15

‘Karl Bauer is weer terug in Bremenville en hij heeft mijn toestemming gevraagd om je het hof te maken,’ vertelde papa me in het voorjaar van 1919. Ik was me er niet eens van bewust dat Karl weggeweest was. Hij was vertrokken toen hij achttien was en ik twaalf, maar er renden bij de familie Bauer altijd zoveel andere armoedige kinderen rond, dat het nauwelijks tot iemand doorgedrongen was dat hij weg was. Kort geleden was hij ziek geweest en had hij een maand in bed gelegen, maar niemand zei ooit wat hij had gemankeerd. Nu was hij terug in Bremenville.

‘Ik wil wel met hem uit,’ zei ik. Het maakte me niet uit met wie ik verkering kreeg. Eva was altijd mijn beste vriendin geweest en nadat zij was gestorven was ik zo eenzaam geworden, dat ik iedere jongen die de pijn maar enigszins kon verzachten, geaccepteerd zou hebben.

Karl kwam me een paar avonden later in een spiksplinternieuwe auto ophalen om naar de bioscoop te gaan. Hij was vijfentwintig, drie jaar ouder dan zijn broer Markus en zes jaar ouder dan ik. Als ik Markus niet gekend had, zou ik Karl knap genoemd hebben — veel van zijn gelaatstrekken leken op die van zijn broer. Maar Markus was uitzonderlijk knap geweest en Karl kon niet in zijn schaduw staan. Hij had iets meegekregen van tante Magda’s alledaagsheid en ook van haar stevige, plompe bouw, maar bij een man heet dat ‘gedrongen’ of'stevig’. Net als Markus had hij chocoladebruine ogen, maar zonder de pretlichtjes en zijn mond ging schuil achter zijn ruige baard en zijn snor.

‘En waar heb jij de laatste paar jaar uitgehangen?’ vroeg ik terwijl we over de River Road voorthobbelden in de richting van het dorp. Hij wierp een vreemde blik in mijn richting, alsof hij dacht dat ik de spot met hem dreef. Markus zou daar een grapje over gemaakt hebben, maar Karl had blijkbaar een ernstiger karakter. Hij streek zijn snor glad met zijn duim en wijsvinger en liet daarna zijn hand over zijn baard glijden.

‘Ik ben tijdens de oorlog in dienst geweest,’ zei hij ten slotte.

‘Daar hebben je ouders nooit iets over gezegd.’

‘Ze wisten het ook niet.’

‘O. En wat was dan je standplaats? Wat deed je?’ Ik deed mijn best om het gesprek gaande te houden. De andere jongens waar ik mee uit geweest was, vertelden altijd eindeloos over hun heldendaden op het slagveld. Karl was heel anders.

‘Dat kan ik je niet vertellen,’ zei hij. ‘Mijn werk voor de regering was geheim. Men maakte gebruik van het feit dat ik zowel vloeiend Duits als Engels spreek.’

Ik wist niet of hij de waarheid sprak of niet. Niemand van de mensen die ik kende, had hem ooit in uniform gezien.

‘Wat deed je voor de oorlog?’ vroeg ik, nog steeds in een poging de conversatie op gang te houden. ‘Je bent heel lang van huis weg geweest.’

‘Ik studeerde.’

‘Bofferd! Waar studeerde je en wat?’

Hij gaf geen antwoord. Ik had de vraag net zo goed aan een dove kunnen stellen. Tegen de tijd dat hij de auto bij de bioscoop parkeerde, was ik al vergeten dat ik de vraag gesteld had, maar toen hij de motor uitzette, keerde hij zich naar me toe en zei: ‘Ik ben een goed opgeleid man, Emma. Ik ben al voor de oorlog afgestudeerd.’

Zijn strenge manier van doen gaf me het gevoel dat ik als een schoolmeisje terechtgewezen werd. ‘Het spijt me. Ik wilde niet nieuwsgierig zijn,’ zei ik. ‘Ik ben alleen jaloers op mensen die uit Bremenville weggeweest zijn en die iets van de wereld hebben gezien. Ik begrijp niet waarom je teruggekomen bent.’

‘Ik ben van plan om in Main Street een apotheek te openen.’

‘Een apotheek! Heb je dus medicijnen gestudeerd of een handelsopleiding gedaan?’

Karl gaf geen antwoord, maar een ding werd me wel duidelijk nadat we een paar keer waren uit geweest: Karl Bauer had geld. Heel veel geld. Waar dat allemaal vandaan gekomen was, was me een raadsel.

