Hoofdstuk 1
Alweer rood! Voor de veertigste keer trapte Kelsi Reed op haar rem. Zodra ze stilstond, pakte ze de kam van de lege passagiersstoel naast haar.
Waarschijnlijk zouden de meeste vrouwen die vandaag een afspraak hadden in het luxueuze beautycentrum eruitzien alsof ze rechtstreeks uit een of ander kuuroord kwamen, compleet met een perfect kapsel en een duur parfum. Zelf had ze die dag haar haar nog niet eens gekamd, en ze droeg ook geen make-up. Ze had maar net de tijd gehad om te douchen en haar jurk over haar nog half natte lichaam aan te schieten.
Als ze gisteravond laat niet achter haar bureau in slaap was gevallen om een opdracht af te krijgen, als ze toen niet met haar haar in een kleverig energiedrankje had gelegen en vanmorgen alles had moeten uitspoelen, zou ze meer tijd hebben gehad. Maar dat was nu eenmaal niet zo.
Ook los van al die tegenslag had ze helemaal geen zin in vandaag. Ze had hoofdpijn, elk stoplicht in Christchurch zat tegen, en een schoonheidsbehandeling was wel het laatste waar je haar een plezier mee kon doen.
Haar baas en collega’s, allemaal mannen, hadden dit dagje voor haar geboekt als blijk van waardering voor haar harde werk de laatste tijd. Ze hadden het ook al betaald, dus ze voelde zich min of meer verplicht om echt te gaan, ook al hield ze totaal niet van plekken waar alleen maar mooie vrouwen kwamen. Dat kwam omdat zijzelf dat zo overduidelijk niet was. Met haar geringe lengte, haar jongensachtige postuur en haar bleke huid zag ze er verschrikkelijk uit, als een echte freak. Erg genoeg om tijdens haar hele schooltijd gepest te worden. Zelfs haar vader had niets van haar willen weten, wat echt belachelijk was gezien het feit dat ze haar dunne bleke huid van zijn kant van de familie had geërfd.
Haar minderwaardigheidscomplex had een dieptepunt bereikt toen ze erin had toegestemd om zich door een vriendje te laten meenemen naar zowel een kapper als verschillende kledingzaken, zodat ze er net ietsje minder erg uitzag. Toch was ze nog steeds niet knap genoeg voor hem geweest, want een tijdje later had hij het uitgemaakt. Nu, jaren later, snapte ze niet hoe ze ooit een man zoveel zeggenschap over haar uiterlijk had kunnen geven.
Nadat ze had besloten geen enkele moeite meer te doen om aan het heersende schoonheidsideaal te voldoen, was ze min of meer met haar uiterlijk in het reine gekomen. Als mensen vonden dat ze er eng uitzag, zou ze er nog een schepje bovenop doen en hun laten zien hoe een echte freak eruitzag. Vanaf dat moment had ze haar bleke huid met make-up nog bleker gemaakt, was ze aparte, verhullende kleding gaan dragen en had ze contactlenzen in alle mogelijk kleuren besteld. Als een man ooit naar haar zou verlangen, zou dat komen omdat hij zelf al net zo vreemd was, of omdat hij uiterlijk totaal onbelangrijk vond en op haar intelligentie, fascinerende persoonlijkheid of gevoel voor humor viel.
Maar die man moest ze nog tegenkomen. Niet dat ze smachtend op hem wachtte, want ze had het veel te druk met haar werk, maar het gebrek aan mannelijke belangstelling was niet bepaald vleiend. Wat ook niet hielp, was dat haar collega’s allemaal traditioneel ingestelde mannen waren die op vrouwen met grote borsten en ronde billen vielen. Het soort vrouw dat de heldin was in de computerspelletjes waar ze altijd mee bezig waren. Het soort vrouw dus dat in het echt niet eens bestond. Ze was al geen partij voor vrouwen van vlees en bloed, laat staan voor al die supervrouwen van het beeldscherm, dus probeerde ze er al niet eens meer knap uit te zien.
Dit alles ontging haar collega’s echter volkomen. Die dachten dat elke vrouw niets liever wilde dan een dagje verwennerij in een beautycentrum. Ze wist dat het goed bedoeld was, maar ze vond het vreselijk. Het deed haar denken aan dat vriendje dat haar had meegenomen naar de kapper en naast de stoel was blijven staan om de kapper aanwijzingen te geven hoe hij moest knippen opdat zij er volgens hem iets acceptabeler uit zou zien.
