HOOFDSTUK II

Gevecht bij het Pina-meer

 

 

 

Evenals de Indiaan gingen ze springend langs de rotswand weer naar beneden. Scot Oliver hijgde en mopperde zonder ophouden:

„Dit is geen werk voor mij! Ik ben een oude man, ik... ik kan niet zo goed meer mee ... Hé, Cody, wacht even ... Dacht je, dat ik nog net zo veel adem had als een snotaap zoals jij? Cody ... hé Cody, hoor je me niet! ?”

Buffalo Bill deed alsof hij de ander inderdaad niet hoorde. Scot Oliver bleef hem echter volgen! Ondanks zijn gemopper bleek hij voldoende kracht te bezitten om de wilde springpartij tot het einde toe vol te houden. Maar toen hij in het zadel zat, kon hij geen boe of bah meer zeggen.

Buffalo Bill reed voorop. In een wilde ren ging het naar het bosje, waar de Indiaan kort tevoren zijn mustang gestald had. Even reed Cody rond om het spoor te vinden. Toen hij het ontdekt had bemerkte hij, dat Scot Oliver al voor hem uit galoppeerde. De sluwe trapper had niet naar het spoor hoeven zoeken! Hij had het meteen gezien, aleer ze het bosje genaderd waren.

,Snotneus!” schreeuwde Scot Oliver met zijn krakende stem, „schiet ’n beetje op!”

Ze wisten niet precies hoe ver de Indiaan op hen voor lag, maar ze schatten de afstand op ongeveer een mijl. Daarom hoefden ze niet zo erg voorzichtig te zijn, althans het eerste gedeelte van de rit niet. Toen ze vijf mijl gevorderd waren, gingen ze over in een gestrekte draf. En twee mijl verder reden ze stapvoets, scherp om zich heen kijkend. Ze moesten er rekening mee houden, dat de roodhuiden op bepaalde plaatsen wachtposten hadden uitgezet.

„Wat ben je van plan?” vroeg Scot Oliver. „Jij bent de baas! Jij moet een plan hebben. Het zal wel niet deugen, maar tegenwoordig hebben oude, ervaren mannen zoals ik toch niks meer te zeggen, zodat jouw plan al bij al toch moet worden ...”

„Schei nou ’ns uit met dat gebazel,” viel Buffalo Bill hem in de rede. „Ik wil met de Indianen gaan praten! Het gaat er allereerst om hen te vinden. Daarom moeten we hen besluipen. Daarna kunnen we verder zien, wat er gebeuren moet.”

„Ik wist, dat het Indianen waren,” gromde Scot Oliver. „Pina’s... Bah! Het ene ogenblik zitten ze de vredespijp met je te roken en het andere ogenblik schieten ze een pijl in je rug. Ik zeg jou, dat het..

Er zoefde plotseling iets door de lucht.

„Scot!” schreeuwde Cody.

Tegelijkertijd klonk er een zacht, ploffend geluid. Scot Oliver liet zich bliksemsnel achter de linkerflank van zijn paard glijden. Hij zag, dat Buffalo Bill op de begane grond was gesprongen en naar een boom rende. Scot Oliver’s paard begon te steigeren.

„Koest!” schreeuwde de Schot. Hij wilde zich uit het zadel laten vallen, doch bemerkte tot zijn ontsteltenis, dat hij vast zat...

Nu pas zag hij, dat er een pijl in het zadel stak, juist onder zijn linkervoet, die nu op het zadel rustte. De pijl had zijn Schotse kilt vastgepriemd in het leer van het zadel.

Vanachter de boom, rechts van hem, begon het geweer van Buffalo Bill vuur te spuwen. Scot Oliver gaf een woeste ruk aan zijn kilt, waardoor het kledingstuk van onder tot boven openscheurde.

Intussen draaide het paard steigerend om zijn as. Het dier maakte zulke rare sprongen, dat de boogschutter miste toen hij opnieuw een pijl naar Scot Oliver joeg. Scot Oliver voelde, dat de pijl vlak langs zijn baret zoefde. Met een plof belandde hij tussen de stenen, stond in een oogwenk weer op zijn benen, holde in zigzagbewegingen naar de voet van de rotswand en sprong achter een boom.

Alles was zo bliksemsnel in zijn werk gegaan, dat de Indiaan, die hen beschoten had, nauwelijks tijd had gevonden om een derde pijl op de pees van zijn boog te leggen.

„Waar zit-ie!” schreeuwde Scot Oliver.

„Wacht maar even!” riep Cody terug. Hij nam een geweldige sprong. Daardoor liet de roodhuid zich verleiden een derde schot te wagen, waarbij hij zich noodgedwongen bloot moest geven. Scot Oliver zag hem, maar net iets te laat. Hij schoot tweemaal en hij zag, dat de splinters van het rotsblok vlogen, waarachter de Indiaan zich schuilhield. Doch hij had de krijger niet getroffen . . .

Buffalo Bill rende nog iets verder en dook dan weer weg. Even later klonk zijn stem:

„Oliver... kom hier! Probeer zo vlug mogelijk bij me te komen!”

Scot Oliver begon te schelden, maar hij deed wat Cody gezegd had. Nog steeds wist hij niet precies wat er aan de hand was. Als een vluchtend konijntje schoot hij tussen de struiken door, waarbij zijn gescheurde rok als een vlag achter hem aan wapperde. De kilt bezorgde hem veel last. Daarom nam hij een koen besluit en trok de lap van zijn lichaam.

Slechts éénmaal werd er op hem geschoten. De pijl ging ver over hem heen en ketste af tegen een steen, die tussen de struiken lag. Scot Oliver holde gebukt verder. Hij hoorde, dat Buffalo Bill weer begon te schieten. Het geknal wees hem de juiste weg. Hij wist niet nauwkeurig, waar Cody zich gedekt hield. Doch niettemin had hij zijn vriend snel gevonden. Hijgend viel hij naast William Cody in het hoge gras, onmachtig iets te zeggen.

Even keek Buffalo Bill hem stomverwonderd aan. Scot Oliver had zijn onafscheidelijke kilt verloren! Hij droeg een korte broek, waarvan de pijpen op een idiote manier om zijn magere spillebenen zwabberden.

„Wat... wat heb je?” vroeg Scot Oliver hijgend. „Nooit een korte broek gezien?”

„Jawel,” antwoordde Cody. „Maar zulke benen ben ik in heel Amerika nog niet tegengekomen!”

„Het gaat nou niet om mijn benen maar om een stel Pina’s,” zei Scot Oliver grimmig. „Wat is er gaande?”

„Ik weet het niet,” antwoordde Cody. „Ik geloof, dat die schutter gevlucht is.”

„Zou het dezelfde zijn, die we achtervolgd hebben?”

„Misschien. We zullen eens ’n kijkje gaan nemen.”

Alvorens hun dekking te verlaten, bekeken ze de directe omgeving nauwkeurig. Rechts van hen bevond zich nog steeds de hoge rotsmuur, met daarin uitgehouwen de rijbaan van de spoorweg. Vlak achter de baan zette de wand zich voort tot een hoogte van ongeveer honderd yards. De rand was kaal. Meter voor meter ging Buffalo Bill na, of er zich Indianen op de rand bevonden. Doch hij kon niets ontdekken.

„Ik vertrouw de zaak niet,” mompelde Scot Oliver.

„Ik ook niet. Daarom wil ik weten, waar we aan toe zijn. We kunnen het beste naar de schuilhoek kruipen, waar zich daarnet die Indiaan verdekt had opgesteld. Op dat punt zitten we hoog boven het terrein, zodat we . . .”

