11
Waarom?
Deel 1 – Emer
Vertel mij eens waarom. Wáárom moest ik in godsnaam zo'n knots van een digitale klok kopen, waarvan je de cijfers vanaf de andere kant van het Rossmore Hotel kunt lezen? Waarom heb ik niet gewoon een reiswekkertje gekocht zoals elk normaal mens, in plaats van dit gedrocht zo groot als een etensbord, waarvan de rode cijfers naast mijn bed elke minuut veranderen?
Ik lig er nu al vierenhalve minuut naar te kijken, van 9.08 tot… bíjna 9.13. Ik herinner me vaag dat ik de wekker op 9.30 uur heb gezet. Ja, ik herinner me min of meer dat ik dat gedaan heb. Mijn gedachte daarbij was dat ik, als ik om halftien opstond, om tien uur gedoucht en aangekleed en met een kop koffie achter mijn kiezen op de weg zou kunnen zitten.
Het is erg belangrijk dat ik vandaag uitgerust op pad ga. Ik heb een sollicitatiegesprek voor de baan die ik al jaren wil hebben: directeur van Galerie Heartfelt, een geweldige tempel voor de kunst waar ik al heel lang heb willen werken. Ik beschikte steeds over bijna alle kwalificaties, maar altijd was er iemand anders die voorging. Maar nu is de vent die de tent drie jaar gerund heeft naar Australië. Vandaag ga ik solliciteren.
Dus vertel mij eens… Wáárom ben ik niet vroeg naar bed gegaan, zonder drank en zonder gezelschap?
Zie je, ik kan me niet bewegen, want dan wordt hij wakker.
En dan denkt hij misschien dat dat een teken is dat ik het nog eens dunnetjes wil overdoen. Ik moet hier doodstil blijven liggen tot ik vóél dat de wekker zal afgaan, bij het eerste geluid druk ik het dan de kop in, spring uit bed en verdwijn in de badkamer: alles in één vloeiende beweging.
Ik heb niks aan, uiteraard, dus ik moet wel snel te werk gaan. Geen tijd om lekker te treuzelen terwijl een bruiswatertje mijn hoofdpijn verdrijft en de koffie in de percolator geruststellend aan het pruttelen is. Nee, alles moet snel en zakelijk. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat ik de taxichauffeur mee naar binnen heb genomen en met hem naar bed ben geweest.
Vertel mij eens, waarom heb ik hem niet gewoon in zijn taxi achtergelaten zoals negenennegentig-komma-nog-wat procent van de bevolking zou hebben gedaan? Hoe komt het dat ík dat dan niet doe?
Eigenlijk is het natuurlijk de schuld van die receptie waar ik geweest ben. Wat een chateau migraine – hij was zo zuur dat je slokdarm wegbrandde. En niks te eten, natuurlijk. Nog geen chipsje of toostje om de boel op te zuigen. Dat bocht klotste ongestoord naar binnen om zijn gemene werk te doen en in elke ader, orgaan en spiervezeltje door te dringen om tot slot meedogenloos mijn brein compleet lam te leggen. Daar kwam het door, natuurlijk, en natuurlijk ook door het feit dat ik een onblusbare haat koester tegen Monica, de vrouw wier schilderijen daar hingen.
Ik heb altijd al de pest aan haar gehad, al op de kunstacademie, al ver voordat ze met haar wimpers zat te wapperen naar Ken op mijn verjaardag, tijdens een etentje op mijn kosten. Terwijl ze wist dat ik hem leuk vond.
En tegenwoordig haat ik de manier waarop ze glimlacht met haar mond, maar niet met haar ogen. Ik haat de manier waarop iedereen altijd naar haar kijkt, haar complimenten maakt en haar bewondert. Ik haatte het dat iedereen weer in de rij stond om haar schilderijen te kopen. Er zaten overal van die rode ronde plakkertjes op om aan te geven dat ze verkocht waren.
Als mazelen op haar afgrijselijke, mierzoete schilderijen.
Nou, waarom moest je er dan ook zo nodig naartoe, zou je kunnen vragen. Waarom bleef je niet gewoon weg en bereidde je je niet grondig voor op je sollicitatie? Inderdaad. Goeie vraag.
Maar toen ik ging, leek het nog een goeie zaak. Ik wilde Monica laten zien dat ik me niet liet afschrikken, dat ik niet jaloers was, dat het me niet uitmaakte dat zij en Ken vrienden waren. Of misschien wel meer dan vrienden. Wie weet wat ze nu waren?
Bovendien had ik me een nieuw kapsel laten aanmeten voor mijn sollicitatiegesprek en ik had een nieuw linnen jasje gekocht voor onder mijn mooie suède overjas. Die vroegen erom geshowd te worden. Het kon toch geen kwaad om Ken te laten zien hoe geweldig ik eruit kon zien?
Maar wát een slecht idee, achteraf. Mocht Ken deze ochtend iets ten opzichte van mij voelen, dan zal het wel geweldige opluchting zijn dat zijn voorzichtige, nuchtere Canadese inborst heeft gezegevierd over de neiging die hij mogelijk had om op mij te vallen. Ja, Ken heeft vanochtend vast een licht gevoel. Heel anders dan ik. Ik lig bezwaard in mijn bed, tegen een taxichauffeur aan.
Vanwaar ik lig, op de rand van mijn bed, kan ik het linnen jasje zien liggen met zo'n beetje een halve fles rode wijn eroverheen gemorst. En wat mijn prijzige kapsel betreft… Ik heb nog niet in de spiegel kunnen kijken, maar mijn haar zal wel alle kanten opstaan.
