HOOFDSTUK XXI
BOVEN DE DUIZEND EILANDEN stond een volle maan en op één ervan tenminste, waren duizend ogen die dat zagen. Het puikje van het Oosten en Midden-Westen, wat werktuigkundigen en directeuren betrof dan, was verzameld in het amfitheater van de Weide. Het was de tweede nacht, de nacht van het themaspel en het kampvuur. Het toneel midden in de cirkel van stenen banken ging schuil onder een paar stalen halve bollen die zich dadelijk zouden openen als de schelpen van gekookte mosselen. Kroner zat naast Paul en hij legde zijn hand op Pauls knie. 'Mooie avond, jongen.'
'Ja, meneer.'
'Ik vind dat we dit jaar een goede ploeg hebben, Paul.'
'Ja, meneer. Ze zien er goed uit.' Na een hele dag van wedstrijden zag het er goed uit voor de Blauwe Ploeg, ondanks het grote aantal top- en daarom vermoeide en oude mensen in de groep. Die middag hadden de Blauwen de aanvoerder van de Groenen, Shepherd, al na drie innings uit zijn vak geslagen. Shepherd was zo vastbesloten te winnen en hij was zo bang dat hij zou verliezen, dat hij volkomen zijn hoofd was kwijtgeraakt.
Paul daarentegen had de hele tijd prima gespeeld, moeiteloos en lachend, wat helemaal niet bij hem paste. Toen Paul in het borreluur de wonderlijke middag analyseerde, besefte hij wat er was gebeurd: sinds hij besloten had ermee op te houden was dit de eerste keer dat het systeem, de Weide en de interne politiek hem echt geen donder konden schelen. Daarvoor had hij geprobeerd zich er niets van aan te trekken, maar het was hem nooit erg gelukt. En nu was hij deze middag plotseling een zelfstandige persoonlijkheid.
Paul was een beetje dronken en erg met zichzelf ingenomen. Alles zou in orde komen.
'De Baas wil met de vergadering beginnen vlak nadat zijn vliegtuig is geland,' zei Kroner, 'dus moeten we dan weg wat er ook aan de gang is.'
'Prima,' zei Paul. 'Fijn.' Fijne nacht, zoetgeurende lucht en een slaperig waas van onschadelijkheid over alles. Misschien nam hij vanavond wel zijn ontslag als hij daar zin in had. Geen haast. 'Fijn.'
'Wil iedereen gaan zitten, alstublieft,' zei de luidspreker. 'Wil iedereen gaan zitten. De Programma Comimissie heeft me zojuist meegedeeld dat we acht minuten op het schema achter zijn, wil dus iedereen gaan zitten.'
Iedereen ging zitten. De band, in witte smokings gestoken, begon aan een potpourri van Weide favoriieten. De muziek stierf weg. De halve bollen gingen een stukje open van boven en er kwamen lichtstralen uit die door die sigarettenrook omhoog schoten naar de diepblauwe hermei. De muziek hield op, onderaardse machinerieën ratelden en de halve bollen zonken in het podium weg en onthulden:
Een oude man met een witte baard tot aan zijn middel, een lange witte mantel, gouden sandalen en een blauwe punthoed met gouden sterren, zit bovenop een buitengewoon hoge trap. Hij ziet er wijs, rechtvaardig en door verantwoordelijkheid vermoeid uit. In één hand heeft hij een grote stofdoek. Naast de ladder staat een dunne paal die even lang is. Aan de overkant van het toneel staat er precies zo één. Tussen de twee palen loopt een draad als een waslijn over twee katrollen die bovenop de palen zitten. Aan de draad hangt een aantal metalen sterren van ongeveer zestig centimeter doorsnede. Die zijn bedekt met een laag fluorescerende verf, zodat een straal onzichtbaar infrarood licht, die ze één voor één beschijnt ze met schitterende kleuren tot leven wekt.
De oude man zit, zonder op het publiek te letten, naar de sterren te staren die daar voor hem hangen:; hij haakt de ster die het dichtst bij hem hangt los, bekijkt het oppervlak, veegt er een vlekje af, schudt bedroefd zijn hoofd en laat de ster vallen. Hij kijkt spijtig naar de gevallen ster, dan naar de sterren die nog aan de draad hangen en dan naar het publiek. Hij spreekt:
Oude man.