„Cody . . . kijk daar!” siste Scot Oliver plots.

Hij wees naar de rand van de rotsmuur. Buffalo Bill keek in de aangegeven richting. Duidelijk zag hij niet minder dan drie Indianen, die zich klaarblijkelijk niet langer verborgen trachtten te houden. Ze stonden rechtop, vlak bij de rand van de steile afgrond.

„Schieten?” vroeg Scot Oliver.

„Wacht even... Wat zijn ze van plan?”

Plots kregen ze nog twee roodhuiden in het oog, waarschijnlijk de Indiaan die zo juist op hen geschoten had en de krijger, die ze vanaf de brug gevolgd waren. Snel kropen beide roodhuiden tegen de rotsmuur op, zo veel mogelijk gebruik makend van de dekkingen, die overal tegen de wand te vinden waren in de vorm van ondiepe spelonken en losliggend gesteente.

„Zes Indianen,” mompelde Buffalo Bill. „Denk je, dat we ze de baas kunnen worden?”

„In elk geval kunnen we ze van ons afhouden,” antwoordde de Schot. „We moeten naar dat hoge punt, waar daarnet die Indiaanse schutter zat! Daar hebben we de beste schootsvelden en bovendien kunnen ze ons daar niet naderen! Kom mee, Cody!”

Ze renden naar de top van de rots, die Scot Oliver had aangewezen. De afstand tussen hen en de Indianen was veel te groot om gevaar te kunnen opleveren. Vanaf de rotsrand zouden de Indianen hen alleen met vuurwapens hebben kunnen treffen, en die hadden ze kennelijk niet.

Toen ze de top bereikt hadden, waren de roodhuiden nog steeds druk aan het werk, zonder zich al te veel van de twee blanken aan te trekken. Plots bemerkte Buffalo Bill, wat de opzet van de Indianen was.

„Donders . ..” sprak hij gejaagd, „ze zijn met rotsblokken aan het rollen! Ze willen rotsblokken op de lijn gooien! De trein is in aantocht! Ze leggen stenen klaar om de lijn te versperren, zodra ze de locomotief in het oog krijgen! Scot... gebruik je geweer!”

Scot Oliver mikte zorgvuldig. Dan knalde het eerste schot. Ze hoorden, dat een van de roodhuiden een hoge gil uitstootte. Ze zagen hem van de rand wegstrompelen, zijn handen aan zijn benen.

Ook Buffalo Bill gaf vuur. Zijn geweer knalde tweemaal. Hij wist niet of hij raak geschoten had, want na het schot van Oliver was er plots geen roodhuid meer te bekennen.

„Hou de rand in het vizier,” mompelde Cody. „Ze zullen het opnieuw proberen. Ze hebben nog niet voldoende stenen klaar liggen, om de lijn op het juiste ogenblik te versperren! Schiet, zodra je een ...”

PAW...

Scot Oliver had alweer afgedrukt. Een seconde lang had hij het bovenlichaam van een Indiaan gezien, te kort om gericht vuur af te geven. Doch de roodhuid was gedwongen weer weg te duiken.

„Goed werk, Scot,” zei Cody. „We mogen ze geen kans geven met hun werk voort te gaan. We hadden al eerder moeten schieten. Let op, daar is er weer eentje die het opnieuw wil proberen.”

Cody en Scot Oliver schoten tegelijkertijd. De Indiaan liet het schild, dat hij bij zich droeg, vallen. Het. kletterde langs de rotswand naar beneden en bleef tussen de spoorrails liggen. De krijger zelf strompelde van de rand weg.

„Dat was een treffer,” zei Scot Oliver. De Indiaan bleef zo lang in het gezicht, dat ze hem makkelijk opnieuw hadden kunnen treffen. Doch geen van beiden schoot. Het was laf een mens in de rug te schieten, zeker wanneer hij gewond was.

„Wanneer komt de trein?” vroeg Scot Oliver.

„Ik weet het niet precies, maar het kan volgens mij niet lang meer duren. Ik denk, dat ze de trein willen overvallen. Als het hier niet lukt, lukt het enkele mijlen verderop, bij de brug, waarvan ze de pijlers hebben ondergraven. Dat schept twee kansen. Wij zijn er om hun plan te verijdelen, al zal dat misschien niet meevallen.”

„Als we ervoor zorgen, dat ze de kans niet krijgen die steenklompen omlaag te smijten en als we er dan nog in slagen hen op die rots te houden, is de trein gered,” antwoordde Scot Oliver.

„We zullen zien,” sprak Cody. „Het wachten is nu op de trein. Maar blijf de rotsrand in het oog houden.”

Nog enkele malen trachtten de Indianen de steenklompen verder naar de rand te rollen, zodat ze de blokken zonder veel moeite omlaag konden laten storten, wanneer de trein in aantocht was. Maar telkens lukte het Scot Oliver en Buffalo Bill hen weer terug te jagen.

„Hoe lang nog?” vroeg Scot Oliver.

„Ik heb je al gezegd, dat ik het niet weet.” Cody zocht een nieuwe dekking op, vanwaar hij de rotswand beter in het vizier kon houden. Hij lag nu iets verder van Scot Oliver verwijderd en schreeuwde:

„In elk geval hebben we geluk gehad, dat O’Hara ons op tijd kon waarschuwen. Het mag ’n wonder heten, dat hij wist te ontsnappen. Als er meer Indianen bij de brug gelegen hadden, zouden ze hem niet hebben laten gaan. Iemand moest bij de brug blijven om erop toe te zien, dat de pijlers niet werden hersteld. Ze hebben eigenlijk te weinig krijgers om het plan tot een goed einde te brengen. Waarom is de hele stam niet op het oorlogspad?”

Scot Oliver antwoordde niet. Hij hield zijn blik gevestigd op de rotsen. De afgelopen vijf minuten had hij geen Indiaan meer gezien. Het was best mogelijk, dat ze waren afgetrokken, nu ze bemerkt hadden dat er geen kans was de trein tot stilstand te brengen.

Maar Scot Oliver vergiste zich.

Plots hoorden ze vanuit de verte de gillende stoomfluit van de naderende trein.

„Hij komt..schreeuwde Oliver met overslaande stem.

Weer schalde het geluid van de stoomfluit door de stilte, tienvoudig weerkaatst door de rotsen en bossen.

„Daar!” brulde Buffalo Bill. Tegelijkertijd knalde zijn wapen. Drie, vier Indianen waren op de rots verschenen en trachtten met palen de gereedliggende steenklompen van de rand weg te duwen. Lang hielden ze het echter niet vol. De geweren van Scot Oliver en Buffalo Bill spuwden vuur en moordend lood. Steensplinters vlogen van de rotsklompen af, de lucht was vol gejank en gegier, takken braken af, getroffen door rondvliegende kogels.

Het schieten hield even vlug op als het begonnen was. Weer waren de Indianen verdwenen.

En dan kregen Oliver en Cody de trein in het oog. De machinist liet de stoomfluit nu onophoudelijk gillen. Ook hij moest de schoten gehoord hebben. Hij reed met volle snelheid, wat onder de gegeven omstandigheden het beste was. Eén Indiaan had de moed nog steeds niet opgegeven. Ze zagen hem op de rotswand staan, toen de locomotief voorbij kwam denderen. Met inspanning van al zijn krachten duwde hij een reusachtig rotsblok naar de afgrond. Cody schoot tweemaal, evenals Scot Oliver. Door de stoom en de rook van de locomotief was het echter onmogelijk goed te richten. Toch waren beiden ervan overtuigd, dat ze doel getroffen hadden. Maar de Indiaan werkte met doodsverachting verder. Ze zagen, dat hij een laatste duw tegen de rotsklomp gaf.

