HOOFDSTUK I
De brug bij de Tiba-Kreek
„In dekking!” brulde Samuel Flint. „Hé . . . Bocha, hoor je niet wat ik zeg? Dekken!”
„Kalm aan,” gromde Bocha. „Ik hou niet van jouw grote mond, Flint! Die commandostem van jou begint me zo langzamerhand de keel uit te hangen!”
„Je moet doen wat je niet laten kunt!” riep Flint terug. „Ik heb je gewaarschuwd!”
De overige spoorwegarbeiders hadden zich reeds verscholen achter de talloze rotsblokken, die overal verspreid lagen. Flint stond bij het ontstekingsapparaat, dat verbonden was met een flinke lading trotyl. Men was bezig met het opblazen van een grote rots, die de baan van de nieuw aan te leggen spoorweg versperde.
„Tien . . . negen . .. acht. .. zeven!” riep Flint.
Jim Bocha keek hem spottend aan. Hij was de enige, die bleef staan. Hij wilde tonen, dat hij zich niets aan Flint gelegen liet liggen.
„Zes .. . vijf . ..”
Flint werd woedend. Bocha was er altijd op uit herrie te schoppen, de opzichters te tarten, het werk te stagneren.
„Vier . . . drie ...”
Nog steeds maakte Bocha geen aanstalten dekking te zoeken. Samuel Flint werd nog nijdiger. Hij besloot Bocha eens ’n lesje te geven! Hij wist, dat Jim Bocha pas op het laatste moment weg zou duiken.
„ Twee ...
Op dat moment drukte Flint de hefboom in.
Een geweldige explosie scheurde de stilte aan stukken. De gehele rotsmassa wankelde. Dan barstte de steenklomp plotseling in duizenden gruizels uit elkaar.
Bocha was net iets te laat met dekken. Terwijl hij als een snoek naar een omgevallen boomstam dook, werd hij getroffen door een stuk steen, niet erg groot maar wel scherp! Er vloeide bloed langs zijn voorhoofd.
,,Die was raak, Bocha!” schreeuwde Flint, zichzelf dekkend tegen het neervallende gesteente achter een hoge stapel dwarsliggers. „Trek je maar niks van mijn bevelen aan! Doe maar wat je goeddunkt! Maar draag de gevolgen! Eigenwijs varken!”
Nog steeds regende het stenen. De arbeiders lagen brullend te lachen. Het was een ruw stel, dat wel van een verzetje hield, speciaal wanneer Bocha weer bezig was!
Jim Bocha lag achter de boomstam te vloeken. Zijn ogen schitterden koortsachtig. Met een vingerbeweging maakte hij het sluitriempje los van de schede, waarin zijn bowiemes zat. En nog eer het gevaar volledig geweken was, kwam hij omhoog.
„Blijf liggen, Bocha!” riep Flint.
Bocha antwoordde niet. Een ogenblik bleef hij staan in half gebukte houding, zijn ogen moordzuchtig op Flint gericht houdend. Dan bracht hij sissend uit:
„Dat had je niet moeten doen, Flint... Dat had je werkelijk niet moeten doen ...”
Langzaam kwam hij op Flint toe, die nog steeds achter de dwarsligger lag. Als één man rezen de arbeiders omhoog. Bocha was weer in actie .. .
„Zet ’m op, Jimmy!” schreeuwde een schorre stem. „Laat ’m zien, dat-ie niks te vertellen heeft!”
„Hij heeft vals spel gespeeld, Jim!” schreeuwde een ander. „Zet ’t ’m betaald!”
Anderen namen het voor Flint op.
„Let op, Flint!” riep een jonge kerel. „Het sluitriempje van zijn messchede is los!”
„Wacht even,” gromde Samuel Flint. „Blijf staan, Bocha! Ik waarschuw je! Je hebt mijn bevelen op te volgen! Als je niet doet wat ik je opdraag, moet je de gevolgen dragen! En als het je niet bevalt, kun je ophoepelen!”
„Je drukte af, voordat je geheel had afgeteld!” grauwde Bocha. „Je deed het met opzet, jij zwerver!”
Flint kwam overeind. Hij begreep, dat hij zou moeten vechten. Zijn hand gleed naar de revolver op zijn heup.
Op dat moment sprong Bocha op hem toe. Nog voordat Flint het wapen te pakken had, kwakte Bocha tegen hem op. Samen rolden ze op de grond. Bocha grijnsde. Het zwarte snorretje op zijn bovenlip was nat van het zweet en van het bloed, dat nog steeds uit de wonde op zijn voorhoofd liep.
„Ik zal het je betaald zetten, Flint!” snauwde hij. Zijn vingers snoerden om de keel van Flint, die even naar adem snakte. Hij deed, alsof hij het reeds had opgegeven. Daardoor werd Bocha overmoedig. Hij wilde gaan verzitten om Flint nog beter vast te kunnen grijpen. Hierop had Samuel Flint echter gewacht. Ondanks zijn zestig jaar slaagde hij erin Bocha onverwachts van zich af te werpen. Bocha uitte een kreet, rolde op zijn rug, maakte een duikeling achterover en stond weer op zijn benen. Flint was evenwel net zo vlug. Opnieuw probeerde hij zijn revolver te pakken. Bocha had inmiddels echter het mes uit de schede getrokken.
„Bocha, voorzichtig!” schreeuwde een der arbeiders.
Jim Bocha was echter door het dolle heen. Hij wierp het mes in de hoogte, ving het op bij het lemmet en wilde het naar Flint smijten.
Plotseling knalde er echter een geweerschot.. .
