IV
Gevangenen:
Hun geheimen worden hen ontnomen
De mannen in de gele wapenrustingen zagen Elric en Cymoril toen de twee de kleinste van de oostelijke poorten naderden.
‘Ze hebben ons eindelijk gevonden,’ glimlachte Elric door de regen naar haar, ‘maar wel wat laat… eh… Cymoril?’
Cymoril, nog steeds onder de indruk van de onheilstekens, knikte slechts en probeerde bij wijze van antwoord te glimlachen.
Elric vatte het op als een teleurstelling van haar kant, niets meer, en riep naar zijn wachters:
‘Ho, mannen, spoedig zullen we allemaal weer droog zijn!’
Maar de kapitein van de wacht reed veelbetekenend naar hen toe en schreeuwde: ‘Mijn heer keizer, uw aanwezigheid wordt vereist in de toren van Monshanjik waar een aantal spionnen wordt vastgehouden.’
‘Spionnen?’
‘Aye, heer.’ Het gezicht van de man zag bleek. Water droop van zijn helm en verdonkerde zijn dunne mantel. Zijn paard was moeilijk in bedwang te houden en bleef opzij stappen om de plassen water te ontwijken, die zich op de plaatsen waar de weg verzakt was hadden gevormd.
‘Ze zijn vanmorgen in het net gevangen. Zuidelijke barbaren aan hun geruite kleding te zien. We houden ze vast tot de keizer zelf ze ondervraagd heeft.’
Elric gebaarde met zijn hand. ‘Ga ons dan voor, kapitein. Laat ons de dappere dwazen zien, die hun geluk wilden beproeven op het zeenet van Melniboné.’
De toren van Monshanjik was genoemd naar de tovenaar-architect, die millennia geleden het zeenet had ontworpen.
Het net was de enige weg waarlangs de grote haven van Imrryr bereikt kon worden en het was een angstvallig bewaard gebleven geheim, omdat het de beste bescherming tegen een onverwachte aanval vormde.
Het net was een ingewikkeld iets en loodsen moesten speciaal worden opgeleid om de schepen erdoor te krijgen. Voor het net was gebouwd lag de haven aan een inlandse lagune, waarvan het water op peil gehouden werd door een stelsel van natuurlijk gevormde grotten onder de hoge klippen, die oprezen tussen de lagune en de oceaan. Er waren vijf vaarwegen door het net en iedere loods kende er maar een. In de buitenste wand van de klip waren vijf ingangen. Daar wachtten de schepen van de Jonge Koninkrijken tot er een loods aan boord kwam. Vervolgens werden dan de hekken voor een van de ingangen omhooggehesen en alle aanwezigen aan boord van het schip werden geblinddoekt en naar de ruimen gestuurd, behalve de stuurman en de roerganger, die gemaskerd werden met zware stalen helmen, zodat ze niets konden zien, niets konden doen dan alleen de instructies van de loods opvolgen.
En als een van de schepen uit de Jonge Koninkrijken de aanwijzingen niet goed opvolgde en vastliep op de rotswanden, ach, Melniboné treurde er niet om en nam alle overlevenden als slaven gevangen.
Een ieder, die handel wilde drijven met Melniboné, de Dromende Stad, was op de hoogte van de risico’s, maar iedere maand kwamen horden kooplui naar de stad en trotseerden de gevaren van het net en ruilden hun eigen armzalige producten tegen de schitterende rijkdommen van Melniboné.
De toren van Monshanjik bood uitzicht over de haven en de strekdam in het midden van de lagune. De toren zelf had een zeegroene kleur en was vierkant vergeleken met de meeste andere torens in Imrryr, maar toch was het spitstoelopende bouwsel een prachtig gebouw, met grote ramen die uitzicht boden op de hele haven.
Vanuit de toren van Monshanjik werden de meeste van de zaken geregeld en in de diepe kerkers werden degenen gevangen gehouden, die een of meerdere van de ontelbare regels hadden overtreden, die het goed functioneren van de haven moesten verzekeren.
Nadat hij Cymoril onder begeleiding van de wacht had teruggestuurd naar het paleis, reed Elric de toren binnen door de grote ronde poort in de basis en joeg zo een aantal kooplieden uiteen, die wachtten op toestemming de toren te betreden. De hele benedenverdieping werd bezet door zeelieden, kooplieden en Melnibonéaanse ambtenaren, die zich bezighielden met handelsaangelegenheden, hoewel dit niet de plaats was waar de waren werden uitgestald.
Het luidruchtige, door de muren weerkaatste, geroezemoes van duizend stemmen, die zich met duizend verschillende aspecten van het handeldrijven bezighielden, verstomde langzaam toen Elric en zijn lijfwacht arrogant door een tweede donkere poort reden aan het andere eind van de hal. Aan de andere kant van de poort begon een helling, die kronkelend afdaalde naar de ingewanden van de toren.
De ruiters reden met klepperende hoeven naar beneden en passeerden slaven, bedienden en ambtenaren, die haastig opzij stapten en diep bogen toen ze de keizer herkenden.