Ik ben de Hemel Directeur. Ik ben het die de nachtelijke hemel zo helder houdt; ik ben het die een ster die dof is geworden en niet meer glanzend gepoetst kan worden, uit de hemel moet plukken. Iedere honderd jaar beklim ik mijn ladder om de hemel schitterend te houden. En nu is het weer zover.
(Hij trekt aan de draad, waardoor de volgende ster binnen zijn bereik komt. Hij haalt de ster los en bekijkt hem.)
En dit is een vreemde ster dat hij nog aan deze moderne hemel schittert. En toch was hij, honderd jaar geleden toen ik de hemel voor het laatst naliep, trots en nieuw, en slechts enkele meteoren die zichzelf in één schitterend ogenblik vernietigden glansden helderder dan deze ster. (Hij houdt de ster omhoog en in het infrarode licht schittert hij fel, waardoor de letters erop zichtbaar worden. Er staat 'Vak Bewegingen.' Hij stoft hem een beetje af, haalt zijn schouders op en laat hem vallen.) In moedig gezelschap. (Kijkt omlaag naar de afvalhoop.) Met sterren met namen als Vastberaden Individualisme, Socialisme, Vrije Concurrentie, Communisme, Fascisme, en - (Maakt zin niet af en zucht.)
Het is geen makkelijke, en niet altijd een prettige taak. Maar Iemand die veel wijzer is dan ik en oneindig goed, heeft besloten dat het moet gebeuren (zucht) en dat het onpartijdig moet gebeuren.
(Hij trekt aan de draad en trekt nog een ster naar voren, de allergrootste. Het infrarode licht beschijnt hem en hij begint te stralen en erop staat het beeld van de Eik, het symbool van de organisatie.)
Helaas, een jonge schoonheid. Maar er zijn al personen die hem haten, die smeken dat hij van de hemel wordt gerukt. (Hij veegt erover met zijn stofdoek, haalt zijn schouders op en houdt de ster met zijn gestrekte arm voor zich uit voor hij hem laat vallen.) Een keurige, knappe jonge werktuigkundige komt op vanuit het publiek.
Jonge Werktuigk.
(Schudt de trap heen en weer.) Nee! Nee, Hemeldirecteur, nee!
Oude man.
(Kijkt nieuwsgierig omlaag.) Wat is dat? Een jonge snotneus daagt de directeur van de hemel uit? Door een luik in het toneel komt een slordige jonge radicaal op.
Radicaal.
(Spottend.) Gooi maar naar beneden.
Jonge Werktuigk.
Er is nooit een ster geweest die zo schitterde, die zo mooi was!
Radicaal.
Er is nooit een ster geweest die zo bloedig, die zo zwart was!
Oude man.
(Kijkt verbaasd van de twee mannen naar de ster en weer terug.) Hmmmm. Zijn jullie bereid omtrent het lot van deze ster een verzoek te doen dat met redenen omkleed is en niet met emotie.
Jonge Werktuigk.
Ik wel!
Radicaal.
Ik ook. (Lacht.) En ik beloof u erg weinig van uw tijd in beslag te nemen.
HALVE BOLLEN SLUITEN ZICH.
HALVE BOLLEN GAAN WEER OPEN.
Nu staat er een hoog spreekgestoelte om de trap van de oude man. De oude man draagt de pruik van een rechter en een toga. De radicaal en de jonge werktuigkundige dragen allebei eenzelfde toga en eenzelfde pruik zoals Engelse advocaten die dragen.
Stem op de Achtergrond.
Hoort, hoort, hoort! De zitting van het Hof van Hemelse Verhoudingen is nu begonnen!
Oude man.
(Slaat met hamer op spreekgestoelte.) Orde in het hof. De aanklager heeft het woord.
Radicaal.
(Weerzinwekkend vriendelijk.) Edelachtbare, dames en heren van de jury, de aanklager zal u laten zien dat de betreffende ster zo dof is - ja zelfs zwart - als er nooit een aan de hemel stond. Ik zal maar één getuige oproepen, maar die getuige is eigenlijk een miljoen getuigen die allemaal hetzelfde afschuwelijke verhaal kunnen vertellen, die allemaal de onopgesmukte waarheid kunnen zeggen met dezelfde eenvoudige woorden recht uit hun hart.
