22
In de zomer van 1943 deed ik eindexamen op de middelbare school en in de daaropvolgende herfst begon ik aan mijn verpleegstersopleiding in Philadelphia. Voor het eerst sinds ik als kleuter bij mam gelogeerd had, zou ik van huis weg zijn.
‘Ik beloof dat ik bij het afscheid geen tranen met tuiten zal gaan huilen,’ zei moeder, maar ze deed het toch. En ik huilde met haar mee.
Ik zag er tegenop om in mijn eentje met de trein naar Philadelphia te reizen, maar het kwam zo uit dat pastoor O’Duggan daar datzelfde weekend een bespreking had met de bisschop, dus konden we samen reizen. We zaten naast elkaar in de voile coupe en zagen het deprimerende uitzicht op het spoor-wegemplacement en de pakhuizen plaatsmaken voor woonwij-ken, buitenwijken en daarna het platteland. We praatten zoals oude vrienden met elkaar praten en voelden ons bij elkaar op ons gemak.
‘Je vindt alle veranderingen die ophanden zijn zeker wel spannend?’ vroeg pastoor O’Duggan.
‘Ja, en ook een beetje eng. Ik ben nog nooit eerder van huis geweest.’
‘Mag ik je eens vragen, Gracie… weet je iets over… over verkering… en over mannen?’
‘Ik heb nog nooit een vriend gehad en ben zelfs nooit met iemand uitgeweest. Dat zal wel komen doordat ik niet zo knap ben.’
‘Welnee, je bent een heel mooi meisje. Ik ben dan misschien wel priester, maar ik ben ook een man en ik zie heus wel het verschil tussen mooie meisjes en lelijke meisjes. Zal ik je eens vertellen wat ik zie?’ Hij ging verzitten op de bank, zodat hij me aan kon kijken. Zijn blauwe ogen straalden oprechtheid uit. ‘Je bent zo fijntjes als een porseleinen pop met je blonde haar, je blanke huid en je fijne gezichtje. Je hebt de schoonheid van je moeder geërfd, Gracie, en ik denk dat je wel gemerkt hebt hoeveel aandacht zij van de mannen krijgt.’
‘Het is heel vriendelijk van u om dat te zeggen, pastoor O’Duggan, maar gelooft u me nou maar, jongens zien mij helemaal niet staan.’
‘Je uiterlijk is niet de reden waarom je nog geen vriendjes hebt gehad. De meeste jongens in onze wijk zijn katholiek en het is hun met de paplepel ingegoten dat ze niet met protestantse meisjes moeten uitgaan.’
‘En al helemaal niet met meisjes met een gescheiden moeder.’
‘Juist,’ zei hij met een zucht. ‘Dat is ook wel een probleem, vrees ik. Maar, weet je, de jongens in Philadelphia weten niet dat je moeder gescheiden is en de meeste soldaten die daar rondhan-gen kan het niet schelen of jij protestants bent of helemaal ongelovig. Die zien alleen maar een mooie, jonge vrouw die nog niet bezet is en ze zullen je mee uit vragen.’
Dat kon ik me maar moeilijk voorstellen, hoewel ik van pastoor O’Duggan niet verwachtte dat hij tegen me loog. Ik moet een beetje sceptisch gekeken hebben, want hij bleef me verzekeren dat het waar was wat hij zei.
‘Ik maak me zorgen over je, Gracie,’ zei hij en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je bent niet alleen knap, je bent ook naief. Er zijn veel gewetenloze mannen die zullen proberen misbruik van je te maken. Als ze niet, zoals ik, de celibaatsgelofte hebben afgelegd, denken de meeste mannen maar aan een ding… en je weet zeker wel wat ik bedoel.’
‘Ja,’ zei ik snel. We bloosden allebei.
‘Gracie, ze zullen van alles tegen je zeggen… ze houden van je, ze hebben hun “behoeften”, ze willen op een dag met je trouwen, “het is niet verkeerd als we van elkaar houden”, maar je moet voet bij stuk houden. Een fatsoenlijke man, een integere man weet dat God elke lichamelijke verhouding buiten het huwelijk als zondig beschouwt. Wacht tot je een man vindt die voldoende respect voor je heeft om te wachten tot je met hem getrouwd bent. Je bent het waard.’
‘Moeder heeft me altijd gewaarschuwd dat ik mijn man met zorg moet kiezen. Ze wil niet dat ik een fout maak en met de verkeerde trouw, net als zij.’ Nu hij dit onderwerp toch had aangesneden, hoopte ik wat meer informatie uit pastoor O’Duggan te kunnen lospeuteren over Karl Bauer. ‘Weet u met wat voor man mijn moeder getrouwd was?’
‘Ik heb Karl Bauer nooit ontmoet,’ zei hij en wendde zijn blik af.
‘O, om de een of andere reden dacht ik dat u hem kende.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik heb hem nooit gezien.’
Tegen de tijd dat we aankwamen op het treinstation van Philadelphia, waren we het reizen allebei zat. Pastoor O’Duggan hield een taxi aan en omdat we toch dezelfde kant op moesten, mocht ik helemaal met hem meerijden tot aan het zusterhuis tegenover het ziekenhuis. Hij hielp de chauffeur mijn spullen naar boven te brengen.
‘God zij met je, Gracie,’ zei hij en we omhelsden elkaar ten afscheid. ‘Ik blijf voor je bidden — zoals altijd.’ Ik kon mijn tranen niet bedwingen. Ik keek naar zijn gezicht, dat me zo dierbaar was en het viel me op dat hij zelfs op middelbare leeftijd nog een knappe man was, ook nu zijn voorhoofd wat hoger werd en zijn blonde haar wat dunner. Zijn schuchtere pogingen om me te waarschuwen voor de doortraptheid van sommige mannen had ik ontroerend gevonden, maar ik wist niet goed hoe ik hem daar naar behoren voor moest bedanken. Ik meende ook in zijn ogen tranen te zien toen hij snel wegliep. Ik liep in mijn eentje de trap naar mijn kamer op. Dat was een van moeilijkste dingen die ik ooit gedaan heb.
Ik was vreselijk verlegen, waarschijnlijk doordat ik in mijn jeugd maar weinig vriendinnen had gehad en ik wist niet goed hoe ik me in gezelschap van andere meisjes een houding moest geven. Maar algauw ontdekte ik dat pastoor O’Duggan gelijk had. Het interesseerde mijn kamergenote Lois niet dat mijn moeder gescheiden was en ze stelde nooit nieuwsgierige vragen over mijn vader. We waren allebei voor het eerst van huis en hoe minder we aan onze ouders dachten, hoe beter.