Grote fakkels verlichtten de tunnel, sputterend, walmend en grillige schaduwen werpend op de muren van lavaglas.
Er hing een kilte in de lucht, een vochtige atmosfeer, want rond de buitenste muren spoelde het water tegen de kaden van Imrryr.
En nog steeds bleef de keizer doorrijden langs de dalende helling, uitgehakt in de glasachtige rots.
Het volgende ogenblik werden ze omvat door een golf hitte, in de verte was een flikkerend licht zichtbaar. Kort daarop reden ze een ruimte binnen, die gevuld was met rook en de reuk van angst.
Aan het lage plafond hingen kettingen naar beneden en aan acht van de kettingen, vastgeketend aan hun voeten hingen vier mensen. De kleren waren hen van het lijf gescheurd, maar hun lichamen werden nu bedekt door het bloed uit kleine wonden, rechte sneden maar diep, gemaakt door de kunstenaar die met het scalpel in de hand zijn kunstwerk gadesloeg. De kunstenaar was lang en erg mager, bijna een skelet in zijn met bloed bevlekte, witte kleding. Zijn lippen waren dun, de ogen spleten, zijn vingers slank, zijn haar was ook dun, bijna onzichtbaar behalve als het licht van het vuur er doorheen scheen, dat brandde op een stookplaats aan het andere eind van de ruimte.
De kunstenaar heette Dokter Scherts en de kunst, die hij beoefende had eerder een uitvoerend dan een creatief karakter (hoewel hij zeer overtuigend het tegendeel kon beweren): de kunst geheimen te onttrekken aan hen die ze bewaarden.
Dokter Scherts was de Hoofdondervrager van Melniboné.
Met gekromde rug draaide hij zich om toen Elric binnenkwam, het scalpel tussen de dunne duim en wijsvinger geklemd, balancerend op zijn hielen en wachtend, bijna als een danser, maakte hij vervolgens een buiging vanuit zijn middel.
‘Mijn geliefde keizer!’ Zijn stem klonk ijl. De woorden schoten uit zijn keel alsof ze blij waren te ontsnappen en de aangesprokene vroeg zich vaak af, of de woorden wel gesproken waren, zo vluchtig kwamen en verdwenen ze weer.
‘Dokter. Zijn deze zuidlanders vanmorgen gegrepen?’
‘Inderdaad, dat zijn ze, mijn heer.’ Weer een kronkelende buiging. ‘Om u een plezier te doen.’
Ongevoelig inspecteerde Elric de gevangenen. Hij voelde geen medelijden met ze. Het waren spionnen. Hun handelingen had ze gebracht waar ze zich nu bevonden. Ze hadden van tevoren geweten wat er met hen gebeuren zou als ze gegrepen werden. Maar een van hen was een jongen, weer een andere een vrouw, tenminste, hij vermoedde het. Ze hingen kronkelend aan hun ketenen en het was moeilijk de details te onderscheiden. Wat een verspilling.
Het volgende ogenblik spuwde de vrouw wat van haar tanden over was naar hem en siste: ‘Demon!’ En terwijl hij achteruit stapte zei Elric: ‘Hebben ze je al verteld wat ze in het net uitvoerden, dokter?’
‘Ze proberen me kwaad te maken door alleen dingen te suggereren. Ze hebben een uitstekend gevoel voor drama. Ik kan dat wel waarderen. Ik vermoed, dat ze hierheen gekomen zijn om een kaart van het net te tekenen en later met een vloot plunderaars terug te keren. Maar tot dusver hebben ze de details achtergehouden. Dat maakt deel uit van het spel. We begrijpen echter allemaal hoe het gespeeld moet worden.’
‘En wanneer zullen ze je het vertellen, dokter Scherts?’
‘Oh, al snel, heer.’
‘Het zou beter zijn als we wisten of we aanvallers kunnen verwachten. Hoe sneller we op de hoogte zijn, hoe minder tijd we verliezen om de aanval af te slaan als die komt. Ben je dat niet met me eens, dokter?’
‘Ik wel, heer.’
‘Goed.’ Elric was geïrriteerd door deze onderbreking van de dag. Het had de plezierige gedachte aan de rit vernietigd, het had hem veel te snel met zijn plichten geconfronteerd.
Dokter Scherts toog weer aan de arbeid en greep naar een uitstekend lichaamsdeel van een van de mannelijke gevangenen. Het scalpel flitste. Er klonk een schreeuw. Dokter Scherts gooide iets in het vuur.
Elric ging in de stoel zitten, die voor hem was klaargezet. Hij keek met verveling in plaats van met afschuw naar de manier waarop de inlichtingen uiteindelijk verkregen zouden worden. Het wanhopige geschreeuw, het geratel van de kettingen, het zachte gefluister van Dokter Scherts, dit alles leverde een bijdrage om het gevoel van welbehagen te laten verdwijnen dat hij had weten te behouden tot zelfs op het moment dat ze deze ruimte waren binnengereden.