Ik roep Jan Alleman op als getuige.
Stem op de Achtergrond.
Jan Alleman, Jan Alleman. Wilt u plaats nemen, alstublieft.
Jan Alleman komt op door luik in het toneel.
(Hij is enigszins gezet, verlegen, van middelbare leeftijd en beminnelijk. Zijn kleren zijn goedkoop en bijna grappig. Hij is vol ontzag voor de rechtbank en heeft misschien een paar borrels gedronken om zijn zenuwen tot bedaren te brengen.)
Radicaal.
(Legt hand op Jans arm.) Ik kom voor je op, Jan. Neem rustig de tijd om te antwoorden. Laat je niet opjagen. Laat mij het denkwerk maar doen, dan komt alles in orde.
Stem op de Achtergrond.
Zweer je plechtig de waarheid te spreken, de gehele waarheid en niets dan de waarheid, zo helpe je God?
Jan.
(Kijkt vragend naar radicaal.) Moet ik dat doen?
Radicaal.
Ja.
Jan.
Ja meneer.
Radicaal.
Jan, zou jij het hof willen vertellen wat je voor de oorlog deed, voor deze nieuwe ster opkwam en het bedierf, voor hij de hemel bevuilde.
Jan.
Ik was machinebankwerker in de Allemanstad Fabriek van de Allemanstad Produktie Maatschappij.
Radicaal.
En nu?
Jan.
Ik zit in het Opbouw en Verbeterings Korps, meneer, Schepper Eerste Klas.
Radicaal.
Wil je ons misschien, tot lering van het hof, vertellen wat je verdiende voor die ster steeg en wat je nu verdient.
Jan.
(Staart omhoog, denkt na en rekent moeizaam.) Nou meneer, toen het verdedigingswerk en zo op gang kwam voor de oorlog had ik meer dan honderd in de week met overwerk. De beste week die ik ooit had, denk ik, was ongeveer honderdvijfenveertig dollar. Nou krijg ik er dertig in de week.
Radicaal
Ja-ja. Met andere woorden, toen die ster steeg, zakte jouw inkomen. Om precies te zijn Jan, jouw inkomen zakte met tachtig procent.
Jonge Werktuigk.
(Springt impulsief en sympatiek overeind.) Edelachtbare, ik -
Oude man.
Wacht tot het kruisverhoor.
Jonge Werktuigk.
Ja, meneer. Het spijt me.
Radicaal.
Ik denk dat we voldoende duidelijk hebben gemaakt dat de Amerikaanse levensstandaard tachtig procent naar beneden is gegaan. (Zijn gezicht krijgt een vervelende vrome uitdrukking.) Maar nu genoeg over uitsluitend materiële omstandigheden. Wat heeft het rijzen van deze ster in geestelijk opzicht voor Jan Alleman betekend? Jan, vertel het hof eens wat je mij vertelde. Weet je het nog? Over de werktuigkundigen en de directeuren -
Jan.
Ja meneer. (Kijkt aarzelend naar jonge werktuigkundige.) Het is niet persoonlijk, meneer -
Radicaal.
(Aandringend.) De waarheid kan nooit gezegd worden zonder iemand te kwetsen, Jan. Ga je gang maar.
Jan.
Nou, meneer, het kwetst iemand heel erg als hij vergeten wordt. Weet u - als de mensen die de baas zijn, de werktuigkundigen en de directeuren, gewoon door hem heen kijken alsof ze hem niet zien. Je wilt toch graag iemand kennen die je genoeg waard vindt om voor je op te komen.
Jonge Werktuigk. (Dringend.) Edelachtbare!
Oude man.
(Streng.) Ik duld geen verdere interrupties van u. De zaak is veel ernstiger dan ik dacht.
(Tegen Radicaal.) Gaat u verder alstublieft.
Radicaal.
Ga verder, Jan.
Jan.
Nou, meneer, dat is het zo ongeveer wel. Samengevat komt het erop neer dat de werktuigkundigen en de directeuren en zo, tegenwoordig alles zijn en de gewone man is gewoon niets meer.
Radicaal.