De wijn was niet alleen verschrikkelijk, het was ook nog eens een ontzettend vervelende opening. Ik bedoel maar, de schilderijen waren vreselijk, dat zag iedereen. Als ik mijn baan heb in Galerie Heartfelt (dat wil zeggen áls ik die krijg), dan pieker ik niet eens over zo'n soort tentoonstelling. Niemand vond ze mooi… iedereen mompelde wat, zei de juiste dingen en kocht zo'n schilderij, want allemaal willen ze in de gunst blijven bij Tony, de galeriehouder. Want als ze het goed speelden, zou Tony op een goeie dag misschien ook hún schilderijen ophangen.
Monica deed ontzettend akelig tegen me, ze was heel erg onbeschoft en beledigend. Geen wonder dat ik het op een zuipen zette. Ze leek moeite te hebben zich mijn naam te herinneren. Of die zo moeilijk is, zelfs een demente bejaarde zou de naam Emer moeten kunnen onthouden. Hij is beslist niet lastig uit te spreken of zo.
Maar Monica kreeg het maar niet voor elkaar. Als ze me aan mensen voorstelde, pijnigde ze haar hersens steeds weer.
‘Geloof het of niet, maar ik heb met deze dame op de kunstacademie gezeten,’ kirde ze dan. Alsof ik er zo oud en aftands uitzag en zij zo piepjong dat niemand zou kunnen geloven dat we dezelfde leeftijd hadden.
Kom op zeg, Monica, we zijn alle drie eenendertig, jij, Ken en ik. We zijn geen van drieën getrouwd.
Ken is tekenleraar, jij maakt schilderijen in afschuwelijk sentimentele pasteltinten en ik werk in de kunsthandel. Vanochtend zou ik een topbaan in een van de beste galerieën van het land in de wacht kunnen slepen. Dan word ik directeur, al zou je het eigenlijk eerder nog conservator moeten noemen.
Ik wil die baan zo ontzettend graag. Vertel me eens, waarom ben ik in deze afschuwelijke situatie verzeild geraakt.
Want zie je, ik kan me niet eens bewegen. Ik wil opstaan om mezelf een beetje op te lappen, om de schade zo veel mogelijk te beperken. Ik moet iets anders zoeken om aan te trekken. O, mijn god, nu zie ik pas dat er behalve wijn ook nog spaghetti op mijn jasje zit!
Ja, natuurlijk moesten we na afloop nog zo nodig naar een pastabar. In plaats van als een normaal mens de bus naar huis te nemen, slaakte ik een verrukte kreet toen Ken voorstelde om daar met een paar mensen naartoe te gaan. En natuurlijk ging Monica ook mee, die vond het een erg leuk idee en ze nam Tony van de galerie ook maar mee en nog een aantal van die schreeuwerige types. Maar uiteindelijk was ik misschien wel het gillerigst van allemaal. Een van de obers kwam naar me toe en gaf me een fles wijn omdat ik het uithangbord voor de fietsenreparatiewerkplaats van zijn vader had beschilderd. Monica vond het om te gillen: Emer die uithangborden schilderde voor reparatiebedrijven, fantastisch toch, wat een type, wat een type.
Ik geloof dat Ken me op een bepaald moment toefluisterde dat ik me er niets van aan moest trekken, dat ze me alleen maar zat te stangen.
‘Waarom?’ vroeg ik.
‘Omdat ze jaloers op je is.’
Althans, ik dacht dat hij dat zei. En misschien heeft hij het ook werkelijk gezegd, maar ik kan het me ook verbeeld hebben. Om je de waarheid te zeggen staat de hele avond me niet helder meer voor de geest. Er hangt vooral een dichte mist over het gedeelte van de avond dat de obers op een rij ‘By the Rivers of Babylon’ stonden te zingen en ik mee ging doen. Ik dacht dat iedereen me geweldig vond. Maar misschien was dat wel helemaal niet zo.
En hoe hebben we betaald uiteindelijk? Hebben we wel betaald? O, god, alsjeblieft, alsjeblieft, laat ons betaald hebben.
O ja, ik weet het weer. Ken zei dat iedereen hem een briefje van tien moest geven, en iedereen vond dat een prachtig idee, alleen ik leek heel even te ontnuchteren en zei dat hij op z'n minst vijftien van me aan moest nemen voor de rekening. En toen zei hij ‘Nonsens’, althans ik geloof dat hij dat zei, hij zei dat het wel goed kwam, dat hij het alleen al prettig vond me weer te zien. En dat hoorde Monica en die zei toen met dat verschrikkelijke babystemmetje dat ze kan opzetten – om te kotsen werkelijk – dat niemand toch zeker van háár verwachtte dat ze betaalde, want dat ze iedereen de hele avond in de galerie al wijn had gevoerd. Toen raakte Tony nogal geïrriteerd. Hij zei dat híj iedereen de hele avond op wijn had getrakteerd. En ik vrees dat ik toen zei dat ze geen ruzie moesten maken om wie er nu voor de wijn had gezorgd, want dat die niet om te zuipen was. Ken betaalde haastig met zijn Visa-card en dreef ons toen allemaal de straat op.
Ik voelde me helemaal duizelig in de frisse buitenlucht en ik zou het heerlijk hebben gevonden als Ken met mij mee naar huis was gegaan, helemaal niet om te… nee, gewoon om voor me te zorgen, me melk te laten drinken of water of wat ik ook had moeten drinken. Maar nee hoor, natuurlijk stond madame Monica erop dat hij háár naar huis bracht en we woonden allemaal ergens anders. Hij hield een taxi voor me aan, deed de knopen van mijn fantastische suède jas voor me dicht en vroeg de chauffeur goed voor me te zorgen omdat ik een heel speciaal persoon was.
En of die taxichauffeur vannacht voor me gezorgd heeft.
Maar ik kan Ken er de schuld niet van geven, al zou ik dat nog zo graag willen. Hij vroeg die chauffeur niet om mee naar binnen te gaan en bij me in bed te komen. Nee, het is jammer, maar ik kan niet beweren dat het zijn schuld was. Het moet in zekere zin wel mijn eigen schuld zijn geweest.