Toch had ze het hart niet gehad om vandaag voor de eer te bedanken. Het was een uiterst exclusief beautycentrum. Ze mocht de hele dag kiezen uit allerlei behandelingen, en dat moest haar collega’s een fortuin hebben gekost. Het zou ondankbaar zijn om niet te gaan. Maar, zo had ze zichzelf opgebeurd, waarschijnlijk lukte het wel om alle schoonheidsbehandelingen achterwege te laten en haar dag te vullen met massages en een professionele ontharing. Op die manier had ze er misschien toch nog wat aan.
Die ochtend was ze met lood in haar schoenen in de auto gestapt en op weg gegaan. En nu dreigde ze te laat te komen door die verdraaide stoplichten. Verdorie! Ze had haar kleding aangepast in een poging er vandaag zo normaal mogelijk uit te zien, maar met haar warrige, klittende haar zou ze nog steeds volkomen uit de toon vallen naast alle andere vrouwen die daar kwamen.
Ze reed honderd meter door en moest toen opnieuw voor een stoplicht wachten. Geërgerd bracht ze haar arm omhoog en stak de kam in de grootste klit op haar achterhoofd, die ze vervolgens hardhandig probeerde te ontwarren. Ze haatte haar dikke krullen, die elk normaal kapsel onmogelijk maakten. Waarom leek het altijd alsof zij een vogelnest in plaats van haar op haar hoofd had? Tranen van pijn sprongen haar in de ogen toen ze in het wilde weg aan de klit trok. Verdorie! Woedend gaf ze zo’n ruk aan de kam dat haar hele lichaam een sprongetje maakte. Daardoor gleed haar voet van het rempedaal en schoot de auto schokkend een halve meter naar voren.
Recht tegen een voetganger die op dat moment overstak.
Kelsi’s hart sloeg een slag over. Ze hoorde een gedempte vloek en haar eigen gegil. In een reflex trok ze aan de handrem en wist de auto tot stilstand te brengen. Met beide handen krampachtig om het stuur geklemd bleef ze een seconde doodstil zitten, terwijl haar maag zich dreigde om te draaien van de schrik. De dreiging over te moeten geven deed haar het portier opengooien en haar veiligheidsgordel losrukken.
Ze schoot de auto uit, om trillend van angst naar de voorkant van de auto te lopen, doodsbang voor wat ze daar zou aantreffen. Haar knieën begaven het bijna. Zou ze iemand hebben doodgereden?
‘Gaat het?’ vroeg ze in paniek. ‘O, lieve help! Ben je gewond? Gaat het?’
De man kwam overeind. ‘Ja, het gaat.’
Hij was lang, en zijn blauwe ogen stonden alert. De lenigheid waarmee hij overeind kwam, verbaasde haar. Hij had wel dood of levensgevaarlijk gewond kunnen zijn.
Vervuld van afschuw over haar roekeloze gedrag van daarnet, schudde ze haar hoofd. ‘Ik zag je niet.’ Haar stem trilde.
‘Het voetgangerslicht stond anders op groen,’ zei hij droog.
‘Je was er zomaar ineens.’ Opnieuw schudde ze vol ongeloof haar hoofd. Hoe had ze deze man over het hoofd kunnen zien? Hij was ruim een meter tachtig. Als ze hém al niet had opgemerkt, wie had ze dan nog meer over het hoofd gezien? Lag er soms nog iemand onder de auto? Iemand met wie het minder goed was afgelopen? Doodsbang bukte ze zich en keek onder de bumper, tussen de wielen.
‘Met je auto is niets aan de hand, hoor.’ De man begreep haar bezorgdheid verkeerd.
‘Ik kijk ook niet naar mijn auto,’ zei ze gedecideerd, ‘ik kijk of ik niemand anders heb geraakt. Liep jij hier alleen?’
‘Ja.’
‘Gelukkig.’ Te laat besefte ze dat hij dat waarschijnlijk niet wilde horen. ‘Ik bedoel… Niet gelukkig voor jou, natuurlijk, maar… Weet je zeker dat het wel gaat en dat je niets hebt?’