(Wendt voor geschokt te zijn door de tragedie van ]ans getuigenis. Nadat hij zogenaamd een halve minuut lang naar woorden zoekt en zijn ontroering probeert te bedwingen, spreekt hij uiteindelijk, kwaad en met verstikte stem.) Wonderster, machtige ster; prachtig schitterende ster. Haal hem omlaag. (Schudt zijn vuist.) Haal hem omlaag! (Gebaart naar Jan.) We hebben de stem van het volk gehoord - het volk, ja. 'Haal hem omlaag!' zeggen zij.
Wie zegt daar, 'Laat hem hangen'? Wie? Niet Jan, niet het volk. Wie? (Theatraal haalt hij een pamflet uit zijn borstzak.) Edelachtbare, dames en heren van de jury (leest voor uit het pamflet.). Aan het begin van de oorlog, was het gemiddelde inkomen van werktuigkundigen en directeuren in dit geweldige land $ 8.449,27. En in deze giftige nacht, nu de zwarte ster zijn hoogtepunt bereikt is er tachtig procent uit het loonzakje van Jan Alleman gestolen. En wat is het gemiddelde inkomen van de werktuigkundigen en de directeuren, vraagt u? (Leest weer uit het pamflet met nijdige nadruk op iedere lettergreep.) Zevenenvijftig duizend achthonderd zesennegentig dollars en eenenveertig cent.
(Woest.) Ik ben klaar met deze getuige!
(Radicaal schuift opzij, leunt tegen de balustrade en kijkt minachtend toe.) Jonge Werktuigk.
(Zacht, vriendelijk.) Jan.
Jan.
(Achterdochtig, vijandig.) Ja, meneer?
Jonge Werktuigk.
Jan, zeg me eens - toen je zoveel verdiende, voor de ster oprees, had je toen misschien een zeventigcentimeter beeld televisietoestel?
Jan.
(Verbaasd.) Nee, meneer.
Jonge Werktuigk.
Of een wasautomaat of een stralingsfornuis of een elektronische stofafstoter?
Jan.
Nee, meneer, dat had ik niet. Dat waren dingen voor rijke mensen.
Jonge Werktuigk.
En zeg me eens, Jan toen je al dat geld had, had je toen een sociaal verzekeringspakket dat alle ziektekosten betaalde, alle tandartskosten en dat zorgde voor voedsel, huisvesting, kleren en zakgeld als je oud zou zijn?
Jan.
Nee meneer, dat had ik niet. Dat was voor rijke mensen.
Jonge Werktuigk.
Maar nu heb je dat allemaal wel hè, nu de (sarcastiscb) zwarte ster is opgestegen.
Jan.
Ja, meneer, inderdaad. Maar -
Jonge Werktuigk.
Jan, heb je wel eens van Julius Caesar gehoord? Goed. Jan, denk je dat Caesar, met al zijn macht en rijkdom, met de wereld aan zijn voeten, denk je dat hij had wat jij, meneer Alleman, vandaag de dag hebt?
Jan.
(Verrast.) Nou ik erover nadenk, nee. Poe! Heb je ooit.
Radicaal.
(Woedend.) Ik protesteer! Wat heeft Caesar ermee te maken?
Jonge Werktuigk.
Edelachtbare, het enige wat ik wilde bewijzen is dat Jan hier, sinds de komst van de onderhavige ster, veel rijker is geworden dan de wildste dromen van Caesar, van Napoleon of van Hendrik de Achtste! Of van welke keizer dan ook! Dertig dollar, Jan - ja, zoveel geld krijg je. Maar met al zijn goud en al zijn legers zou Karei de Grote nog niet één gloeilamp of een elektronenbuis hebben kunnen kopen! Hij zou alles gegeven hebben voor dat pakket sociale voorzieningen dat jij hebt, Jan. Maar zou hij het kunnen krijgen? Nee!
Jan.
Wel verdomd! Maar -
Jonge Werktuigk.
(Voorziet Jans protest.) Maar de werktuigkundigen en de directeuren hebben meneer Alleman vergeten?
Jan.
Ja, meneer, dat wilde ik zeggen.
Jonge Werktuigk.