Het maakte ook niet meer uit dat al mijn kleren zelfgemaakt waren, want alle leerlingverpleegsters droegen een uniform dat bestond uit een witte, gesteven jurk met een grijs kraagje en smalle, grijze streepjes. Ook kregen we uniformen die we in onze vrije tijd moesten dragen. Zo kon iedereen zien dat we verpleegsters in opleiding waren en hadden we gratis toegang tot bioscopen en dansgelegenheden, omdat we deel uitmaakten van de krijgsmacht. Ik kon goed met mijn kamergenote opschieten. Ze was een populaire, sociaal ingestelde brunette. Ze hielp me om geschikte kapsels te bedenken voor mijn weerbarstige haar en liet me zien hoe ik make-up moest gebruiken.
‘Wat heeft jouw haar een schitterende kleur!’ riep Lois enthousiast. ‘Komt die echt niet uit een flesje? De meeste meisjes zouden er een fortuin voor over hebben om zulk rossig haar te hebben! En die krullen heb je ook van jezelf… je hebt geen permanent nodig.’
Een paar weken na het begin van de opleiding, ging ik naar mijn eerste bal van de United Service Organizations. Het was erg vol in die club en er hing een opgewonden sfeer. Ik had nog nooit zoveel mannen in één ruimte bij elkaar gezien en ze waren bijna allemaal in uniform. Als Loïs me niet had gedwongen om te blijven, zou ik in paniek zijn teruggevlucht naar mijn kamer.
Tien minuten nadat we binnengekomen waren, stapte er een donkerharige matroos op ons tafeltje af en vroeg me ten dans. ‘Ik?’ vroeg ik met een piepstemmetje van verbazing.
‘Ja,’ zei hij. ‘Ik vraag altijd gelijk het mooiste meisje in de zaal.’ Hij danste de hele avond met me.
We gingen heel wat keren samen uit voor hij overzee gestuurd werd. Hij was de eerste jongen die me kuste. Ik had geen vergelijkingsmateriaal, maar ik vond het een fantastische ervaring en zweefde de trap op naar mijn kamer.
Ik moest denken aan wat pastoor O’Duggan had gezegd en ik bleef het gevoel houden dat hij op me paste als ik met iemand uitging. Al snel ontdekte ik dat hij het bij het juiste eind had gehad — de jongens vonden me inderdaad aantrekkelijk. Op vrijdag- en zaterdagavond zat ik nooit om gezelschap verlegen, maar op zondag liep ik altijd naar de kerk die een paar straten bij het ziekenhuis vandaan stond. Dan wilde ik met mijn hemelse Vader praten.
Doordeweeks kreeg ik les in biologie en scheikunde en ik bracht steeds meer tijd door op de verschillende afdelingen van het ziekenhuis om patienten te verzorgen. Tijdens mijn eerste jaar deed ik niet veel anders dan temperatuur opnemen en kussens opschudden, maar ik wist dat ik mijn roeping gevonden had. Ik genoot van mijn werk. Het fijnste vond ik nog dat ik een heel ander leven had gekregen — ver van de schande van mijn moeders scheiding, ver van meisjes die niet met mij bevriend mochten zijn en van jongens die niet met me uit mochten, ver van het voortdurende, zeurderige gevraag over mijn vader. Als ik in de Spiegel keek, herkende ik de vrouw die ik daar zag nauwelijks. Dit was Grace Bauer, de leerlingverpleegster met haar mooie haar en haar vlotte uniform. Ik was herboren.
‘Ik voel me de hele dag al niet lekker,’ zei ik in januari van het tweede jaar tegen mijn kamergenote. Ik was van mijn lessen thuisgekomen met keelpijn en een maag die van streek was. Ik liet me op mijn bed vallen en was te beroerd om te eten. ‘Ga maar zonder mij eten.’
‘Zal ik iets voor je meebrengen?’ vroeg Loïs.
‘Nee, dank je.’
Toen ze terugkwam uit de eetzaal, gloeide ik van de koorts en sloeg ik wartaal uit. Ze rende de gang op en riep mevrouw McClure, een hoofdverpleegster.
Van alle opwinding die toen volgde, was ik me niet meer bewust, maar toen de koorts zakte, lag ik in mijn eentje op de isoleerafdeling van het ziekenhuis en hoorde ik dat ik roodvonk had. Ik mocht geen bezoek hebben en mijn herstelperiode was lang en saai.
‘Zou je alsjeblieft willen vragen of Loïs me mijn Bijbel brengt?’ vroeg ik een van de verpleegsters. Ik begon in Genesis te lezen en las door tot ik Openbaring uit had.
Behalve de arts en af en toe een verpleegster die me mijn dagelijkse rantsoen rijst en appelmoes bracht, zag ik alleen medicijnenstudenten en co-assistenten. Ze kwamen met hun gazen monddoekjes voor langs mijn bed en tuurden naar mijn schuurpapierachtige uitslag — ik was een schoolvoorbeeld, vertelde dokter Reynolds me — en haastten zich daarna weer de gang op. De meesten durfden niet lang bij me in de buurt te blijven, omdat ze bang waren dat ze ook roodvonk zouden krijgen. Maar er was één co-assistent die vijf dagen lang elke ochtend bij me kwam kijken. Hij had zijn lichtbruine haar kort laten knippen en de puntige haarlok midden op zijn voorhoofd gaf zijn gezicht een hartvormige aanblik.
‘Ben je soms van plan om je te specialiseren in besmettelijke ziekten door ze allemaal een keer op te lopen?’ informeerde ik toen hij op de zesde dag weer verscheen. Ik was dankbaar voor zijn gezelschap en wilde niet dat hij wegging. Hij vond mijn vraag zeer lachwekkend. ‘Ik wil kinderarts worden,’ zei hij toen hij uitgelachen was. ‘Ik zal roodvonk waarschijnlijk wel tegenkomen in mijn praktijk en ik wil het verloop ervan observeren.’
‘Dan ben ik blij dat ik je van dienst heb kunnen zijn,’ zei ik. ‘Zijn er nog andere ziekten die ik voor je kan krijgen?’ Ik kon zijn mond niet zien, maar zag aan zijn ogen dat hij glimlachte.
‘Dit semester maar niet. Ik zal het je laten weten als mijn schema verandert. Maar toch bedankt voor het aanbod.’
Ik zag hem niet meer tot de dag voor ik gezond verklaard werd. Toen kwam hij samen met de anderen mijn vervellende huid bekijken. ‘Ik heb gehoord dat je eenzame opsluiting morgen voorbij is,’ zei hij ‘Gefeliciteerd.’
‘Bedankt. Maar ik ga niet ver uit de buurt, want dokter Reynolds wil mijn amandelen knippen om een terugval te voorkomen.’
Hij trok een gezicht. ‘Praat dan maar zoveel als je kunt nu het nog kan, want dan zul je een paar dagen flink pijn in je keel hebben. Ik weet waar ik het over heb, want mijn amandelen zijn geknipt toen ik vier was. Mijn moeder zegt dat dat de enige periode in mijn hele leven geweest is dat ik mijn mond hield.’