Bocha liet een snerpende kreet horen. Het heft van het bowiemes was eensklaps van het lemmet verdwenen. Bocha’s hand bloedde. Woest keek hij in de richting, vanwaar het schot op hem was afgevuurd. Dan brulde hij:
„Dat zal je berouwen! Hoor je dat, Cody! ? Ik zeg dat dit je zal berouwen! Ik krijg jou nog te pakken, Cody, zo waar als ik hier sta!”
Degene, die geschoten had, was een man van ongeveer veertig jaar oud, een reus van een kerel, gekleed in een geel jachtkostuum dat scherp afstak tegen de haveloze kledij van de andere mannen. Hij droeg een enkelloops Winchestergeweer, waarvan hij de kolf nog in de schouder hield gedrukt.
„Bedankt, Cody,” zei Flint.
„Wat is er gebeurd?” vroeg William Cody, ook wel Buffalo Bill genaamd, bisonjager in dienst van de Kansas Rail-way Compagny.
Flint en Bocha begonnen dooreen te praten, zodat er geen woord te verstaan was van wat ze zeiden.
„Hou maar op!” riep Buffalo Bill. Hij keek naar de jongen, die het zoeven voor Flint had opgenomen. „Cobby kom hier. Vertel me wat er aan de hand is.”
Cobby ,Kid’ Cardouche liep naar Cody en vertelde in korte bewoordingen, wat er tussen Bocha en Flint was voorgevallen. Intussen bleven Bocha en Flint bekvechten op zo’n felle manier, dat ze elkaar bijna opnieuw in de haren vlogen.
„Hou op met dat stomme gedoe!” schreeuwde Cody. Nog steeds zat hij op zijn paard. Merkwaardig genoeg werd het meteen stil... Hoewel William Cody in feite nog minder te vertellen had dan Samuel Flint, de opzichter, had hij op iedereen ’n geweldig overwicht.
„Bocha, ben jij niet in dekking gegaan, toen Flint je daartoe bevel gaf?”
„Nee, maar ik wilde ...”
„Okay, dan moet je de gevolgen dragen! Laat je hoofd verbinden. Verder wil ik je waarschuwen! Als je nog éénmaal herrie schopt, zal ik ervoor zorgen dat je buiten gegooid wordt!”
Bocha werd opnieuw woedend. Hij zocht even naar woorden en snauwde dan:
„Hoor ’ns hier, jij mooie meneer, ik ben niet van plan jouw smoesjes af te wachten! Je bent niks meer dan ik! Wat zeg ik? Je bent minder dan ik! Je bent ’n ordinaire jager, die ervoor heeft te zorgen dat ik en mijn maten op tijd te eten krijgen! Dat is jouw taak en verder heb je hier niks te zoeken! Zal ik jou eens wat vertellen, Cody? Jij wordt veel te brutaal, sinds je Buffalo Bill genoemd wordt!” Cody deed alsof hij Bocha in het geheel niet hoorde. Hij wendde zich tot Flint met de woorden:
„Waarom telde je niet geheel af voordat je de lading tot ontploffing bracht?”
„Ik wilde hem een lesje geven,” antwoordde Samuel Flint. „Er is niks bijzonders gebeurd! In het vervolg zal hij op tijd wegduiken, wanneer ik...”
„Als je iemand een lesje wilt geven, kun je dat doen via de baas in Kansas-City,” viel Buffalo Bill hem in de rede. „Je bent buiten je boekje gegaan, Flint.”
Flint zei niets terug. Hij begreep, dat Buffalo Bill gelijk had.
„Hé, Flint!” klonk een spottende stem, „laat jij je dat zeggen door de eerste de beste stomme slager?”
Cody keerde zich om. Hij keek recht in de ogen van een vent, die een hoofd groter was dan hijzelf. De man heette McGuire, Don McGuire. Hij kwam uit Canada en hij had er nooit een geheim van gemaakt, dat hij William Cody haatte, waarschijnlijk uit jaloezie.
„Zei jij iets?” vroeg Cody.
„Ja, ik zei iets!” antwoordde McGuire. „Ik zei, dat je een stomme slager bent, een eigenwijze opschepper! Dat zei ik, Cody Buffalo Bill, haha!”
Hij begon brullend te lachen, doch niemand waagde het met hem mee te lachen.
„Ik meen, dat ik je niet goed verstaan heb,” sprak William Cody. Heel rustig kwam hij van zijn paard af en liep op McGuire toe. Ongevraagd maakte de overige mannen plaats voor hem.
„Don ... wees voorzichtig,” werd er gefluisterd. „Hou je koest, McGuire ...”
„Ik wil je nog één kans geven,” zei Cody langzaam, zijn hoofd vlak bij dat van McGuire brengend. „Ik hoor niet al te best. Ik dacht, dat je zei dat ik een stomme slager ben. Natuurlijk heb je gezegd ,goede jager’ of iets dergelijks. Klopt dat, McGuire? Of klopt dat niet?”
„Je hebt me donders goed verstaan, jij overgehaalde ...”
Terwijl McGuire die woorden uitschreeuwde, haalde hij uit om Cody onverwachts een stomp te geven. William Cody bleek echter op zijn hoede te zijn. Hij sprong opzij, zodat de vuist van McGuire doelloos in het niets suisde.
Enkele arbeiders grinnikten ...
„Ik zal jou ... ik zal..brulde McGuire.