Toen we elkaar ongeveer een maand kenden, nam hij me mee naar het centrum van het dorp en liet me de winkel zien die hij had gekocht. Werklui waren druk bezig met de renovatie en toen ze Karl zagen sprongen ze bijna in de houding.

‘Over een maand gaat apotheek Bauer open,’ zei hij tegen me. Hij streek trots over zijn baard en leek op een pauw die zijn staart opzet. ‘Ik laat schappen en een etalage maken van het fijnste mahoniehout. En hier komt een frisdranktap met een marmeren toog.’ Hij liet me zien dat zijn naam op de rait geschilderd was — Apotheek Bauer. Met kleinere letters stond eronder Eigenaar: Karl D. Bauer. ‘Dat is echt bladgoud,’ zei hij, alsof ik in de verleiding zou komen het tegendeel te beweren.

Als hij geld uitgaf, wilde Karl altijd het beste hebben wat er te krijgen was — niet alleen voor zijn winkel, maar ook voor het huis dat hij liet bouwen. Hij reed met me naar de meest chique wijk van Bremenville en liet me een grillig gebouwd, Victoriaans huis zien.

‘Karl, wat een enomi huis! Wat moet je met zoveel ruimte? Komen je vader en je zussen bij je inwonen?’ Sinds Markus en Magda gestorven waren, liep Gus met zijn ziel onder zijn arm. Hij dronk zoveel dat hij zijn huis en zijn aandeel in de Fordgarage kwijt was geraakt. Hij en Karls vier jongste zusjes leefden van liefdadigheid. Ik stelde de vraag zonder erbij na te denken en Karl beantwoordde hem met stilzwijgen.

Veel later, toen we alles rond het huis bekeken hadden en weer terug waren bij de auto, zei Karl op ijskoude toon: ‘Mijn vader zal nooit een voet bij mij over de drempel zetten.’ Ik begreep dat ik maar beter niet naar zijn zussen kon vragen.

Karl spendeerde veel geld en aandacht aan me in de vier maanden dat we verkering hadden. Elke keer als hij op de stoep stond, leefde mijn moeder helemaal op. ‘Wat een keurige jongeman,’ mompelde ze dan. ‘Wat zou Magda trots zijn op haar zoon als ze nog leefde.’ Mijn zusje Vera aanbad hem — evenals de pepermuntjes die hij altijd in zijn zak had. En hoewel ik geen idee had hoe hij het voor elkaar kreeg, maakte Karl papa aan het lachen. Na al die sombere jaren was dat een welkom geluid in ons huis.

‘Mag ik morgen in de kerk naast je komen zitten, Emma?’ vroeg hij toen hij me op een zaterdagavond thuisbracht. Ik wist dat we de gemeente op die manier officieel zouden laten weten dat we verkering hadden, maar ik had niet genoeg wilskracht om te weigeren.

‘Blijf toch bij ons eten,’ drong mama aan na afloop van de dienst. Ik begreep wel in welke richting de verhouding tussen Karl en mij zich ontwikkelde, maar als een boot zonder roeirie-men liet ik me met de stroom meedrijven, want ik wist dat ons huwelijk mijn ouders veel vreugde zou schenken. Het leek me het minste wat ik voor hen doen kon.

Een paar maanden later, toen we opnieuw op een zondag zaten te eten, bereikte onze relatie haar onafwendbare doel. Zonder inleiding of voorafgaande liefdesverklaringen maakte Karl van een pauze in het gesprek gebruik door te zeggen: ‘Dominee Schröder, ik wil u graag om de hand van uw dochter Emma vragen.’

Mama slaakte een kreetje van vreugde. Ook op papa’s gezicht verscheen een vergenoegde glimlach, maar hij richtte zich eerst tot mij. ‘Wat zeg je ervan, Emma?’

‘Ja, papa… ik wil wel met Karl trouwen.’

Ik zei om verscheidene redenen ja tegen hem. Ik wist dat ik papa en mama een plezier zou doen door met hem te trouwen. Ik voelde me er nog steeds zo schuldig over dat ik de oorzaak was geweest van Eva’s dood, dat ik in mijn verwarring dacht dat ik haar plaats moest innemen. Zij zou met een jongen uit Bremenville getrouwd zijn en er zijn blijven wonen en ze zou niet over de hele wereld zijn gaan reizen om piano te spelen. En ik voelde me ook nog schuldig over Markus. Als ik eraan dacht wat ik Markus had aangedaan, bloedde mijn hart.

