik zou graag hebben dat je hier wacht,’ zei Tobias, en hij keek haar aan. Haar ogen leken heel groot in haar magere, bleke gezicht; ze schudde resoluut haar hoofd.
‘Geen denken aan. Ik ga mee.’
‘Goed dan.’ Hij haalde diep adem, omhelsde haar kort en krachtig. ‘Dank je, Amelie. Bedankt voor alles.’
‘Klets niet,’ antwoordde ze ruw. ‘Laten we naar binnen gaan.’
Een glimlach gleed over zijn gezicht, en hij knikte. Ze staken de grote entreehal over, liepen langs de lift en gingen het trappenhuis in, dat ook al niet afgesloten was. Claudius Terlinden leek niet erg bang te zijn voor inbrekers. Op de vierde verdieping was Amelie buiten adem, en ze ging even tegen de leuning aan staan tot ze weer lucht kreeg. De zware glazen deur klikte toen Tobias hem opende. Hij bleef een moment staan en luisterde of hij iets hoorde in de donkere gangen, waarin de enige verlichting bestond uit zwakke lampjes vlak boven de vloer. Hand in hand slopen door de gang. Tobias voelde zijn hart van opwinding in zijn borstkas bonken. Toen hij achter een halfopen deur aan het eind van de gang de stem van Claudius Terlinden hoorde, bleef hij staan.
‘...haasten. Als het nog harder gaat sneeuwen, kan het vliegtuig misschien niet meer opstijgen.’
Tobias en Amelie wisselden een snelle blik. Terlinden leek te bellen. Blijkbaar waren ze nog net op tijd, want het had er alle schijn van dat hij er met het vliegtuig vandoor wilde. Opeens hoorden ze een andere stem. Amelie kromp ineen en greep Tobias’ hand.
‘Wat is er met je?’ vroeg dokter Daniela Lauterbach. ‘Wat sta je daar?’
De deur ging nu helemaal open, fel licht viel in de gang. Tobias slaagde er nog juist in de deur van een kantoor achter zich open te doen. Hij duwde Amelie het donker in en bleef met kloppend hart naast haar staan.
‘Shit, wat doet die hier?’ fluisterde Amelie onthutst. ‘Ze wilde mij en Thies vermoorden! Dat weet Terlinden toch!’
Tobias knikte nerveus. Hij dacht koortsachtig na hoe hij de twee kon tegenhouden. Hij moest verhinderen dat ze zouden vertrekken en voorgoed zouden verdwijnen. Als hij alleen zou zijn geweest, had hij ze gewoonweg op hun daden aangesproken. Maar hij mocht Amelie onder geen beding in gevaar brengen! Hij keek naar het bureau.
‘Verstop je daaronder,’ zei hij zacht. Amelie wilde protesteren, maar Tobias hield voet bij stuk. Hij wachtte tot ze onder het bureau was gekropen, nam de telefoon van de haak en drukte hem tegen zijn oor. In het zwakke schijnsel van de buitenlantaarn kon hij het ding nauwelijks onderscheiden. In de hoop dat hij een buitenlijn zou krijgen, drukte hij op een toets. Inderdaad! Hij hoorde een kiestoon. Met trillende vingers belde hij 112.
*
Hij stond voor de geopende kluis, masseerde met één hand zijn pijnlijke nek en staarde voor zich uit. Sinds dat ongeluk in het ziekenhuis was hij helemaal in de war. Voortdurend meende hij dat zijn hart haperde en een paar slagen miste. Of dat aan het kortstondige zuurstofgebrek lag? Sartorius had zich als een dolleman op hem gestort en met onverwachte kracht zijn keel dichtgeknepen tot hij sterretjes had gezien. Een paar seconden lang was hij ervan overtuigd dat zijn laatste uurtje had geslagen. Niet eerder was hij fysiek aangevallen, het woord ‘doodsangst’ had geen inhoud voor hem gehad. Maar nu wist hij hoe het voelde om de dood onder ogen te zien. Hij kon zich niet herinneren hoe het hem was gelukt zich uit de wurggreep van die waanzinnige te bevrijden, maar opeens had Sartorius op de grond gelegen, in een plas bloed. Verschrikkelijk, meer dan verschrikkelijk! Claudius Terlinden besefte dat hij nog steeds in een shocktoestand verkeerde.
Hij keek naar Daniela, die onder zijn bureau knielde en met een geconcentreerde uitdrukking op haar gezicht de behuizing van de computer weer dichtschroefde. De harde schijf, die ze door een andere had vervangen, zat al in de koffer. Daniela had erop gestaan, hoewel hij het niet nodig vond. Op zijn computer had hij niets opgeslagen dat voor de politie interessant kon zijn. Het was allemaal heel anders gegaan dan hij had gepland. Achteraf moest Claudius Terlinden toegeven dat het verhullen van Lars’ betrokkenheid bij de moord op Laura Wagner een ernstige misrekening was geweest. Hij had niet goed overdacht wat de consequenties zouden zijn als hij de jongen buiten schot zou houden. Die ene, op zich onbetekenende beslissing had tientallen andere met zich meegebracht; de dichte en onoverzichtelijke wirwar van leugens had bijkomstige schade veroorzaakt die betreurenswaardig maar onvermijdelijk was geweest. Hadden die domme boeren maar naar hem geluisterd in plaats van hun eigen gang te gaan! Er zou niets zijn gebeurd! Maar zo was het kleine scheurtje dat door de terugkeer van Tobias Sartorius was ontstaan, algauw tot een enorm gat uitgegroeid, een gapende, zwarte afgrond. En zijn hele leven, zijn regels, de dagelijkse rituelen die hem zekerheid boden – alles werd door die draaikolk van duivelse gebeurtenissen meegesleurd.
‘Wat is er met je? Wat sta je daar?’