Woest stormde hij op Cody af, maaiend met zijn armen. Cody deed alsof hij wilde wijken, doch dook dan plotseling onder McGuire’s armen door. Don McGuire had zo’n vaart, dat hij met zijn hoofd tegen de stapel dwarsliggers rende en versuft voor zich uit staarde.
Buffalo Bill tikte hem op de schouder. Lodderig keek McGuire om. En Cody zei laconiek:
„Hier ben ik, McGuire! Mij moet je hebben en niet die stapel hout!”
Grauwend trapte McGuire met zijn laarzen in de richting van Cody, doch deze hoefde slechts iets achteruit te springen om de schop te ontwijken. McGuire werd nu pas goed razend. Hij stootte een schorre kreet uit en viel op Cody aan met een felheid, die zelfs Cody niet van hem verwacht had. Dit keer kon Buffalo Bill hem niet uit de weg gaan. Hij ving de kerel op, sloeg als gevolg van de geweldige klap bijna achterover doch kon zich in evenwicht houden. Vlak daarna liet hij zich toch vallen, waarop McGuire niet gerekend had. De man bukte zich om Cody vast te grijpen, doch daartoe kreeg hij niet de kans! Cody was bliksemsnel op zijn zitvlak over de grond geschoven, tot zijn nek zich tussen de benen van zijn tegenstander bevond. Met een ruk kwam hij overeind. McGuire wist niet wat hem overkwam. Stomverbaasd keek hij uit zijn ogen, toen hij plots omhoog werd geheven.
„Hé ...” riep hij. „Hé___ik — ik ...”
Zwaaiend met zijn armen trachtte hij zich in evenwicht te houden. Doch dat lukte hem maar één seconde. Toen Cody bijna rechtop stond, viel McGuire zijdelings van diens schouder en smakte met zijn kin op de harde grond. De arbeiders barstten uit in een gierend gelach. Nu Don McGuire plat op de grond lag, waren ze plots allemaal op de hand van Buffalo Bill, die kalm zijn broek afveegde. Hij zei, zodat iedereen het horen kon:
„Zo! Hiermee is dit bedrijf afgelopen! Flint, het werk wacht!”
„Jah,” bromde Samuel Flint. Hij floot op zijn vingers, ten teken dat zijn mannen de gevallen rotsblokken moesten opruimen.
Buffalo Bill keek boos uit zijn ogen. Hij bromde tot de Kid:
„Altijd hetzelfde ... Altijd herrie en ruzie, vechten, drinken en weer vechten.”
„Er zijn maar een paar raddraaiers,” antwoordde Cobby. „Het zijn elke keer weer Bocha en McGuire, die het vuurtje aanstoken.”
„Ik weet het,” mompelde Cody. „En vergeet Stockwell niet! Als het aan mij lag, vlogen ze er alle drie uit.”
„Er zijn veel te weinig arbeiders,” zei de Kid. „De baas kan zich niet permitteren iemand te ontslaan.”
Buffalo Bill gromde wat onverstaanbaars. Hij ging terug naar zijn paard. De volgende morgen wilde hij erop uit trekken. De vleesvoorraad raakte op en in het zuiden was een kudde bisons gesignaleerd.
„Ga mee, Kid,” zei hij, op zijn paard toelopend. „Ik heb je nodig.”
Juist wilden ze wegrijden, toen ze plots een ruiter zagen naderen. De Kid schonk er niet veel aandacht aan. Hij maakte de teugel van zijn paard los. Ook de arbeiders letten niet op de ruiter. Ze waren weer aan het werk gegaan.
„Hé ...” sprak Cody zacht.
„Wat is er?” vroeg de Kid, zonder op te kijken.
Buffalo Bill zei niets. Hij zat reeds in het zadel, doch zette zijn paard niet in beweging. Strak staarde hij naar de ruiter, wiens paard in wilde galop naderbij kwam.
„Kid ... kijk ’ns,” mompelde Cody.
Er lag een ongeruste klank in zijn stem, een waarschuwende klank.
Nu pas keek Cobby op. Meteen zag hij, dat het zijn vriend O’Hara was, Anthony O’Hara, die naderbij kwam.
„Wat... wat zit hij gek in het zadel..mompelde Cobby. „Verdraaid... als hij niet uitkijkt valt hij!”
„Hé... kijk daar!” klonk de spottende stem van Jim Bocha. „O’Hara is dronken! Kijk ’m in het zadel zitten...”
Bocha begon bulkend te lachen.
William Cody schonk geen aandacht aan Bocha. Hij gaf zijn paard een klopje in de nek, waardoor het beest vooruitschoot.
„Cody... wacht even,” riep Cobby. Hij slingerde zich in het zadel en reed Buffalo Bill achterna. Cody zette zijn paard aan tot een galop. Er was iets aan O’Hara, dat hem hevig verontrustte . . .
De arbeiders waren weer met hun werk opgehouden. Ze zwegen. Alleen Bocha stond nog steeds te lachen, doch de meeste mannen keken hem nijdig aan.
„Tony!” riep Cody, toen hij O’Hara tot op veertig yards genaderd was, „Tony, wat heb je... ? Je ziet eruit als een dode...”
O’Hara stak zijn hand op. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar er kwam geen woord over zijn lippen. Hij scheen zelfs niet de kracht te hebben om zijn paard in te tomen. In vliegende vaart passeerde hij Buffalo Bill, die verontrust omkeek.
En dan zag hij de pijl, die tussen O’Hara’s schouderbladen stak. . .
„Kid!” schreeuwde hij, „hou dat paard tegen! Vlug... !”
De Kid volgde het bevel meteen op. Hij stuurde zijn eigen paard naar dat van O’Hara. Vanuit het zadel dook hij naar de halster van het dier, dat meteen steigerde.