‘Mij mankeert niets.’ Hij lachte zowaar. ‘Misschien moet je je auto even aan de kant zetten. Je houdt het hele verkeer op.’
Verdwaasd draaide ze zich om, om te ontdekken dat er een hele rij auto’s stond te wachten. Met moeite kon er af en toe een langs. Maar dat was op zich niet zo erg. Wat gaf het nou als je even moest wachten, in vergelijking met een ongeluk veroorzaken? Ze draaide zich weer om naar haar slachtoffer. ‘Het gaat dus echt wel?’
Hij wees naar het trottoir. ‘Zullen we daar verder praten? Hier staan we nogal gevaarlijk.’ Hij voegde de daad bij het woord en liep naar de stoep.
Meteen zag ze dat hij hinkte.
‘O nee!’ riep ze geschrokken uit. ‘Je loopt mank! Waar heb ik je geraakt? Waar doet het pijn?’
‘Ik heb last van mijn knie.’
‘Je knie?’ Haar stem klonk zo hoog en schril dat normaal gesproken alleen honden erop zouden reageren. ‘Misschien heb ik je knie wel verbrijzeld!’ Meteen knielde ze bij zijn been om de schade te inspecteren. Ze had verwacht een bloederige wond te zien, maar zijn korte broek, die net over zijn knieën viel, toonde geen bloedsporen. In plaats daarvan zag ze prachtig gebruinde, gespierde kuiten. Waarschijnlijk was er dan inwendig iets aan de hand. Ze stak haar hand uit om zijn broekspijp iets omhoog te schuiven.
Prompt deed hij een stap naar achteren, zodat zijn been buiten haar bereik kwam te staan. ‘Nee, laat maar.’ Hij legde een hand om haar bovenarm en trok haar voorzichtig overeind.
Aarzelend stond ze op. ‘Weet je het zeker?’ Ze rilde. Dit was het eerste ongeluk dat ze ooit had veroorzaakt, en het hakte er flink in. ‘Je kunt beter even naar een dokter gaan. Nee, wacht, ík zal je wel naar een dokter brengen.’
‘Ik heb geen dokter nodig,’ zei hij resoluut. ‘Maar jij misschien wel, want je ziet lijkbleek.’
Ze reageerde niet op wat hij zei, maar sloeg een hand voor haar mond van schrik. ‘Je had wel dood kunnen zijn.’
‘Had gekund, maar dat is allemaal niet gebeurd,’ zei hij monter.
Ze staarde hem aan. Pas nu drong ten volle tot haar door hoe vreselijk dit had kunnen aflopen.
Hij legde zijn handen stevig op haar schouders. ‘Er is niets aan de hand. Er is niets gebeurd,’ zei hij, waarbij hij elk woord zorgvuldig articuleerde, zodat het goed tot haar zou doordringen.
Ze slikte. Hij had niets, zei hij. Zijn greep was in ieder geval stevig, daar mankeerde niets aan. Misschien was het inderdaad met een sisser afgelopen.
‘Had je haast?’ vroeg hij. ‘Moest je ergens naartoe?’
Het dagje in het beautycentrum schoot haar weer te binnen. ‘O, ja, maar dat is niet belangrijk meer.’ Dat was het ook niet, en bovendien was ze nu toch al veel te laat. ‘Ik breng jou wel even weg.’ Ze opende het portier aan de passagierskant. ‘Het spijt me heel erg dat ik je heb aangereden en dat je nu mank loopt. Natuurlijk breng ik je even naar waar je naartoe had gewild, maar misschien is het toch verstandiger om daarvoor even langs een dokter te gaan.’ Ze gaf hem een duwtje in de richting van de auto.
Hij bleef onbewogen staan.
‘Sorry,’ zei ze, plotseling niet op haar gemak. Onzeker keek ze hem aan, en toen ze in die blauwe ogen keek, leek het alsof haar wereld stilstond. Zijn ogen waren hemelsblauw en straalden een warme intensiteit uit. Ze dacht aan zomerse dagen, aan hitte en seks, en kon amper nog ademhalen.
Dit was krankzinnig, hield ze zichzelf voor. Snel keek ze van hem weg. Wat bezielde haar? Het leek wel alsof ze nog nooit eerder een man had gezien.