Maar waarom? Vertel me dat eens. Het is niet mijn gewoonte om met vreemden naar bed te gaan, ik heb zoiets zelfs nog nooit eerder gedaan. Had het te maken met mijn teleurstelling om Ken? Was deze man opdringerig geweest? Vond ik hem aantrekkelijk?
Denk na, Emer. Denk goed na. Probeer de rit naar huis te reconstrueren. Maar zachtjes. Maak hem niet wakker.
Hij was jong, begin twintig zou ik zeggen. Een smal, spits gezicht, een beetje als van een vos. Zo'n gemene, slinkse vos die zijn kans afwachtte.
‘Je ziet eruit alsof je de avond van je leven hebt gehad,’ zei hij toen ik zijn taxi binnenviel, maar gauw weer overeind kwam om naar Ken te wuiven en net te doen alsof ik minder dronken was dan ik was.
‘Ik heb juist een pestavond gehad, als je het weten wilt,’ zei ik ijzig.
‘Wat had je dan liever gedaan?’ vroeg hij.
‘Ik wou dat ik niet gegaan was. Dat ik niet van die goedkope wijn naar binnen had gegoten, niet met die draak van een vrouw had gepraat, niet naar haar waardeloze horrorschilderijen had gekeken.’
‘Dat klinkt inderdaad verschrikkelijk,’ zei hij. Ik vond het niet prettig dat hij medelijden met me had.
‘Hoe was jouw avond dan?’ vroeg ik uit de hoogte. Ik geloof dat hij zei dat het zo'n beetje een avond als alle andere was geweest – hij deed nogal onverschillig en gelaten. Ik zei dat hij de verkeerde instelling had.
God, waarom zei ik dat nou, waarom liet ik hem niet gewoon een avond als andere hebben in plaats van hem met zijn passagier naar bed te laten gaan? Maar misschien deed hij dat wel elke avond. Wat weet ik er nu van? Niks toch?
Hij zei zoiets dat hij nu eenmaal zijn geld moest verdienen en toen vroeg ik of hij een vriendin had. Volgens mij zei hij van wel, een meisje dat Hissie of Missie heette, zoiets, een afschuwelijke naam in ieder geval. Maar blijkbaar hield hij niet zo heel erg van d'r, want anders was hij niet hier beland.
Hij zei dat ze een moderne vrouw was, dat ze veel van relaties wist omdat ze in een bloemenzaak werkte, dat het volgens haar allemaal neerkwam op schuldgevoel, angst en leugens. Zij wilde zich niet binden, ze liet hem zijn gang gaan en hij haar de hare. Dat ze allebei hun ogen open hadden, of zoiets onzinnigs.
Ik zei dat het vast allemaal leugens waren, dat Hissie niets liever wilde dan een vaste relatie met hem, maar dat ze moest doen alsof dat niet zo was, omdat dat tegenwoordig nu eenmaal zo ging. Ik zei dat ik dat zeker wist, want dat ik tegen Ken ook net deed alsof hij me koud liet, terwijl ik van hem hield en wat voor baan dan ook op zou geven als ik dacht dat het iets zou worden tussen ons. Maar dat je nu eenmaal niet alles kon hebben.
‘Heb je het vanavond dan geen enkel moment naar je zin gehad?’ vroeg hij. Hij probeerde me op te vrolijken.
‘Jawel, ik heb samen met de obers een lied gezongen.’
Ik zong ook voor hem ‘By the Rivers of Babylon’ om hem te laten horen hoe goed ik was, en hij zong het refrein met me mee. Toen vroeg hij of ik ‘Stand by Your Man’ kende. Ik zei van wel, maar dat ik het niet zo eens was met de inhoud. Maar om geen spelbreker te zijn zong ik het toch samen met hem en stelde toen ‘Hey Jude’ voor. En toen waren we thuis.
Maar waarom, vertel me dat eens, waarom beschouwde ik dit niet gewoon als een mooi muzikaal einde van een rottige avond en wenste ik hem niet gewoon goedenacht? Maar nee hoor, waarom makkelijk doen als het ook moeilijk kan? Ik heb hem blijkbaar binnen gevraagd en tot mijn schande moet ik bekennen dat ik niet meer weet wat er verder gebeurd is.
Heb ik cd's tevoorschijn gehaald? Heb ik nog meer gedronken, zou dat mogelijk zijn? Want hij moest toch nuchter zijn, hij bestuurde een taxi, dus natuurlijk was hij nuchter. Doken we meteen het bed in?
Ach, kon ik me maar herinneren hoe ik ertoe gekomen ben. Dan was ik misschien in staat me met een klein beetje minder schaamte uit deze situatie te redden.
Ik reikte naar de digitale wekker net voordat hij zou afgaan. Godzijdank had ik hem niet wakker gemaakt. Hij lag daar maar als een zoutzak aan de andere kant van het bed. Hij snurkte tenminste niet en lag ook niet te woelen.
Waar had hij zijn taxi geparkeerd? Je mag in deze buurt nergens parkeren, het barst hier van het verkeer. Er komt binnenkort een rondweg en dat is maar goed ook. Maar die is er nu nog niet en dus moet hij de taxi kilometers verderop geparkeerd hebben. Of misschien heeft hij hem in zijn opwinding wel pal voor de deur laten staan.
Maar dat was dan zijn probleem.
Heeft hij me zijn naam wel gezegd? Dat zal toch wel? Ik wilde hier niet meer over nadenken, het was allemaal te erg. Ik kon beter bedenken wat ik voor het sollicitatiegesprek moest aantrekken. Als ik nu eens gewoon mijn suède jas tot bovenaan dichtknoopte en er een sjaal overheen drapeerde?
O nee, mijn jas!