Jan, weet je dat er geen één directeur of werktuigkundige een baan zou hebben als jij er niet was? Hoe zouden we jou ook maar een minuut kunnen vergeten, als we iedere minuut van ons leven besteden om te proberen jou te geven wat je wiltl Ken je mijn baas, Jan?
Jan.
Geloof niet dat ik die heer ooit heb ontmoet.
Jonge Werktuigk.
(Glimlachend.) O, ik denk van wel. Jij bent het, Jan! Als ik jou niet kan geven wat je verlangt, is het met me gedaan. Dan is het met ons allemaal gedaan en dan komt de ster naar beneden.
Jan.
(Blozend.) Tjee, zo heb ik het nog nooit bekeken, meneer. (Lacht bescheiden.) Maar het zal wel waar zijn, nietwaar? Wel heb je ooit! Maar -
Jonge Werktuigk.
Maar ik verdien teveel? Zevenenvijftig duizend dollar? Zit dat je dwars?
Jan.
Ja, dat is een hele hoop geld.
Jonge Werktuigk.
Jan, voor die ster oprees, werd er meer dan zevenenvijftig duizend dollar per week betaald voor wat ik nu voor jou, meneer Alleman, mijn baas produceer. Let even op, niet per jaar, maar per week! Het ziet ernaar uit Jan, dat jij, de consument de grote winnaar bent, en niet ik.
Jan.
(Fluit zachtjes tussen zijn tanden.) Potverdorie! (Wijst plotseling naar Radicaal, die erg zenuwachtig is.) Maar hij zei -
Jonge Werktuigk.
Wij hebben alles al beantwoord wat hij heeft gezegd, Jan. En ik zou er graag een kleinigheid aan toevoegen. Hij zou graag misbruik maken van jouw vriendelijkheid. Hij wil macht en verder kan niets hem wat schelen. Hij zou graag willen dat jij zijn halve waarheden voor zoete koek slikte Jan, zodat je hem zou helpen de ster omlaag te halen waardoor hij aan de macht zou komen en de hele wereld weer zou terugvallen in de Middeleeuwen.
Jan.
(Woedend.) Dat zou hij wel willen hè?
(Radicaal kijkt bezorgd, dan bang en kwaad en plotseling doet hij een uitval naar het luik in het toneel. Jan zit vlak achter hem aan en het luik valt dicht. Verlichting gaat langzaam uit en jonge werktuigkundige wordt beschenen met blauwe schijnwerper die rechtstreeks naar het midden van het toneel loopt. Band begint zachtjes te spelen. 'Battle Hymn of the Republiek, bijna niet hoorbaar.)
Jonge Werktuigk.
(Bedachtzaam, ernstig, onderhoudend.) Ja, er zijn mensen die zo tegen onze ster tekeer zijn gegaan dat sommigen ervan overtuigd zijn dat hij dof is. En als de ster omlaag zou komen, zou dat gedeeltelijk onze eigen schuld zijn. Ja, onze schuld! Eigenlijk zouden we er iedere minuut van de dag op moeten wijzen hoe mooi hij is en waarom hij mooi is. Wij houden teveel onze mond. (Wijst naar ster. infrarood spotje doet hem prachtig glanzen.) Onder deze ster zijn we rijker geworden dan in de wildste dromen uit het verleden! De beschaving heeft de grootste hoogte aller tijden bereikt!
(Muziek wordt iets luider.)
Eenendertig komma zeven maal zoveel televisietoestellen als de rest van de wereld samen.
(Muziek wordt luider.)
Drieënnegentig procent van alle stofafstoters in de hele wereld! Zevenenzeventig procent van alle auto's in de hele wereld! Achtennegentig procent van alle helikopters! Eenentachtig komma negen procent van de ijskasten!
(Muziek wordt nog luider.)
Eenenzeventig komma drie procent van de energiekapaciteit van de wereld!
Vijfentachtig procent van de industriële elektronenbuizenl Negenenzestig procent van de benzinemotoren! Achtennegentig komma drie procent van...
(Muziek wordt zeer luid, hij is niet meer te verstaan.)
(Schijnwerper gaat langzaam uit. Op de oever worden vuurpijlen ontstoken.)
HALVE BOLLEN SLUITEN ZICH.
HALVE BOLLEN GAAN WEER OPEN.