Ik zat na de operatie mijn eerste bakje ijs te eten toen de co-assistent met de bruine ogen mijn kamer in kwam lopen. Het duurde even voor ik hem herkende zonder monddoekje. De onderste helft van zijn gezicht was net zo aantrekkelijk als zijn ogen. Hij had een fantastische glimlach en een kuiltje in zijn kin.
‘Ik had gelijk over die zere keel, he?’ vroeg hij.
Ik knikte en veegde snel een druppel ijs weg die over mijn kin liep. Ik huiverde bij de gedachte aan mijn uiterlijk na twee weken ziekenhuis.
‘Ik ben maar even langsgekomen. Ik zal in mijn praktijk ook wel wat gevallen van tonsillectomie tegenkomen.’ Hij had een ontspannen, zelfverzekerde manier van doen en hij leek zich op alle zalen van het ziekenhuis op zijn gemak te voelen. Toch had ik de indruk dat hij in noodsituaties snel de leiding kon nemen. Al werd ik honderd, ik zou nooit zo vrijmoedig en zelfverzekerd worden als hij. Hij pakte mijn kaart van het voeteneinde van het bed en keek er even naar voor hij hem terug hing.
‘Eigenlijk sta ik te liegen. Ik ben voor jou gekomen.’ Hij schoof een stoel naast mijn bed en ging zitten. ‘Ik heet Stephen Bradford… nee, doe maar geen poging om iets te zeggen. Ik weet al dat jij Grace Bauer heet. En ik weet ook dat je in het tweede jaar van de verpleegstersopleiding zit. Klopt dat?’
Ik knikte weer en maakte toen wat gebaren om hem eraan te herinneren dat ik kon schrijven als hij me pen en papier gaf.
‘Nee, nee, nee,’ zei hij lachend. ‘Ik ga eens echt genieten van deze eenzijdige conversatie. Als ik met meisjes uitga, kan ik er soms geen speld tussen krijgen als ze beginnen te kletsen.’
Als ik had kunnen praten, had ik wel willen vragen of hij dit beschouwde als een uitje. Hij boog zich voorover, zette een elleboog op zijn knie en steunde met zijn kin op zijn hand.
‘Ik zag je in de Bijbel lezen toen je nog op de andere afdeling lag. Dat maakte indruk op me. De meeste vrouwen van jouw leeftijd kiezen andere lectuur. Eerst was ik bang dat je van plan was om non te worden of zoiets — en wat zou dat jammer zijn van zo’n knappe vrouw — maar toen schoot het me te binnen dat ik je in Christ Church gezien had. Daar ga je toch wel eens naartoe?’
Ik knikte en begon me steeds meer een gedresseerd paard te voelen.
‘Zie je wel, dat vind ik boeiend. Het is blijkbaar jouw eigen keuze om naar de kerk te gaan, want je ouders zijn niet in de buurt om je erheen te slepen. Ik ben arts en geen detective, maar ik maak hieruit op dat je behalve mooi en intelligent, ook gei’nteresseerd bent in geestelijke dingen. Sorry, ik biecht nu maar gelijk op dat ik ook naar je cijfers heb gekeken.’
Ik werd nu zo rood als een biet. Ik had wel onder de dckens willen kruipen om aan zijn onderzoekende ogen te ontsnappen, maar ik wist dat dat gek zou staan. Ik was blij dat ik niet kon praten, want ik zou geen idee hebben wat ik tegen hem moest zeggen. Ik vond het ook onvoorstelbaar dat ik een gesprek kon hebben met iemand die zo onverstoorbaar en welbespraakt was als Stephen Bradford.
‘Heb ik gelijk? Heb je een of andere… geestelijke ervaring gehad?’ vroeg hij.
‘Mijn geloof is belangrijk voor me,’ fluisterde ik. De tranen sprongen me in de ogen door deze poging om te praten. Hij sprang overeind en haalde een glas water. Daarna tilde hij mijn hoofd op, zodat ik kon drinken.
‘Hé, je mag met praten. Daar kun je een bloeding van krijgen. Proef je bloed?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Mooi zo. Dokter Reynolds vermoordt me als hij een bloeding moet gaan stelpen. Laat mij nou maar praten. Goed?’ Hij ging weer zitten. ‘Mijn ouders namen me mee naar de kerk toen ik klein was en dat vond ik niet erg — mooie muziek, aardige mensen. Maar het raakte mijn hart niet echt, begrijp je? Toen ik twaalf was, kreeg ik blindedarmontsteking. Mijn blindedami scheurde en ik stierf bijna aan buikvliesontsteking.’
Ik had het idee dat ik een kant van Stephen Bradford zag, waar hij niet vaak mee te koop liep.
‘Ik begon tegen God te praten. Ik smeekte Hem of ik mocht blijven leven, net als koning Hizkia uit het Oude Testament. Toen Hizkia bad, gaf God hem nog vijftien jaar te leven. Natuurlijk hoopte ik diep in mijn hart dat ik meer jaren zou krijgen dan vijftien, maar alles was meegenomen. Blijkbaar heeft God mijn gebed verhoord, want ik bleef leven. Dit is trouwens mijn vijftiende jaar.’ Hij glimlachte even verlegen voor hij verder ging.
‘Maar in de tijd dat ik herstelde, begon ik het gevoel te krijgen dat het nu Gods beurt was om tot mij te spreken. Hij leek te zeggen dat alles wat ik meegemaakt had een bedoeling had. Hij had me persoonlijke ervaring met ziekenhuizen gegeven en had me artsen laten zien en hun levensreddende werk. Dat was omdat Hij wilde dat ik Hem zou dienen door zelf arts te worden — als ik daartoe bereid was. De eerste zondag nadat ik uit het ziekenhuis gekomen was, zongen we in de kerk het lied “Neem mijn leven, laat het, Heere, toegewijd zijn aan Uw eer”. Ik zei tegen God dat ik bereid was te doen wat Hij wilde.’
Stephen zweeg plotseling en wendde zijn blik af, alsof hij in verlegenheid raakte doordat hij me zoveel vertelde. ‘Ik weet niet waarom ik je dit allemaal vertel — ik hoop dat je niet denkt dat ik gek ben. Ik had om de een of andere reden het gevoel dat je het zou begrijpen.’
‘Dat is ook zo,’ fluisterde ik. Hij stond op en legde zijn vinger op mijn lippen.
‘Sst. Over een paar dagen kun je me alles over jezelf vertellen.’ Hij bleef me even aankijken en hij was een volkomen andere man dan de arts die zo onverschillig mijn kamer binnengekuierd was. Ik vond deze man erg aardig.
‘Denk je dat je zondag naar de kerk gaat?’ vroeg hij. Ik knikte. ‘Goed. Ik zal voor de kerk op je wachten. Dan kunnen we bij elkaar zitten.’