De stem van Daniela Lauterbach deed hem opschrikken uit zijn gedachten. Steunend kwam ze overeind en nam hem met een minachtende blik op. Claudius Terlinden realiseerde zich dat hij nog steeds zijn handen om zijn keel hield en wendde zich af. Ze moest er allang rekening mee hebben gehouden dat alles spaak zou kunnen lopen. Hun vluchtplan was perfect, het was tot in de puntjes geregeld. Maar hem was het koud op zijn dak gevallen. Nieuw-Zeeland! Wat moest hij daar beginnen? Hier speelde zijn leven zich af, hier, in dit dorp, in deze ruimte! Hij wilde niet uit Duitsland weg, zelfs als dat in het ergste geval een paar jaar gevangenis zou betekenen. De gedachte met een valse identiteit in een of ander vreemd land te zitten vervulde hem met onbehagen, met angst zelfs. Hier was hij iemand, men kende en respecteerde hem, en het zou allemaal wel overwaaien. In Nieuw-Zeeland zou hij een vreemdeling zijn, een naamloze vluchteling, voor eeuwig en altijd. Zijn blik dwaalde door de grote ruimte. Zou hij dat alles werkelijk voor het laatst zien? Nooit meer zijn huis binnengaan, het graf van zijn ouders en grootouders op het kerkhof bezoeken, van het vertrouwde uitzicht op de Taunus genieten? Die gedachte was onverdraaglijk, de tranen sprongen hem er letterlijk van in de ogen. Hij had zo hard gevochten om het levenswerk van zijn voorouders tot het succes te maken dat het nu was – en nu moest hij alles in de steek laten?
‘Claudius, maak alsjeblieft voort!’ klonk Daniela’s snerpende stem. ‘Het gaat steeds harder sneeuwen! We moeten ervandoor!’
Hij schoof de documenten die hij daar zou achterlaten in de safe en raakte het kistje aan waarin hij zijn pistool bewaarde.
Ik wil niet weg, dacht hij. Ik maak mezelf nog liever van kant.
Hij verstijfde. Hou kwam hij op zo’n gedachte? Hij had nooit begrepen hoe iemand zo laf kon zijn om zelfmoord als de enige uitweg te beschouwen. Maar alles was veranderd sinds hij de dood in het gezicht had gezien.
‘Is er behalve wij nog iemand in het gebouw?’ vroeg Daniela.
‘Nee,’ zei Terlinden schor, en hij trok de doos met het wapen uit de safe.
‘Maar een van de externe lijnen is bezet.’ Ze boog zich over de telefoon, die midden op zijn bureau stond. ‘Toestel 23.’
‘Dat is de boekhouding. Daar is niemand meer.’
‘Heb je de deur achter je afgesloten toen je binnenkwam?’
‘Nee.’ Hij kwam weer tot zijn positieven, opende het kistje en bekeek de Beretta.
*
Het restaurant boven de Opel-dierentuin zat vol. Het was er donker, warm en lawaaiig, precies naar Pia’s zin. Christoph en zij zaten aan een tafel direct naast de grote ramen, maar Pia had geen oren naar wat de mensen van de dienst bouw- en woningtoezicht vandaag hadden gezegd, noch keurde ze de lichten van Kronberg en de flonkerende skyline van Frankfurt een blik waardig. Op het bord voor haar lag een verleidelijk geurende steak van runderfilet, perfect gegrild, maar ze kon geen hap door haar keel krijgen.
Van het ziekenhuis was ze direct naar huis gereden, had haar kleren in de wasmachine gestopt en daarna gedoucht tot het warme water in de boiler op was. Desondanks voelde ze zich nog steeds vies en bezoedeld. Pia was gewend aan lijken, maar dat iemand onder haar handen stierf was nieuw voor haar. Bovendien ging het om een man die ze kende, met wie ze een minuut eerder nog had gepraat en voor wie ze een diep gevoel van compassie had gehad. Ze huiverde.
‘Zullen we niet liever naar huis gaan?’ vroeg Christoph op dat moment. Toen Pia de bezorgdheid in zijn donkere ogen zag, kreeg ze het bijna te kwaad. Opeens vocht ze tegen haar tranen. Waar kon Tobias zijn? Hopelijk deed hij zichzelf niets aan!
‘Nee, het gaat wel.’ Ze dwong zichzelf te glimlachen, maar de aanblik van de steak, die in de jus voor haar lag, deed haar kokhalzen. Ze schoof het bord van zich af. ‘Het spijt me dat ik vandaag geen erg inspirerend gezelschap ben. Ik maak mezelf verwijten.’
‘Dat begrijp ik. Maar wat had je kunnen doen?’ Christoph boog zich naar haar toe, strekte een hand uit en raakte haar wang aan. ‘Je hebt toch zelf gezegd dat het allemaal razendsnel ging.’
‘Ja, natuurlijk. Het is onzin. Ik kon niets doen, helemaal niets. Maar toch...’ Ze slaakte een diepe zucht. ‘Op momenten als deze heb ik een hartgrondige hekel aan mijn job.’
‘Kom op, schat. We rijden naar huis, maken een flesje rode wijn open en...’
Hij zweeg, want Pia’s mobieltje ging over. Ze had nooddienst.
‘Dat had ik nou graag willen weten, wat er na dat “en” zou zijn gekomen.’ Pia grijnsde zwakjes, en Christoph trok veelbetekenend zijn wenkbrauwen op. Ze pakte haar telefoontje en nam op.
‘Ene Tobias Sartorius heeft zeven minuten geleden 112 gebeld,’ deelde de dienstdoende inspecteur uit de centrale mee. ‘Hij bevindt zich in het gebouw van de firma Terlinden in Altenhain en zei dat er een mevrouw Lauterbach aanwezig is. Ik heb er al een surveillancewagen heen gestuurd...’
‘O, shit,’ onderbrak Pia haar collega. Allerlei gedachten schoten door haar hoofd. Wat deed Daniela Lauterbach bij Claudius Terlinden? Waarom was Tobias daar? Wilde hij zich wreken? Na alles wat er was gebeurd, was Tobias Sartorius ongetwijfeld een tikkende tijdbom. Ze sprong op. ‘Neem meteen contact met die jongens op. Ze mogen daar onder geen beding met zwaailicht en sirene naartoe rijden. En ze moeten op Bodenstein en mij wachten!’
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Christoph. Pia legde het hem snel uit, terwijl ze Bodensteins nummer in haar gsm zocht. Tot haar opluchting had ze haar chef na een paar seconden al aan de lijn. Intussen gebaarde Christoph de restauranthouder, die hij als directeur van de dierentuin ernaast goed kende, dat hij later zou langskomen om te betalen.
‘Ik rij je erheen,’ zei hij tegen Pia. ‘Geef me drie seconden om de jassen te halen.’
Ze knikte, liep naar buiten en wachtte ongeduldig in de opwaaiende sneeuw voor de deur van het restaurant. Waarom had Tobias het alarmnummer gebeld? Was hem iets overkomen? Hopelijk kwamen ze niet te laat!