De jonge werktuigkundige is weg en ook de balustrade. De oude man zit bovenop zijn trap, alleen met zijn sterren, net als in het begin.
Hij houdt de ster met de eik erop voor zich uit, glimlacht, haakt hem vast aan de draad en stuurt hem de hemel in waar hij hangt te schitteren in het infrarode licht.
Oude man.
Ja, daar gaat hij weer, helderder dan alle andere. (Hij steekt zijn hand onder zijn mantel en haalt een grote zaklantaarn tevoorschijn waarmee hij recht omhoog schijnt.) En als ik over een eeuw weer terugkom om de sterren te onderzoeken, zal hij dan nog zo glanzen? Of niet? (Kijkt betekenisvol naar de voet van de trap.) Tja, wie bepaalt er of hij dof zal worden of niet? (Kijkt naar het publiek.) Dat hangt af van - (Richt plotseling zaklantaarn opzij zodat het ene na het andere gezicht van het publiek oplicht in de lichtbundel.) Jou! En Jou! En Jou! enz.
(Steek vuurpijlen af. Speel zeer luid 'Stars and Stripes F orever'.)
HALVE BOLLEN SLUITEN ZICH.
(Schijnwerpers in amfitheater gaan aan.)
Kroners hand kwam met een klap op Pauls knie terecht. 'Poepoe! Zo'n goed thema heb ik nog nooit gezien! Paul - het verhaal, het hele verhaal in een notendop.'
'U zult het aardig vinden te weten -' zei de luidspreker boven het applaus uit. 'Hier volgt een belangrijke mededeling: In het verleden zijn de thema-spelen altijd geschreven door beroepsschrijvers onder ons toezicht. Het stuk dat u net hebt gezien is, geloof het of niet, geschreven door een werktuigkundige uit de organisatie! Bill Holdermann, sta op! Sta op! Sta op, Bill!'
Het publiek werd wild.
'Ik wist het wel!' schreeuwde Kroner. 'Het was echt! Het sprak rechtstreeks tot je hart. Het moest iemand van ons zijn!'
Holdermann, een armoedig, versleten nulletje van de Indianapolis Fabriek, stond een paar rijen voor Paul, rood, lachend en met tranen in zijn ogen. In de herfst van zijn leven, was hij eindelijk gearriveerd. Misschien zou een sliertje van het applaus de oren bereiken van zijn vrouw, die in hem had geloofd toen niemand anders dat deed, over het water, op het Vasteland.
'Het Kampvuur begint over vijf minuten,' zei de luidspreker. 'Vijf minuten om nieuwe vrienden te maken, dan Kampvuur.'
Shepherd worstelde zich door de menigte en leidde Kroners aandacht van Paul af. ''Met al zijn goud en al zijn legers',' citeerde Shepherd uit het toneelstuk. ' 'Met al zijn goud en al zijn legers zou Karel de Grote nog niet één gloeilamp of elektronenbuis hebben kunnen kopen!'' Hij schudde verwonderd en bewonderend zijn hoofd. 'Vertel me alsjeblieft niet dat kunst dood is.'
'Kunst, die ken ik niet,' mompelde Paul en hij liep naar de schemering achter de rand schijnwerpers. De rest van de massa schuifelde dicht opeen gepakt naar het strand waar Luke Lubbock, Alfy en anderen van de bediendenstaf petroleum over een stapel pijnstammetjes goten.
Het toneelstuk was eigenlijk hetzelfde stuk waarmee de Weideweken ieder jaar werden geopend, zelfs voor de oorlog toen het eiland van een staalfabriek was. Twintig jaar geleden was Paul hierheen meegenomen door zijn vader en toen was het thema van het stuk hetzelfde: dat de gewone man lang niet dankbaar genoeg was voor wat de werktuigkundigen en de directeuren hem hadden gegeven en dat de radicalen de schuld van die ondankbaarheid waren.
Toen Paul als jongen van een jaar of zestien de allegorie voor het eerst zag was hij diep ontroerd. Hij was diep getroffen door de sublieme duidelijkheid en de eenvoud. Het was een verhaal in een notendop en de heldhaftige strijd tegen de ondankbaarheid kon hij zich zo levendig voorstellen dat hij een tijd lang zijn vader had vereerd als een strijder, een eigentijdse Richard Leeuwenhart.