Ik stond zondag vroeg op, zodat ik er de tijd voor kon nemen om mijn haar te doen en me op te maken. Stephen had me in het ziekenhuis op mijn slechtst gezien en ik wilde dat hij me nu op mijn best zag. Ik arriveerde twintig minuten voor het begin van de dienst bij Christ Church en zag dat Stephen al op me stond te wachten. Hij keek op zijn horloge en liep wat heen en weer.
‘O, mooi, je bent gekomen,’ zei hij toen hij me zag. Hij schonk me zijn fantastische glimlach en ik kon geen woord meer uitbrengen. Gelukkig liepen we de trap op en gingen we de kerk binnen, dus dat was ook niet nodig. Nadat ik mijn hele leven alleen in de kerk gezeten had, voelde het als een droom om nu naast Stephen te zitten. We zongen samen uit een liedboek en ik luisterde naar zijn zware bariton. Op dat moment besefte ik dat ik nooit een serieuze relatie zou kunnen beginnen met een man die mijn geloof niet deelde.
‘Laten we samen ergens gaan lunchen,’ zei hij toen de dienst was afgelopen.
‘Graag.’ Ik maakte vorderingen. Ik knikte nu niet alleen, maar sprak ook nog eenlettergrepige woorden. Als ik Stephen Bradford nog eens wilde zien, zou ik beter mijn best moeten doen. Toen we in een restaurant in de buurt van het ziekenhuis zaten, vroeg ik: ‘Was je het eens met wat de dominee zei over geloof en werken?’
‘Ik vond dat zijn redenering soms niet helemaal klopte,’ zei Stephen, ‘maar ik was het wel eens met de grote lijnen van zijn boodschap. De brief van Jakobus is in dat opzicht altijd contro-versieel geweest. Maarten Luther vond zelfs dat die niet in de Bijbel thuishoorde — maar dat zei hij omdat hij vond dat de katholieke kerk die brief misbruikte.’
Aan zijn vlugge gebaren en de opwinding in zijn stem merkte ik dat Stephen wel van een stevige discussie hield. Ik nam een risico door tegen een aantal van zijn standpunten in te gaan tijdens ons gesprek en speelde voor advocaat van de duivel. Pastoor O’Duggan had dat soms ook gedaan tijdens onze gesprekken en dan genoot ik van de uitdaging die hij me op die manier gaf om mijn opvattingen te verdedigen.
‘Zat je op de middelbare school soms in een discussiegroep?’ vroeg Stephen ten slotte lachend en at het laatste restje van zijn pannenkoek op.
‘Nee. Maar een van mijn beste vrienden sinds mijn jeugd was pastoor O’Duggan. Je zou eens met hem moeten discussiëren.’
‘Een katholieke priester? Ik had de indruk dat die het over het algemeen zo druk hebben met de katholieke leerstellingen dat het ten koste gaat van hun geloof in Christus.’
‘Pastoor O’Duggan is anders. Hij heeft God oprecht lief
In de daaropvolgende weken zagen Stephen en ik elkaar elke zondag in Christ Church. Als hij daarna niet hoefde te werken, gingen we samen ergens eten en als het lekker weer was liepen we met een omweg door het park weer naar huis. Vaak bleven we dan een tijdje op een bankje bij de vijver zitten. Ik vertelde hem hoe ik op mijn dertiende voor de eerste keer Gods aanwezigheid ervaren had en hoe ik daarna had geleerd om op mijn hemelse Vader te vertrouwen.
‘Ik vind het heel verfrissend om op te trekken met een vrouw waar ik mee kan praten,’ zei Stephen. ‘Met iemand die niet alleen maar aan oppervlakkige dingen denkt.’
Stephen en ik werden goede vrienden, maar daar bleef het bij. Tot mijn grote teleurstelling probeerde hij niet mijn hand vast te houden of me te kussen.
Toen veranderde mijn werkschema en kwam het zo uit dat we samen op de kinderafdeling werkten. Ik leerde hem nu kennen als dokter Stephen Bradford en het werd me pijnlijk duidelijk waarom hij me niet vroeg om met hem uit te gaan. Hij was volkomen onbereikbaar — hoffelijk, knap en zelfverzekerd. Hij was maar een co-assistent, maar hij liep door de gangen alsof het ziekenhuis van hem was. Hij was bijna een meter tachtig lang en had spieren als een roeikampioen of een ster uit een rugbyteam. Alle verpleegsters die met hem samenwerkten, werden verliefd op hem.
‘Vind je hem niet fantastisch?’ zuchtten ze als hij binnenkwam. ‘Hij is echt om te zoenen!’ Stephen beschouwde hun bewonde-ring als vanzelfsprekend.
In het ziekenhuis behandelde hij me niet anders dan de andere leerlingverpleegsters en soms kreeg ik het onwerkelijke gevoel dat ik die zondagochtenden alleen maar gedroomd had. Hij kon zoveel vrouwen krijgen, dat ik begreep dat ik geen kans maakte. Daarom was ik sprakeloos van verbazing toen hij me ten slotte toch mee uit vroeg.
‘Hou je van dansen, Grace?’ vroeg hij toen we op een zondag door het park naar huis liepen. ‘Ik heb vrijdagavond vrij. Zullen we samen ergens gaan dansen?’
‘J-ja… dat lijkt me heel leuk.’
We gingen niet naar de club vlak bij het ziekenhuis waar alle verpleegsters naartoe gingen, maar namen de bus naar de club van de United Service Organization waar ik meer dan een jaar geleden voor het eerst met de matroos gedanst had. Terwijl we erheen liepen, pakte Stephen voor het eerst mijn hand. Toen we dansten, hield hij me dicht tegen zich aan als een waardevol bezit. Stephen was goed in alles wat hij deed en ook dansen ging hem uitstekend af. Het leek wel of we over de dansvloer zweefden als Ginger Rogers en Fred Astaire. Onze voeten raakten nauwelijks de grond. Hij hield mijn hand tegen zijn borst gedrukt en legde zijn wang tegen de mijne. Ik vond het jammer als de langzame nummers afgelopen waren, want ik genoot er intens van om zo dicht bij hem te zijn en de muskusachtige geur van zijn aftershave te ruiken.
‘Mmm, het is heerlijk om je in mijn armen te houden,’ mompelde hij toen we dansten op ‘I’ll Be Seeing You’. ‘Het voelt alsof je daar hoort en ik wil je niet meer loslaten, Grace.’
Ik dacht aan de waarschuwingen van pastoor O’Duggan. Het was mogelijk dat Stephen toch ergens op uit was, maar de aantrekkingskracht die er van hem uitging was even sterk en onweerstaanbaar als de zwaartekracht.