*
‘Vervloekt,’ fluisterde Tobias. Hij moest werkeloos toezien hoe Claudius Terlinden en Daniela Lauterbach het kantoor uit kwamen en bepakt met koffers en aktetassen de gang door liepen naar de lift. Wat kon hij doen om ze tegen te houden? Hoe lang zou het duren voordat de politie kwam? Vervloekt, vervloekt! Hij draaide zich om naar Amelie, die vanonder het bureau uit keek.
‘Jij blijft hier,’ zei hij, zijn stem schor van de spanning.
‘Waar ga je naartoe?’
‘Ik moet ze aan de praat houden tot de politie er is.’
‘Nee, Tobi, alsjeblieft, doe dat niet!’ Amelie kroop uit haar schuilplaats. In het flauwe schijnsel van de buitenverlichting leken haar ogen reusachtig. ‘Alsjeblieft, Tobi, laat ze gaan! Ik ben bang!’
‘Ik kan ze toch niet gewoon laten lopen, na alles wat ze hebben gedaan! Dat moet je toch begrijpen!’ zei hij fel. ‘Blijf hier, Amelie! Beloof me dat!’
Ze slikte, drukte haar armen tegen haar bovenlichaam en knikte. Hij haalde diep adem en legde zijn hand op de deurkruk.
‘Tobi!’
‘Ja?’
Ze kwam naar hem toe en raakte met een handpalm zijn wang aan.
‘Pas goed op jezelf,’ fluisterde ze. Een traan welde op in haar oog. Tobias keek haar aan. Een fractie van een seconde kreeg hij de aanvechting haar in zijn armen te nemen, haar te kussen en gewoon bij haar te blijven. Maar toen kreeg de immense wraakzucht, die hem hiernaartoe had gedreven, de overhand. Hij mocht Terlinden en Lauterbach niet laten ontsnappen. Onder geen beding!
‘Ik ben zo terug,’ mompelde hij. Voor hij van gedachten kon veranderen, stapte hij de gang in en zette het op een lopen. De lift was al op weg naar beneden, daarom rukte hij de branddeur open en rende de trap met drie, vier treden tegelijk af. Hij bereikte de hal precies op het moment dat ze de lift uit stapten.
‘Stop!’ schreeuwde hij, zijn stem galmde in de ruimte. Als door een wesp gestoken draaiden de twee zich om en staarden hem ongelovig aan. Terlinden liet de koffers vallen. Tobias merkte dat hij trilde over zijn hele lichaam. Hoewel hij zich het liefst op ze had gestort en op ze had ingeslagen, moest hij zich inhouden en kalm blijven.
‘Tobias!’ Claudius Terlinden had zichzelf als eerste onder controle. ‘Ik... het... het spijt me verschrikkelijk wat er gebeurd is. Echt, je moet me geloven, dat wilde ik niet...’
‘Hou op!’ schreeuwde Tobias, en liep om hen heen zonder hen uit het oog te verliezen. ‘Ik kan die vuile leugens niet meer horen! Jij en die... die achterbakse heks!’
Hij wees beschuldigend met zijn vinger naar Daniela Lauterbach.
‘Jullie hebben altijd zo begrijpend gedaan, en intussen kenden jullie al die tijd de waarheid! Toch hebben jullie me de gevangenis in laten gaan! En nu willen jullie hem smeren, nietwaar? Na ons de zondvloed, ha! Maar zover zal het niet komen. Ik heb de politie gebeld, en die kan elk moment hier zijn.’
De snelle blik die Terlinden en Lauterbach met elkaar wisselden ontging hem niet.
‘Ik zal ze alles vertellen wat ik over jullie weet. En dat is niet weinig! Mijn vader is dood, hij kan er niets meer over zeggen, maar ook ik weet wat jullie toen hebben gedaan!’
‘Rustig maar,’ zei Daniela Lauterbach en glimlachte het vriendelijke glimlachje waarmee ze de hele wereld om de tuin had geleid. ‘Waar heb je het eigenlijk over?’
‘Ik heb het over je eerste man.’ Tobias kwam dichterbij en bleef vlak voor haar staan. Kille bruine ogen boorden zich in de zijne. ‘Over Wilhelm, oom Willi, Claudius’ oudste broer, en diens testament.’
‘Aha.’ Daniela Lauterbach glimlachte, maar keek hem strak aan. ‘En waarom denk je dat de politie daarin is geïnteresseerd?’
‘Omdat het niet het juiste testament was,’ antwoordde Tobias. ‘Dat heeft notaris Fuchsberger namelijk aan mijn vader gegeven, nadat Claudius hem dronken had gevoerd en hem honderdduizend mark had beloofd.’
De glimlach op Daniela Lauterbachs gezicht verstarde.
‘Je eerste man was doodziek, maar hij was er niet over te spreken dat je hem met zijn broer bedroog, en daarom heeft hij zijn testament twee weken voor zijn dood veranderd en jullie allebei onterfd. Hij heeft de dochter van zijn chauffeur als enige erfgename benoemd, omdat hij vlak voor zijn dood te weten was gekomen dat Claudius je in mei 1976 zwanger heeft gemaakt en je het kind op diens verlangen had laten aborteren.’
‘Heeft je vader jou die onzin verteld?’ vroeg Claudius Terlinden.
‘Nee.’ Tobias verloor Daniela Lauterbach niet uit het oog. ‘Dat hoefde hij niet. Fuchsberger had hem het testament gegeven, en mijn vader had het moeten vernietigen, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft het bewaard, tot op de dag van vandaag.’
Nu keek hij Claudius Terlinden aan.
‘Daarom heb je ervoor gezorgd dat hij in Altenheim bleef, nietwaar? Omdat hij dit allemaal wist. Eigenlijk behoren de firma en het huis jou niet toe. En mevrouw Lauterbach zou haar huis en al het geld ook niet hebben gekregen, als het aan haar eerste man had gelegen. Volgens het testament kwam dat alles toe aan de dochter van Wilhelms vroegere chauffeur, Kurt Cramer...’ Tobias snoof. ‘Helaas heeft mijn vader nooit het lef gehad het testament boven water te laten komen. Jammer, eigenlijk...’
‘Ja, reuze jammer,’ zei Daniela Lauterbach. ‘Maar er schiet me iets te binnen.’ Terlinden en dokter Lauterbach stonden met hun rug naar het trappenhuis en konden Amelie, die door de deur kwam, niet zien, maar ze merkten dat Tobias even was afgeleid. Daniela Lauterbach greep naar het kistje dat Terlinden onder zijn arm geklemd hield, en Tobias keek ineens in de loop van een revolver.