Ik had de dood van drie mensen veroorzaakt: die van Eva, die van Markus en die van tante Magda. Er waren in de familie Bauer geen andere zoons met wie ik kon trouwen, dus ik was het tante Magda en Markus verplicht om met Karl te trouwen en de herinnering aan hen levend te houden. Als Karl en ik kinderen kregen, zouden zij de familie worden die mama in de oorlog was kwijtgeraakt. Ik hield niet van Karl, maar hij behandelde me vriendelijk en ik verwachtte dat de liefde tussen ons wel zou gaan groeien, zoals dat ook was gebeurd bij papa en mama.

Met dezelfde efficientie waarmee hij zijn huis liet bouwen en zijn winkel liet renoveren, regelde Karl ook de bruiloft tot in de details. ‘Ik heb de bruidsjurk uitgekozen waarin ik je graag wil zien, Emma. Je hebt morgen een afspraak met de naaister… Ik heb een fotograaf uit de stad ingehuurd om een foto van ons te maken. Ik vind de kwaliteit van de studio’s in het dorp niet om over naar huis te schrijven… Ik heb geregeld dat het brailoftsdiner in het hotel plaatsvindt en niet buiten… We trouwen op de eenentwintigste van deze maand.’ Opnieuw liet ik me met de stroom meedrijven, zonder mening en zonder me te verzetten. Het was alsof mijn wil met Eva gestorven was.

Papa straalde van vreugde toen hij ons de trouwbelofte af liet leggen. De kerk zat vol met vrienden en andere mensen die ons geluk kwamen wensen en het lukte oom Gus om nuchter te blijven tot de ceremonie voorbij was. Die avond trokken Karl en ik in zijn voorname, Victoriaanse huis.

Ik kwam er algauw achter dat ik voor Karl niet meer was dan een trofee. Hij had me met een dubbelloops geweer moeten afschieten, me moeten opzetten als een eland en mijn hoofd aan de muur moeten hangen. Dat zou voor mij op den duur minder pijnlijk zijn geweest.

Ik durfde niet tegen Karl te klagen, maar ik vond het leven als vrouw van een rijke ondernemer stomvervelend. Karl had een Duitse vrouw in dienst genomen om voor ons te koken en overdag hadden we een meisje dat de was deed, het huis schoon-maakte en al het massieve, Europese meubilair dat hij had laten invoeren, glimmend wreef. Geen Sears Roebuckcatalogus voor Karl Bauer! Het dienstmeisje was Iers en katholiek. Ze kwam van de andere kant van het dorp en het verbaasde me dat hij haar had aangenomen, want ik wist dat hij een grote hekel had aan katholieken. Ze moest van hem een zwarte jurk en een wit schort dragen en hij liet haar ‘mijnheer’ tegen hem zeggen. Maar terwijl zij druk bezig was hem het gevoel te geven dat hij de baas in huis was, had ik niets te doen.

‘Laten we eens met vakantie gaan, Karl,’ stelde ik op een avond na het eten voor. Ik had gewacht tot hij het eerste gedeelte van de krant uit had en legde snel mijn hand op het tweede gedeelte voor hij het kon oppakken en zich erachter kon verschuilen. ‘Wat dacht je van de Niagarawatervallen? We zouden er met jouw auto heen kunnen gaan… of met de trein.’

‘Geen sprake van.’

‘Alsjeblieft… ik heb altijd al graag willen reizen, Karl, maar ik ben Bremenville nauwelijks uit geweest.’

Zijn ogen vernauwden zich achterdochtig. ‘Waarom wil je toch zo graag het dorp uit?’

‘Omdat Bremenville nooit verandert! Het laatste leuke wat hier gebeurd is, was de Chautauqua. Toen was ik twaalf! Kunnen we niet eens een weekend naar Philadelphia gaan voor een concert of een voorstelling?’

‘Mijn zaak kan niet zonder mij, Emma.’ Hij keek naar zijn krant en fronste zijn wenkbrauwen alsof hij me op die manier gebood mijn hand op te tillen.

‘Nu, als we dan nergens heen kunnen gaan, mag ik dan niet een paar dagen in de week in je winkel werken? Ik zou graag het huis uit komen en voor de verandering eens met wat mensen praten, hen helpen om te vinden wat ze zoeken…’

‘Nee.’