Heb ik die in zijn taxi laten liggen? Hij hangt niet aan de hanger aan de deur, waar hij hoort. O nee! O, mijn God, ik weet dat U niet blij zult zijn met wat ik heb gedaan. Ik weet dat het verkeerd was om met de taxichauffeur in bed te kruipen, verkeerd en heel stom was het, maar verder doe ik nauwelijks aan zondigen, als je het een beetje breed bekijkt tenminste. Ik ben ook naar de bron van de heilige Anna geweest om de heilige te smeken dat ze Ken van mij laat houden. Dat heeft ze nog niet gedaan, en ik denk niet dat ze dat nu nog gaat doen. Maar God, alstublieft, luister naar me. Ik voel me net een lijk, ik ga dat gesprek verknallen, dat weet ik nu al, ik heb mijn nieuwe linnen jasje verpest en gaat U me nou ook nog vertellen dat ik mijn mooie suède jas kwijt ben?
Ik was zo van streek door het verlies van mijn jas dat ik de taxichauffeur die ik niet wilde wekken totaal vergat.
Ik ging rechtop in bed zitten en keek met mijn gekwelde katerhoofd naar hem.
Daar lag niemand.
Op het bed naast me lag mijn dikke suède jas, helemaal opgerold. Zwaar en opdringerig. Hij nam een onbehoorlijk groot deel van mijn bed in beslag. Hij deed net alsof hij een taxichauffeur was en hij had me de stuipen op het lijf gejaagd.
Dolblij sprong ik uit bed. Ik had nog een toekomst. Te beginnen met een lange douche, een hoop gegorgel en een speurtocht naar iets nets in mijn flat om aan te kunnen trekken. Dan ging ik die baan krijgen bij Galerie Heartfelt. En dan moest ik naar de stomerij met de kleren die ik verpest had. En ten slotte zou ik Ken bellen en hem mee uit vragen om het allemaal te vieren en dan had ik hem weer terug.
Tjonge, wat goedkope wijn allemaal niet met je kan doen. Je gaat er zelfs van hallucineren.
Alsof ik ooit zomaar met een vreemde taxichauffeur het bed in zou duiken.
Deel 2 – Hugo
Het is niet dat er iets mis is met het beroep van taxichauffeur. Het is een prima baan in een heleboel opzichten en je kunt er net zoveel uren in steken als je wilt. Als je moe bent, hou je er vroeg mee op, en als je voor je vakantie wilt sparen dan rijd je 's nachts wat uurtjes extra. Iedere keer als je stopt krijg je weer andere mensen op je achterbank en dagelijks heb je wel een paar leuke ontmoetingen, tenzij je een heel erge chagrijn bent, natuurlijk.
Ik heb eens een vrouw gereden die naar een tuinfeest in Buckingham Palace in Londen moest. Ze was zo zenuwachtig dat ze twee keer de taxi uit moest om over te geven. En een andere keer reed ik een acteur die moeite had om zijn tekst in zijn hoofd te krijgen; we hebben samen veertig minuten zitten repeteren terwijl de meter gewoon doorliep. O, en ik had ook een keer een stel in mijn auto dat zich net verloofd had. Ik moest wel vier keer de ring van de man passen en zeggen dat ik nog nooit een grotere diamant had gezien.
Dus het is best leuk om in een taxi te rijden,
Mijn oom Sidney, die ook taxichauffeur was en me min of meer dezelfde kant op heeft gestuurd, vertelde dat hij aan elke rit nuttige informatie probeerde over te houden; op die manier kon hij zijn algemene ontwikkeling fors opkrikken terwijl hij toch gewoon zijn werk deed. Hij kwam thuis met informatie over weersvoorspellingen, hij wist waar je aan het eind van de middag op de markt groenten voor de halve prijs kon krijgen, en hoe je via internet dames kon opsnorren om mee te bridgen of andere dingen te doen.
Chrissie, een aardig meisje dat ik af en toe zie – ze werkt in een bloemenzaak – zegt dat ik erg grappig kan vertellen over de mensen die ik in mijn taxi krijg en dat ik er eigenlijk een boek over zou moeten schrijven. Ik, Hugo? Nee, echt niet, mij niet gezien.
Eerlijk gezegd had ik het liefst zanger willen worden, ik droomde ervan om op het podium te staan, met drommen mensen tegenover me. Ik ben niet mensenschuw of zo, en trouwens, als je een baan hebt als ik, dan krijg je stalen zenuwen. Ik kan noten lezen en gitaar spelen, maar het is me nooit gelukt om door te breken.
Want dat heb ik wel geprobeerd, vaak zelfs. Ik deed mee aan talentenjachten, ik stuurde bandjes en daarna cd'tjes met nummers naar platenmaatschappijen en dj's. Maar niemand deed er wat mee. Ik ben heus niet slechter dan veel mensen die wel een kans hebben gekregen. Ik schreef mijn eigen liedjes, en ik bewerkte liedjes van anderen. Maar het leidde allemaal tot niets.
Ik had geen vrienden die aan muziek deden. Ik weet dat het raar klinkt. Want als je een bepaalde interesse hebt, waarom zou je dan geen vrienden zoeken die dezelfde interesse hebben? Maar om een of andere reden ging ik alleen maar om met mijn vrienden van school.
Ze gingen graag naar de disco, dat wel, en ze dansten graag met chicks op goeie muziek, maar echt muzikaal waren ze niet. Ze hadden er in ieder geval nooit behoefte aan om zelf een instrument te bespelen, zelf muziek te maken, er helemaal in op te gaan. Dus hadden we het er ook niet vaak over.
Ze hebben allemaal een baan, zo her en der verspreid, en sommigen zijn ook taxichauffeur. Wij taxichauffeurs praatten onderling over het werk, over vakantie, over onze favoriete sportclubs, en soms hadden we het erover om te gaan joggen of naar het fitnesscentrum te gaan omdat we allemaal een dikke reet en een dikke buik kregen van het in de taxi rijden. En op zondagochtend speelden we een potje voetbal en dronken daarna een paar biertjes. Maar de een na de ander kreeg verkering en ging trouwen en nu we allemaal vijf- zesentwintig zijn, ben ik nog de enige die niet getrouwd is.