‘Ik zou die vreselijke avond bijna zijn vergeten als je me er niet net aan herinnerd had. Je weet zeker nog wel, Claudius, dat Wilhelm opeens in de slaapkamerdeur stond, met hetzelfde pistool op ons gericht.’ Ze glimlachte tegen Tobias. ‘Bedankt dat je me op het idee hebt gebracht, kleine domoor.’
Zonder een moment te aarzelen drukte Daniela Lauterbach af. Een oorverdovende knal verscheurde de stilte. Tobias voelde een harde klap en had het gevoel dat zijn borst explodeerde. Ongelovig staarde hij de arts aan, die zich alweer van hem afkeerde. Hij hoorde Amelie met schelle stem wanhopig zijn naam roepen, wilde iets zeggen, maar kreeg geen lucht. Zijn benen begaven het. Tobias Sartorius voelde niet meer dat hij tegen de granieten vloer sloeg. Om hem heen was alles zwart en doodstil.
*
Ze waren juist aan het overleggen hoe ze op het hermetisch afgesloten terrein van de Terlinden-fabriek konden komen, toen van de andere kant van de poort met grote snelheid een donkere limousine met gedoofde lichten naderde. De poort schoof geruisloos opzij. ‘Dat is hem!’ riep Pia en gaf haar collega een teken. Claudius Terlinden, die aan het stuur van zijn Mercedes zat, moest hard remmen toen twee surveillancewagens hem opeens de pas afsneden.
‘Hij zit alleen in de auto,’ stelde Bodenstein vast. Pia kwam met getrokken pistool naast hem staan en beduidde Terlinden het zijraam te laten zakken. Twee andere politiemensen zetten Pia’s bevel kracht bij door zich met hun wapens in de aanslag bij de auto op te stellen. ‘Wat wilt u van me?’ vroeg Terlinden. Hij zat stokstijf op zijn stoel, zijn handen omklemden het stuurwiel. Ondanks de kou glansde zijn gezicht van het zweet.
‘Stap uit, doe alle deuren en de kofferbak open,’ gelastte Bodenstein. ‘Waar is Tobias Sartorius?’
‘Hoe moet ik dat weten?’
‘En waar is mevrouw Lauterbach? En u stapt nu uit!’
Terlinden verroerde zich niet. In zijn opengesperde ogen stond pure paniek te lezen.
‘Hij stapt niet uit,’ klonk een stem uit het binnenste van de auto, dat door de getinte ruiten aan het oog onttrokken was. Bodenstein boog zich iets voorover en zag dat Daniela Lauterbach op de achterbank zat. En dat ze een pistool tegen Terlindens achterhoofd hield.
‘Maak meteen de weg vrij, anders schiet ik hem neer,’ dreigde ze. Bodenstein merkte dat hem nu zelf het zweet uitbrak. Hij twijfelde er niet aan dat Daniela Lauterbach het meende. De vrouw had een wapen in haar hand en had niets te verliezen – een hoogst gevaarlijke combinatie. Bij de Mercedes gingen de deuren na een paar meter rijden automatisch van binnenuit op slot, dus noch Bodenstein, noch de agenten aan de andere kant konden de deuren opentrekken om de arts te overmeesteren.
‘Ik denk dat ze het meent,’ fluisterde Terlinden schor. Zijn onderlip trilde, hij verkeerde overduidelijk in shocktoestand. Bodenstein dacht koortsachtig na. Er was weinig kans dat ze zouden ontsnappen. Met dit weer kon ook een S-klasse Mercedes met winterbanden hooguit honderdtwintig rijden.
‘Ik laat u gaan,’ zei hij ten slotte. ‘Maar zeg me eerst waar Tobias is.’
‘Waarschijnlijk bij zijn papa in de hemel,’ antwoordde Daniela Lauterbach in Terlindens plaats, en ze lachte koud.
*
Bodenstein en een surveillancewagen volgden de zwarte Mercedes over het industrieterrein en vandaar naar de B8. Intussen riep Pia via de mobilofoon versterking op, en vroeg of er een ambulance naar de fabriek kon komen. Terlinden sloeg rechts af, de vierbaans rijksweg naar de snelweg op. Al bij Bad Soden voegden zich twee surveillancewagens bij hen, een paar kilometer later nog drie. Gelukkig was de avondspits voorbij. In een file zou de zaak gemakkelijk kunnen escaleren, hoewel Daniela Lauterbach haar chauffeur niet snel tijdens de rit door het hoofd zou schieten. Bodenstein keek in zijn achteruitkijkspiegel. Intussen werden ze door twaalf dienstvoertuigen met zwaailichten gevolgd, die op alle drie de rijbanen het achteropkomende verkeer tegenhielden.
‘Ze rijden naar de stad,’ constateerde Pia toen de zwarte Mercedes bij de Eschborner Dreieck de rechterbaan aanhield. Zonder zich iets aan te trekken van het rookverbod dat voor alle dienstauto’s gold, stak ze een sigaret op. Uit de mobilofoon kwetterden allerlei stemmen hectisch door elkaar. De collega’s in Frankfurt waren op de hoogte en zouden proberen de straten vrij te houden, voor het geval Terlinden inderdaad de city in zou rijden.
‘Misschien wil ze naar het vliegveld,’ dacht Bodenstein hardop.
‘Hopelijk niet,’ antwoordde Pia, die op nieuws over Tobias Sartorius wachtte. Bodenstein wierp een snelle blik opzij op het gezicht van zijn collega, die wit zag van de spanning. Wat een dag! Nauwelijks was de enorme druk van de afgelopen weken door de ontdekking van Thies en Amelie van hen af gevallen, of de gebeurtenissen hadden elkaar in razend tempo opgevolgd. Was dat echt pas vanochtend geweest, dat hij in Nicola’s bed wakker was geworden?
‘Ze rijden naar de stad!’ riep Pia op dat moment in de mobilofoon, want Terlinden schoot rechtdoor over het Westkreuz in plaats van naar de A5 af te slaan. ‘Wat zijn ze van plan?’ ‘Ze willen ons in de binnenstad afschudden,’ vermoedde Bodenstein. De ruitenwissers zwiepten in hoog tempo over de voorruit. De sneeuw was overgegaan in striemende regen, en Terlinden reed veel sneller dan toegestaan. Er was weinig kans dat hij voor een verkeerslicht zou stoppen, en het laatste wat ze konden gebruiken was een overreden voetganger.