'Nou,' had zijn vader gezegd na dat eerste stuk, jaren geleden, 'wat vind je ervan, Paul?'
'Ik had er geen idee van - geen idee wat er aan de hand was.'
'Dat is het verhaal,' had zijn vader treurig gezegd. 'Het hele verhaal. Zo is het.'
'Ja, vader.' Ze keken elkaar aan en even hing er een onuitsprekelijk zoet gevoel van eeuwige tragedie tussen hen, tussen hun generaties - een nalatenschap aan Weltschmerz zo oud als de mensheid zelf.
Nu stond Paul in zijn eentje op een donkere muur, verbijsterd door de aanblik van, zoals Kroner het stelde, de mannen die voorop liepen in de voortgang van de beschaving, de mannen die deuren openden naar nieuwe, ongekende werelden. Dit dwaze toneelspelletje scheen hen volkomen te bevredigen als beeld van wat zij deden, waarom zij het deden en wie tegen hen was en waarom sommige mensen tegen hen waren. Deze leiders van de vooruitgang hadden een prachtig eenvoudig beeld voor ogen. Net als een stuurman die voor zijn gemoedsrust maar alle riffen van de kaart verwijdert.
Plotseling flitste er een lichtstraal in Pauls ogen, maar het was minder verblindend dan het licht van de Hemeldirecteur. Hij keek recht naar zijn eigen gezicht in een spiegel die omringd was met fluorescerende lampen. Boven de spiegel stond de spreuk DE BESTE MAN TER WERELD VOOR DE BESTE BAAN TER WERELD. Het eiland zat vol met zulke grappen. De lampen rond de spiegel waren oud en ze gaven een beetje flikkerend groenig en paarsig licht. Daardoor zag zijn huid eruit als gecorrodeerd koper en zijn lippen en de randen om zijn ogen waren blauwpaars. Hij ontdekte dat het helemaal niet eng was om zichzelf dood te zien. Het ontwaken van zijn geweten, wat niet samenging met nieuwe wijsheid, maakte zijn leven zo verdomd eenzaam dat hij besloot dat het helemaal niet erg zou zijn als hij dood was. En de goede diensten van het borreluur begonnen alweer te verbleken.
Gedreun in de lucht leidde hem af - waarschijnlijk het watervliegtuig met de onbetaalbare tweehonderdvijftig pond Doctor Francis Eldgrin Gelhorne en zijn know-how.
Paul deed een stap opzij waardoor het licht uitging en hij liep terug naar het kampvuur waar de vlammen en de vonken hoog oplaaiden zodat de gezichten eromheen een zweterige rose kleur kregen.
Een beroepstoneelspeler, vol met bronskleurige schmink, met een oorlogstooi van adelaarsveren en een met kralen bestikte lendendoek hield zijn hand omhoog en wierp trots zijn hoofd achterover. De menigte werd stil. 'How!' Hij keek ernstig de kring rond. 'How! Vele manen geleden, was dit eiland het huis van mijn voorvaderen.'
Het watervliegtuig cirkelde nu steeds lager om het eiland heen.
'Het is inderdaad de Baas,' fluisterde Kroner tegen Paul. 'Maar het staat een beetje raar om onder de ceremonie weg te lopen. We zullen moeten wachten tot het is afgelopen.'
'Mijn volk was een dapper volk,' zei de Indiaan. 'Mijn volk was een trots en eerlijk volk. Mijn volk werkte hard, speelde hard en vocht hard tot het tijd was om naar de Eeuwige Jachtvelden te gaan.'
Al jaren lang speelde dezelfde acteur voor Indiaan, sinds Paul voor het eerst naar de Weide kwam. Oorspronkelijk was hij uitgekozen om zijn diepe stem en zijn prachtige spieren. Nu merkte Paul dat zijn buik een schaduw wierp over zijn lendendoek, dat hij een spatader had in zijn linkerkuit en dat de oorlogsverf niet langer de grijze wallen onder zijn ogen kon verbergen. Hij was zo'n oudgediende op de Weide, zo'n belangrijk symbool - in dat opzicht werd hij alleen maar overtroffen door Doctor Gelhorne en de Eik - dat hij iets heel anders was dan de rest van het betaalde personeel, hij noemde de hoge pieten bij hun voornaam en hij had de drinkvoorrechten van een echte gast.