„Schieten!” brulde Cody uit alle macht.

Doch de Indiaan was alweer verdwenen. Het blok steen stortte omlaag, bonkte een paar maal tegen de wand, brak in tweeën en plofte neer op de derde wagon van de trein. Het dak zakte krakend in elkaar. Planken vlogen door de lucht, de voorste deur van de wagon hing eensklaps uit haar hengsels en het glas van de twee ramen sprong in scherven. Doch de trein denderde voort...

Gelukkig was het rotsblok in tweeën gebroken, waardoor de kracht van de val niet hevig genoeg was om de trein te laten ontsporen.

De machinist was nu pas goed gewaarschuwd! Hij liet de stoomfluit openstaan en voerde de snelheid nog iets verder op. Een stilstaande trein was een makkelijker doelwit dan een rijdende.

„Hopelijk kan hij dat gevaarte tot stilstand brengen voordat hij de brug op rijdt,” schreeuwde Scot Oliver. „Als we eens probeerden om ... hé.. . Cody, kijk uit! Ze komen naar beneden! Ze vluchten! Let op, Cody!”

Ze begonnen weer te schieten. Doch de Indianen gaven zich zo min mogelijk bloot, waardoor de kogels doelloos tegen de rotsen te pletter sloegen.

„Ze gaan hun paarden halen,” sprak Buffalo Bill. „Misschien zullen ze proberen naar de brug te komen, erop hopend dat de trein toch verongelukt is. Maar ik denk eerder, dat ze terug zullen trekken. Ze moeten de rook gezien hebben van het vuur, dat we hebben aangelegd op de spoorbaan. Ze weten, dat de machinist gewaarschuwd is en geen risico zal lopen.”

„Waar zouden hun paarden staan?” vroeg Scot Oliver.

„Dat weet ik niet, maar dat kunnen we gauw genoeg ontdekken.”

„Gaan we hen opnieuw achterna?”

„Wat dacht je dan? We geven het niet op. Ze zullen denken, dat we tevreden zijn gesteld, nu we de aanval hebben kunnen verijdelen. Daarom zullen ze minder op hun hoede zijn. Ik moet weten, waarom ze de strijdbijl hebben opgegraven. Pas daarna kunnen we definitieve maatregelen treffen.”

„Dus je begint nu ook te geloven, dat we met Pina’s te doen hebben?”

„Ja. Het kan bijna niet anders. Jij gaat met me mee, Scot. We zullen hen besluipen, als we hun bivak gevonden hebben.”

„Ben je nog steeds van plan met die duivels te gaan praten?”

„Ja, dat is nog steeds mijn plan. Wanneer het zover is, ga ik alleen. Jij hoeft je leven niet te wagen.”

„Leven wagen.. . leven wagen,” gromde Scot Oliver. „Ik doe al zeventig jaar lang niets anders! Als het moet ga ik met je mee, maar alleen als het moet.”

Ze hadden de Indianen inmiddels uit het oog verloren.

„Nog even wachten,” zei Buffalo Bill. „We mogen hen gerust een fikse voorsprong geven. We besluipen hen toch pas, als het nacht is. Het lijkt me het beste, dat we eerst wat eten. Denkelijk krijgen we daar de verdere rest van de dag geen gelegenheid meer voor.”

„Goed idee,” antwoordde Oliver.

Beide mannen hadden er een gewoonte van gemaakt altijd proviand bij zich te hebben voor noodgevallen. Ze haalden hun paarden op, pakten het voedsel en het water, gingen terug naar de hoogte en begonnen smakelijk te eten. Het gedroogde vlees en het harde brood smaakten best. De zon was al ver over haar hoogste punt heen, toen ze eindelijk opstapten.

„Wat zou er met de trein gebeurd zijn?” vroeg Scot Oliver.

„Ik hoop, dat het goed is afgelopen. Flint zal wel een groep mannen naar de brug hebben gestuurd om de pijlers zo gauw mogelijk te herstellen. Het kan bijna niet anders, of de machinist moet het vuur tijdig hebben gezien.”

Het vinden van de sporen bezorgde hun meer moeite dan ze verwacht hadden. De Indianen hadden hun paarden gestald in een bos, dat ongeveer een mijl verder naar het westen lag. Pas na een half uur ontdekte Scot Oliver de verse hoefafdrukken.

„Vooruit maar,” zei Buffalo Bill. „We moeten opschieten. Het is beter, dat we hun bivak ontdekken voordat het donker is. Bij nacht kunnen we het spoor niet volgen.”

 

De avond was gevallen en nog steeds hadden ze het kamp niet bereikt. Scot Oliver zat zachtjes te schelden.

Buffalo Bill hing op Indiaanse wijze tegen de flank van zijn paard, zodat zijn hoofdhaar bijna over de grond scheerde. Slechts op deze manier kon hij het spoor min of meer in het oog houden.

Doch toen het donkerder werd, was het ook op deze manier niet langer mogelijk de goede richting te blijven volgen. Bovendien werd de grond steeds harder, zodat het spoor zeer onduidelijk was.

Na een kwartier gaf Buffalo Bill het op. Hij stopte en zei:

„Het gaat zo niet langer. Ik vrees, dat we hier zullen moeten overnachten. Morgen gaan we verder.”

„Zoals je wilt,” antwoordde Scot Oliver. „Jij bent de baas. We hadden niet zo veel tijd verloren moeten laten gaan daarginds, bij de rots! Het was idioot om daar op ons gemakje te gaan zitten eten, terwijl die Pina’s zich steeds verder van ons verwijderden.”

„Scot, het was te gevaarlijk om hen te dicht op de hielen te zitten,” zei Buffalo Bill kregelig. „We mogen onze aanwezigheid niet verraden. Kom mee, we gaan een slaapplaats zoeken. En vergeet niet, dat we tijd genoeg hebben.”

Ze hadden de spoorbaan reeds lang achter zich gelaten. Het land was werkelijk bergachtig. De hellingen waren begroeid met dichte bossen, meest pijnbomen. Er lagen geen stenen, zodat ze tamelijk snel gevorderd waren. Buffalo Bill koos een hoge top uit om de komende nacht door te brengen. Hij wilde de omgeving zo goed mogelijk in het oog kunnen houden en daarvoor was het noodzakelijk, dat ze op een hoog punt zaten.

Door het bos ging het stapvoets omhoog. De paarden waren doodmoe. Ze hielden de neusgaten wijd open gesperd. Vlokken schuim markeerden de weg, die ze genomen hadden. Gelukkig passeerden ze een snelstromend beekje met kristalhelder water. Gulzig dronken de dieren hun magen vol. Dan ging het weer verder.

Hogerop groeiden geen bomen meer. Er stonden slechts struiken. Ze klommen nog enkele honderden yards alvorens af te stijgen. De berg was hier geheel kaal.

„Dit lijkt me wel een geschikte plek,” sprak Cody tevreden. „Ik zal de eerste wacht nemen. Jij lost me over een paar uur af. Intussen kun je slapen zoveel je wilt. Okay?”

„Mij best,” zei Scot Oliver.

Hij haalde het zadel van zijn paard en legde het voor zijn voeten.