‘Hij rijdt nu ter hoogte van de jaarbeurs, slaat rechts de Friedrich Ebertstraat in,’ gaf Pia door. ‘Hij rijdt minstens tachtig, hou de straten vrij!’ Bodenstein moest zich concentreren. De natte rijbaan weerkaatste de rode remlichten van de auto’s aan de kant van de weg en de zwaailichten van de surveillancewagens, die inderdaad alle zijwegen hadden geblokkeerd.
‘Ik denk dat ik binnenkort een bril nodig heb,’ mompelde hij en gaf gas om Terlinden, die al voor de derde keer door rood deed, niet kwijt te raken. Wat was Lauterbach van plan? Waar wilde ze heen?
‘Heb je er al bij stilgestaan dat ze misschien...’ begon Pia, maar toen riep ze: ‘Afslaan! Rechts! Hij slaat af!’
Volledig onverwacht, zonder vaart te minderen of richting aan te geven, was Terlinden op het Plein van de Republiek de Mainzer Weg in geslagen. Bodenstein gooide het stuur eveneens naar rechts en klemde zijn tanden op elkaar toen de Opel slipte en op een haar na tegen een tram botste.
‘Verdomme, dat scheelde niet veel,’ siste hij. ‘Waar is hij naartoe? Ik zie hem niet meer!’
‘Links! Links!’ In de opwinding was Pia vergeten hoe de straat heette, hoewel ze jarenlang in het oude politiebureau pal ertegenover had gewerkt. Ze zwaaide met haar wijsvinger voor Bodensteins gezicht heen en weer. ‘Daar is hij in gereden, daar!’
‘Waar?’ klonk het uit de mobilofoon. ‘Waar zijn ze?’
‘De Ottostraat in gereden,’ antwoordde Bodenstein. ‘Ik zie ze weer. Nee, toch niet. Vervloekt!’
‘De anderen moeten rechtdoor naar het station rijden!’ schreeuwde Pia in de mobilofoon. ‘Misschien wil hij ons alleen afschudden!’
Ze boog zich voorover.
‘Rechts of links?’ riep Bodenstein toen ze de Poststraat aan de noordkant van het centraal station hadden bereikt. Hij moest hard remmen omdat er een auto snel van rechts kwam aanrijden. Hartgrondig vloekend gaf hij weer gas en besloot intuïtief links af te slaan.
‘Grote goedheid,’ zei Pia, zonder haar ogen van de straat af te wenden. ‘Ik wist niet dat je dat soort uitdrukkingen kent!’
‘Ik heb kinderen,’ antwoordde Bodenstein, die vaart minderde tot ze stapvoets reden. ‘Zie je hun auto ergens?’
‘Er staan hier honderden auto’s,’ zei Pia ontevreden. Ze had het zijraam laten zakken en tuurde het duister in. Een eindje verderop stonden surveillancewagens met pulserende zwaailichten; ondanks de stromende regen bleven er voorbijgangers staan, die nieuwsgierig hun kant op keken.
‘Daar!’ riep Pia, zo plotseling dat Bodenstein ineenkromp van schrik. ‘Daar zijn ze! Ze rijden weg van die parkeerplaats!’
Inderdaad! Het volgende moment reed de zwarte Mercedes weer voor hen en accelereerde op de Baselerstraat zo fel, dat Bodenstein de grootste moeite had om hem niet kwijt te raken. Ze raasden over het Baseler Plein en reden de Friedensbrug op, en Bodenstein zond onhoorbare schietgebedjes naar de hemel. Pia gaf onafgebroken hun positie door. Met honderdtwintig kilometer per uur jakkerde de Mercedes over de Kennedyallee, gevolgd door een colonne surveillancewagens. Intussen reden er ook collega’s vooruit, maar ze probeerden de auto niet tot stilstand te brengen.
‘Ze willen toch naar het vliegveld,’ zei Pia ter hoogte van de Niederräder paardenrenbaan. Ze had het nog niet gezegd of Terlinden trok zijn auto van rechts dwars over de drie rijstroken van de weg, schraapte over de stenen rand en begon op de tramrails even te slingeren. Terlinden draaide zo snel, dat Pia nauwelijks vlug genoeg kon praten. De surveillancewagens voor hen reden al in de Flughafenstraat en konden niet meer keren, maar Bodenstein en Pia bleven achter de Mercedes, ook toen die met een halsbrekende manoeuvre de Isenburger Schneise in vloog. Op de kaarsrechte straat gaf Terlinden vol gas, de zware Mercedes slingerde en belandde op de andere weghelft. Bodenstein trapte zo hard op de rem dat ook zijn auto begon te glijden. Had Lauterbach haar gijzelaar misschien in volle vaart neergeschoten?
‘De achterband is geklapt!’ riep Pia, die meteen snapte wat er aan de hand was. ‘Nu komen ze niet ver meer!’
En inderdaad – Terlinden gaf na zijn razende, waanzinnige rit braaf de richting aan en sloeg links af de Oberschweinweg in. Hij sukkelde met veertig door het woud, passeerde de spoorwegovergang en kwam uiteindelijk een paar honderd meter verder op de parkeerplaats in het bos tot stilstand. Bodenstein stopte eveneens; Pia sprong uit de auto en beduidde haar collega’s in de surveillanceauto’s een cirkel om de Mercedes te vormen. Daarna stapte ze weer in. Via de mobilofoon gaf Bodenstein instructie in de auto’s te blijven. Daniela Lauterbach was nog altijd bewapend; hij wilde geen onnodig risico lopen en het leven van zijn collega’s niet op het spel zetten, temeer omdat er algauw een mobiel bijstandsteam zou arriveren. Maar opeens ging de deur aan de bestuurderskant van de Mercedes open. Bodenstein hield zijn adem in en kwam overeind. Terlinden stapte uit. Hij wankelde, hield zich aan het geopende portier vast en keek om zich heen. Toen stak hij zijn handen in de lucht. Hij stond onbeweeglijk in het licht van de schijnwerpers.
‘Wat is daar aan de hand?’ klonk het onduidelijk uit de ontvanger.
‘Hij is gestopt en is uitgestapt,’ zei Bodenstein. ‘We verlaten nu de auto.’
Hij knikte naar Pia, ze stapten uit en liepen naar Terlinden toe. Pia hield haar wapen op de Mercedes gericht, klaar om bij de geringste beweging te schieten.
‘U hoeft op niemand te schieten,’ zei Claudius Terlinden en liet zijn armen zakken. Pia’s zenuwen waren tot het uiterste gespannen toen ze de achterdeur van de Mercedes opentrok en haar wapen naar binnen richtte. De spanning viel van haar af en sloeg om in grenzeloze teleurstelling. De achterbank was leeg.
