3 De kaboutermannekes van Veldhoven
De gemeente Veldhoven, gesticht in 1921, bestond vroeger uit drie dorpen, Oerle, Zeelst en Veldhoven-Meerveldhoven. Het ligt in een prachtig, landelijk gebied met veel heide en bos. Dit gebied is al sinds mensenheugenis bewoond, wat blijkt uit de hoeveelheid prehistorische grafheuvels die er te vinden zijn, zoals op wat vroeger de grote hei bij Zeelst was, bij Halfmijl of bij Zandoerle. En overal waar je grafheuvels vindt, vind je ook het geloof in kabouters…
Veldhoven, na 1312, van een van onze verslaggevers – Naar het schijnt verbleef het Kleine Volkje meestal in de buurt van de grafheuvels, maar sommigen woonden gewoon tussen de mensen in een boerderij, zoals in ‘De Heskok’ (Meerveldhoven), aan de harde weg bij het riviertje de Gender. Tegenwoordig herinnert alleen de speeltuinvereniging in Zeelst nog aan dit stukje folklore. De vereniging heet ‘Kabouterdorp’.
De kabouters hielpen ’s nachts de boeren van Veldhoven met hun zware werk, maar niemand kreeg ze ooit te zien. De kabouters wilden in ruil voor hun arbeid wel eten hebben. Zodra de boer of boerin dit niet gaf of hen in de maling probeerde te nemen, kwamen ze nooit meer terug, of erger nog: ze namen op een gruwelijke manier wraak.
Hoewel kabouters veel voorkwamen in Veldhoven lieten ze ook elders in Noord-Brabant hun invloed gelden. Zo zouden ze hun hoofdkwartier gehad hebben in Hoogeloon, waar ook de kabouterkoning Kyrië huisde. Hier nog een aantal kabouterwoonplaatsen:
Het Hogeloonse bos
In het Hogeloonse bos tegen de berg, die mogelijk de woonplaats was van de kabouterkoning, was eens een boer aan het ploegen. Het ging gesmeerd! Toen het twaalf uur was en etenstijd, dacht hij: het gaat zo goed, ik ga nog even door, en als het af is zal ik wel gaan eten. En hij ploegde door; maar toen hij weer aan de berg kwam, zag hij daar een potje met erwtensoep staan. Wat betekent dat? dacht hij en meteen schopte hij het potje om. Op eens hoorde hij een gehuil en gerommel in de berg. Maar hij ploegde maar door en stoorde er zich niet aan. Maar hij had nog geen halve voor geploegd, of zijn paard brak alle vier de benen. Dat waren de kaboutermannekes, die hem eerst hadden geholpen en die hij kwaad gemaakt had door hun potje om te schoppen.
Vessem
Als de kabouters goede vrienden waren met
iemand, dan deden ze alles voor hem. Zo was er eens een boer te
Vessem, niet ver van de grafheuvels van Halfmijl, die met hen
bevriend was. Ze dorsten zijn graan in de oven, ze karnden de stand
leeg (waarin de zure melk gedaan wordt om te karnen) en ze deden ’s
nachts alles voor hem. Nou had die boer een luie vrouw en ze had al
eens tegen hem gezegd dat ze
’s nachts van dat lawaai niet kon slapen ‘en dat ’ie er een end an
moest maken’. Hij bracht ertegen in dat ze er toch veel gemak van
hadden maar de vrouw bleef er maar over zaniken. Nou waren ze op
een goede nacht eens aan het dorsen in de oven en hij riep dat ze
met die geweldmakerij moesten stoppen want het verveelde hem.
Meteen hoorde hij een stemmetje dat hij op die manier geen last
meer van hen zou hebben. Maar hij kreeg er op een andere manier
last van, ze droegen korreltje voor korreltje zijn graan weg, ze
schepten de zaan van de room van de melk en deden hem op alle
manieren kwaad, zodat hij op het laatst helemaal failliet
ging.