Zijn koele, halsstarrige manier van spreken maakte me kwaad. ‘Ik ben niet dom, Karl. Ik weet echt wel het verschil tussen toverhazelaar en maagzout en ik geloof dat ik best kan bedenken wanneer ik iemand een laxeermiddel of likdoornpleisters moet geven. Ook weet ik wel hoeveel snoepjes ik iemand voor een dubbeltje mag geven.’

‘Je bent mijn vrouw, geen werknemer. Ik werk zes dagen in de week hard, zodat jij niet hoeft te werken.’

‘Ik weet wel dat ik niet hoef te werken,’ drong ik aan, ‘maar ik wil graag werken. Dan zouden we de hele dag bij elkaar kunnen zijn.’ Ik probeerde mijn arm om zijn schouder te leggen, maar hij duwde hem weg.

‘Zo is het genoeg, Emma! Ik wil er niets meer over horen!’

‘Maar waarom…?’ Nu was ik te ver gegaan. Hij ging tegen me tekeer als een hond aan een korte ketting.

‘Omdat ik niet kan vergeten hoe mijn vader de hele dag dronken op bed lag terwijl mijn moeder als een boerenvrouw vloeren schrobde en kamerpotten van andere mensen leegde om te zorgen dat er brood op de plank was. En hoe beloonde hij haar voor al dat harde werken? Ze had het voorrecht om er elke avond voor te zorgen dat hij aan zijn trekken kwam en negen maanden later bracht ze dan weer een schriel, ongewenst kind ter wereld. Ze had dertien kinderen kunnen hebben, Emma. Dertien! Net als die smerige katholieken. Maar vier ervan waren zo slim om dood te gaan en er zo voor te zorgen dat ze niet verrot geslagen werden elke keer als pa dronken thuiskwam!’

Zelfs nu hij woedend was, was Karl afstandelijk en beheerst. Zijn woorden klonken afgemeten en weloverwogen. Ze ratelden als hagelstenen op me neer.

‘Ik wil dit niet horen, Karl.’

‘Nee? Nu, misschien moet je er toch maar eens naar luisteren.’ Hij stond op en hield zijn gezicht vlak voor het mijne. ‘Kun jij mij misschien uitleggen waarom die beste dominee Schröder al die jaren zijn hoofd heeft omgedraaid terwijl zijn beste vriend Gus Bauer zijn familie behandelde als vuil?’

‘Papa heeft nooit geweten dat…’

‘Hij wilde het niet weten, Emma.’

‘Hoe durf je mijn vader van zoiets te beschuldigen! Papa heeft talloze malen groenten uit zijn eigen tuin naar jullie toegebracht. Mama bracht jullie melk en eieren…’

‘Ik haatte hun medelijden!’ Zijn handen balden zich tot vuisten en hij haalde uit naar een Chinese vaas, waar ik gladiolen in had gezet. Hij viel op de vloer in scherven.

Ik schrok erg van Karls gewelddadigheid. Ik had papa haast nooit zijn zelfbeheersing zien verliezen en zelfs als dat gebeurde sloeg hij nooit dingen kapot. Ik moest Karl zien te kalmeren voordat hij mij zou gaan slaan.

‘Laten we geen ruziemaken, Karl. Het is niet belangrijk…’

‘Ik vind het wel belangrijk!’ zei hij en zwaaide zijn vinger vlak voor mijn neus heen en weer. ‘Vergeet dat nooit!’

‘De Damesclub voor Gymnastiek en Dramatische Expressie neemt op dit moment nieuwe leden aan,’ vertelde Karl me op een avond onder het eten. ‘Daar moet je lid van worden.’

‘Waarom zou ik? Je weet dat ik een hekel heb aan dat soort dingen.’

‘De vrouwen van de fabrieksdirecteuren en alle andere dames uit de betere kringen zijn er ook lid van. Het zal me meer aanzien verlenen in de gemeenschap. Doe het voor mij.’

Met tegenzin beloofde ik dat ik naar hun volgende bijeen-komst zou gaan. Ik was de enige vrouw die niet gekleed kwam in een lang gewaad. ‘Waarom laten jullie mij niet pianospelen?’ bood ik aan. ‘Dan kunnen jullie dansen of gymmen of wat jullie ook maar gewend zijn.’