„Ga maar,” sprak hij. „Ik zorg wel voor jouw paard. En waag het niet me te vroeg te wekken, want dan word ik kwaad!”

„Wel te rusten,” lachte Cody.

Hij nam zijn geweer, controleerde zijn revolver en stapte weg, zoekend naar een geschikte opstellingsplaats. Weldra vond hij een goede plek. Hij ging zitten, legde het geweer over zijn dijbenen en keek om zich heen. Nauwelijks had hij het geweer losgelaten, of zijn vingers omstrengelden weer de greep van het wapen .. .

Zijn hoofd kwam naar voren. Scherp tuurde hij in de duisternis ... Dan riep hij:

„Scot... Kom vlug hier! Scot! Hoor je me! ?”

„Jah ...” klonk het wrevelig.

„Schiet op . .. Je krijgt geen gelegenheid om te slapen!”

Scot Oliver kwam onwillig naderbij. Hij had zijn wambuis uitgetrokken en stak daardoor tamelijk scherp af tegen de duisternis. Hij droeg namelijk een soort hansop van wit katoen, een hemd en een onderbroek, die met elkaar een geheel vormden. Hij zag er bespottelijker uit dan ooit en Cody kon slechts met moeite zijn lach inhouden.

„Sta daar niet te grinniken als ’n ziek veulen,” grauwde Scot Oliver. „Waarom vind jij het nodig een oude man uit zijn slaap te halen, als je... deksels... kijk daar! Een vuur!”

„Juist,” zei Cody kalm. „Daarvoor heb ik je hierheen geroepen. Een vuur! Wat je ziet is kennelijk het kampvuur van de Pina’s!”

Gefascineerd staarde Scot Oliver naar het lichtpuntje, heel ver weg. In de donkerte had het vuur verraden, waar de Indianen hun bivak hadden opgeslagen.

„Het bewijst, dat ze zich van geen gevaar bewust zijn,” sprak Cody. „In het tegenovergestelde geval zouden ze het vuur hebben afgedekt. Ik denk, dat ze op terugtocht zijn naar hun stam.”

„Mogelijk,” zei Scot Oliver. „Maar het kan ook best zijn, dat ze wachten op de komst van versterking! We zullen maar ’ns een kijkje gaan nemen.”

„Ja. Kleed je vlug aan. Ik heb het idee, dat we hen gemakkelijk kunnen besluipen. Volgens mij hebben ze hooguit een of twee wachtposten uitgezet.”

„Of het gemakkelijk gaat of niet zullen we nog wel ontdekken,” antwoordde Oliver en zijn stem klonk niet bepaald optimistisch. „Nemen we onze paarden mee?”

„Ja. Als we moeten vluchten kunnen we de paarden beter in onze nabijheid hebben. Een mijl voor het bivak laten we de dieren achter. En nou opschieten. Ik schat, dat ze op minstens drie mijl afstand hun tenten hebben opgeslagen.”

Het schatten van de afstand bij nacht was een moeilijk karwei. Buffalo Bill wist, dat hij er makkelijk enkele mijlen naast kon zitten. Daarom wilde hij zo vlug mogelijk vertrekken. Het duurde even, eer Scot Oliver zich weer had aangekleed. Cody maakte intussen de paarden gereed. Het afdalen van de helling ging vlugger dan het beklimmen. Weldra stonden ze weer aan de voet. Ze stegen in het zadel en gingen stapvoets op weg. Van het vuur was nu niets meer te zien, zodat ze maar moesten gissen in welke richting ze moesten trekken. Doch zowel Scot Oliver als Buffalo Bill konden bogen op een rijke ervaring, die hen onfeilbaar de goede weg deed kiezen.

De nacht was stil. Het zou beter geweest zijn, dat er wat wind stond. Het geruis zou het trappelen van de paardehoeven overstemmen.

„Voorzichtig,” sprak Cody. „Probeer te voorkomen, dat je paard een steen aan het rollen brengt.”

„Laat dat maar aan mij over,” gromde Scot Oliver.

Ze trokken door een bosje, bereikten een open dal dat ze snel doortrokken, kwamen opnieuw in een bebost gebied en moesten vervolgens een hoge heuvel overtrekken, waarvan de helling bezaaid was met gesteente. Het laatste gedeelte moesten ze te voet afleggen. Daarna klommen ze weer op hun paarden. Op het hoogste punt kregen ze het vuur weer in het oog. Het kon hooguit nog slechts twee mijl van hen verwijderd zijn.

Alles ging goed.

De nacht was donker. De maan liet zich niet zien. Toch staken de witte benen van Scot Oliver merkwaardig licht af tegen het donkere lichaam van zijn paard. Gelukkig droeg hij hoge kniekousen.

Toen ze opnieuw een bos naderden, sprak Buffalo Bill zacht:

„Ik geloof, dat we de paarden hier achter moeten laten. We gaan te voet verder. In dat bos kunnen we de dieren goed verbergen. Bovendien staat er gras aan de rand, zodat de beesten kunnen eten.”

„Je hebt gelijk,” antwoordde Scot Oliver. „Gaan we samen verder of splitsen we ons?”

„We blijven bij elkaar,” sprak Cody. „Dat lijkt me het veiligst. In tijd van nood kunnen we elkaar dekken. Denk erom, als het op vechten aankomt, moeten we vluchten.”

Scot Oliver knikte. Hij stapte af, bond zijn paard aan een boom en haalde drie zakjes munitie uit zijn zadeltas. Buffalo Bill had zijn paard intussen ook gestald. Hij zei:

„Vooruit dan maar. Dwars door het bos.”

De bomen stonden wijd uit elkaar, zodat ze snel vooruit kwamen. Bovendien was de grond bedekt met een dikke laag mos, zodat ze geen moeite hoefden te doen hun voetstappen te dempen.

Spoediger dan ze verwacht hadden stonden ze weer aan de rand. En meteen doken ze in elkaar. Achter het bos bleek een vlak stuk terrein te liggen, dat aan de overzijde opnieuw werd afgesloten door een bos. En in de punt van dat bos laaide een vuur op, het vuur dat de aanwezigheid van de Indianen verraden had.

„Kijk kijk,” mompelde Scot Oliver. „Ze moeten zich wel héél veilig voelen! Zouden ze er helemaal geen rekening mee houden, dat wij hen gevolgd kunnen zijn?”

„Ik houd het erop, dat ze denken dat wij meteen naar de brug zijn gereden, toen de trein gepasseerd was,” antwoordde Cody.

„Ik snap het niet,” sprak Scot Oliver. „Ze gaan te werk als een stel greenhorns, groentjes, zonder ervaring! We kunnen beter uitkijken, Cody. Als ik eerlijk mijn mening mag zeggen: ik vertrouw de toestand voor geen penny!”

Vanuit de bosrand konden ze duidelijk zien, dat een Indiaan nieuwe takken op het vuur gooide. De vlammen sloegen nog hoger op.

„Waarom hebben ze eigenlijk zo’n geweldig groot vuur aangelegd?” vroeg Scot Oliver zich hardop af. „Het is niet koud...”

Buffalo Bill dacht na. De woorden van Scot Oliver verontrustten hem enigszins. Hij vroeg:

„Zou je denken, dat het vuur bedoeld is als een middel om ons naderbij te lokken?”