Aan het einde van de avond zaten we buiten op een bankje op de bus te wachten. Stephen was nu heel stil en rustig en keek me aan met zijn lichtbruine ogen. Daarna deed hij ze dicht en boog zijn hoofd voorover tot zijn lippen de mijne raakten. Het leek wel of de wereld stil bleef staan, zoals in het kinderspelletje ‘beeldenwinkel’. Het enige verschil was dat ik me bepaald geen beeld voelde. Ik was inmiddels door meerdere mannen gekust, maar die bleken nu amateurs te zijn. Toen de bus kwam aanrijden, was ik nauwelijks meer in staat om erin te klimmen.
De daaropvolgende vier maanden ging ik met niemand anders uit dan met Stephen — en omdat hij het erg druk had, bracht ik heel wat weekenden alleen door. Toch grepen we iedere gelegenheid aan om samen te zijn. Soms maakten we een wandelingetje in het park of dronken we snel een kopje koffie in een cafe in de buurt. Ik vond het niet erg. Als co-assistent had hij waarschijnlijk niet veel geld om uit te gaan.
‘Ik vind het zo makkelijk om met je te praten, Grace,’ zei hij op een dag tegen me toen we ergens samen koffie dronken. Hij had me zitten vertellen over de patienten die hij die week behandeld had — over de mensen die hij had kunnen helpen en ook over degenen voor wie hij niet veel had kunnen doen.
‘Ik vind het fijn om te luisteren naar je verhalen over je successen en je frustraties.’
‘Meen je dat? Nou, vandaag ben ik gefrustreerd.’
‘Waarom?’
‘Ik heb me aangemeld als legerarts, maar het ziet ernaaruit dat de oorlog voorbij zal zijn voordat ik klaar ben met mijn co-assistentschap. Dan mis ik alles! Al mijn oude vrienden van de universiteit zitten in Europa of op de Stille Zuidzee… en ik zit hier. Ik heb nog overwogen om gewoon soldaat te worden en pas na de oorlog mijn studie af te maken, maar er was grote behoefte aan artsen. Nu ben ik bijna klaar, maar is de oorlog bijna voorbij.’
‘Ze hebben je erin laten lopen, Stephen! Ik vind dat je maar een brief naar de president moet schrijven om te vragen of hij speciaal voor jou de oorlog nog wat kan verlengen.’
Hij lachte en pakte mijn hand. ‘Weet je wat ik ook zo aantrekkelijk in jou vind, Grace? Dat je me nooit al te vol van mezelf laat worden.’
Ik wist precies wat hij bedoelde. Stephen had twee kanten — de zelfverzekerde arts, die de meeste mensen zagen en de zachtaardige, kwetsbare man die hij was als hij bij mij was. Die vriendelijke man was de man met wie ik elk vrij moment wel zou willen doorbrengen.
‘Wat dacht je van een film zaterdag?’ vroeg hij plotseling. ‘Ik haal je rond zeven uur op.’
‘Graag.’
Die zaterdagavond stond ik in de gezelschapsruimte van de verpleegsters op Stephen te wachtten en ik verheugde me op een avond samen. Ik keek tussen de jaloezieën door, klaar om naar buiten te rennen en hem bij de trap te begroeten zodra ik hem aan zag komen. Het web dat langzaam tussen ons geweven werd, was zo ragfijn en betoverend, dat ik niet wilde dat iemand wist wat ik voor hem voelde. Ik was bang dat de betovering verbroken zou worden als ik iemand erover vertelde en dat onze relatie even abrupt zou eindigen als ze begonnen was. Het was een berucht feit dat liefdesverhoudingen tussen artsen en verpleegsters onvoorspelbaar waren en nooit lang duurden. Ik had besloten dat ik gewoon van mijn tijd met Stephen zou genieten zolang die duurde en dat ik niet zo dwaas zou zijn om verliefd op hem te worden.
Aan een wankel tafeltje achter me zaten wat ouderejaarsverpleegsters gin rummy te spelen en luid te praten over alle ongetrouwde co-assistenten en inwonende artsen. Ze hadden het gekscherend over categorieen als ‘fraaiste lichaamsbouw’ en ‘leukste om mee uit te gaan’ en het verbaasde me niet dat Stephens naam verschillende keren genoemd werd. Ik keek op mijn horloge. Het was niets voor hem om zo laat te komen.
Plotseling stak een vierdejaarsstudent in o.k.-kleding zijn hoofd om de deur. ‘Wie van deze knappe dames is Grace Bauer?’
‘Dat ben ik.’
‘Steve Bradford heeft me gevraagd om even naar de overkant te rennen en te zeggen dat het hem spijt, maar dat hij zich vanavond niet aan zijn afspraak kan houden.’ Hij hield zijn ami voor zijn hoofd alsof hij zich moest beschermen tegen dingen die ik hem naar zijn hoofd zou gooien. ‘Niet schieten, alsjeblieft!’ zei hij grijnzend. ‘Ik geef alleen maar de boodschap door!’ De andere verpleegsters lachten om zijn grapje.
‘En jij dan, mooie jongen?’ vroeg een van hen. ‘Heb jij vanavond iets te doen?’
Hij leunde tegen de deurpost. ‘Dat ligt eraan. Ik vraag meestal Stephens meisjes mee uit als hij hun hart eenmaal gebroken heeft. Op het gebied van vrouwen heeft hij veel smaak. Wat dacht je ervan, Grace Bauer? Ik hou wel van blondjes.’
‘Nee, dank je.’ Ik probeerde naar boven te vluchten, zodat hij mijn vuurrode wangen niet zou zien, maar een van de oudere -jaarsverpleegsters hield me tegen.
‘Hé Gracie, als ik had geweten dat je met dokter Bradford uitging, had ik je wel eerder gewaarschuwd.’
‘Waarom zou je me moeten waarschuwen?’
‘Omdat je voorzichtig moet zijn. Bradford heeft hier een behoorlijke reputatie opgebouwd.’
Mijn maag kromp ineen. Ik probeerde mijn stem onbezorgd te laten klinken. ‘Wat voor reputatie dan?’
‘We noemen hem Don Juan. Hij is gek op verpleegstertjes met hun gestreepte unifonnen. Hij pakt ze in en als hij een nieuw slachtoffer op het oog heeft breekt hij hun hart. Hij heeft al een tranenspoor van een kilometer lang achtergelaten.’
‘Trouwens, iedereen weet dat hij toch niet met een gewone verpleegster zal trouwen. Zijn ouders zijn mensen van stand, weet je. Hij komt uit een van de rijkste families in Pennsylvania.’
De waarschuwing kwam te laat. Ik hield al te veel van Stephen Bradford. Dat concludeerde ik uit de slapeloze nacht die volgde en uit mijn doorweekte kussensloop.
Had hij me maar iets wijsgemaakt toen hij zei dat ik zo verfrissend was? Dat hij het fijn vond om me in zijn armen te houden? Zou hij genoeg van me krijgen, net als van die anderen? En waarom had hij me niet verteld dat zijn ouders zo rijk waren? In al die maanden dat we samen waren, hadden we nooit over onze familie gepraat. Daar was ik dankbaar voor geweest, want ik was doodsbang dat ik hem zou verliezen als hij hoorde wat voor achtergrond ik had. Maar nu was het zelfs nog erger dan ik gevreesd had. De zoon van ouders uit zulke hoge kringen zou nooit trouwen met de dochter van een arme, gescheiden vrouw. Had ik maar geweten hoe uitzichtloos onze situatie was. Dan was ik nooit verliefd geworden op Stephen.