*
‘Ze stond opeens voor me in mijn kantoor en bedreigde me met een pistool.’ Claudius Terlinden sprak hortend en stotend. Hij zat ineengedoken met een bleek gezicht aan de smalle tafel in een van de politiebussen; blijkbaar verkeerde hij in een ernstige shock.
‘Verder,’ zei Bodenstein. Terlinden wilde met een hand over zijn gezicht gaan, maar herinnerde zich dat hij handboeien droeg. Ondanks zijn nikkelallergie, dacht Pia cynisch, en nam hem koel op.
‘Ze... ze dwong me de kluis te openen,’ vervolgde Terlinden met trillende stem. ‘Ik kan me niet goed meer herinneren wat er is gebeurd. Beneden in de hal dook Tobias ineens op. Met het meisje. Hij...’
‘Met welk meisje?’ onderbrak Pia hem.
‘Met die... die... ik kan me haar naam niet herinneren.’
‘Amelie?’
‘Ja. Ja. Zo heet ze, geloof ik.’
‘Goed. Ga door.’
‘Daniela heeft Tobias in koelen bloede neergeschoten. Toen dwong ze me in de auto te stappen.’
‘Wat gebeurde er met Amelie?’
‘Weet ik niet.’ Terlinden haalde zijn schouders op. ‘Ik weet helemaal niets meer. Ik ben alleen maar gereden, steeds verder. Zoals ze me heeft bevolen.’
‘En bij het centraal station is ze uitgestapt,’ zei Bodenstein.
‘Ja. Ze riep: nu rechts! En toen: nu links! Ik heb precies gedaan wat ze heeft gezegd.’
‘Kan ik begrijpen.’ Bodenstein knikte, toen boog hij voorover en zijn stem werd scherp. ‘Maar wat ik niet begrijp is waarom u niet al bij het station bent gestopt! Waarom dan nog die levensgevaarlijke achtervolging door de stad? Beseft u wel dat er gemakkelijk een ongeluk had kunnen gebeuren?’
Pia beet op haar onderlip en verloor Terlinden niet uit het oog. Net toen Bodenstein zich naar haar omdraaide, maakte Claudius Terlinden een fout. Hij deed iets wat iemand met een zware shock nooit zou doen: hij keek op zijn horloge.
‘U liegt alsof het gedrukt staat!’ snauwde Pia woedend tegen hem. ‘Allemaal doorgestoken kaart! U wilt alleen tijd winnen! Waar is Lauterbach naartoe?’
Terlinden probeerde zijn rol nog een paar minuten vol te houden, maar Pia zat hem op zijn huid.
‘U hebt gelijk,’ bekende hij ten slotte. ‘We wilden er samen vandoor gaan. Het vliegtuig vertrekt om kwart voor twaalf. Als u voortmaakt krijgt u haar misschien nog te pakken.’
‘Waarheen? Waar wilde u naartoe vliegen?’ Pia moest zich inhouden om de man niet bij zijn schouders te pakken en door elkaar te rammelen. ‘Doe uw mond open! Die vrouw heeft iemand neergeschoten! Dat noemen wij moord. En als u nu niet eindelijk de waarheid vertelt, dan bent u er ook bij, dat zweer ik u! Dus, komt er nog wat van? Welke vlucht wil Daniela Lauterbach nemen? En onder welke naam?’
‘Die naar São Paulo,’ fluisterde Terlinden en sloot zijn ogen. ‘Als Consuela la Roca.’
*
‘Ik rij naar het vliegveld,’ zei Bodenstein buiten voor de politiebus. ‘Jij gaat verder met Terlinden.’
Pia knikte. Het maakte haar nerveus dat ze niets van haar collega’s in Altenhain had gehoord. Hoe was het met Amelie? Had Lauterbach het meisje ook neergeschoten? Ze vroeg een van de agenten naar Amelie te informeren en klom weer in de volkswagenbus.
‘Hoe kon u dat doen?’ vroeg Pia. ‘Het scheelde een haar of Daniela Lauterbach had uw zoon Thies vermoord, nadat ze hem jarenlang had volgepompt met drugs!’
Terlinden deed even zijn ogen dicht.
‘U begrijpt dat toch niet,’ zei hij vermoeid en draaide zijn hoofd weg.
‘Legt u het me dan maar uit,’ zei Pia gebiedend. ‘Leg maar eens uit waarom Daniela Lauterbach Thies zo heeft mishandeld en de oranjerie heeft aangestoken.’
Claudius Terlinden opende zijn ogen weer en staarde Pia aan. Eén minuut verstreek, een tweede.
‘Ik werd verliefd op Daniela toen mijn broer haar voor het eerst mee naar huis nam,’ zei hij opeens. ‘Dat was op een zondag, 14 juni 1976. Het was liefde op het eerste gezicht. Toch is ze een jaar later met mijn broer getrouwd, hoewel ze totaal niet bij elkaar pasten. Ze waren doodongelukkig samen. Daniela had veel succes in haar beroep, mijn broer stond in haar schaduw. Hij sloeg haar steeds vaker, ook ten overstaan van het personeel. In de zomer van 1977 had ze een miskraam, een jaar later een tweede en toen nog een derde. Mijn broer wilde een erfgenaam, was woedend en gaf haar de schuld. Toen mijn vrouw dan ook nog een tweeling baarde, twee zoons, was de ellende compleet.’
Pia luisterde zwijgend en hoedde zich ervoor hem te onderbreken.
‘Misschien zou Daniela van hem zijn gescheiden, maar een paar jaar later kreeg mijn broer kanker. Ongeneeslijk. Vanwege zijn toestand wilde ze niet meer bij hem weg. Mei 1985 overleed hij.’
‘Kwam dat even goed uit voor jullie,’ merkte Pia sarcastisch op. ‘Maar dat verklaart niet waarom u haar wilde helpen vluchten, hoewel die vrouw Amelie en Thies had ontvoerd en in een kelder had opgesloten. Als we die twee niet toevallig hadden gevonden, zouden ze zijn verdronken, want mevrouw Lauterbach had de kelder onder laten lopen.’
‘Waar hebt u het over?’ Claudius Terlinden keek geïrriteerd op.