„Het zou kunnen,” gromde Scot Oliver. „Op die manier hoeven ze ons niet te gaan zoeken. Ze hoeven slechts te wachten, tot wij zo vriendelijk zijn recht in hun armen te lopen. Vergeet niet, dat we met Indianen te doen hebben, Cody! Welke Indiaan verraadt zijn positie door een vuur, vlak nadat hij het gevecht heeft afgebroken?”

„Ik weet het niet...” zei Buffalo Bill. „Hoe dan ook, we zullen de zaak moeten onderzoeken. Je kunt natuurlijk gelijk hebben. Daarom zou het dom zijn het bivak vanuit deze richting te naderen. We moeten proberen vanuit het noorden naar het vuur te komen. Vanuit die richting zullen ze ons niet verwachten.”

„Tenzij ze ons al gezien hebben,” zei Scot Oliver. „Als het inderdaad zo is dat ze ons verwachten, hebben ze voorposten uitgezet, die ons al gesignaleerd moeten hebben!”

„Dat is inderdaad mogelijk. Maar in dat geval hadden ze ons al moeten aanvallen. En er is nog steeds niets gebeurd.”

Ze stonden in dubio. Het kampvuur leek eensklaps dreigender dan ooit.

Buffalo Bill keek om zich heen. Niets bewoog zich. Plots richtten beide mannen hun aandacht veel meer op de directe omgeving dan op het vuur.

„Ik heb het gevoel, dat iemand naar ons kijkt,” siste Scot Oliver.

„Je verbeelding speelt je parten,” antwoordde Buffalo Bill. Doch ook hijzelf voelde zich minder rustig dan vijf minuten geleden.

„Ik heb een voorstel,” zei hij. „We gaan terug naar de paarden. Als ze ons inderdaad in de gaten hebben, zullen ze onze paarden inmiddels hebben weggevoerd. Wanneer ze de paarden met rust gelaten hebben, wil dat zeggen, dat we ons veilig kunnen voelen en dat we kunnen doen wat we van plan waren. Ga je met mijn voorstel akkoord?”

„Het zal veel tijd kosten, Cody.”

„Ja, maar de nacht is nog jong. Kom... we gaan kijken.”

Ze vorderden nu heel wat minder snel dan even tevoren. Sluipend van boom naar boom, hun geweren in de aanslag houdend, begaven ze zich terug naar de plek, waar ze de paarden hadden achtergelaten. Het bos leek nu vol dreiging.

Elk geritsel hield hen minuten lang op. Een voortschuifelende adder noodzaakte Scot Oliver een omweg te maken, wat niet minder dan tien minuten in beslag nam. De dichte kruinen van de bomen maakten de duisternis nog intenser dan ze al was.

Maar eindelijk zagen ze de sterren weer. Ze zaten weer bijna in de rand van het bos.

Buffalo Bill bleef zitten. De paarden moesten in de bosrand staan, schuin voor hen uit.

„Nog iets verder naar voren,” sprak Scot Oliver zacht. „Twintig yards verderop moeten we de paarden kunnen zien . . . Als ze er nog staan, tenminste . .. Ga alleen. Ik dek je van hier af.”

Buffalo Bill knikte. Snel sloop hij verder. Hij was nog geen tien yards gevorderd, toen hij zich verheugd naar Scot Oliver wendde, die echter niet meer te zien was. De paarden stonden er nog steeds, rustig grazend. Toen Cody nog enkele meters was voortgeslopen, hief zijn eigen rijdier het hoofd op en brieste zacht. Het beest had hem geroken.

Buffalo Bill kwam overeind. Rechtop liep hij naar het paard. Wanneer er zich mogelijk een Indiaan bij de paarden schuil hield, zou hij deze het beste uit zijn tent kunnen lokken door zich openlijk te vertonen. Vlug liep hij verder, ervoor zorgend dat hij zich telkens achter een boom op ongedwongen wijze dekte. Hij mocht een eventueel aanwezige Pina geen gelegenheid geven een gericht schot op hem af te geven.

Buffalo Bill floot zacht tussen zijn tanden.

Zijn paard hinnikte. Ook de merrie van Scot Oliver brieste.

„Kalm maar...” zei Buffalo Bill, de paarden geruststellend.

Dan knalde plotseling een schot. Tegelijkertijd klonk een hoge schreeuw.

Terwijl Buffalo Bill zich bliksemsnel omdraaide, liet hij zich vallen. Hij zag de gestalte van een Indiaan, die eveneens viel. Het was de Indiaan, die de schreeuw had uitgestoten. Cody wierp zijn geweer weg, stond in een oogwenk weer op zijn benen en vloog de roodhuid naar de keel.

„Dat was net op tijd!” hoorde hij Scot Oliver schreeuwen.

Cody plofte op de roodhuid neer. Maar deze bood geen enkele weerstand. De kogel van Scot Oliver moest hem getroffen hebben, terwijl hij Buffalo Bill van achteren wilde aanvallen.

Oliver kwam aanlopen, het geweer nog steeds op de Indiaan gericht. De roodhuid hield de ogen gesloten. Blijkbaar wachtte hij gelaten het genadeschot af.

„We moeten hier weg!” riep Scot Oliver gejaagd.

Luisterend hief hij het hoofd op. Van twee zijden hoorden ze het gesjterp van krekels. Gedurende de tocht hadden ze niet éénmaal een krekel gehoord.

„Ze waarschuwen elkaar!” siste Scot Oliver. „Het bos zit vol...”

Hij rende naar zijn paard. Buffalo Bill knielde echter naast de Indiaan neer. Eén ding was hem opgevallen. Het gelaat van de krijger was beschilderd met gele en rode strepen. De oorlogskleuren van de Pina’s waren echter wit en bruin ...

Terwijl hij de kleding van de Indiaan onderzocht bemerkte hij, dat de man in zijn bovenbeen getroffen was. Ook zijn linkerarm was gewond en verbonden met een doek, waaraan twee kippebeentjes waren bevestigd, een fetisj die de wondkoorts moest verdrijven. Klaarblijkelijk was hij ook reeds door een kogel getroffen tijdens een van de vorige gevechten.

„Schiet op, Cody!” riep Oliver, die reeds in het zadel zat.

Buffalo Bill stond nog niet op. De beentjes aan de doek hadden zijn nieuwsgierigheid opgewekt. De Indiaan bood geen tegenstand, toen hij diens medicijnzak opende, een leren tasje dat om de hals van de krijger hing. En hij vond wat hij verwacht had te zullen vinden .. .

Twee kippeveren, een uilenbal, enkele stukjes hout en een gouden nugget...

„Waar blijf je?” klonk opnieuw de stem van Scot Oliver. Hij reed rond in kleine kringetjes.

„Ik kom!” riep Cody.

Hij rukte de medicijnzak los en wilde opstaan. Nu pas kwam er leven in de gevallen Indiaan. Hij trachtte Buffalo Bill bij diens laars te pakken, doch hij was zo zwak, dat hij meteen weer los moest laten. Cody hoorde hem schreeuwen, toen hij naar zijn paard rende en in het zadel vloog. Scot Oliver had de teugel reeds losgemaakt.

„Heb je hem gedood?” vroeg Scot Oliver.

„Nee, natuurlijk niet! Maar ik heb zijn medicijnzak genomen!”

„Dat is erger dan de dood," riep Scot Oliver, zijn paard aanzettend tot een galop. „Waarom heb je dat gedaan?”

„Om te bewijzen dat we niet met Pina’s te doen hebben!”

„Wat!?”