Verliefd. Voor het eerst zag ik de waarheid onder ogen. Ik was verliefd geworden.
Hoe had het zover kunnen komen? En hoe zorgde je ervoor dat dat weer overging? Ik wilde maar dat pastoor O’Duggan er was, zodat ik hem in vertrouwen kon nemen. Hij had me in het verleden altijd geholpen als ik problemen had. Maar wat wist een pastoor over verliefd worden?
Na die slapeloze nacht voelde ik me de volgende ochtend heel suf en mijn ogen waren rood en opgezet. Ik ging niet naar de kerk. Maandag kon ik me op niets anders concentreren dan mijn eigen verdriet en de hoofdverpleegster moest me drie keer tot de orde roepen omdat ik slordige fouten maakte. Tot mijn opluchting kwam ik Stephen niet tegen in het ziekenhuis, maar na mijn werk stond hij buiten op me te wachten. Mijn hart begon te bonken zodra ik hem tegen het bord voor het ziekenhuis geleund zag staan.
‘Hallo. Heb je tijd voor een wandering?’ Het was niet echt een vraag. Hij leek ervan uit te gaan dat ik bevestigend zou antwoorden.
Ik stond hevig in tweestrijd. Ik durfde hem na de waarschuwing van de verpleegsters niet goed meer te vertrouwen. Maar ik wilde ook weten waarom hij had gedaan alsof hij bijna op zwart zaad zat, waarom hij met het openbaar vervoer reisde en in groezelige cafes at terwijl zijn ouders vermogende mensen waren.
‘Natuurlijk,’ zei ik ten slotte. Hij hield mijn hand vast terwijl we door het park wandelden.
‘Ik wil je mijn excuses aanbieden omdat ik je zaterdag heb laten zitten. Een uur voordat ik naar huis zou gaan, kwam er een spoedgeval binnen en ik wilde niet weggaan voordat de toestand van de patient stabiel was.’ Hij trok me naast zich op het bankje waar we graag zaten en legde zijn arm om mijn schouder. ‘Doug vertelde me dat je er fantastisch uitzag. Ik ben blij dat je zijn aanbod om mij te vervangen hebt afgeslagen.’
‘Jij bent niet te vervangen, Stephen. Je bent uniek.’ Ik was blij dat mijn stem gewoon klonk. Hij kon mijn woorden uitleggen zoals hij wilde.
‘Jij ook, Grace.’ Het klonk zo oprecht. ‘Jij bent anders dan alle andere meisjes. Je maakt nooit aanspraak op mijn tijd en aandacht en je zou nooit moeilijk doen over een uitje dat niet doorging.’ Terwijl we naar de ganzen zaten te kijken, besloot ik om hem te vertellen hoe anders ik wel niet was.
‘Je hebt me nooit naar mijn ouders gevraagd, Stephen, maar ik denk dat ik je toch over hen moet vertellen. Ze zijn gescheiden. Ik heb mijn vader nooit ontmoet, omdat mijn moeder hem voor mijn geboorte verlaten heeft. Hij had haar meegenomen naar een of andere kwakzalver in een donker steegje en probeerde haar tot een abortus te dwingen.’ Hij keek me aan en aan de verblufte uitdrukking op zijn gezicht zag ik dat hij geschokt was. Ik praatte snel verder en gooide het hele verhaal eruit.
‘Ik heb mijn hele leven met mijn moeder in een tweekamerflat gewoond. We zijn arm… ik bedoel, we hadden maar nauwelijks genoeg te eten en we zijn nog steeds arm. Mijn moeder is een werkloze dansbandpianiste, die op het moment tankonderdelen maakt in een fabriek.’
Stephen nam me plotseling in zijn armen. Hij drukte me zo hard tegen zich aan dat ik het gevoel kreeg dat hij me het zwijgen op wilde leggen. Hij wilde niets over me weten. Het zou gemakkelijker zijn om een meisje aan de kant te zetten waar hij niet aan gehecht was. Na een tijdje duwde ik hem van me af. Hij zou onze relatie waarschijnlijk toch verbreken nu hij mijn verleden kende en waarom zou ik het onvermijdelijke proberen uit te stellen als het waar was wat de andere verpleegsters zeiden?
‘Ik vertel je dit niet om je medelijden op te wekken, Stephen. Dat heb ik niet nodig. Ik zou mijn jeugd met niemand willen ruilen. Mijn moeder is een zo dynamisch en vrij mens, dat ze onze armoede tot een avontuur maakte. Ze is een geweldige persoonlijkheid… en heel onconventioneel. Ik heb drie jaar van mijn jeugd doorgebracht in een clandestiene kroeg en werd daar opgevoed door een stelletje illegale drankverkopers, want het enige werk dat mijn moeder kon vinden was pianospelen in hun kroeg.’
Zijn vingers sloten zich vaster om mijn annen. ‘Grace, hou op! Waarom probeer je me te choqueren?’ Zijn gezicht stond boos en vragend tegelijk.
‘Ik vond gewoon dat je de waarheid moest weten,’ zei ik kalm. ‘Jij hebt de waarheid over jouw familie om een of andere reden voor mij verborgen gehouden, maar ik wil dat je weet dat we uit heel verschillende werelden komen.’
Hij liet zijn armen langs zijn lichaam vallen en zakte op de bank onderuit.
‘Wie heeft het je verteld?’
‘Wat verteld?’
‘Over die “wereld” waar ik vandaan kom?’
‘De ouderejaarsverpleegsters.’
‘Die meiden!’ Hij sloeg met zijn vuist tegen de rugleuning van de bank en sprang even later overeind alsof hij zijn woede moest afreageren. Met zijn handen diep weggestopt in zijn zakken liep hij naar de rand van de vijver.
Ik wist niet wat ik moest doen. Ik was erg onwetend op het gebied van mannen en helemaal als het ging om hun buien. Maar pastoor O’Duggan had altijd rustig gewacht als ik van streek was en had me altijd de tijd gegeven, tot ik eraantoe was om mijn verhaal te doen. Ik besloot hetzelfde te doen.
Uiteindelijk kwam Stephen terug en liet zich weer naast me op de bank zakken. De woede stond nog op zijn gezicht te lezen. ‘Het spijt me, Grace,’ zei hij en ik kreeg tranen in mijn ogen toen ik de woede in zijn stem hoorde. Ik was verliefd op hem. Straks zou hij het uit gaan maken en ondanks alle waarschuwingen zou dat mijn hart breken.