Opeens daagde het Pia dat Terlinden misschien werkelijk niet wist wat Daniela Lauterbach had gedaan. Hij was voorheen in het ziekenhuis op weg naar zijn zoon geweest, maar had hem door het tragische incident waarschijnlijk niet gesproken. Afgezien daarvan zou Thies zijn vader waarschijnlijk nauwelijks iets hebben kunnen vertellen. Dus deed Pia Claudius Terlinden haarfijn uit de doeken hoe Daniela Lauterbach had geprobeerd Amelie en Thies op laaghartige wijze te vermoorden.
‘Dat is niet waar,’ fluisterde hij keer op keer met groeiende verbijstering.
‘Toch wel. Daniela Lauterbach wilde Thies vermoorden, omdat hij getuige was geweest van de moord op Stefanie Schneeberger door haar man. En Amelie moest dood omdat ze via Thies achter dat geheim was gekomen.’
‘Grote god!’ Terlinden sloeg beide handen voor zijn gezicht.
‘Het lijkt me dat u uw grote liefde niet erg goed heeft gekend, voor het geval u inderdaad met haar had willen vluchten.’ Pia schudde haar hoofd.
Terlinden staarde voor zich uit.
‘Idioot dat ik ben. Het is allemaal mijn schuld! Ikzelf heb Albert Schneeberger destijds dat huis aangeboden.’
‘Wat heeft Schneeberger ermee te maken?’
‘Die Stefanie heeft Thies het hoofd compleet op hol gebracht. Hij was gek op haar, en op een gegeven moment heeft hij dan gezien hoe ze met Gregor... nou ja... u weet wel. Hij kreeg een woedeaanval en ging Gregor te lijf, en we moesten hem naar een inrichting brengen. Een week voor het ongeluk kwam hij weer naar huis. Hij was heel stabiel. De medicijnen hadden geweldig geholpen. En toen heeft Thies gezien dat Gregor Stefanie doodsloeg.’
Pia’s adem stokte, bijna viel haar mond open.
‘Gregor wilde weglopen, maar op dat moment stond Thies opeens voor hem. Hij stond daar gewoon, staarde hem aan en zei geen woord, zoals gewoonlijk. Gregor rende in paniek naar huis, hij heeft gehuild als een baby.’ In Terlindens stem klonk een ondertoon van minachting. ‘Daniela belde me, we ontmoetten elkaar bij Sartorius’ schuur. Thies zat naast het dode meisje. Mij leek het op dat moment het beste om het lijk ergens te verstoppen. Op dat moment wilde me alleen de oude bunker onder de oranjerie te binnen schieten. Maar het lukte ons niet om Thies weg te sturen. Hij hield Stefanies hand krampachtig vast. Toen kwam Daniela op het idee hem te zeggen dat hij op Stefanie moest passen. Het was niet zonder risico, maar het lukte. Elf jaar lang. Tot Amelie verscheen. Dat nieuwsgierige krengetje heeft alles kapotgemaakt.’
Al die jaren hadden hij en Daniela Lauterbach de waarheid over Laura en Stefanie geweten en gezwegen. Hoe konden ze met die vreselijke wetenschap leven?
‘En wie, dacht u,’ vroeg Pia, ‘had het meisje en uw zoon ontvoerd?’
‘Nadja,’ antwoordde Claudius Terlinden mat. ‘Ik had haar op de avond dat Gregor Stefanie had doodgeslagen in de schuur gezien, maar het aan niemand verteld.’
Hij slaakte een diepe zucht.
‘Later heb ik er met haar over gepraat,’ ging hij verder. ‘Ze was heel redelijk, en toen ik via een oude vriend een contact bij de televisie voor haar had geregeld, beloofde ze me dat ze er geen woord over zou zeggen. Ze vertrok uit Altenhain, wat ze altijd al van plan was geweest, en had een grote carrière. Daarmee was de rust weergekeerd. Alles was in orde.’ Hij wreef in zijn ogen. ‘Er zou niets zijn gebeurd als iedereen zich aan de spelregels had gehouden.’
‘Mensen zijn geen schaakstukken,’ zei Pia op scherpe toon.
‘In feite wel,’ sprak Terlinden haar tegen. ‘De meeste mensen zijn gelukkig en tevreden als iemand hen ontheft van de verantwoordelijkheid voor hun armzalige bestaan en de beslissingen neemt waar ze zelf niet toe in staat zijn. Iemand moet het overzicht houden, aan de touwtjes trekken als het nodig is. En die iemand ben ik.’ Er verscheen een glimlach op zijn gezicht, met een zweem van trots.
‘Dat klopt niet,’ zei Pia, die nu begreep hoe alles in elkaar zat, nuchter. ‘Niet u, maar Daniela Lauterbach trekt aan de touwtjes. U was ook maar een pion in haar schaakspel, die ze naar believen heen en weer heeft geschoven.’
Terlindens glimlach verdween.
‘U mag hopen dat mijn chef haar op het vliegveld inrekent. Anders bent u de enige die vette krantenkoppen krijgt en levenslang de gevangenis in draait.’
*
‘Niet te geloven.’ Ostermann schudde zijn hoofd en keek Pia aan. ‘Als ik het goed begrijp, behoort Tobias’ moeder rechtens half Altenhain toe.’
‘Precies.’ Pia knikte. Voor hen op tafel lagen de drie pagina’s van het testament van Wilhelm Terlinden, opgesteld en notarieel vastgelegd op 25 april 1985, waarin hij zijn echtgenote Daniela Lauterbach, geboren Kroner, en zijn broer Claudius Paul Terlinden onterfde. Amelie had een dikke envelop met het document aan een collega gegeven voor ze in de ambulance was gestapt die Tobias Sartorius naar het ziekenhuis bracht. De jonge man had een geluk bij een ongeluk gehad, want vanwege de geringe vuurkracht was het wapen dat Daniela Lauterbach op hem had afgevuurd niet dodelijk geweest. Toch had Tobias heel veel bloed verloren, en ook na de spoedoperatie was hij nog niet buiten levensgevaar.
‘Ik begrijp niet helemaal waarom het testament van Wilhelm Terlinden in bezit van Hartmut Sartorius was,’ zei Pia. ‘Het werd maar een paar weken voor zijn dood opgesteld.’
‘Waarschijnlijk was hij er toen pas achter gekomen dat ze hem allebei jarenlang hadden bedrogen.’
‘Hm.’ Pia onderdrukte met moeite een geeuw. Ze had alle besef van tijd verloren, was doodmoe en opgewekt tegelijk. Tobias en zijn gezin waren het slachtoffer van smerige intriges, geldzucht en machtshonger geworden, maar dankzij het testament dat Hartmut Sartorius had bewaard, lag er voor Tobias en zijn moeder in financieel opzicht tenminste een enigszins rooskleurige toekomst in het verschiet.