„Het zijn Comanches! Hun oorlogskleuren zijn geel en rood! Bovendien had die krijger kippeveren bij zich en een gouden nugget! Het zijn geen Pina’s, Oliver! We hebben te doen met Comanches!”

Hij rende Scot Oliver achterna. Scot schreeuwde hem toe:

„Hoe is het mogelijk, dat zij zich hebben gewaagd op de gronden van de Pina’s? Als ze ontdekken, dat..

Eensklaps klonk achter hen een luid gejoel.

Cody keek geschrokken om. Er was niets te zien, maar aan het geluid te oordelen hadden ze een groep van minstens dertig Indianen achter zich aan zitten.

Hij zette zijn paard aan tot nog meer snelheid, zodat hij even later naast Scot Oliver reed.

„Ze hebben versterking gekregen!” riep hij. „Harder, Oliver! Terug naar de brug! Harder!”

Buffalo Bill realiseerde zich, dat ze bijna in de val waren gelopen, die de Comanches voor hen hadden opgezet. De groep, die de trein had willen overvallen, had hen naar het grote bivak gelokt, waar een overmacht aan krijgers aanwezig was.

Van de Comanches was niets te zien. Maar hun geschreeuw scheen de gehele nacht te vullen. Het klonk duivels. En wat erger was, het kwam steeds dichterbij.

„Ze lopen op ons in!” brulde Scot Oliver.

„Ja, maar ze kunnen ons niet zien,” riep Cody terug. „En ze zullen veel tijd verliezen met het zoeken van ons spoor! We moeten de heuvels omtrekken, Scot! Volg de dalen! En haal alles uit je paard wat erin zit!”

Ondanks de min of meer opgewekte klank in zijn stem maakte Cody zich zorgen. Hun paarden waren doodmoe en hij moest aannemen, dat de mustangs van de Comanches de afgelopen uren hadden kunnen rusten. Het geschreeuw van de Indianen bleef hen achtervolgen, doch na twintig minuten klonk het zwakker.

„Ze verliezen tijd met het zoeken naar onze sporen!” riep Scot Oliver.

„We kunnen het halen, Cody! En laten we hopen, dat Flint een flinke groep naar de brug heeft gestuurd!”

Ze stormden verder.

Een kwartier later was er van de Comanches niets meer te horen. Maar vijf minuten nadien klonk hun gehuil dichterbij dan ooit.

De paarden konden de snelheid niet handhaven. Het was duidelijk, dat ze uitgeput raakten. Scot Oliver zat aan één stuk door te mompelen:

„Kom vrouwtje ... Je kunt het best... Kom dan, rennen zeg ik! Harder! Laat je niet op je kop zitten door een stel eigenwijze mustangs!”

Toen ze de spoorbaan weer bereikt hadden, zwakte het geschreeuw van de Comanches weer af.

„Als we deze snelheid kunnen handhaven, halen we het!” riep Buffalo Bill. Hij keek verscheidene malen achterom, doch hij zag slechts de duisternis van de nacht.

De uren verstreken. De paarden begonnen te struikelen. Eenmaal vloog Scot Oliver bijna uit het zadel. Doch de Comanches liepen niet verder op hen in.

Nog een goed uur, dan konden ze bij de brug zijn . . .

„We moeten Flint waarschuwen!” brulde Cody. „Hij moet de verdediging georganiseerd hebben, als we arriveren!”

Buffalo Bill pakte zijn revolver en begon te schieten. De paarden schrokken en gingen iets harder lopen. Van een galop was echter nauwelijks meer sprake.

„Ze komen dichterbij,” schreeuwde Scot Oliver ongerust. Hij keek achterom, alsof hij verwachtte de Comanches elk ogenblik te zien opdoemen. „Ze hoeven niet langer naar sporen te zoeken, nu wij evenwijdig met de spoorbaan rijden. Ze weten nu zeker, dat we op weg zijn naar de brug!”

„Als we het nog drie kwartier kunnen volhouden, zijn we veilig!” riep Cody.

„Come on, ouwe Schot!”

„Aan mij ligt het niet!” schreeuwde Oliver. „Maar m’n merrie begint moeite te krijgen met haar adem! Cody... ik . . .”

„Wat wil je zeggen?” brulde Buffalo Bill. Het was moeilijk zich verstaanbaar te maken.

„Ik vrees, dat we het niet halen, Cody!”

„Volhouden!” riep Cody. „Volhouden, Scot! We kunnen geen gevecht beginnen! Ze zullen ons onder de voet lopen voordat we tien schoten hebben kunnen lossen!”

Buffalo Bill maakte zich grote zorgen. Hij zag, dat de merrie van Scot Oliver de galop niet langer kon volhouden. Oliver zelf keek constant achter zich. Elk ogenblik konden de Comanches opdoemen.

Toen knalden voor hen uit een paar schoten, gevolgd door een onverstaanbaar geschreeuw.

„Yippeeh!” krijste Scot Oliver.

„We krijgen hulp!” schreeuwde Buffalo Bill uit alle macht. „Ze hebben ons gehoord!”

Hij had zijn woorden nauwelijks uitgebracht, of ze zagen vaag een groep blanken naderen, zes man waaronder Kid Cardouche.

„Zo iets moois heb ik nog nooit gezien!” schreeuwde Scot Oliver.

De groep werd aangevoerd door Sam Flint, die met zijn geweer zwaaide en zijn hand opstak toen hij Buffalo Bill en Scot Oliver in het oog kreeg.

„Doorrijden!” brulde hij. „Doorrijden naar de brug! Wij kunnen jullie wel een minuut of vijf dekken! Mannen, van je paarden!”

Zonder hun vaart in te houden stormden Scot Oliver en Buffalo Bill de groep voorbij. De mannen hadden zich snel in een hinderlaag gelegd.

„Verder!” riep Cody tot Oliver. „Ze houden de Comanches lang genoeg op om ons in de gelegenheid te stellen de brug te bereiken!”

Ze reden in gestrekte draf verder. Het hijgen van hun paarden was bijna meelijwekkend, doch de dieren mochten onder de gegeven omstandigheden niet gespaard worden.

„Nog even, ouwe tante,” riep Scot Oliver. „Nog even, dan mag je rusten en eten en drinken zoveel je wilt! Laat je baas niet in de steek, meisje!”

Op dat moment begonnen de geweren van Flint en zijn mannen te knallen. De kreten van de Comanches waren te horen.

„Ze zijn verrast!” riep Cody verheugd. Hij kon zich voorstellen, dat de groep Indianen even in verwarring was gebracht. Lang zou de chaos echter niet duren. Flint moest zich gereedhouden om snel weer te vertrekken. Op hun goed uitgeruste paarden zouden ze de Indianen makkelijk voor kunnen blijven.

Het schieten hield snel weer op.

„Ze komen terug!” riep Buffalo Bill. „Nog even, Scot!”

Hij slaakte een zucht van verlichting, toen de brug in de verte opdoemde. Juist voordat ze de eerste pijlers passeerden voegden de mannen van Flint zich weer bij hen. Op nauwelijks tweehonderd yards afstand werden ze gevolgd door de Comanches. Hun rauwe oorlogskreten werden weergalmd door de brug. Cody stormde de verdediging binnen. Hij zag, dat Flint enkele barricades had laten opwerpen. De verdediging was goed opgezet. Onder de brug lagen in een halve boog tien mannen gegroepeerd. Ook op de brug had Flint een paar kerels neergelegd.

Scot Oliver en Buffalo Bill sprongen tegelijkertijd van hun paard. Ze renden naar de voorste barricade, grendelden hun geweren en vuurden de eerste schoten af.