‘Eén keer! Eén keer maar!’ vervolgde hij. ‘Ik wilde een vrouw die van me hield om mijzelf en niet omdat mijn ouders een paar dollars bezitten! Ik heb het opzettelijk vemieden om over mijn achtergrond te praten of over de jouwe, omdat het er niet toe zou moeten doen. Ik heb me mijn hele leven al moeten afvragen: “Gaat dit meisje met me uit omdat ze me mag of gaat het haar om mijn geld?” Ik ben alle debutantes en hun rijke pappies die op een prestigieus huwelijk uit zijn, meer dan zat! Ik heb schoon genoeg van al die meiden die op geld jagen. En ouderejaarsverpleegsters die zich niet met hun eigen zaken kunnen bemoeien, ben ik ook spuugzat!’
Ik wachtte tot de stilte van de middag weer neerdaalde, tot de ganzen in het water weer verder zwommen nadat Stephens geschreeuw hen had gestoord. ‘Ik begrijp waarom je je zo voelt,’ zei ik na een tijdje. ‘Een van de dingen die ik zo heerlijk vond hier op school in Philadelphia, was de anonimiteit. Niemand hier wist dat ik arm was en niemand wist dat mijn moeder gescheiden is. Maar mijn probleem is altijd het tegenovergestelde geweest van het jouwe — mannen wilden niet met me uit omdat ik geen prestigieuze partij ben.’
Hij keek me aan of dat een volkomen nieuw idee voor hem was. ‘Wilden ze niet met jou uit? Maar als ze je zouden kennen…’
‘Het is echt zo,’ verzekerde ik hem. ‘Ik vraag me zelfs af wat je ouders wel niet zouden zeggen als ze wisten dat je met mij omging.’
Ik zag dat de spieren in zijn kaken zich spanden. Het kan me niet schelen wat ze ervan zeggen! Het kan me niet schelen of de vrouw waar ik mee omga rijk of arm is!’
‘Nou, Stephen, geloof het of niet, het kan mij ook niet schelen of de man waar ik mee omga rijk of arm is. Ik vind geld niet belangrijk. Voor zaterdagavond had ik er geen idee van dat je ouders geld hebben, maar toen was het al te laat — ik was al verliefd op je geworden.’ Ik stond op en liep snel het pad af dat het park uit leidde. Ik durfde niet achterom te kijken om te zien hoe hij op mijn woorden had gereageerd. Ik was zo dwaas geweest hem een blik in mijn hart te gunnen en ik wist niet hoe we ooit weer samen zouden kunnen werken. We hadden allebei nog een heel studiejaar in hetzelfde ziekenhuis voor de boeg.
Het verbaasde me niet dat Stephen me niet achternakwam. Ik liep steeds harder. Het enige wat ik wilde was terug naar mijn kamer. Ik moest een nacht vol verdriet zien door te komen en dan de volgende dag. Ik had het idee dat ik nu eindelijk begreep waarom mijn moeder mannen uit de weg ging. Haar hart was blijkbaar ook gebroken. Van nu af aan zou ik net zo zijn als zij. Geen medicijnenstudenten meer. Geen co-assistenten. Geen mannen meer, punt uit. Misschien kon ik na de oorlog wel zendelinge worden en tot die tijd moest ik deze ervaring maar beschouwen als de eerste keer dat ik een gebroken hart had. In de verre toekomst zou ik me Stephen Bradford even vaag herinneren als de matroos die mij mijn eerste kus gegeven had.
Toen ik in de buurt van het zusterhuis kwam, drong het tot me door dat ik er nog niet aan toe was om andere mensen tegen te komen, want ik wist dat mijn verdriet duidelijk op mijn gezicht te lezen stond. De ouderejaarsverpleegsters die in de zitkamer zaten, zouden direct weten dat dokter Bradford, Don Juan, weer een gebroken hart aan zijn collectie had toegevoegd. Toen er naast me een stadsbus stopte, stapte ik in zonder de moeite te nemen om te kijken waar hij heen ging.
Het werd donker terwijl ik door de onbekende straten reed. Ik staarde naar de kantoorgebouwen en de etalages en mijn tranen zaten nog steeds hoog. De bus reed langs huizen en flats waar zacht licht vanachter de gordijnen scheen. Daarna reed ik langs straten vol rijtjeshuizen in wijken waar ik nooit eerder geweest was. In veel van de ramen stond een ster, wat betekende dat een zoon of een dochter des huizes in het leger zat. Hier en daar zag ik een gouden ster en dan wist ik dat in dat huis een van de gezinsleden was omgekomen in de strijd. Ik moest denken aan wat pastoor O’Duggan langgeleden tegen me had gezegd: ‘Door het raam naar binnen kijken bij andere gezinnen is niet hetzelfde als dag in, dag uit bij zo’n gezin wonen en weten wat zich achter gesloten deuren afspeelt.’
Terwijl ik zomaar door bleef rijden omdat ik te apathisch was om op te staan, bewoog zich een gestage stroom passagiers de bus in en weer uit. Er waren maar weinig mensen die spraken en elke passagier was een eilandje in de massa. De bus liep in de avond-spits stampvol en stroomde tegen het einde van de avond weer leeg.
‘Dit is het eindpunt, mevrouw,’ zei de chauffeur. Ik keek om me heen en zag dat we het busstation binnenreden. Ik was de enige passagier. Ik stapte uit en liep langzaam naar een café, waar het naar frituurvet en bittere koffie rook. Alle tafeltjes waren bezet. Veel mensen hadden koffers of weekendtassen bij zich en wachtten op een aansluiting naar andere plaatsen. Ik vond een lege, verchroomde stoel aan de bar, bestelde een broodje kaas en observeerde, terwijl ik at, de mensen om me heen. Ik vroeg me af wat hun verhaal was.
Toen ik klaar was met eten, liep ik naar buiten. Er waren geen sterren te zien en een gemene, koude wind blies zijn vochtige adem door de stad. Ik bedacht dat ik terug moest naar het zusterhuis en huiverde.
Plotseling begon er een klok te luiden. Ik keek in de richting van het geluid en zag aan het einde van de straat het donkere silhouet van een grote kerk. Het licht van binnen scheen door de gekleurde ramen naar buiten en een sierlijke toren wees naar de hemel, de richting waarin ik me al veel eerder had moeten begeven. Ik stak de straat over en rende naar de kerk, zoals een kind dat zich heeft pijn gedaan naar haar vader rent om getroost te worden.
De deuren waren niet op slot. Hier en daar zaten mensen in de banken of lagen er op hun knieën voor. Een geestelijke in een misgewaad liep zwijgend om het altaar. Ik liet me op een lege bank achterin de kerk zakken en stelde me open voor de troost die mijn Vader me bood in de echoënde stilte.