‘Kom op, wegwezen,’ zei Ostermann tegen Pia. ‘Die papierwinkel kan wel tot morgen wachten.’
‘Waarom heeft Hartmut Sartorius er zelf eigenlijk nooit voor gezorgd dat het testament van kracht werd?’ vroeg Pia.
‘Misschien was hij bang voor de gevolgen, of had hij zelf iets te verbergen. Op een of andere manier heeft hij de hand op dat testament weten te leggen, en beslist niet op een legale manier,’ antwoordde Ostermann. ‘Bovendien gelden er in zo’n dorp andere wetten. Ik ken dat.’
‘Hoezo?’
Ostermann grijnsde en kwam overeind.
‘Je wilt toch niet om half vier ’s nachts mijn levensverhaal horen, is het wel?’
‘Half vier? Mijn god...’ Pia gaapte en rekte zich uit. ‘Wist je dat Franks vrouw bij hem is weg is? En dat Hasse met de minister van Cultuur bevriend is?’
‘Het eerste wel, het laatste niet,’ zei Ostermann en zette zijn computer uit. ‘Waarom vraag je dat?’
‘Ik weet het ook niet.’ Pia haalde nadenkend haar schouders op. ‘We brengen meer tijd door met onze collega’s dan met onze partners en toch weten we niets van elkaar. Waarom is dat zo?’
Haar gsm liet de speciale beltoon horen die ze voor Christoph had gereserveerd. Hij wachtte beneden op de parkeerplaats op haar. Pia stond kreunend op en reikte naar haar tas.
‘Dat vreet echt aan me.’
‘Niet te filosofisch worden, hoor,’ zei Ostermann vanuit de deuropening. ‘Morgen vertel ik alles over me wat je weten wilt.’
Pia glimlachte vermoeid.
‘Echt alles?’
‘Natuurlijk.’ Ostermann drukte op het lichtknopje. ‘Ik heb niets te verbergen.’
*
Tijdens de korte rit van Hofheim naar Unterliederbach vielen Pia’s ogen dicht van vermoeidheid. Ze merkte niet dat Christoph uitstapte om de poort naar het erf open te doen. Toen hij zacht aan haar schouder schudde en haar wang kuste, sloeg ze verward haar ogen op.
‘Zal ik je het huis in dragen?’
‘Liever niet.’ Pia gaapte en grijnsde tegelijk. ‘Dan moet ik de voederzakken volgende week zelf sjouwen, omdat jij je een breuk hebt getild.’
Ze stapte uit en wankelde naar de voordeur. De honden begroetten haar met vrolijk geblaf en wensten even te worden geaaid. Pas toen Pia zich van haar jas ontdeed en haar laarzen van haar voeten trok, schoot haar de afspraak met de dienst bouw- en woningtoezicht te binnen.
‘Wat is daar eigenlijk uit gekomen?’ vroeg ze. Christoph deed het licht in de keuken aan.
‘Niet veel goeds, helaas,’ antwoordde hij ernstig. ‘Er zijn nooit vergunningen afgegeven voor het huis of de schuur. En het is zo goed als onmogelijk een vergunning achteraf te krijgen, vanwege de hoogspanningskabels.’
‘Dat kan toch niet waar zijn!’ Pia had het gevoel dat de grond onder haar voeten wegzakte. Dit hier was haar huis, haar thuis! Waar moest ze met al haar dieren naartoe? Ze staarde Christoph gechoqueerd aan. ‘En nu? Wat gebeurt er nu?’
Hij ging naar haar toe, nam haar in zijn armen.
‘De sloopvergunning blijft bestaan. Met een bezwaarschrift kunnen we de zaak nog wat rekken, maar niet eeuwig. Bovendien is er nog een probleempje.’
‘O, alsjeblieft niet,’ mompelde Pia, de tranen nabij. ‘Wat nu weer?’
‘Eigenlijk heeft de deelstaat Hessen de eerste optie op koop van het perceel, omdat hier ooit een afrit van de snelweg aangelegd moet worden,’ zei Christoph.
‘Geweldig. Dan word ik ook nog onteigend!’ Pia maakt zich uit zijn omhelzing los en ging aan de keukentafel zitten. Een van de honden stootte haar aan met zijn neus, en ze aaide gedachteloos zijn kop. ‘Al het geld is weg!’
‘Nee, nee, luister naar me.’ Christoph ging tegenover haar zitten en pakte haar hand. ‘Er is namelijk goed nieuws. Jij hebt drie euro per vierkante meter betaald. De deelstaat betaalt vijf.’
Pia keek ongelovig op.
‘Hoe weet je dat?’
‘Tja, ik ken een paar mensen. En ik heb vandaag veel gebeld.’ Christoph glimlachte. ‘Intussen ben ik iets interessants aan de weet gekomen.’
Toen moest ook Pia glimlachen.
‘Jou kennende heb je al een nieuwe plek gevonden.’
‘Je kent me uitstekend, moet ik zeggen,’ zei Christoph geamuseerd, maar toen werd hij ernstig. ‘Het zit zo: de veearts die vroeger onze beesten in de dierentuin heeft verzorgd, wil zijn voormalige paardenkliniek in de Taunus verkopen. Een tijdje terug heb ik het pand een keer bekeken, omdat we een plek zochten waar de dieren in quarantaine konden blijven. Daar is het object niet geschikt voor, maar... voor jou en mij en voor je dieren is het een droom. Ik heb vandaag de sleutel gehaald. Als je wilt, kunnen we er morgen heen rijden, hm?’
Pia keek in zijn donkere ogen. Opeens merkte ze dat er een diep, warm geluksgevoel bij haar opkwam. Wat er ook mocht gebeuren – zelfs als ze het huis moest afbreken en de Birkenhof moest verlaten – ze was niet alleen. Christoph steunde haar zoals Henning nooit had gedaan. Hij zou haar nooit in de steek laten.
‘Dank je wel,’ zei ze zacht en strekte haar hand naar hem uit. ‘Bedankt, schat van me. Je bent gewoon ongelooflijk.’
Hij pakte haar hand en legde die tegen zijn ruwe wang.
‘Ik doe het alleen maar omdat ik bij je wil intrekken,’ zei hij glimlachend. ‘Je begrijpt zeker wel dat je niet zo snel meer van me afkomt.’
Pia kreeg een brok in haar keel.
‘Hopelijk nooit meer,’ fluisterde ze, en ze glimlachte ook.