Tot Cobby’s verwondering uitte Tony O’Hara een kreet van pijn.
„Voorzichtig!” schreeuwde Buffalo Bill, die naderbij kwam rennen. „Zijn rug... Pas op!”
De Kid knipperde even met zijn ogen, toen hij de pijl zag. Een huivering overviel hem: O’Hara moest overvallen zijn door Indianen. . . Maar dat was toch niet mogelijk ... De Pina’s, die in de nabijheid van de spoorbaan hun tenten hadden opgeslagen, stonden sinds kort toch op goede voet met de blanken ...
Voorlopig kreeg de Kid echter geen gelegenheid om verder over dat onderwerp na te denken. Buffalo Bill was naderbij gestormd. Terwijl hij nog in het zadel zat, bracht hij O’Hara’s paard geheel tot stilstand. Ook Flint en enkele van diens mannen waren nu dichterbij gekomen. Toen ze de pijl tussen O’Hara’s schouderbladen in het oog kregen, bleven ze stokstijf staan.
„De Pina’s..mompelde Samuel Flint wezenloos, „de Pina’s ... donders, ze hebben ons..
„Sta daar niet te kletsen!” schreeuwde Buffalo Bill nijdig. „Help me... O’Hara is er erg aan toe! Schiet op! Nee, niet allemaal! Flint, aan jou heb ik voldoende!”
Flint holde naderbij. Gezamenlijk lichtten ze Tony O’Hara uit het zadel en legden hem naast het paard in het gras, op zijn buik.
„Die pijl moet eruit,” zei Cody. Flint wilde de schacht van de pijl al tussen zijn vingers nemen, doch Cody trok hem terug. Hij zei: „Ben je nou helemaal gek geworden? Laat de dokter halen! En vlug!”
„Haal Dok Hardy!” schreeuwde Flint tot de arbeiders, die op een troep bij elkaar stonden. Buffalo Bill constateerde ongerust, dat de angst uit hun ogen straalde. Ze waren bang voor Indianen en niet zonder reden ...
Cody knielde naast zijn vriend O’Hara neer en vroeg:
„Tony ... kun je me verstaan ... ? Hoor je me, Tony?”
De Kid keek angstig toe. Toen Tony niet meteen antwoord gaf, werd hij plotseling razend, razend op de verraderlijke Pina’s, die twee weken tevoren nog de vredespijp met de blanken hadden gerookt. Nu hadden ze Tony O’Hara in de rug geschoten, die smerige, geniepige...
„Ik hoor je, Cody,” sprak O’Hara reutelend. „Ik hoor je ... Vlug ... je moet vlug zijn . .
Tony O’Hara snakte naar adem. De Kid was eveneens bij hem neergeknield. Hij voelde zich verheugd, omdat Tony al bij al toch nog kon praten.
„Wat is er gebeurd?” vroeg hij, voordat Cody een volgende vraag had kunnen stellen.
„De brug ...” fluisterde O’Hara hees, „vlug ... de brug ... Ze hebben twee pijlers ... twee ...”
Hij slikte. Even sloot hij de ogen en begon dan te kreunen van pijn.
„Wat is er met de pijlers, Tony?” vroeg Buffalo Bill met ongewoon harde stem.
„De fundamenten ... ondergr . .. graven ... ondergraafd, de fundamenten van twee pijl... ah . .. aaahw ... Mijn rug... ze hebben me in de rug geschoten, toen ik... ik..
„Kalm aan, Tony,” mompelde de Kid zorgelijk. „Waren het de Pina’s?”
„Mijn rug ...” klonk het hortend. „Een pijl... ik vluchtte ... ik ...”
„Kwamen ze je achterna?” vroeg Buffalo Bill.
O’Hara schudde het hoofd. Hij kon van uitputting niets meer zeggen.
„Het komt allemaal weer best met je in orde, Tony,” zei Cody terwijl hij opstond. „De Kid en Dok Hardy zullen prima voor je zorgen. De komende weken zul je het gemakkelijk hebben, geluksvogel! Ik ga meteen ’ns een kijkje nemen bij de brug! Flint!”
„Jah?” vroeg Flint.
„Scharrel Scot Oliver even voor me op, wil je. We zullen samen een rit maken naar de Tiba-Kreek. We moeten weten, wat daarginds gaande is.”
„Ik zal een escorte formeren,” sprak Flint snel. „Het lijkt me daarginds gevaarlijk! Ze hebben O’Hara...”
„Nee, geen escorte! We gaan met ons tweeën, Scot Oliver en ik. Als we met een hele bende aan komen zetten, zullen we hun argwaan wekken en is alles bij voorbaat verloren. Ik wil met hen praten.”
„Praten?” vroeg Flint verbijsterd. „Waar wil je begraven worden?”
„Zorg jij er nu maar voor, dat O’Hara niet begraven hoeft te worden,” zei Cody.
„Dat is de taak van hem,” sprak Flint, wijzend naar Dok Hardy, die inmiddels haastig was komen aanlopen. Hardy was een oude zwerver, die het ,vak’ geleerd had van een Indiaanse medicijnman! Het merkwaardige was, dat hij met zijn .medicijnen’ en andere instrumenten toch dikwijls wonderbaarlijke resultaten wist te behalen! Hij kon namelijk bogen op een rijke ervaring. En al was hij nooit op een universiteit geweest, toch had hij tweemaal met succes een arm afgezet en zelfs een operatie verricht, al was het dan op een paard, de merrie van Scot Oliver. En het paard bleef leven, zij het met een reusachtig litteken in de flank.