‘Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte… Nochtans, onze ziekten heeft Hij op zich genomen, en onze smarten gedragen…
Komt tot Mij, alien, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven… Ik hen met u al de dagen… Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten…’
God wist wat het beste was voor mijn leven — of dat nu een huwelijk was met Stephen of niet. Hoe pijnlijk het ook zou zijn om Stephen los te laten, ik moest op Hem vertrouwen. ‘Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben…’ Ik kroop op de bank in elkaar en huilde geluidloos.
Ik werd wakker uit een diepe slaap door het getoeter van een auto. Ik ging wezenloos overeind zitten en mijn hart klopte zwaar toen ik de halfdonkere, onbekende kerk rondkeek. Toen drong het tot me door waar ik was en om welk verdriet ik hierheen gevlucht was. Ik was alleen en het zachte licht van de ochtendzon viel door de gebrandschilderde ramen naar binnen.
Ik stond verschrikt op. Ik had de hele nacht geslapen! Niemand uit het zusterhuis wist waar ik was! Mijn spieren waren verstijfd van de kou en verkrampt doordat ik de hele nacht op de harde kerkbank had gelegen, maar ik rende naar buiten en nam een bus die me naar het ziekenhuis terug zou brengen. Ik overdacht de gevolgen van wat ik had gedaan en er leek geen einde aan de rit te komen. Ik zat zwaar in de problemen. Ik had mijn naam niet opgeschreven toen ik wegging en had niet gebeld om mijn kamergenote te laten weten wanneer ik terug zou komen. Ik kon wel van de opleiding worden afgestuurd. Mijn lege maag verkrampte van angst tijdens de lange rit door de stad.
Zodra ik de gezelschapsruimte van het zusterhuis binnenstrompelde, zag ik mevrouw McClure, die met een politieagent stond te praten. Mijn kamergenote stond huilend naast haar. Toen zag ik Stephen. Hij zag er gekweld uit en droeg nog dezelfde kleren als gisteren. Toen hij me zag, rende hij op me af en sloeg zijn armen zo stijf om me heen dat hij me bijna platdrukte.
‘Grace! O, gelukkig… gelukkig!’ Ik voelde zijn tranen in mijn hals. Ik begon ook te huilen en voelde me overmand door angst en vermoeidheid. Na een tijdje deed Stephen een stap achteruit, maar bleef mijn armen stevig vasthouden terwijl hij onderzoekend naar mijn gezicht keek. ‘Is alles goed met je, Grace? Ik dacht dat ik gek werd van bezorgdheid! Ik wilde je achternakomen toen je wegliep en…’
‘Waarom heb je niet gebeld als je wist dat je vannacht weg zou blijven?’ vroeg mevrouw McClure. ‘Alles staat hier op z’n kop!’
‘Het spijt me ontzettend dat ik iedereen zo in angst heb laten zitten. Ik ben op een bus gesprongen en ben verdwaald. Toen ben ik een kerk binnengelopen om te bidden… en het was helemaal niet mijn bedoeling om de hele nacht weg te blijven. Ik ben in slaap gevallen! Het spijt me zo!’ Ik begon weer te huilen.
Stephen nam me in zijn armen om me te troosten. ‘Het is allemaal mijn schuld. Je dacht dat ik boos op je was, Grace, maar dat was niet zo. Ik wilde je echt niet kwetsen. Ik had het allemaal heel anders moeten zeggen.’
Nadat ik in de veronderstelling had geleefd dat ik hem kwijt was, leek zijn omhelzing wel een wonder. Toen schoot me nog iets te binnen. ‘Ik hoop dat jullie niet mijn moeder gebeld hebben, zodat zij nu ook in de zenuwen zit!’
‘Je wordt pas als vermist beschouwd als je vierentwintig uur zoek bent,’ zei de agent en deed zijn opschrijfboekje dicht. ‘Net als in jouw geval, zijn de meeste “vermiste” mensen helemaal niet vermist.’
Nadat hij vertrokken was, deed mijn kamergenote haar verhaal en berispte me omdat ze zich zoveel zorgen over me had gemaakt. Daarna sprak mevrouw McClure me streng toe en ze zorgde ervoor dat ik er goed van doordrongen was hoe ernstig mijn vergrijp was en dat ik mijn straf zeker niet zou ontlopen. Tijdens dit alles bleef Stephen me stevig vasthouden.
Toen ik voor lange tijd naar mijn kamer werd gestuurd, wendde Stephen zich tot mevrouw McClure. ‘Mag ik Grace eerst even onder vier ogen spreken, alstublieft?’
‘Natuurlijk, dokter Bradford.’ Alleen Stephens rijkdom en sociale status konden verklaren waarom ze een eenvoudige co-assistent met zoveel respect behandelde.
Hij nam me mee naar de lege zitkamer en ging naast me op de bank zitten. Hij streelde mijn haar, mijn gezicht en mijn schouders, alsof hij zich ervan wilde overtuigen dat alles goed was met me. Er stonden tranen in zijn bruine ogen.
‘Ik ben de afgelopen uren buiten mezelf geweest van bezorgdheid om jou. Als er iets met je was gebeurd…’ Hij zweeg even tot hij weer in staat was om te spreken. ‘Dus ik vroeg me af waarom ik zo van streek was. Het duurde lang eer ik begreep wat het antwoord was, want ik ben nooit eerder verliefd geweest. Ik had helemaal niet verwacht dat het zo zou voelen. Mijn leven is verbonden met het jouwe, Grace. Ik kan het niet uitleggen… maar ik geef om je. Ik wil niet dat je langer dan tien seconden bij me vandaan bent, uit mijn armen bent of uit mijn gezichtsveld. Ik hou van je… Ik… Ik hou van je.’ Hij hield me vast of hij me nooit meer los zou laten en ik vroeg me af of ik droomde.
‘Ik hou ook van jou,’ fluisterde ik.
‘Dat weet ik. Gisteren zei je tegen me dat je van me hield en dat verbaasde me zo dat ik… dat ik sprakeloos was. Dat is onmogelijk, dacht ik. Deze verbazingwekkende, ongelooflijke vrouw zou houden van zo’n eigenwijze, egoistische, arrogante hufter als ik?’
Twee eerstejaarsverpleegsters kwamen de kamer binnen. Ze zagen ons zitten en vertrokken toen snel weer. ‘Oeps… sorry.’
Stephen drukte me weer stijf tegen zich aan en kuste me. ‘Wil je met me trouwen, Grace?’ vroeg hij toen we weer op adem gekomen waren. ‘Ik wil voor je zorgen en je beschermen. Ik wil je al die dingen geven die je in je jeugd hebt moeten missen. Ik wil… Ik wil mijn leven met jou delen. Ik weet dat je opleiding nog een jaar duurt, maar als je klaar bent en de oorlog eindelijk afgelopen is… wil je dan met me trouwen?’
‘Ja!’ Mijn stem was verstikt door tranen, dus zei ik het nog maar eens om er zeker van te zijn dat hij me gehoord had. ‘Ja, Stephen. Ja!’