Niet zó’n man, in ieder geval. Haar collega’s waren uitgezakt en hadden stuk voor stuk een buikje. Natuurlijk was het een cliché, maar mannen in de ICT waren niet bepaald de aantrekkelijkste.
De man die hier voor haar stond, zat beslist niet de hele dag achter de computer. Hij was gebruind en gespierd. Zijn donkerbruine haar had hier en daar een paar lichtere, door de zon gebleekte lokken. Een van die lokken hing over zijn voorhoofd, en ze moest zich inhouden om die niet uit zijn gezicht te strijken.
Hij was geweldig. Eén brok energie. Fit en vitaal.
‘Weet je wat? Ik breng jou wel even weg,’ zei hij vriendelijk.
Ze rilde. ‘Wat zeg je?’
‘Dat ik jou wel even wegbreng, met je eigen auto. Volgens mij heeft dit jou veel meer aangegrepen dan mij. Stap maar in. Ik rij wel.’
Nu was hij nota bene háár aan het geruststellen, in plaats van andersom! Maar zij hoefde helemaal niet gerustgesteld te worden; zij had immers niets.
Voor ze het wist, had hij haar echter, met zijn hand op haar onderrug, naar de passagiersstoel gedirigeerd. Zodra ze zat, sloot hij het portier. Met lede ogen zag ze hem voor de auto langs hinken, om daarna achter het stuur plaats te nemen. Dit was belachelijk. Hier kon ze toch onmogelijk mee akkoord gaan?
‘Ben je wel in staat om te rijden?’ vroeg ze zodra hij zat.
Lachend knikte hij. ‘Ja hoor, ik wel.’
Waarschijnlijk waren het pure zenuwen, maar nu ze hem met opgetrokken knieën achter haar stuur zag zitten, schoot ook zij in de lach. Zij zette haar stoel altijd zo ver mogelijk naar voren, anders konden haar voeten niet bij de pedalen. Hij moest de stoel echter juist zo ver mogelijk naar achteren schuiven. En dan nog leek hij veel te groot voor haar autootje.
‘Hoe heet je?’ Het volgende ogenblik boog hij zich naar haar toe en was zijn gezicht verschrikkelijk dichtbij.
Ze schrok er niet van. Integendeel, het was heerlijk om dat mooie, symmetrische gezicht met die blauwe ogen van dichtbij te kunnen bekijken. Met zijn geprononceerde kaaklijn en blinkend witte tanden was hij het toonbeeld van mannelijke kracht.
Zou hij haar kussen? Zou ze zich door hem laten kussen?
Ja, natuurlijk zou ze zich door hem laten kussen, ook al was hij een volslagen vreemde. Gefascineerd keek ze hem in de ogen, ogen die lachten en die vol mogelijkheden leken te zitten. Ogen waarin allerlei hemelse beloften lagen besloten.
Ze hoorde iets bij haar oor en werd vuurrood. Hij had zich alleen maar naar haar toe gebogen om haar gordel vast te maken. Natuurlijk had hij haar niet willen kussen. Mannen zoals hij hadden de vrouwen voor het uitzoeken en kusten natuurlijk ook alleen maar de mooiste exemplaren.
Beschaamd leunde ze achterover. Misschien was het niet eens zo’n gek idee om hem te laten rijden, want zij was duidelijk niet zichzelf.
Hij startte de motor en voegde in in het verkeer. ‘Hoe heet je?’ vroeg hij opnieuw.
‘Kelsi.’
‘Hallo, Kelsi. Ik ben Jack Greene.’
‘Hallo.’ Wat een wonderlijke situatie! Hoewel ze dol was op surrealisme als kunststroming, was haar leven nooit surrealistisch geweest. Behalve nu dan, nu ze in haar eigen auto zat, met achter het stuur een knappe man die ze net had aangereden.
‘Kom je alweer een beetje bij?’ vroeg hij.
‘Ja. Het spijt me zo!’ Het drong tot haar door dat zijn aanwezigheid haar nog meer van haar stuk bracht dan het ongeluk had gedaan. Zijn nabijheid en zijn verrukkelijke lichaam maakten haar helemaal van streek. ‘En hoe gaat het met jou? Is er echt niets met je aan de hand?’