'Nu zijn onze krijgers verdwenen, onze sterke, jonge mannen - weg van dit eiland dat aan mijn volk behoorde, o, zo vele manen geleden,' zei de Indiaan. 'Nu komen de andere jonge mannen. Maar de geest van mijn volk leeft voort, de Geest van de Weide. Die is overal: in de wind door de bomen, in het klotsen van het grote blauwe water, in het suizen van de adelaarsvleugel, in het grommen van de zomerdonder. Een man die geen rekening houdt met deze Geest, die de Eed van de Geest niet aflegt, kan dit eiland niet het zijne noemen, kan hier niet gelukkig zijn.'
Er klonk geknetter in de luidspreker. 'Willen de jonge krijgers die voor de eerste keer op de Weide zijn naar voren komen,' zei een waardige stem, niet die van de gewone opdrijver.
'Hef de rechterhand,' zei de Indiaan. 'Zeg mij na de Eed van de Geest van de Weide. Ik zweer bij de stem in de bomen -'
'Bij het klotsen van het grote blauwe water, bij het suizen van de adelaarsvleugel -'
Het vliegtuig van de baas was over het water naar de andere kant van het eiland gevaren en voer met brullende motoren naar het land.
'Bij het grommen van de zomerdonder,' zei de Indiaan.
'Bij het grommen van de zomerdonder.'
'Dat ik de Geest van de Weide hoog zal houden,' zei de Indiaan. 'Dat ik de wijze bevelen van mijn opperhoofden zal volgen voor de bestwil van het volk. Dat ik onbevreesd en onvermoeibaar zal werken en vechten voor een betere wereld. Dat ik nooit zal zeggen dat het werk klaar is. Dat ik de eer van mijn beroep en de dingen waar ik voor sta te allen tijde hoog zal houden. Dat ik zonder mededogen de vijanden van het volk, de vijanden van een betere wereld voor alle kinderen, zal vervolgen.'
'Zal vervolgen!' zei iemand in de menigte vlakbij Paul, vol emotie. Hij draaide zich om en zag Luke Lubbock, die weer meegesleept werd in de maalstroom van pracht en praal, met zijn hand omhoog een voor een alles nazeggen. In zijn linkerhand hield Luke een brandblusser, kennelijk voor het geval het kampvuur zich uitbreidde.
Toen de eed was afgelopen keek de Indiaan op en hij zag dat het goed was. 'De Geest van de Weide is tevreden,' zei hij. 'De Weide behoort aan deze stoutmoedige krijgers en het zal weer de trotse gelukkige plaats zijn die het o, zo vele manen geleden was.'
Vlak voor hem ging een rookbom af waardoor hij even niet zichtbaar was, toen was hij verdwenen.
'Het café is open,' zei de luidspreker. 'Het café is open en blijft open tot middernacht.'
Paul liep weer naast de aardige jongen die hij tijdens de lunch had ontmoet, Doctor Edmund Harrison van de Ithaca Fabriek. Shepherd en Berringer liepen vlak achter hen te pluimstrijken bij Kroner.
'Nou, hoe vond je het, Ed?' zei Paul.
Harrison keek hem onderzoekend aan, begon te lachen en scheen dat toen niet verstandig te vinden. 'Erg goed gedaan,' zei hij voorzichtig. 'Erg vakkundig.'
'Jezus Christus,' zei Berringer. 'Ik bedoel, Jezus, jongen dat was een show. Weet je, het is amusement, maar toch leer je er iets van. Christus! Als je dat allebei doet, dan is het kunst, jongen. Christus, en dat was nog niet goedkoop ook wil ik wedden.'
Ed Harrison uit Ithaca stond stil en pakte een stukje steen op van de grond. 'Wel verdomd,' zei hij. 'Een pijlpunt!'
'En een mooie ook,' zei Paul terwijl hij de relikwie bewonderde.
'Dus er waren echt Indianen op dit eiland,' zei Harrison.
'Wel godverdomme, stomme idioot,' zei Berringer, 'ben je doof, stom en blind? Wat denk je eigenlijk wel dat ze je het laatste half uur hebben proberen te vertellen?'