„Meer vuur!” schreeuwde Flint.

Even was er een heen en weer geloop van mannen en paarden. Daartussendoor knalden de geweer- en revolverschoten. Cody zag, dat enkele Indianen van hun mustangs tuimelden. De verwarring onder de groep was onbeschrijflijk. Dit hadden ze niet verwacht. Terwijl verscheidene mustangs wild van plotselinge angst heen en weer renden, zochten de Comanches dekking. Doch meteen werden ze onder vuur genomen vanaf de brug, waar een paar scherpschutters lagen.

Het vuren van de blanken hield aan, ofschoon er geen enkele Indiaan meer te bekennen was. Flint wilde verhinderen, dat de Comanches zich ongestoord konden groeperen om een aanval te wagen.

Cody schoot op elke dekking, waarachter een Indiaan verborgen kon zitten. De Kid kroop naar hem toe en lachte.

„We waren net op tijd, niet waar?” vroeg hij, zijn geweer bijladend. Hij moest luid schreeuwen om boven het geraas uit te komen.

„Ja, het had geen twee minuten langer moeten duren! Ik zal je straks wel vertellen, wat er gebeurd is.”

„Kunnen we het houden?” vroeg de Kid. „Er zijn zeker dertig Pina’s.”

„Er is geen enkele Pina!” antwoordde Cody. „Het zijn Comanches.”

„Comanches ... ? Hier ... ?”

„Ja! En vraag niet zo veel! Je hebt momenteel andere dingen te doen!”

Het begon licht te worden. Ze konden het voorterrein duidelijk overzien.

’n Indiaan sprong plots vanachter zijn dekking vandaan en holde naar een boom. Een ogenblik werd al het vuur op hem geconcentreerd. Doch zonder gewond te raken kon hij achter de boom wegduiken. Alle ogen waren gedurende enkele seconden op deze Indiaan gericht. Alleen Buffalo Bill had gezien, dat vijf andere Indianen van de gelegenheid gebruik hadden gemaakt zich samen te groeperen achter een stapel oude verroeste spoorrails, honderd yards van de eerste barricade verwijderd.

„Plint!” schreeuwde Cody, „de mannen mogen zich niet allemaal tegelijkertijd concentreren op een en dezelfde krijger! Hoor je me, Flint!?”

„Ja! Maar ik kan er ook niks aan doen!”

„Heb je elke man een sector aangewezen, die hij voor zijn rekening moet nemen?”

„Nee! Ik ben geen infanterie-officier!”

Buffalo Bill zei iets lelijks. Er was inderdaad een verdediging opgebouwd, doch van de organisatie deugde niets. Iedereen vocht op eigen houtje. Elke man schoot op de Indiaan, die zich toevallig vertoonde. En intussen konden de overige Comanches op linie komen, teneinde een georganiseerde aanval op te zetten ...

„Ik moet de mannen gaan waarschuwen!” sprak hij tot de Kid. „Neem mijn plaats! Zie je die stapel rails links en die eik rechts?”

De Kid knikte.

„De sector tussen die rails en die eikeboom neem jij voor je rekening! Je hebt alleen met die sector te maken! Wat er buiten die sector gebeurt, gaat jou niets aan! Maar voor je eigen sector ben je volledig verantwoordelijk! Hou elke Indiaan in zijn dekking! Begrepen?”

Opnieuw knikte de Kid.

Cody kroop als een slang achter zijn dekking weg, het geweer rustend in de holte van zijn arm. Vier, vijf pijlen sloegen vlak bij hem in de grond. Alle Indianen schenen het plotseling op hem gemunt te hebben.

„Cody, wat doe je!?” klonk de krijsende stem van Flint.

Buffalo Bill zag zich genoodzaakt snel weer een dekking op te zoeken, nog eer hij de volgende man had kunnen bereiken. Het was hem gauw duidelijk geworden, dat het onbegonnen werk was nu nog een georganiseerde verdediging op te bouwen. En dat zou hun ongeluk worden. Hij kende de Comanches. Het was een strijdlustig, militair gedrild volk, dat wist wat oorlog voeren was. Ze zouden proberen op linie te komen, waarna ze een massale aanval zouden inzetten, geconcentreerd op het zwakste punt! De blanken stonden tegenover een overmacht, die ze niet zouden kunnen keren. Terwijl de spoorwegmannen hun munitie verschoten, kropen de Comanches naar elkaar toe om elkaar de bevelen van de leider door te geven. Cody zag, dat niet minder dan zes Indianen bezig waren de mustangs weer op te vangen en samen te brengen achter de rotswand.

„Hé,” schreeuwde hij tot de mannen op de brug, „probeer bij de rand van de rots te komen! Schiet die mustangs weer uit elkaar!”

Zijn stem was echter niet te horen.

Onrustig keek Cody om zich heen. Geen enkele blanke was er zich van bewust welk gevaar ze liepen! Ze voelden zich veilig! Ze meenden, dat ze de Indianen van zich af konden houden! Geen enkele roodhuid waagde het immers hen te naderen. Er werd zelfs niet op de verdediging geschoten. Bovendien... de Indianen waren slechts bewapend met bogen en tomahawks. Wat konden ze met die dingen beginnen tegen geweren en revolvers?

Buffalo Bill deed een laatste poging hen te waarschuwen.

„Mannen!” brulde hij, „let op! Zo dadelijk zullen ze een aanval beginnen! Ze zullen op ons instormen! Iedereen moet zo veel mogelijk het terrein beveiligen, dat recht vóór hem ligt! Iedereen moet..

Hij gaf zijn poging weer op. Hij kon met zijn stemgeluid niet boven de geweldige herrie uitkomen. Bovendien, niemand. zou naar hem luisteren. Men begon alles zo’n beetje te beschouwen als een pretje.

„Spaar je munitie!” brulde Cody. „Als de aanval komt, moet je stormvuur kunnen afgeven!”

Er werd niet op zijn woorden gereageerd. De mannen bleven doorgaan met schieten alsof ze op een kermis waren.

Ook Scot Oliver vermoedde, dat het mis zou gaan. Gespannen keek hij Buffalo Bill aan. De mannen bevonden zich in elkaars nabijheid.

„Dat loopt faliekant verkeerd, Cody!” riep hij. „We zijn in de minderheid! Op deze manier kunnen we geen aanval afslaan! Hoe lang zal het nog duren?”

Cody haalde zijn schouders op. De laatste ogenblikken had hij geen gelegenheid meer gehad de verrichtingen van de Comanches gade te slaan. Hij vermoedde, dat de meeste mustangs reeds waren opgevangen en dat de leider van de Indianengroep zijn krijgers aan het verzamelen was. Snel kroop hij naar Scot Oliver. Er werden slechts twee pijlen op hem afgeschoten, die hem echter misten.

„Misschien kunnen we de eerste aanval afslaan,” sprak hij. „Maar wanneer ze meteen daarna terugkomen, lopen ze ons onder de voet!”

Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd en keek naar het voorterrein. Er was geen spoor van leven meer te bekennen.

„Ze maken zich gereed,” mompelde hij. „We krijgen het zwaar te verduren, Oliver!”

„Misschien komen de andere arbeiders ons te hulp,” antwoordde Scot Oliver.

„Misschien wel, maar als ze arriveren zal het te laat zijn. Er zal zelfs geen gelegenheid zijn te ontvluchten. Achter ons ligt het meer. Ze zullen ons in het water drijven. Pas op, Scot... het gaat beginnen!”

