7 De bastaardheer van Oosterhout
De romanticus Antonius Vesters, geboren op 9 september 1844 in Den Bosch, schreef in zijn tijd zeer populaire gedichten, novellen, schetsen en historische romans. Zijn roman De erfgename van Duivenvoorde werd in die tijd door de Brabantse katholieken verslonden. De bestseller gaf enige bekendheid aan de ruïne bij Oosterhout, de zogenaamde ‘Slotbostoren’ bij de Effentweg, maar riep ook vraagtekens op over de vroegere kasteelheer: Willem van Duivenvoorde. Hub. Kunst schijnt zijn licht over de zaak.
Oosterhout, na 1288, door Hub. Kunst – Hoog steekt ze uit boven de akkers, die hier geleidelijk overgaan in de grazige weiden van de immense poldervlakte. Het geslacht van Strijen heeft deze grensburcht gesticht, de naam van Willem van Duivenvoorde, een der latere bezitters, is er onafscheidelijk aan verbonden. Hij en zijn gelijknamige zoon zijn de sagenfiguren wier leven ten dele verweven is met de middeleeuwse historiën rond dit machtige slot.
Hier heeft een man gewoond – een buitenechtelijk kind van ’n Hollandse edelman – die ’t in zijn veelbewogen leven gebracht had tot hoge posten in het grafelijk bestuur van Holland. Hij was een der aanzienlijkste landeigenaars en geldmagnaten van zijn tijd. Zijn rijkdom was fenomenaal; in Holland, maar ook in West-Brabant en de latere Baronie bezat hij goederen en landrenten. Aan vorsten en steden leende hij als een bankier geld tegen hoge rente.
Omstreeks 1290 was hij geboren. Zijn moeder was een boerendochter uit de omgeving van Haarlem. Zijn vader, Philips van Wassenaar, had ’n winstgevende betrekking: hij was baljuw van Kennemerland.
In z’n kinderjaren werd de jonge ridderzoon bij zijn moeder opgevoed. Hij groeide op als een forse boerenknaap uit die tijden, gezond en krachtig, behendig in de watersport. Willem Snickerieme werd hij toen genaamd. Kreeg hij die naam omdat hij stevig en hooggebouwd was? Of was het misschien de familienaam van zijn moeder? Heeft hij zijn naam gekregen omdat hij uitmuntte in de echt-Hollandse sport van het roeien en heeft hij op de meren en vaarten van zijn waterrijke land de snekken voortgedreven met de lange roeiriemen? Hoe het ook zij, toen hij ouder werd heeft z’n vader zich terdege zijn ridderlijke opvoeding aangetrokken.
Van Floris V had hij de heerlijkheid Polanen alvast in leen gekregen en onder Willem III klom hij ten slotte op tot thesaurier of schatbewaarder.
Was Duivenvoorde dus wel gelukkig in zijn financiële ondernemingen, zijn onechte geboorte was misschien oorzaak dat hij niet gelukkig werd in zijn huwelijksleven. Of heeft zijn eerzucht hem parten gespeeld?
In 1326 is hij gehuwd met Hedwig, de dochter van Zweder van Vianen. Zij stamde uit een zeer edele, maar totaal verarmde familie. De Heer van Vianen was zó aan lager wal geraakt, dat hij zelfs de bruidsschat voor z’n kind niet kon betalen. De sage weet te verhalen dat, toen des avonds Duivenvoorde zijn vrouw in de slaapkamer wilde begeleiden, Hedwig hem dit op bruuske wijze geweigerd zou hebben en gezegd heeft: ‘Dat zij, een afstammelinge van zulk een adellijk geslacht in haar bed geen bastaard wilde toelaten.’ In ieder geval is hun huwelijk, dat Duivenvoordes aanzien uiterlijk wel verhoogde, kinderloos gebleven.
Minstens vier kinderen heeft Duivenvoorde intussen verwekt buiten zijn huwelijk. Iets dergelijks scheen in de veertiende eeuw onder de adel geen abnormale gewoonte te zijn!
In 1328 wist graaf Willem te bewerken dat zijn thesaurier door zijn zwager keizer Lodewijk van Beieren van wettige geboorte werd verklaard. Nu kon hij de ridderslag ontvangen.
In Den Haag bezat Duivenvoorde al een ridderhof; later liet hij in Geertruidenberg een kasteel bouwen; ook in Brussel kocht hij een statig huis. In Oosterhout had hij het Huis ten Strijen in bezit gekregen en dit kasteel wilde hij als zijn vaste residentie inrichten.
De omgeving liet hij verfraaien. Een diergaarde of dierenpark, werd aangelegd, zoals hij ook bij ’t ridderhof in Den Haag gezien had. Rondom werd het met staketsels omheind. Het lag aan de zuidzij van ’t kasteel. Later werden gedeelten ervan het Slotbos, het Rutselbos en het Schotverenbos genoemd. Zijn burcht lag precies op de grens van Holland en Brabant.
Was dit symbolisch voor deze man, wiens aspiraties zich richtten op de uitbreiding van zijn territoriale macht ver naar ’t zuiden? De gehele westelijke streek van Brabant wilde hij verwerven; tot in Wernhout bezat hij rechten. Later kreeg Jan van Polanen door erfenis zijn goederen en via diens dochter Johanna kwamen ze in handen van ’t geslacht der Nassauers. Ons vorstenhuis heeft door deze Bredase erfenis zijn intrede gedaan in de Nederlandse historie.
Het Huis ten Strijen was sterk en lag omgordeld door brede grachten. De afscheiding tussen het Hollands en Brabants gebied was nauwkeurig beschreven in een akte van 1326. In dat jaar werd de slotkapel gesticht.
Er stond vermeld dat wanneer de kapelaan de Heilige Mis opdroeg, het altaar op Hollands gebied stond, maar de zetel, waarin de slotheer de heilige mis bijwoonde, was geplaatst op Brabants gebied. Willem van Duivenvoorde zou geen echte middeleeuwer geweest zijn wanneer hij geen grote interesse had gehad voor het kloosterwezen. Door zijn toedoen kwamen de kartuizers naar het tegenwoordige Sandoel bij Raamsdonksveer en stichtten een klooster (1336) dat het Hollandse Huis werd genoemd. Tal van geleerden hebben in dit Domus Hollandiae geleefd en gewerkt. Tijdens de Reformatie is het verwoest.
Omtrent de ondergang van de geweldige burcht van Strijen bij Oosterhout weet de historie te verhalen dat het in de tijd der Hoekse en Kabeljauwse partijtwisten belegerd is. Duivenvoorde behoorde tot de Hoeksen. De sage fluistert dat het hele burchtgezin ongemerkt heeft kunnen ontsnappen, doordat men in een donkere stormnacht de valbrug had neergelaten, na de kettingen met beddenlakens omwonden te hebben om geen gerammel te veroorzaken. De hoeven der paarden had men met vilt omwikkeld en kleden werden over de brugvloer gelegd. De muren bleken later bijna onverwoestbaar. Men zegde dat men bij de bouw geen gewone metselspecie maar roggemeel gebruikt had. Zelfs wordt gewag gemaakt van een onderaardse gang, die vanuit de kasteelkelders naar een begroeide plek in het bos voerde.