Hij zuchtte theatraal. ‘Begin nou niet weer, alsjeblieft.’
Ze knikte. Natuurlijk had hij gelijk; ze gedroeg zich belachelijk. Precies zoals je je tijdens een noodsituatie niet moest gedragen.
‘Ik weet hier in de buurt een cafeetje waar ze heerlijke koffie hebben. Zullen we daar even wat gaan drinken?’
Koffie, dát moest het zijn! Ze had de hele ochtend nog geen koffie gehad, en voor een koffieverslaafde zoals zij was dat een ramp. Geen wonder dat ze zich de hele tijd zo vreemd en bibberig voelde. ‘Graag,’ antwoordde ze daarom.
Hij sloeg een zijstraat in en parkeerde op een plek die voor de klanten van een buitensportwinkel was gereserveerd.
‘Hier mag je niet staan,’ zei ze, bang dat hij door haar toedoen ook nog eens een bon zou krijgen.
‘O, ze vinden het helemaal niet erg dat ik hier even sta,’ zei hij nonchalant.
Ze vroeg zich af of er eigenlijk wel iets was waardoor deze man zich van zijn stuk liet brengen. Hij was de kalmte zelf gebleven na de aanrijding, en nu parkeerde hij zonder zich enige zorgen te maken op een plek waar dat niet mocht.
Hij pakte haar bij haar bovenarm en leidde haar resoluut een klein café in. ‘Ga hier maar zitten.’ Hij wees op een tafeltje direct naast de ingang. ‘Dan ga ik even koffie halen.’
‘Espresso graag,’ zei ze. ‘Zo sterk mogelijk.’
Terwijl Jack aan de bar op zijn bestelling stond te wachten, keek hij naar de bleke vrouw aan het tafeltje bij het raam. Als vreemden hen zo zagen, zouden ze zweren dat zíj degene was die zojuist was aangereden, niet hij. Haar auto had hem amper geraakt, omdat hij in een reflex naar achteren was gesprongen, maar de plotselinge beweging was niet goed voor zijn zwakke knie geweest. Daarom had hij ook weer gehinkt. De operatie was nu een paar weken geleden, maar zijn knie voelde opeens weer pijnlijk aan, alsof hij gisteren pas uit het ziekenhuis was ontslagen. Hij hoopte maar dat hij nu geen terugval kreeg, want hij wilde zijn training zo snel mogelijk weer hervatten. Hopelijk was het alleen maar een kwestie van wat verrekte spieren.
Hij moest glimlachen om de roekeloze rijdster met haar verwarde haar. Ze had er blijkbaar geen idee van dat er een felgroene kam uit de warrige bos stak.
Nog steeds glimlachend liep hij met twee dampende koppen koffie naar hun tafeltje. Hij zette ze op tafel, scheurde vervolgens een paar suikerzakjes open, schudde ze in een van de kopjes leeg, roerde goed, en schoof het kopje vervolgens naar haar toe.
‘Ik gebruik geen suiker.’
‘Vandaag wel.’ Wat zij nodig had, was hete, sterke, zoete koffie.
Hij keek toe, terwijl ze voorzichtig een slokje nam, gevolgd door een veel grotere. Toen zuchtte ze tevreden.
‘Beter?’ vroeg hij lachend.
‘Veel beter.’
Ja, dat kon hij zien. Haar ogen, vreemd paars gekleurd, stonden nu helderder. Ook zat ze opeens een stuk rechter op haar stoel. Haar jurk was wat verschoven, waardoor hij een schouderbandje van haar beha kon zien. Zwart kant. Heel sexy. Net zoals de rest van haar, trouwens.
Verward omdat hij op dit vreemde moment aan seks dacht, streek hij met zijn hand door zijn haar. Hij leek wel gek om zich aangetrokken te voelen tot een vrouw die hem had aangereden. Toch was dat precies wat hij voelde vanaf het moment waarop ze uit de auto was gestapt en met een bezorgde blik naar hem toe was gerend.
Dat herinnerde hem eraan dat hij haar moest geruststellen. Ze dacht dat zij de pijn aan zijn knie had veroorzaakt, en ze leek hem het type dat zich daar maanden later nog schuldig over zou voelen. Onder haar zwarte kleding en haar alternatieve uiterlijk, waaruit een sterke persoonlijk bleek, ging een klein hartje schuil, dat zag hij zo. Maar voordat hij haar uitlegde wat er met zijn knie aan de hand was, moest hij nog iets anders doen.