Vanachter de rotswand klonk een luid gejoel.

Dan stormden de mustangs uit hun dekking.

Ze joegen in een lange rij voor de barricaden langs. De mannen begonnen als wilden te schieten.

„Stop vuren!” schreeuwde Buffalo Bill. „Wacht tot ze komen aanstormen!”

Hij telde zevenentwintig mustangs. Hij zag, dat de leider een teken gaf met zijn schild. De mustangs maakten een halve wending. Regelrecht stormden ze op de stelling van de blanken af.

„Vuur!” brulde Buffalo Bill.

Het was alsof zijn bevel met opzet niet werd opgevolgd. Slechts hier en daar klonk een schot. De meeste mannen hadden juist hun geweer leeg geschoten ...

De Comanches hieven hun oorlogskreten aan. Buffalo Bill vuurde uit alle macht. Hij plaatste verschillende treffers. Drie mustangs sloegen over de kop, doch hun berijders stormden te voet verder. Er begonnen weer meer geweren te knallen. Pijlen vlogen door de lucht met een angstaanjagend gezoef. Trillend bleven ze steken in het hout van de dwarsliggers waarachter de blanken zich verscholen hielden.

Plotseling trokken de Comanches zich terug. Hun linie was verbroken. Ze konden de stelling niet binnendringen. Ongelooflijk snel hadden ze weer een dekking gevonden, waarachter ze zich opnieuw groepeerden.

„Binnen een minuut kunnen we hen weer verwachten!” mompelde Scot Oliver.

Geen mens sprak een woord. De mannen schenen er zich plots van bewust te worden, dat ze op het punt stonden te worden uitgemoord ... Ze begonnen te begrijpen, dat ze op den duur geen enkele kans maakten het er levend van af te brengen ... De geweldige overmacht en de strijdlust van de vijand had hen zoéven het besef bijgebracht, dat ze zich allesbehalve op een kermis bevonden ...

„Cody!” schreeuwde plots een schorre stem, „Cody... haal ons hieruit! We... we zitten te wachten op onze dood ... Ze komen terug, Cody, die duivels... ze komen terug! Onze munitie raakt op en ... en als ze doorstormen, kunnen we hen niet weerstaan... Cody, hoor je me!? Geef antwoord, Cody! Jij bent toch Buffalo Bill, niet waar!?”

„Jah... Buffalo Bill!” schreeuwde een ander. „Jij bent toch zo’n held, Buffalo Bill! Laat zien, wat je kunt! Jij bent het, die ons hierheen heeft gehaald!”

„Hou je kiezen op elkaar!” riep Scot Oliver.

Buffalo Bill schudde het hoofd. Hij zei niets. Wat kon hij zeggen? Hij kon slechts afwachten, net als de anderen...

Er was een wind opgestoken, die kleine stofwolkjes opwierp. Het geruis maakte de stilte nog luguberder dan ze al was. Gelukkig was inmiddels de zon opgekomen.

„Hoe lang nog?” riep iemand. „Hoe lang nog, Cody!?”

Er lag een afgrijselijke angst in de stem.

„Hou je gereed,” riep Cody terug. Hij wilde de gelegenheid te baat nemen om een laatste poging te doen ’n beetje organisatie in de verdediging te brengen. Men moest niet in het wilde weg schieten. Men moest de verdediging voeren in onderling overleg.

Maar voordat Buffalo Bill zijn instructies kon geven, kwamen de Comanches opnieuw uit hun schuilhoek.

Voordat ze verschenen hieven ze een gehuil aan, dat anders klonk dan enkele ogenblikken geleden.

„Ze zijn iets bijzonders van plan,” mompelde Scot Oliver bang.

„Cody, dit is een van de weinige ogenblikken in mijn leven, dat ik bang ben! We zijn er geweest, Cody!”

„Hou je gereed, mannen!” brulde Buffalo Bill. „Schiet raak! Het gaat om je leven! We houden stand tot het uiterste! Misschien is er al redding op komst!”

Hij zag de Comanches komen. De leider reed voorop. Weer stormden ze in een lange rij langs de stelling. Nog even, dan zouden de paarden een halve draai maken, dan zouden ze op de barricaden komen aanstormen, de dood met zich meevoerend.

„Vuur!” schreeuwde Cody, juist voordat de Comanches hun mustangs lieten keren.

Er knalden enkele schoten.

Maar de meeste mannen hadden niet het benul te schieten, zo verwonderd waren ze ... Wat gebeurde er... ? Wat waren die duivels van plan ... ? De Comanches stormden niet op de verdediging af . . . Integendeel... Ze galoppeerden van de brug weg, terug in de richting vanwaar ze gekomen waren . . . Enkele kerels hieven een luid gejuich aan.

„Zwijg!” riep Cody. „Het is een list... Ze willen ons verrassen . . . Blijf in dekking!”

Hij wachtte op de terugkomst van de Indianen, zijn geweer in de schouder, de loop gericht op het punt, waar hij hen zo juist had zien verdwijnen. Doch ze kwamen niet terug . . .

Langzaam maar zeker stierf hun gehuil weg, tot het zich geheel oploste in de stilte.

„Verdraaid . . .” gromde Cody zacht. „Ik vertrouw hen niet... Ze wisten, dat ze aan de winnende hand waren . . . Waarom zijn ze afgetrokken?”

Scot Oliver trok hem plots aan de mouw. Hij zei:

„Cody .. . kijk daar ’ns!”

Hij wees naar het noorden, naar de andere zijde van de Tiba-Kreek. Boven de bossen stegen zes zwarte rookwolkjes op, zes rokende kringen, een sein.

„Indianen!” siste Scot Oliver.

„Pina’s,” verbeterde Buffalo Bill. „Dat moeten Pina’s zijn, Scot! Ze hebben het gevecht gehoord! Ze zijn komen kijken en hun verkenners moeten hebben gerapporteerd, dat er zich een andere stam op hun jachtgronden bevindt! We zijn gered, Scot! We zijn gered! De Comanches zijn gevlucht voor de Pina’s!”

Hij had zo hard geroepen, dat iedereen hem gehoord had. De mannen begonnen te schreeuwen van vreugde. Ze wierpen hun hoeden omhoog, ze kwamen uit hun dekkingen en vielen elkaar om de hals, ze begonnen te dansen en een van hen liet van pure vreugde zijn veldfles boven zijn hoofd leeglopen.

„De Pina’s!” riep Sam Flint. „De Pina’s hebben ons gered! Ik zeg maar zo: leve de Pina’s!”

„Mannen!” riep Cody, „blijf kalm! Op deze manier kunnen we de Pina’s niet onder ogen komen! Als ze ons op deze manier bezig zien, zullen ze ons verachten! Doe gewoon en blijf voorlopig in dekking liggen! Ik ga hen tegemoet!”

„Ga je alleen?” vroeg Scot Oliver.

„Ja, dat lijkt me het beste! Tot straks! Flint, zorg er alsjeblieft voor, dat je mannen zich behoorlijk gedragen, als de Pina’s verschijnen!”

„Wordt voor gezorgd,” antwoordde Flint. „Mannen, terug in je hol! En wie het waagt nog een keer gek te doen, schiet ik een kogel in zijn raap!”

Zijn geschreeuw werd met hoongelach ontvangen. Maar toch deden ze wat Flint gezegd had.

Sam Flint had zo zijn eigen manieren om van zijn mannen gedaan te krijgen wat hij van hen wilde hebben.