„Dat is ’n pijl,” zei Hardy. „Maar toch heeft O’Hara geluk.”
„Geluk?” vroeg Flint.
„Jawel. De Pina’s gebruiken vergiftigde pijlpunten, wanneer ze op vijanden schieten. Dit keer hebben ze kennelijk een uitzondering gemaakt! Als de punt gedoopt was geweest in vergift, zou er nu geen O’Hara meer zijn.”
Bij die laatste woorden nam hij de pijl doodgemoedereerd vast en trok hem met een ruk uit O’Hara’s rug. O’Hara was meteen bewusteloos van de pijn.
„Hé. . . wat moet dat daar?” klonk een krakende ouwe-mannetjes-stem. „Wie is daar bezig met het vermoorden van mijn oude vriend Anthony O’Hara? Ben jij weer bezig, smerige kwakzalver! Waarom hebben ze jou nog steeds niet buiten gegooid, lelijke smeerseltjesmaker!”
„Ik ben bezig,” gromde Hardy, zijn handen wassend met sterk ruikend spul. „Stoor me niet!”
Degene, die naderbij kwam, was Oliver Maclnvernesh, een oude Schot, beter bekend als Scot Oliver. Hij droeg een geruite baret met een prachtige groene flos, een nog bonter geruit wambuis en verder een onvervalste kilt, een Schotse rok! De arbeiders noemden hem daarom ,Vrouw Scot’, wat Oliver Maclnvernesh niets kon schelen! Hij was een bekende figuur in Arizona en in alle staten van het mid-westen, niet alleen bekend maar ook gevreesd. Samen met de Kid en Tony O’Hara vormde hij met Buffalo Bill een groep, die zelfs bij de president in Washington in hoog aanzien stond.
Scot Oliver bukte zich over O’Hara heen en bromde: „Juist... pijl... niet zo mooi... Pina’s!”
Hij keek Buffalo Bill aan, die met zijn hoofd stond te schudden.
„Wat is er?” vroeg de Schot. „Ben je het niet eens met Oliver Maclnvernesh uit de Clan van Maclnvernesh-Coal?” „We weten niet, of die pijl door een Pina-Indiaan is afgeschoten,” antwoordde Cody.
„Oh... Mister Cody weet het dus beter! Kan Mister Cody ons misschien vertellen, welke Indiaan die pijl dan wel heeft afgeschoten? Hè. Laat ik nou altijd gedacht hebben, dat we hier op de gronden van de Pina’s zitten! Tjonge... ik schijn me vergist te hebben!”
„Scot, probeer nou ’ns een keer niet zo eigenwijs te doen,” zei Cody. „We gaan de zaak onderzoeken! Daarmee moeten we beginnen! En daarna kunnen we zien wat ons te doen staat!”
Scot Oliver kneep zijn tanden op elkaar. Het was bekend, dat hij zo eigenwijs was als een kind. Toch schikte hij zich naar William Cody. Maar nu wendde hij zich tot Hardy om lucht te geven aan zijn verbolgenheid.
,,Hé.... wat doe je nou weer? Zie ik dat goed? Was jij je handen?”
„Yop,” antwoordde Hardy onaangedaan. „Ik was mijn handen, met uw welnemen!”
„En waarom dan wel?” vroeg Scot Oliver. „Ben je soms bang, dat O’Hara vuil wordt?”
„Jawel, daar ben ik inderdaad bang voor. In het vuil aan mijn handen zitten talrijke boze geesten, die in de wond zouden kunnen kruipen en O’Hara de dood in zouden kunnen drijven.”
Scot Oliver begon hinnikend te lachen. Spottend vroeg hij:
„Heeft Grote Stier, de medicijnman der Pawnees, je dat verteld, o machtige tovenaar?”
„Yop,” sprak Hardy, volkomen kalm. „Het klinkt misschien gek, maar Grote Stier weet het beter dan jij, of je nou aan boze geesten gelooft of niet. En ga nou alsjeblieft weg, want met jou in m’n nabijheid kan ik niet werken!”
„Hihihi, dat noemt-ie werken!” gierde Scot Oliver. „Laat ik jou dan eens vertellen, wat werken is, want dat schijn je niet te weten! Kijk, als ik..
Buffalo Bill was ongeduldig naderbij gekomen, greep Scot Oliver bij de schouder, trok hem zonder verdere plichtplegingen met zich mee en zei:
„Schei uit met dat geklets! We hebben andere zaken aan ons hoofd! Waar is je paard?”
,Ik moet die pillendraaier eerst vertellen, dat ik ..
„Mooi zo! Ga het beest halen! We moeten naar de Tiba-Kreek. Er schijnt iets niet in orde te zijn met de brug!”
„De brug?” vroeg Scot Oliver. „Wat kan er met de brug aan de ...”
„Ik vertel het je onderweg wel Vlug... En vergeet je voorlader niet!”
Scot Oliver holde op zijn korte beentjes weg. Hij had zo’n haast, dat hij bijna zijn kilt verloor. De arbeiders brulden van het lachen. Slechts enkelen lachten niet. Onder hen was Jim Bocha ...
De streek, waarin de spoorlijn werd aangelegd, was ruig en woest, maar niet dor. De rotsen en heuvels waren tot op de toppen begroeid met struikgewas en lage bomen. Slechts enkele toppen waren kaal. Het land was bezaaid met rotsblokken, waardoor het niet mogelijk was de paarden te laten galopperen.