Hij onderdrukte de neiging om opnieuw te gaan lachen, liep om de tafel heen en deed een poging de gifgroene kam uit de enorme massa krullen te bevrijden. Dat was nog niet zo eenvoudig als het leek.
Ze bloosde diep toen ze begreep wat hij aan het doen was.
Jack zag het, maar wilde niet dat ze zich schaamde. Hij wilde dat zij er ook om kon lachen, dat ze de humor van de situatie kon inzien.
Haar blonde haar rook naar bloemen. De kleur was niet echt, zoals de kleur van haar ogen duidelijk ook niet echt was, maar het haar was zacht en rook verrukkelijk. Hij kende veel vrouwen die hun haren blondeerden, maar nog nooit had hij zo’n lichte, bijna witte tint gezien als die van haar.
Eindelijk had hij de kam bevrijd, en tegen de tijd dat hij haar haren weer los moest laten, stond hij in vuur en vlam. Niet bepaald onervaren op seksueel gebied, wist hij dat hij met deze vrouw naar bed wilde.
Dat bevreemdde hem. Natuurlijk, door de operatie had hij zijn activiteiten op dat gebied een tijdje stop moeten zetten, wat waarschijnlijk verklaarde waarom hij nu zo heftig op Kelsi reageerde. In de regel viel hij helemaal niet op haar type. Ze was klein en fragiel en zag eruit alsof je haar zo omver kon blazen, terwijl hij altijd op sterke, atletisch gebouwde vrouwen viel met wie hij zijn kracht kon meten. Hij viel ook niet op vrouwen die bij het minste of geringste emotioneel reageerden, zoals zij bij die aanrijding. Dat type vrouw was hem veel te afhankelijk. Vanwege zijn levensstijl had hij vrouwen al niet veel te bieden, en vrouwen die zich emotioneel afhankelijk van hun vriend opstelden al helemaal niet. Hij viel op onafhankelijke types, vrouwen die zich ook zonder hem uitstekend wisten te redden.
Dat alles nam niet weg dat hij was getroffen door Kelsi’s bezorgde blik toen ze dacht dat hij door haar toedoen gewond was geraakt. Ze straalde zoiets zachts en liefs uit dat hij er onmogelijk níét door gegrepen kon worden.
Het viel hem op dat haar lippen niet waren gestift; ze hadden van nature zo’n rode kleur. Uitnodigend, vond hij. Zo uitnodigend zelfs dat hij ze maar wat graag wilde kussen. Het zou zo makkelijk zijn om zijn armen om haar heen te slaan en haar tegen zich aan te trekken, om even later te ontdekken wat zich voor spannende heerlijkheden onder die zwarte begrafenisjurk bevonden.
Op het moment had hij geen bedpartner. Was hij daarom zo opgewonden, midden op de dag, nu hij in een café zat en met een onbekende vrouw koffiedronk? Hij moest de neiging onderdrukken om over haar verwarde haar te strijken.
Als een standbeeld zat ze aan het tafeltje. Mooi en bleek, en zich duidelijk vreselijk generend. Maar er was meer: aan alles voelde hij dat zij hem net zo aantrekkelijk vond als hij haar.
Jack was eraan gewend dat vrouwen hem aantrekkelijk vonden. Hij hield van het spel van verleiden en verleid worden, en hij herkende de signalen feilloos. Soms ging hij erop in, soms niet.
Vandaag besloot hij erop in te gaan. Niets kon hem nog tegenhouden. Zijn knie, waar net nog scherpe pijnscheuten doorheen hadden getrokken, deed alweer minder pijn, en deze vrouw kon hij eenvoudigweg niet weerstaan. Hij hield van uitdagingen, en volgens hem moest je onverwachte kansen altijd benutten.
Eigenlijk had hij nu bij een saaie vergadering moeten zitten, maar over minder dan vierentwintig uur zou hij het land alweer verlaten, en hij kon de uren die hem hier restten beter vrijend dan vergaderend doorbrengen. Jack Greene wist wel hoe hij van het leven moest genieten.