Maar het was een van zijn koninklijke plichten aanwezig te zijn bij dergelijke rituelen en deze in het bijzonder moest hij tot het einde toe uitzitten. Elric moest wachten tot de inlichtingen aan de gevangenen ontfutseld waren en hij wist waar hij aan toe was. Vervolgens zou hij de Hoofdondervrager feliciteren en orders uitvaardigen over de manier waarop de aanval het hoofd geboden moest worden. Daarna zou hij met zijn generaals en admiraals moeten beraadslagen en dat zou ongetwijfeld het grootste gedeelte van de nacht in beslag nemen. De beste oplossingen moesten worden gekozen, besluiten genomen over de posities van mannen en schepen. Met een slecht verborgen verveelde uitdrukking op zijn gezicht leunde hij achterover, terwijl Dokter Scherts met scalpel, vingers, haken, pennen en pincetten de lichamen bewerkte. Al snel dacht hij aan andere zaken: filosofische problemen, die hij nog steeds niet opgelost had. Het kwam niet doordat Elric niet menselijk was; het kwam, doordat hij, nog steeds, een Melnibonéaan was. Hij was sinds zijn jeugd met dergelijke taferelen vertrouwd geraakt. Hij zou de gevangenen niet hebben kunnen redden, zelfs als hij dat gewild had, zonder tegen iedere traditie van het Drakeneiland in te gaan. En in dit geval was het een kwestie van een bedreiging die met de beste beschikbare methoden tegemoet getreden moest worden.
Hij was eraan gewend geraakt deze gevoelens, die te maken hadden met zijn plichten als keizer, buiten te sluiten.
Als het enige zin had gehad de vier, die nu voor Dokter Scherts’ plezier op en neer dansten, op vrije voeten te stellen zou hij niet hebben geaarzeld, maar het had geen zin en de vier zouden stomverbaasd zijn geweest als ze een andere behandeling dan deze hadden gekregen. Waar morele besluiten ter sprake kwamen, was Elric praktisch in de ruimste betekenis van het woord. Hij zou een besluit nemen in de context van de actie, die hij zou ondernemen. In dit geval kon hij niet tot actie overgaan.
Een dergelijke reactie was een tweede natuur voor hem geworden. Zijn verlangen was niet Melniboné te hervormen, maar zichzelf, niet om zelf tot actie over te gaan, maar om te weten te komen op welke manier hij het best aan de acties van anderen tegemoet kon komen. Op dit moment was het een gemakkelijk te nemen beslissing.
Een spion was een agressor. Iemand verdedigde zichzelf tegen agressors zo goed hij kon. De methoden, die Dokter Scherts gebruikte waren de beste methoden.
‘Heer?’
Afwezig keek Elric op.
‘We beschikken nu over de inlichtingen, mijn heer.’
Dokter Scherts fluisterde de woorden door het vertrek. Twee paar kettingen waren leeg en slaven raapten allerlei zaken van de vloer op en wierpen ze in het vuur. De twee overgebleven vormloze hompen herinnerden Elric aan brokken vlees, die door een kundige meesterslager onder handen waren genomen. Een van de hompen bewoog nog, maar de andere hing roerloos. Dokter Scherts liet zijn instrumenten verdwijnen in een plat garnituur, dat hij wegstopte in de tas die aan zijn gordel hing. Zijn witte kleding was bijna helemaal met bloed bevlekt.
‘Het ziet ernaar uit, dat er al eerder spionnen zijn geweest voor dezen een poging waagden,’ vertelde Dokter Scherts zijn meester. ‘Ze kwamen alleen om de route nog eenmaal na te gaan. Als ze niet op tijd terugkeren zullen de barbaren toch uitvaren.’
‘Maar ze zullen toch wel weten, dat wij hen verwachten?’ zei Elric.
‘Waarschijnlijk niet, heer. Er zijn geruchten verspreid onder de kooplieden en zeelui uit de Jonge Koninkrijken, dat vier spionnen in het net werden gesnapt en met speren werden doorboord - gedood terwijl ze probeerden te ontsnappen.’
‘Ik begrijp het.’ Elric fronste het voorhoofd. ‘Dan is het beste wat we doen kunnen een val opstellen voor de plunderaars.’
‘Aye, heer.’
‘Weet je welke route ze zullen nemen?’
‘Aye, heer.’
Elric wendde zich tot een van de wachters. ‘Laat al onze admiraals en generaals op de hoogte stellen. Welk uur is het?’
‘Het uur van de zonsondergang is net ingegaan, meester.’
‘Vertel ze, dat ik ze om twee uur na zonsondergang voor de Robijnen Troon verwacht.’
Vermoeid kwam Elric overeind. ‘Je hebt zoals gewoonlijk goed werk geleverd, Dokter Scherts.’
De magere kunstenaar boog diep en leek zichzelf dubbel te vouwen. Een ijle en ietwat vleierige zucht was het antwoord.