Ik tingelde wat op de piano terwijl de andere dames als dikke koeien over de dansvloer ronddraaiden en deden of ze Griekse vazen waren. Ik vond dat ze er belachelijk uitzagen. Ik voerde met opzet het tempo op, maar deed dat zo geleidelijk dat ze het pas in de gaten kregen toen ze rondtolden als derwisjen en het zweet langs hun lijf liep. Toen ze stopten en probeerden hun evenwicht te vinden, struikelden ze steeds over elkaars gewaden totdat ze uiteindelijk omvielen als een rij plompe dominostenen. Terwijl zij probeerden hun eigen armen en benen terug te vinden, speelde ik als toegift het refrein van ‘Alexander’s Ragtime Band’. Ze hebben me nooit gevraagd nog eens te komen.

Omdat ik door mensen uit de betere kringen gemeden werd, bracht ik steeds meer tijd door op de pastorie — de plaats waar ik juist zo graag vandaan had gewild. Ik werkte er hard om mijn verdriet voor mijn ouders te verbergen. Ze hadden er geen idee van hoe ellendig ik me voelde. Ik was rusteloos en ontevreden en had uiteindelijk zelfs geen zin meer om piano te spelen.

Op een schitterende lenteochtend werd mijn drang om iets te beleven zo groot, dat ik naar de garage ging en achter het stuur van Karls auto kroop. ‘Rijden kan toch niet zo moeilijk zijn?’ zei ik tegen mezelf. Ik startte de motor. Ik voelde hoeveel kracht er school in de achtcilindermotor en nam een besluit. Ik stal Karls auto.

Tegen de tijd dat ik bij de pastorie aankwam, had ik al in de gaten hoe ik moest schakelen zonder de auto te laten schokken en springen als een geschrokken konijn. Mijn zusje Vera had die dag vrij van school. ‘Heb je vandaag zin in wat avontuur?’ vroeg ik haar.

‘Emma! Ik wist niet dat jij kon autorijden!’

‘Zo eenvoudig als wat. Stap maar in. Dan laat ik je zien hoe het moet.’ We raceten over de River Road als twee spreeuwen, die zijn vrijgelaten uit een kooi. We stuiterden op en neer op de zachte stoelen en lachten als twee ontsnapte gekken. Toen we in een naburig dorp aankwamen, leefden we een aanval van koopwoede uit, of liever gezegd een aanval van paswoede. Karl zou me nooit zulke extravagante hoeden en kleurige rokken laten dragen. We vermaakten ons geweldig.

Als ik geen kras op de bumper van de auto had gemaakt toen ik de garage weer inreed, zou Karl nooit ontdekt hebben wat ik had gedaan. Ik had haast omdat ik wist dat hij elk moment thuis kon komen voor het eten en ik nam niet de tijd om de garagedeuren vast te zetten, zoals Karl altijd deed. De wind blies tegen een van de deuren terwijl ik naar binnen reed en dat veroorzaakte een keurig rechte, verticale deuk in de achterbumper.

Karl kwam er dezelfde avond nog achter. ‘Weet jij hoe die deuk in mijn auto komt?’ vroeg hij ijzig kalm. De klank van zijn stem maakte me bang.

‘Het spijt me, Karl, dat was mijn schuld. De wind blies de garagedeur dicht en…’

‘Hoe kon dat gebeuren als de auto in de garage stond?’ Ik merkte aan hem dat hij wist wat ik gedaan had. Hij liet me lijden, als een klein jongetje dat met een insect speelde.

‘De auto stond niet in de garage. Ik had hem geleend om naar de pastorie te gaan.’

‘Dus je hebt iets gebruikt wat niet van jou was, Emma?’

‘Uh, ja…’

De eerste klap van zijn handpalm tegen mijn gezicht verraste me. De klappen die volgden leken onvermijdelijk. Het was gewoon een kwestie van oorzaak en gevolg — ik had zijn auto beschadigd en daarom sloeg hij me.

‘Het spijt me,’ zei Karl na afioop, toen ik ineengedoken op de vloer van de keuken zat, ‘maar omdat je niet de onderdanige vrouw bent met wie ik dacht te trouwen, is dit de enige manier omje te leren hoe je je hoort te gedragen.’

Ik wilde niet dat het dienstmeisje of iemand anders me zou zien voor mijn blauwe plekken verdwenen waren, dus de volgende dag verbande ik mezelf naar een eilandje midden in de Squaw River, waar ik als kind vaak ontdekkingstochten had gemaakt. Het beboste eilandje was iemands prive-bezit, maar er kwam zelden iemand en er stond zelfs een vissershut. Ik zat op de trap voor het huisje en luisterde naar het zingen van de vogels en het geklots van het water en droomde over muziek, want het recht om die te maken had ik verspeeld.