Weert
Op een keer kwam in Tungelroij, een zanderig gehucht van Weert, een kabouter bij een boerenvrouw binnenstappen. Hij vroeg om een aalmoes, maar de gierige vrouw gaf niets en joeg het mannetje naar buiten. Toen de vrouw even later haar kind uit de wieg wilde nemen om het te voeden, was dat kind verdwenen en de kabouter lag in de wieg. De kabouter keek zo vals dat de vrouw verschrikt achteruitweek. Toen kwam er een zigeunervrouw binnen en die gaf de volgende raad: de vrouw moest een halve eierschaal nemen en daar meel en melk in doen en roeren met een lepeltje alsof ze deeg aan het mengen was. De vrouw volgde die raad op. De kabouter bekeek dat werk en ineens riep hij uit: ‘Ik ben honderden jaren oud geworden, ik heb drie molenassen op een stam zien wassen, maar koken in zo’n klein keteltje heb ik nog nooit gezien.’ En opeens was hij verdwenen en het kind lag weer in de wieg.
Zeelst
Dat de kabouters zich aan niemand lieten zien, ondervond een boer te Zeelst. Hij wist dat de kabouters dikwijls in zijn bakhuis kwamen, want zij hadden al menigmaal brood en mik voor hem gebakken, maar gezien had hij ze nooit. Hij wilde hen nu eens op een nacht bespieden. Tussen twaalf en één ging hij daarom naar de deur van zijn bakkerij en hij hoorde de dwergjes, die druk aan de arbeid waren.
Voorzichtig wilde hij door een spleet in de deur kijken; hij had zijn linkeroog al dichtgeknepen en wilde met zijn rechteroog door de spleet gluren, toen hij onverwachts een piepstemmetje hoorde zeggen: ‘Blaas die daar het licht eens uit!’
De boer sprong verschrikt achteruit en ijlde zijn woonkamer binnen. Hij was voor heel z’n leven blind aan het oog, dat zo onvoorzichtig het werk van de kleine arbeiders had willen begluren.
Oerle
Op veel plaatsen in Oerle kwamen de kabouters ’s nachts naar de huizen om de mensen op een of andere manier te helpen. Geregeld vroegen ze om een kat, want kattenvlees vonden ze het lekkerst om te eten. Gewoonlijk werd zo’n kat gebraden boven een vuur tegen het koren. Wonder boven wonder hoefde nooit iemand bang te zijn dat er brand uitbrak. Om brand te voorkomen, hadden kabouters enkel maar te zorgen dat ze een bol in het vuur wierpen. In ruil voor de kat zorgden ze voor allerlei goede dingen of voorspelden geluk aan de huisgenoten, want de kabouters verstonden ook de kunst van de waarzeggerij. Zo troffen ze op zekere keer de huisvrouw van De Hoef aan, die zeer bedroefd was omdat haar man zo lang van huis bleef. Van tijd tot tijd reisde hij naar Holland om jachthonden te verkopen. De kaboutermannekes kregen medelijden en vroegen of ze haar de hand mochten lezen. Een van hen zei dat een van de jachthonden van haar man door het raam gesprongen was van de herberg waar hij geslapen had en dat die hond een van zijn poten gebroken had, waardoor de man oponthoud had. De volgende dag zou hij gezond en wel weer thuiskomen. En is het niet sterk… alles kwam uit, precies zoals de kabouters verteld hadden.
Oss
Bij Oss woonde een kabouter die Hans Joppen heette. Als je vroeger over de heide liep, kwam hij soms tevoorschijn en liep een eind mee terwijl hij honderduit babbelde. Op een gegeven moment kwam je langs een grote heuvel en Hans Joppen zei dan altijd: ‘Ik ben er, tot ziens’ en dan verdween hij. Het heet daar nog steeds de ‘Hansjoppenberg’.
De kaboutermannekes van Veldhoven
Veldhoven, waar ook ons verhaal begon, is een van de laatste plaatsen waar de kabouters nog gezien zijn voor ze – zo gaat het verhaal – voor altijd uit Brabant verdwenen.
Een oude man in Meerveldhoven hoorde een heldere stem, die riep: ‘Vannacht trekken we naar Hoogeloon om Kyrië te begraven.’ De man wilde die aftocht wel eens gadeslaan. Tegen de avond verstopte hij zich in een sloot in de Goorstraat. Om middernacht hoorde hij in de verte het kabouterleger naderen. De oude man werd bang en kroop onder de zogenoemde Goorbrug. Terwijl hij tot zijn knieën in het water stond, hoorde hij boven zijn hoofd het trippelen van duizenden voetjes. Pas toen de zon opkwam trok de laatste kabouter voorbij, maar de hele Goorstraat was één en al stof.
Met het overlijden van koning Kyrië verdwijnt het hele volkje en wordt het nooit meer gezien. Kyrië schijnt onder een grote grafheuvel elders in de Kempen begraven te liggen...