Dus nu heb ik niet meer zoveel om met ze over te praten. Zij hebben het steeds over dingen als hypotheken, een nieuw dak, hun tuin of het leggen van parket. Ik benijd ze op een bepaalde manier, omdat ze er blijkbaar zo in opgaan en al hun weekends besteden aan het opknappen van hun huis. Sommigen hebben al kinderen; naar mijn idee lijken die allemaal erg op elkaar.
Op een goeie dag ga ik ook trouwen en dan krijg ik ook kinderen, maar nu nog maar even niet. Ik wacht wel tot ik de enige ware ontmoet, een vrouw voor wie ik alles over heb.
Ik hoop dat het dan iemand is die iets met de muziekindustrie te maken heeft, want ik heb mijn droom nog niet opgegeven. Bijna wel, als ik eerlijk ben, maar nog niet helemaal. Als je sterren in interviews hoort praten, dan hebben ze het meestal over de mazzel die ze hebben gehad, over iemand die ze ontmoetten die weer iemand anders kende die hun een kans wilde geven.
Ik woon nog thuis bij mijn ouders, al ben ik al zesentwintig, maar zo sullig en slap als het klinkt is het heus niet.
Er is namelijk een groot verschil tussen thuis wonen en thuis wonen als je begrijpt wat ik bedoel. Bij ons tuis hebben we een magnetron en een grote vrieskast met drie aparte laden met daarop stickers met ‘pa’, ‘ma’ en ‘Hugo’.
Mijn zus Bella, die op zichzelf woont met twee feministes, zei dat het – ons huis – de zieligste plek was die ze kende, zieliger nog dan een documentaire over lichamelijk gehandicapten, want bij hen was er alleen met hun lichaam iets mis, maar wij hadden een kreupele geest. We waren drie zielige, zíélige, disfunctionele figuren die compleet vastzaten in hun armetierige manier van leven. Als ze aan ons dacht kreeg ze de kriebels: drie volwassen mensen die net zo goed een echt leven konden hebben.
Ik heb eerlijk gezegd nooit zo goed begrepen waar ze eigenlijk zo over doorzanikte. Wij functioneren prima. Ik stort iedere maand een behoorlijk bedrag voor mijn ouders op het postkantoor, hun appeltje voor de dorst. Mijn vader werkt als assistent bij een dierenartsenpraktijk. Dat heeft hij zijn hele leven gedaan. Hij heeft weliswaar geen opleiding gevolgd tot dierenartsassistent, maar ze kunnen gewoon niet zonder hem. Hij houdt katten vast als ze een injectie krijgen en stelt honden op hun gemak. Of hij maakt de boel weer schoon als de hamsters alles hebben ondergescheten. Hij is gek op dieren, maar jammer genoeg is mijn moeder er allergisch voor; haar ogen gaan ervan tranen, ze moet er verschrikkelijk van niezen en ze krijgt er uitslag van. Dus gaat hij op zijn werk met dieren om, en laat hij bijna iedere avond honden van anderen uit in het park.
Mijn moeder werkt op een reisbureau, de hele dag is ze voor klanten op zoek naar de goedkoopste vakanties en daar is ze onderhand erg goed in. Ze bedingt fikse kortingen voor allerlei bestemmingen. Mensen boeken bij haar voor de helft van de prijs lastminute-reizen naar het Caribisch gebied, of een lang weekend buiten het hoogseizoen in Venetië… Maar pa wil niet vliegen. Hij heeft het ooit een keer geprobeerd en omdat z'n oren toen zo raar gingen doen, wil hij nooit meer. Ma moet wel met collega's op reis gaan, wat natuurlijk heel wat anders is dan met mijn pa. Maar ze zijn gelukkig allebei, veel gelukkiger in ieder geval dan de meeste mensen.
Pa is vegetariër en ma is altijd op een of ander maf dieet, dus is het niet meer dan logisch dat we alle drie onze eigen la in de vrieskast hebben. En ook verder is alles bij ons in huis prima geregeld.
We hebben twee televisies, een in de keuken en een in de huiskamer, dus er wordt nooit gekibbeld over waar we naar kijken. We doen elk om de beurt de was gedurende een week en strijkwerk is er niet want alles wat we aan kleren hebben, is strijkvrij. Ook dat vindt mijn zus Bella een droeve zaak. Alsof haar leven met twee van die saaie tantes zo leuk is. Alles is organisch bij hen: ze dragen organische kleren, eten organisch voedsel en praten organische praat.
Met ma en pa gaat het gewoon goed en ik rij al lang genoeg in een taxi rond om te weten dat ze heel wat beter af zijn dan veel mensen van hun leeftijd. Vanaf mijn plekje achter het stuur krijg je heel wat menselijk leed te zien, laat ik je dat vertellen.
Maar goed, vanochtend zei ma dat ze het volgend weekend voor een achtdaagse reis naar Dubai vertrekt en toen zei pa dat dat een geweldig idee was, want dat ze het vast heerlijk zal vinden. Hij ging dan misschien naar een opvanghuis voor gewonde dieren, hij had altijd al graag zielige dieren willen vertroetelen, zoals ezels die vel over been zijn, of schrikachtige honden met maar drie poten en verwilderde ogen. Ze vroegen me of ik het wel alleen zou redden. Natuurlijk, zei ik. Ik ben dit weekend trouwens toch weer aan de beurt om de was te doen, dus konden ze alles gerust voor mij laten liggen.
‘Je bent een heel goeie jongen, Hugo,’ zei mijn ma.
‘Nou, meer een man, eigenlijk,’ zei mijn pa.
‘Misschien ga je wel het huis uit om te trouwen als we terug zijn,’ zei mijn ma.