Evenwijdig met de spoorlijn reden Buffalo Bill en Scot Oliver naar het noordoosten. Scherp keken ze om zich heen. Elke meter grond leende zich voor een hinderlaag. De brug bij de Tiba-Kreek lag ongeveer twintig mijl verderop. Het afgelopen jaar was de brug gereedgekomen. Ze verbond twee rotsmassieven met elkaar, twee muren van steen, waarlangs een rijbaan was uitgehouwen voor de lijn. Enkele honderden meters achter de brug lag een uitloper van het Pina-meer, de Tiba-Kreek. Tussen de brug en de kreek bevond zich een tamelijk vlak terrein, aan weerszijden omsloten door de geweldige rotsmassa’s, die hoog optornden tegen de blauwe lucht.
„Wat denk je ervan?” vroeg Cody zacht.
„Ik weet ’t niet,” antwoordde Scot Oliver, kijkend van rots naar rots en van boom naar boom. „Er zit iets in de lucht. Het is alsof ik ’t ruik. Ik zou willen, dat ik de Pina’s beter kende! Ik weet niet wat ik aan hen heb.”
Scot Oliver snoof en zette zijn baret iets verder naar achteren. Hij leek nu in niets meer op het felle, twistzieke mannetje, dat even geleden nog had staan bekvechten met Dok Hardy. Scot Oliver toonde zich nu, zoals hij werkelijk was, een doorgewinterde trapper, een jager van formaat, een gevreesd vechter, wiens schot altijd trefzeker was, ook al maakte hij gebruik van een stokoud, door en door versleten wapen.
„Jij kent de Pina’s beter,” mompelde Oliver. „Hoe vechten ze? Schieten ze onverwachts? Of laten ze zich eerst zien?”
Buffalo Bill haalde de schouders op. Pas een jaar geleden was hij voor het eerst met de Pina’s in aanraking gekomen, een kleine stam, wonend op de grens tussen Arizona en New-Mexico. Aanvankelijk had het erop geleken, dat er strijd met de Pina’s gevoerd zou moeten worden. Doch dank zij Buffalo Bill was de spoorwegmaatschappij erin geslaagd vrede met de Indianen te sluiten, nog eer de oorlog was uitgebroken. Buffalo Bill had het stamhoofd Tomah, genaamd Zittende Beer, duidelijk gemaakt dat de stam niets van de spoorweg te vrezen had. Sindsdien schenen de Pina’s van de aardbodem verdwenen te zijn. Ze hadden zich nooit laten zien. En ze berokkenden de arbeiders geen enkele last.
„Waarom zouden ze O’Hara beschoten hebben?” vroeg Scot Oliver, meer aan zichzelf dan aan Cody. „Omdat ze de brug ondergraven?”
„Ik ben er nog steeds niet van overtuigd, dat het Pina’s zijn geweest,” antwoordde Buffalo Bill stug.
„Wat dan? Blanken, die met pijlen schieten?”
„Waarom niet? Nooit een blanke gezien, die met pijl en boog kan schieten?”
„Gekkenpraat,” gromde Scot Oliver.
Hij uitte een verwensing, toen vlak voor zijn merrie een haas wegschoot. Gespannen zat hij op zijn paard. De streek had iets vijandigs. Overal, waar de spoorweg werd aangelegd, hielden zich vijanden op, meest Indianen doch ook blanken.
Ze vorderden langzaam. Langs de spoorbaan was geen mens te bekennen. Ze zagen slechts rotsen, heuvels en dalen, struiken en bomen. En ze hoorden slechts het schreeuwen van enkele vogels, die brutaal met hen meevlogen.
„We moeten voortmaken,” zei Cody na een poosje. „Over twee uur arriveert de bevoorradingstrein uit Pueblo. Als de brug werkelijk gevaar oplevert, moeten we een sein geven.”
Scot Oliver knikte.
De vogels waren verdwenen. Het was nu luguber stil. De hoeven van de twee paarden bonkten op de rotsbodem. Buffalo Bill hield het voorterrein in de gaten. Scot Oliver lette meer speciaal op het terrein, dat achter hen lag. Hij was bang, wat niet dikwijls voorkwam. Hij wist, dat ze als levende schietschijven langs de open spoorbaan reden. Wat Tony O’Hara was overkomen, zou ook met hen kunnen gebeuren ...
Doch voorlopig gebeurde er niets bijzonders.
De oude merrie van Scot Oliver sukkelde lusteloos voort. Alles van Scot Oliver was oud, zijn paard, zijn geweer, zijn plunje en zijn zadel. Hijzelf was nog ouder. Scot Oliver wist zelf niet, hoe oud hij was.
„Nog een mijl,” sprak Buffalo Bill. „We zouden de brug eigenlijk moeten bewaken ...”
Scot Oliver antwoordde niet. Met de ogen half dichtgeknepen zat hij in het zadel, zijn vinger aan de trekker van zijn geweer.
De lijn lag nu ver boven hen, als het ware geplakt tegen de rotswand.
De spanning bereikte een hoogtepunt, toen ze de brug in het oog kregen. Het was een stenen gevaarte, vierhonderdenvijftig meter lang, rustend op vijf enorme pijlers die zes bogen vormden. Langs de brug was geen afrastering gebouwd. Massief rees zij omhoog uit het heuvelachtige land, dat eromheen lag. Tussen de bogen door kon men de kreek zien liggen, onwaarschijnlijk mooi.
„De brug,” sprak Cody.