Lange tijd vroeg ik me af hoe mijn leven zou zijn geweest als ik papa had gehoorzaamd en op die noodlottige avond niet naar de film was gegaan. Toen ik besefte hoe zinloos mijn gedachten waren, vroeg ik me voor de zoveelste keer af waarom ik niet was gestorven in plaats van Eva en waarom Karl niet was gestorven in plaats van Markus. Toen ik probeerde me in te denken hoe het zou zijn geweest om met Markus getrouwd te zijn, herinnerde ik me de hartstocht in zijn kus… en rouwde ik om de afwezigheid van hartstocht in de kussen van mijn echtgenoot. Maar het was zinloos om me te verzetten tegen de hand van God. Karl was de straf die ik verdiende. Toen de schaduwen van de dennenbomen op het veldje langer werden, roeide ik in mijn geleende bootje terug naar de kant — terug naar Karl.

Karl en ik sliepen in afzonderlijke slaapkamers, waar een klein kamertje tussen was. Als hij met me wilde slapen, vroeg hij daar eerst beleefd toestemming voor, alsof we vreemden waren op een bal. ‘Mag ik deze dans van u, mylady?’ ‘Ja, mylord.’ Daarna trok hij zijn kamerjas uit en legde die netjes op de stoel naast mijn bed. Karl noemde het ‘De Huwelijksdaad’, alsof het met hoofdletters geschreven werd, maar voerde die daad eerder uit als een Japans ritueel dan als een daad van hartstocht.

‘Ik wil eens een afspraak met de dokter maken,’ zei ik tegen Karl toen we drie jaar getrouwd waren. ‘Ik begrijp niet waarom ik nog steeds niet zwanger ben.’ Ik was hem na het eten achternagelopen naar zijn eigen kamer, want ik wist dat dat het beste moment was om met hem te praten. Na de maaltijd was hij ontspannen en mild gestemd. Hij was al op zijn gemak in zijn leren leunstoel gaan zitten en stak een sigaar op. Ik leunde tegen de schoorsteen om hem de indruk te geven dat ik ook ontspannen was, maar als ik bij Karl in de buurt was, was ik altijd op mijn hoede.

‘Je bent nog niet zwanger omdat ik dat voorkom.’

Ik was stomverbaasd toen ik zijn woorden hoorde. Ik staarde hem aan, maar zijn donkere ogen waren ondoorgrondelijk als twee steenkolen.

‘Maar Karl, waarom doe je dat?’

‘Ik beslis wanneer we kinderen krijgen.’ Hij tipte met een elegant gebaar de as van zijn sigaar en pakte zijn krant. Ik wist dat hij daannee wilde zeggen dat de discussie gesloten was.

‘En wanneer denk je dan aan een gezin te beginnen?’ vroeg ik. ‘Ik heb behoefte aan iets wat me kan bezighouden. Ik word er gek van om hier maar in dit koude, opgepoetste huis naar het getik van de klok te zitten luisteren.’ Toen hij zwijgend een bladzijde van de krant omsloeg, verloor ik mijn geduld.

‘Jij wilt alles in de hand hebben, he Karl? Jij wilt degene zijn die hier alles bepaalt. Je wilt beslissen wat we eten, wanneer we eten, wanneer we samen slapen en zelfs wanneer we kinderen krijgen! Je bent doodsbang dat je weer arm zult worden, bang dat ik net zo zal eindigen als je moeder met haar negen kinderen en bang dat jij net zo zult zijn als je vader…’

Karl smeet zijn krant op de grond en sprang zo snel van zijn stoel dat ik geen tijd had om één stap achteruit te doen. Zijn gezicht, dat hij vlak voor het mijne hield, was vertrokken van kille woede. ‘Zeg nooit meer een woord over mijn moeder,’ fluisterde hij. ‘En noem mijn vader en mij nooit, maar dan ook nooit meer in een adem.’ Ik was heel bang dat hij me weer zou slaan, maar hij deed het niet. Hij draaide zich om en liep terug naar zijn stoel alsof er niets gebeurd was.

Maar later die avond kwam Karl naar mijn kamer. Er was geen sprake van toestemming vragen of van beleefde formaliteiten. Karl eiste zijn rechten als echtgenoot op en gaf me een boodschap mee die duidelijker was dan welk pak slaag dan ook. Ik zou die boodschap de volgende twee jaar niet vergeten. Ik was Karls eigendom. Ik was machteloos. Hij had alle macht.