Ze zei het als grapje, maar eigenlijk bedoelt ze het serieus. Dat weet ik gewoon. Ze zou het heerlijk vinden als ik ging trouwen. Ik heb altijd een beetje het gevoel dat ik tekortschiet tegenover hen. Toen zij zo oud waren als ik, was Bella vijf en ik vier. Ik had behalve wat geld op de bank eigenlijk niet veel om trots op te zijn.
‘Nee, hoor, ik denk dat ik hier blijf wonen tot jullie stokoud zijn,’ zei ik.
‘Dat hoop ik niet, jongen. Ik zou het erg fijn voor je vinden als je iemand tegenkwam voor wie je echt zou kiezen, in plaats van hier bij ons te blijven. Want ons heb je niet kunnen kiezen,’ zei mijn vader.
Plotseling bekroop me de beangstigende gedachte dat ik misschien wel nooit iemand zou ontmoeten van wie ik zeker zou weten dat het de ware was, omdat ik nu eenmaal nooit beslissingen kan nemen.
Ik houd me alleen bezig met dingen als ze me in de schoot worden geworpen. Zo werd ik bijvoorbeeld taxichauffeur omdat mijn oom Sidney het me aanraadde. Of ging ik uit met een meisje omdat ze de zus van iemand was, of met een ander meisje omdat ze een vriendin was van de vriendin van een van mijn maten. Ik voetbal op zondag omdat iemand anders een team bij elkaar heeft gehaald en heeft gezorgd dat we ergens kunnen spelen. Ik koop mijn kleren in een winkel waar Gerry, een vriend van me, werkt. Hij houdt altijd kleren apart voor me als er uitverkoop is.
‘Als je maar wilde, zou je er te gek kunnen uitzien, Hugo,’ heeft hij meer dan eens tegen me gezegd. ‘Je hebt zo'n smal, spits gezicht waar vrouwen op vallen. Je zou eens een mooi leren jasje moeten aantrekken.’Maar ach, Gerry is zo'n goedmoedige dikkerd die alleen maar aardige dingen zegt tegen iedereen.
Wat weet hij er nou van? Waarschijnlijk ziet hij het verschil niet eens tussen een knappe vent en de achterkant van de bus van Rossmore naar Dublin. Dus ga ik bijna nooit uit om te testen hoe goed ik er zogenaamd uitzie.
En het is raar misschien, maar behalve Chrissie heb ik eigenlijk nooit een meisje ontmoet dat ik graag beter zou leren kennen. En zelfs met haar weet ik het niet zo.
Het zou toch dwaas zijn als we aan iets begonnen terwijl we niet zeker zijn van onze zaak? Ik bedoel, Chrissie is erg leuk en ze is erg enthousiast over bloemen en zo, maar om nou voor altijd bij haar te zijn… Dag en nacht? Ik weet het niet hoor.
Chrissie ook niet trouwens, als ik eerlijk ben. We hebben tegen elkaar gezegd dat niets erger is dan vastzitten in een relatie zonder liefde. Chrissie ziet dat voortdurend om zich heen. Ze zegt dat minstens zestig procent van de vrouwen die een bruidsboeket bij haar bestellen, er ellendig aan toe is.
En ik weet dat veel van de mensen die ik in mijn taxi krijg ook ongelukkig zijn, ze lijken aldoor ruzie te hebben met hun partner. Vooral stellen die op vakantie gaan. Vaak zou je zeggen dat ze elkaar echt haten.
De avond nadat mijn moeder naar die Golfstaat was vertrokken om bruin te worden en een gouden armband te kopen, en mijn vader ook vertrokken was om ergens zielige hertjes met flesjes warme melk te voederen en wonden op de rug van ezels te verzorgen, reed ik een extra dienst. Ik zat te mijmeren hoe heerlijk het zou zijn als iemand je verafgoodde en werkelijk alles voor je over had, zoals je in films wel zag.
Ik reed langs zo'n Italiaanse eetgelegenheid waar net op dat moment een heleboel mensen naar buiten kwamen, de meesten waren behoorlijk boven hun theewater zogezegd. Meestal kijk ik wel uit voordat ik dat soort dronken lieden meeneem in de taxi. Oom Sidney zei altijd: zet de meter af, maar rij langzamer om te kijken of ze nog op hun benen kunnen staan en je gaan betalen voor de rit. En kijk vooral goed uit of er niemand bij is die je taxi gaat onderkotsen.
Een jonge vent die er aardig uitzag, liep de weg op om me te wenken. Hij was nuchter in ieder geval, het was een Amerikaan of Canadees denk ik. Hij was heel beleefd.
‘Ik vroeg me af of ik u zou kunnen vragen deze jongedame naar huis te rijden?’ Hij gaf me het adres en een briefje van tien, wat veel te veel was voor waar ze naartoe moest.
De ‘jongedame’ was erg aangeschoten, maar ze zag er niet uit als het kotsende type – daar ontwikkel je een soort antenne voor, ze had niet die uitstraling, als je me kunt volgen. Ze belandde op haar knieën in de taxi, wat wel weer te denken gaf.
Hij boog zich naar binnen en hees haar overeind, heel teder.
Ik vroeg of hij misschien ook mee reed, want dat leek me wel handig, dan kon hij haar naderhand ook weer helpen de taxi uit te komen.
‘Nee, ik zou het graag willen, maar zie je, Monica… staat daar nog… en eigenlijk is het Monica's feestje en wij moeten dezelfde kant op. Emer, hé, Emer, je zit toch goed? Wakker worden, liefje, word eens wakker. Praat maar een beetje met de chauffeur.’
‘Ik wil niet praten, Ken, ik wil zingen voor de chauffeur,’ zei ze opstandig.
‘Vindt u dat goed, chauffeur?’ vroeg hij bezorgd.
‘Ja, hoor, Ken,’ zei ik, ‘ik zing wel met haar mee.’
‘Ik háát Monica, Ken, jij bent veel te goed voor haar, ze heeft een gezicht als een marshmallow en ze schildert alsof ze een andere marshmallow in roze, blauw en geel heeft gedoopt. Ze is echt een vreselijk persoon, Ken, alleen zie jij dat niet.’