Ze hielden de paarden in. Strak keken ze naar het gevaarte. Buffalo Bill probeerde vast te stellen, waar zich eventueel Indianen verscholen zouden kunnen hebben, doch er waren in deze omgeving zoveel geschikte plaatsen voor het leggen van een hinderlaag, dat hij de moed al gauw opgaf.
„We gaan verder,” zei hij. „Kom ...”
Reeds lang tevoren hadden ze het spoor van O’Hara ontdekt. Dicht bij de brug passeerden ze de plek, waar O’Hara getroffen moest zijn. Op een grijs stuk steen kleefden enkele verse bloeddruppels. Bovendien stak een pijl in de boom, die vlak naast de steenklomp stond. Klaarblijkelijk was het eerste schot op O’Hara een misser geweest.
Weer brachten ze de paarden tot stilstand. Ze waren nu kwetsbaarder dan ooit, want het land was hier bijna vlak.
„Niks'. . .” zei Scot Oliver met hese stem.
„Laten we die pijlers eens gaan bekijken,” stelde Buffalo Bill voor. „Scot, het is beter dat jij je verdekt opstelt. Daar, die boom ... Kruip achter die boom en dek me. Ik ga zien, wat er met de pijlers is.”
Scot Oliver kroop van zijn paard, bleef nog even argwanend staan kijken en dook dan snel weg achter de eik, die Cody had aangewezen. William Cody was eveneens afgestapt en liep naar de brug. Hij bevond zich reeds in de schaduw van de overspanning, toen Oliver achter de boom kroop en zijn geweer in de aanslag bracht.
Rustig bekeek Cody de eerste pijler. Er was niets bijzonders aan te zien. Het fundament was intact.
Ook de tweede pijler bevond zich in ongeschonden toestand. Doch met de derde en vierde pijler was het mis .. .
Vlak boven de grond had men grote brokken weggekapt uit de stenen, waarvan de pijlers waren opgetrokken. Het was duidelijk, dat men op deze manier wilde proberen de brug te laten instorten, wanneer er een trein overheen kwam.
Cody gromde zacht. Hij wist niet, of de pijlers het zouden houden wanneer een trein over de brug zou denderen, maar het leek hem het beste de naderende bevoorradingstrein te laten stoppen.
Langzaam liep hij naar Scot Oliver terug.
„De zaak is ernstig,” mompelde hij.
„Ja en misschien nog ernstiger dan je denkt,” antwoordde Scot Oliver. „We worden in het oog gehouden.”
Buffalo Bill bleef staan zoals hij stond, zonder enige reactie te vertonen. Kalm vroeg hij:
„Waar zitten ze?”
„Op de top van de rotshelling, vlak bij de spoorbaan, aan de andere kant van de brug.”
„Weet je hoeveel Indianen er zitten?”
„Nee. En ik weet ook niet of het wel Indianen zijn. Maar ik weet wel, dat jij elk ogenblik in je rug geschoten kunt worden.”
„Als ze dat zouden willen doen, hadden ze hun kans al lang waargenomen,” zei Cody rustig. Maar toch bleef hij niet staan waar hij stond. Ongedwongen drentelde hij even heen en weer en ging dan naast Scot Oliver zitten, zodat ook hij de rotswand kon zien.
„Dat grote blok op de top, die klomp met die mosbegroeiing,” zei Scot Oliver. „Ik heb tweemaal een schaduw gezien. Ik wacht op het moment, dat hij zich bloot geeft. Dan schiet ik.” /
„Nee, je schiet niet,” antwoordde Buffalo Bill. Hij had zijn geweer op de knieën liggen. De loop wees naar het rotsblok, waarachter zich hun vijand of vijanden verborgen hielden. Als hij wilde, zou hij binnen enkele seconden vuur afgeven op de rotsklomp.
„Ik houd het erop, dat er maar één man zit,” sprak hij. „Daarom durft hij ons niet onder vuur te nemen. Hij weet, dat een van ons hem zou volgen, wanneer hij zich door een schot verraden zou. Als ze met hun tweeën waren, zouden we hier niet zo rustig zitten, Scot. We moeten hem uit zijn tent lokken.”
„Hoe?”
„We gaan naar boven. We moeten de treinmachinist waarschuwen. We zullen een houtvuur op de baan aanleggen. Terwijl we daarmee bezig zijn, moet jij die man achter het blok voor je rekening nemen.”
Scot schudde zijn hoofd.
„Dat zal niet lukken,” sprak hij. „Wanneer wij naar boven gaan, kruipt hij naar beneden. Het lijkt me beter, dat we hem rustig zijn gang laten gaan. Denkelijk heeft hij zijn paard hier in de omtrek gestald. Op een paard kan hij nooit daarboven zijn gekomen. Als hij weg is, volgen we zijn spoor. Op die manier hebben we een kans in het hol van de leeuw te komen. Dat is toch je bedoeling, als ik het goed begrepen heb, niet waar?”
„Scot, je bent ’n genie,” zei Buffalo Bill. „Kom... we gaan het erop wagen.”
Ze bonden eerst de paarden vast. Ze gingen volkomen argeloos te werk, alsof ze geen enkel gevaar duchtten. Dan klommen ze naar boven langs de helling, die talloze goede steunpunten bood.
Buffalo Bill had zijn revolver in de hand genomen. Hij vermeed naar het rotsblok te kijken, doch vanuit zijn ooghoeken hield hij de steenklomp wel degelijk in de gaten.
„Let op...” fluisterde hij. „Als hij kwaad wil, schiet ik en probeer meteen bij hem te komen. Intussen dek jij me met je geweer.”
Scot Oliver knikte.