Ken leek bang dat Monica deze beschrijving van zichzelf gehoord had en keek me nogal verwilderd aan. Vaak heb ik het gevoel dat je als taxichauffeur een kruising bent tussen een diplomaat en een huwelijksconsulent.
‘Ik ga maar eens rijden,’ zei ik.
‘Pas goed op haar, ze is een heel speciaal iemand,’ zei hij nog. En toen waren we onderweg. Ze zat mopperend op de achterbank. Als zij dan zo speciaal was, vroeg ze, waarom ging hij dan die Monica naar huis brengen? Die trut met een kop als een amandelbroodje.
‘Eerder van een marshmallow, dacht ik,’ corrigeerde ik haar. Ze was in haar nopjes.
‘Precies, precies, je hebt helemaal gelijk. Wat knap dat je 't zag.’ Ze glimlachte verheerlijkt en bleef het maar herhalen: ‘Net een marshmallow,’ alsof ze de vergelijking zelf had bedacht. ‘Zeg,’ zei ze uiteindelijk, ‘Ken vroeg of ik voor je wilde zingen.
Wat wil je horen?’
‘Kies jij maar,’ zei ik beleefd als altijd.
Ze was een leuke meid, eind twintig misschien, met lang, blond, steil haar. Ze had veel te veel wijn op, maar was uiterst goedmoedig, behalve waar het om Monica met haar platte gezicht ging.
‘Ken is erg aardig, weet je, hij weet dat het erg saai is om in een taxi te rijden en dat je misschien op de terugweg wel wat vermaak wilt. Daarom vroeg hij het zeker. Ik zal “By the Rivers of Babylon” voor je zingen.’ En dat deed ze. Helemaal niet slecht overigens.
Toen stelde ik voor om samen ‘Stand by Your Man’ te zingen. Ze zei dat mannen dom waren en dat het helemaal niet nodig was om ze bij te staan. Je kon ze beter een schop voor hun kont geven. Maar we zongen het toch, en daarna nog een paar liedjes.
Maar toen begon ik bang te worden dat ze in slaap zou vallen en dat we dan een probleem zouden krijgen met het vinden van haar huis, of van de juiste flat mocht ze in een flat wonen. Dus deed ik erg mijn best om haar aan de praat te houden. Ik vroeg haar waarom mannen een schop onder hun kont moesten krijgen.
‘Nou, omdat ze vaak een vrouw vlak voor hun neus hebben die heel erg goed voor ze is, maar ze het gewoon niet zien.’ zei ze boos. Ze begon een lang verward verhaal over die Ken en hoe die zich door het onnozele gedoe van Monica volledig had laten inpakken en geheel onterecht dacht dat die stomme vrouw zijn hulp nodig had. Ze dacht niet dat ze met elkaar naar bed gingen, maar met mannen wist je het maar nooit. En misschien was vannacht wel dé nacht. Misschien was dit wel de nacht dat ze het gingen doen. In dat vreselijke huis van Monica, in Crescent Street op nr. 35. Daar werd ze behoorlijk somber van.
‘Misschien is hij te dronken om het vannacht te doen,’ zei ik, in de veronderstelling dat dat misschien zou helpen.
‘Nee, hij drinkt bijna geen druppel. Hij was de enige die nuchter was vanavond en hij heeft veel te veel betaald voor iedereen.’
Ze zat heel erg te piekeren over het geheel. Ze zei dat ze naar de bron van de heilige Anna was geweest om te bidden, maar dat Sint-Anna geen poot had uitgestoken. Wat Sint-Anna wel deed was akelige types als Monica de wereld in sturen om mensen te verpesten. Om mannen mee naar huis te nemen en ze onderweg te versieren.
‘Nou, ik denk dat hij haar gewoon naar huis brengt en dan naar zijn eigen huis gaat.’ Ik probeerde van alles om haar te troosten.
‘Maar hij ziet mij niet staan, dat is het hele probleem. Hoe heet jij trouwens?’
Ik zei dat ik Hugo heette.
‘Hugo… die naam hoor je niet vaak, toch?’
‘O nee? Ik weet niet. Ik vond altijd dat hij wel goed zou staan op een cd of voor het raam van een tent waar ik moest spelen. Ik had grootse dromen, zie je.’ Ik praatte vrijwel nooit over mezelf en ik was dan ook verbaasd dat ik het nu wel deed. Maar ach, wat deed het er ook toe, die meid was zo dronken als wat, het maakte haar allemaal niet uit, al las ik haar het Burgerlijk Wetboek voor.
Ze had zo de smoor in dat ze overal meteen bovenop sprong. ‘Nou, waarom heb je dan niks met je dromen gedaan?’ Het was net alsof ik een kleine kwaaie terriër achterin had zitten. ‘Mijn ouders wilden dat ik verpleegster werd, of onderwijzeres, ze wilden niet dat ik me met artistieke dingen bezighield, maar ik heb ervoor gevochten en morgen heb ik een sollicitatiegesprek voor een topbaan. En ik had zo gehoopt dat Ken vanavond met mij mee zou gaan om mij te knuffelen in plaats van naar Orange Crescent 35 te gaan om die stomme marshmallow zoals jij haar zo terecht noemt, te knuffelen.’ Ze was nu bijna in tranen.
Dat moest ik uit alle macht zien te voorkomen.
‘Hoor eens,’ zei ik, ‘ik denk gewoon dat mannen nogal hopeloze wezens zijn, ze zijn een beetje op hun hoede… of zoiets. Wij beginnen gewoon liever niet aan iets wat misschien verkeerd uitpakt, aan iets waar je alleen met een hoop ellende en gedoe weer uitkomt. Daar komt het eigenlijk allemaal op neer.’
‘Wat een ontzettende flauwekul,’ zei ze. ‘Ik wed dat er een aardig meisje is dat heel veel in jou ziet, Hugo, een dwaze, suffe meid die denkt dat jij zanger zou kunnen worden als je maar meer zou durven, die denkt dat ze jou gelukkig zou kunnen maken als jij haar maar de kans zou geven. Het barst op de wereld van dat soort vrouwen. Ik weet niet waar we uit zouden komen als je ons allemaal op een rij zou zetten. Echt niet.’ Ze schudde haar hoofd, omdat het zo treurig was allemaal.
Ik meende in het spiegeltje te zien dat ze op de achterbank aan het indommelen was.
‘Ik heb een vriendin, Chrissie!’ riep ik hard, om haar wakker te houden, ‘maar ik weet niet zeker of zij wel de ware is en zij weet het volgens mij ook niet zeker en dus zou het stom zijn om iets met haar te beginnen, want misschien willen we er wel weer vanaf ook.’
‘Ach, Hugo, wat ben jij een ontzettende stommerik. Wie weet er nou ooit iets zeker? Nou, vertel me dat eens. Ik heb nog nooit zo'n twijfelaar ontmoet als jij. Als ik je over veertig jaar weer tegenkom, dan ben je nog precies hetzelfde als nu, alleen ouder en kaler, natuurlijk. En dan heb je ook niet meer zo'n lekker mager gezicht dat het heel goed zou doen op een cd, maar dan heb je een dikke kop en draag je zo'n vettige pet met ruitjes. Maar verder ben je dan nog precies hetzelfde.’
Ik wilde me door haar niet op de kast laten jagen. Ik vroeg wat ik volgens haar dan moest doen. En verrek, dat wist ze nog ook.
Ik moest die avond nog naar Chrissies huis gaan en tegen haar zeggen dat ik er wel voor voelde om het te proberen, dat het leven maar kort was en de liefde mooi en dat we er allebei het beste van moesten maken.
‘Misschien,’ zei ik.
‘Je doet het toch niet,’ zei ze.
‘Waarom zeg jij hetzelfde niet tegen Ken?’ vroeg ik, lichtelijk geïrriteerd.
‘Omdat ik er niet tegen zou kunnen als het op niets uitliep,’ zei ze zeer openhartig.
Toen stapte ze uit de taxi. Ze had moeite om op haar benen te blijven staan. Ik stapte ook uit om haar te ondersteunen en de paar treden naar de deur van haar flat op te helpen. Het lukte haar niet meteen om de sleutel in het slot te krijgen, maar eindelijk kon ze naar binnen.
‘Je kunt heel mooi zingen,’ zei ze voordat ze over de drempel stapte. ‘Echt heel mooi. Misschien moet je wat aan je repertoire doen, maar je zingt erg zuiver.’ Ze viel zo'n beetje naar binnen.
Het was een rustige nacht en terwijl ik aan het rondrijden was, merkte ik ineens dat ik in de buurt van Orange Crescent was. Ik moest er weer aan denken dat ze me een twijfelaar had genoemd. Wat nou, twijfelaar.
Ik belde aan op nummer 35.
Monica Marshmallow kwam opendoen. Ze had geen schoenen aan, maar verder had ze al haar kleren aan. Misschien was ik nog op tijd.
‘Ik kom voor Ken,’ zei ik.
Ken kwam naar de deur, geheel in verwarring.
‘Je hebt een taxi besteld,’ zei ik.
Hij was heel beleefd, al begreep hij er niets van. Er moest sprake zijn van een vergissing. Maar ik hield voet bij stuk. Hoe was ik anders aan de naam en het adres gekomen, zei ik. Ik had een heel eind gereden, speciaal om hem op te halen.
‘Nou, Monica, aangezien de chauffeur voor mij is gekomen… moest ik eigenlijk maar met hem meegaan.’
De Marshmallow trok een pruilerig gezicht, maar ik had hem in mijn taxi. Ik bracht hem naar huis.
‘Emer houdt van je,’ zei ik.
‘Nietwaar,’ zei hij treurig, ‘ze houdt alleen maar van haar werk.’
‘Daar vergis je je in,’ zei ik. ‘Daar vergis je je heel erg in. Toen ze klaar was met zingen heeft ze me verteld hoeveel ze van je houdt.’
‘Maar ze is dan ook ladderzat,’ zei Ken.
‘Ladderzat of niet, dat maakt niet uit,’ zei ik. ‘Ze houdt van je. En morgen heeft ze een geweldige kater. Misschien moet je naar haar toe om haar een beetje op te kalefateren voordat ze dat sollicitatiegesprek heeft.’
Zijn gezicht had een peinzende uitdrukking. ‘Ben je in je vrije tijd soms therapeut?’ vroeg hij. ‘Doe je aan crisisinterventie?’
‘Nee, ik doe aan zingen. Weet jij toevallig niet een plek waar ik zou kunnen optreden?’
Het leven zit vol verrassingen. Wat bleek: Kens studenten hadden de volgende avond een disco op de kunstacademie. De gitarist die live zou komen optreden had hen laten zitten. We hielden in de taxi een auditie. Ik zong drie nummers en toen zei Ken dat hij me inhuurde en hij gaf me het adres waar ik naartoe moest komen. Hij vroeg of ik een vriendin had, want dat er na afloop een groot feest zou zijn.
Ik zei dat ik een heel lieve vriendin had die Chrissie heette.
Misschien kon hij zelf Emer meenemen om te vieren dat ze die baan bij de galerie had gekregen. Hij keek alsof hij zelf nooit op dat idee zou zijn gekomen.
En weet je, Emer had helemaal gelijk.
Mannen hebben helemaal geen vrouw nodig om hen bij te staan. Als het erop aankomt, hebben ze iemand nodig die hun een schop voor hun kont geeft.
En of haar wonderbron nu bestond of niet, het was zeer onwaarschijnlijk dat ik zo'n schop van de heilige Anna gekregen zou hebben.