Ze vorderden snel. Cody keek even omlaag. Ver beneden hen stonden de paarden rustig te grazen. Snel trachtte hij te ontdekken waar eventueel het paard van hun vijand stond, doch hij zag niets bijzonders. Achter het rotsblok bleef het volkomen stil.
„We moeten meer naar links gaan,” siste Buffalo Bill, zijn revolver gereed houdend voor gebruik. „We moeten hem de kans geven weg te komen!”
Opnieuw knikte Scot Oliver met het hoofd. Hij kroop verder naar links, waar minder rotsblokken lagen, doch waar de begroeiing dichter was, zodat zij van de steenklomp meer aan het gezicht onttrokken werden.
Buffalo Bill bereikte als eerste de eigenlijke spoorbaan. Meteen begon hij hout te zoeken om een vuur aan te leggen. Om geen argwaan te wekken lette hij zo min mogelijk op het rotsblok, waarachter zich de vijand nog steeds moest ophouden, althans volgens Scot Oliver.
Ook Scot Oliver zocht naar hout. Doch hij lette argwanend op wat er achter het rotsblok gebeurde. Hij kroop over de grond, zat af en toe te frunniken aan zijn geweer en keek intussen scherp toe.
Plots glimlachte hij even. Meteen begon hij weer boomtakken bijeen te garen. Als bij toeval draaide hij zich even later weer om en keek opnieuw in de richting van de dreigende rotsklomp. Slechts het oog van een ervaren trapper was in staat de schaduw op te^erken, die gedurende een fractie van een seconde achter een struik te zien was, even beneden het blok.
,.Hij is weg,” mompelde Scot Oliver zacht tot Buffalo Bill. „Hij sluipt verder naar achteren. Ik laat je even alleen om hem in de gaten te houden. We moeten weten waar hij zijn mustang heeft staan.”
Scot Oliver was er blijkbaar nog steeds van overtuigd, dat ze met een roodhuid te doen hadden.
Buffalo Bill knikte en ging gewoon verder met het werk, waarmee hij bezig was.
Scot Oliver gleed als een slang naar het rotsblok toe. Nu pas was de oude Schot in zijn element. Zonder enig gerucht te veroorzaken kroop hij tussen de rotsblokken door. Hij verstond de kunst van de besluiping zo intens goed, dat hij zelfs de talrijke dorre takjes, die overal verspreid lagen, niet opzij hoefde te leggen. Bijna instinctmatig ontweek hij elk twijgje, dat hem door een knappend geluid zou kunnen verraden. Reeds na twee minuten had hij het rotsblok bereikt, waarachter zich even geleden de onbekende vijand had opgehouden. Weer glimlachte Scot Oliver. Aan de kiezelsteentjes kon hij zien, waar de man gelegen had. Hij zocht even naar de afdruk van een schoenzool of een hak, die erop zou moeten duiden dat het een blanke was, die hen zoëven had bespied. Doch een dergelijke afdruk was nergens te bekennen.
Scot Oliver sloop nog iets verder. Het kostte hem nogal wat moeite het spoor te vinden, dat de vijand moest hebben achtergelaten. Scot Oliver werd minder voorzichtig. Soms richtte hij zich zelfs wat op, teneinde de omgeving beter in ogenschouw te kunnen nemen. Op handen en voeten kroop hij naar een dichte struik, vlak aan de rand van de afgrond. En eensklaps bleef hij roerloos liggen. Beneden hem, op ongeveer vijftig yards afstand, zag hij plots een Indiaan, een krijger, gekleed in een bruin lederen kostuum, getooid met één veer. De roodhuid deed geen enkele moeite zich nog langer verborgen te houden. Zich met zijn boog in evenwicht houdend, sprong hij over de rotsblokken naar beneden. Hij had kennelijk haast.
Scot Oliver bleef liggen. Hij zou de Indiaan met één schot hebben kunnen doden, doch hij plaatste het geweer niet in de schouder. Strak hield hij de ogen op de roodhuid gevestigd. Hij zou niet hebben kunnen zeggen of het een Pina was, maar het was bijna niet mogelijk, dat de roodhuid tot een andere stam behoorde.
Scot Oliver kroop iets verder omhoog. Hij kon nu een nog groter gedeelte van de omgeving overzien. Nog steeds had hij de roodhuid in het oog. Plots verdween de Indiaan in een bosje. Scot Oliver zei iets lelijks, doch meteen daarna klaarde zijn gelaat weer op. De krijger verscheen weer, gezeten op een bruin-gevlekte mustang. De man zette er direct een wilde galop in. Kennelijk was hij op weg naar zijn stamgenoten.
„Cody!” schreeuwde Scot Oliver.
Hij schrok, toen Buffalo Bill tien meter achter zijn rug opdook! William Cody was hem onhoorbaar gevolgd.
„Bewaar die streken voor iemand anders!” riep Scot Oliver. Hij had zijn geweer onwillekeurig op zijn vriend gericht! „Heb je hem gezien?”
„Jawel! We gaan hem achterna! Hij zal ons precies daar brengen, waar we zijn moeten.”
„Waarom ben jij niet bezig met die brandstapel?” vroeg Scot Oliver nijdig. „Die trein kan elk ogenblik arriveren! We kunnen geen hout meer sprokkelen om ..
Hij zweeg, toen hij een zwarte rookkolom zag opstijgen vanaf de spoorbaan.
„Alles is al voor elkaar,” zei Cody lachend. „Hou dus op met je gemopper en kom mee! Het hout brandt minstens een uur lang, genoeg om de machinist op tijd te waarschuwen. En nou opschieten!”