HOOFDSTUK I
ILIUM, NEW YORK, IS IN DRIE DELEN VERDEELD.
In het noordwesten heb je de directeuren en de werktuigkundigen, de ambtenaren en een paar vakmensen; in het noordoosten heb je de machines; en in het zuiden, aan de overkant van de Iroquois rivier, ligt het gebied dat ter plaatse Thuis wordt genoemd, waar bijna alle mensen wonen.
Als de brug over de Iroquois werd opgeblazen, zou dat nauwelijks moeilijkheden geven. Aan beide kanten zijn er niet veel mensen die de brug overgaan om andere redenen dan nieuwsgierigheid.
Tijdens de oorlog hebben de directeuren en de werktuigkundigen in honderden Iliums in heel Amerika, geleerd zich te redden zonder hun mannen en vrouwen, die naar het front gingen. Het wonder heeft de oorlog gewonnen - productie zonder mankracht. In het dialect van de noordkant van de rivier was het de know-how die de oorlog won. De democratie bleef in leven dankzij de know-how. Tien jaar na de oorlog - nadat de mannen en de vrouwen weer naar huis waren gegaan, nadat de rellen waren neergeslagen, nadat er duizenden mensen in de gevangenis waren gezet onder de antisabotage wet - aaide Doctor Paul Proteus een kat in zijn kantoor. Hoewel hij nog maar vijfendertig was, was hij de meest belangrijke, briljante figuur in Ilium, de directeur van de Ilium Fabriek. Hij was lang, slank, nerveus en donker, en de vriendelijke trekken van zijn lange gezicht werden vervormd door een bril met een zwarte rand.
Op dat moment voelde hij zich helemaal niet belangrijk of briljant en dat was al een tijdje zo. Toen was zijn voornaamste zorg dat de zwarte kat zich tevreden zou voelen in zijn nieuwe omgeving.
Degenen die oud genoeg waren om hem zich te herinneren en die te oud waren om mee te concurreren zeiden liefdevol dat Doctor Proteus precies op zijn vader leek zoals die er vroeger uitzag - en men nam algemeen, hoewel soms wat wrevelig aan, dat Paul eens net zo hoog zou stijgen in de organisatie als zijn vader. Toen hij stierf was zijn vader, Doctor George Proteus, de eerste Directeur in het land van de Nationale Organisatie voor Industrie, Handel, Communicatie, Voedsel en Bodemschatten; een positie die in belangrijkheid slechts werd benaderd door het presidentschap van de Verenigde Staten.
De kansen dat de Proteus genen nog een generatie zouden worden doorgegeven, waren zeer gering. Pauls vrouw, Anita, tijdens de oorlog zijn secretaresse, was onvruchtbaar. Ironisch genoeg, was hij met haar getrouwd nadat ze had gezegd dat ze absoluut zwanger was na de viering van de overwinning in het lege kantoor.
'Vind je dat fijn poes?' Met een vicarisch genoegen streek Proteus junior zorgvuldig met een rol blauwdrukken langs de gekromde rug van de kat. 'Mmmmm - aaaaah - lekker hè?'
Die morgen had hij hem gevonden bij de golfbaan en hij had hem meegenomen als muizenvanger voor de fabriek. De vorige nacht nog had een muis de isolatie van een bedieningskabel doorgeknaagd waardoor de gebouwen 17, 19 en 21 tijdelijk uitgeschakeld waren.
Paul zette zijn intercom aan. 'Katharine?'
'Ja, Doctor Proteus?'
'Katharine, wanneer tik je mijn toespraak uit?'
'Ik ben ermee bezig meneer. Nog een kwartiertje, dan is hij klaar.'
Doctor Katharine Finch was zijn secretaresse en de enige vrouw in de Ilium Fabriek. In werkelijkheid was ze meer een symbool van zijn rang dan een echte hulp, hoewel ze haar nut had als invaller als Paul ziek was of als hij vroeg weg wilde. Alleen de hoge pieten - fabrieksdirecteuren en hoger - hadden secretaresses. In de oorlog hadden de directeuren en de werktuigkundigen gemerkt dat het secretaressewerk - net als de meeste andere eenvoudige taken - sneller, doelmatiger en goedkoper werd gedaan door machines. Toen Paul met Anita trouwde, stond ze op het punt ontslagen te worden. Nu bijvoorbeeld, was Katharine ergerlijk onmachinaal; ze zat te teuten over Pauls toespraak en leuterde tegelijk met haar vrijer, Doctor Bud Calhoun.
Bud, die directeur was van de petroleumhaven in Ilium, werkte alleen als er per schip of door de pijpleiding een lading binnenkwam of wegging; tussen die hoogtepunten verdeed hij meestal zijn tijd - net als nu - door Katharine's oren te vullen met zijn welluidende Georgia taaltje.
Paul tilde de kat op en droeg hem naar het enorme raam dat van de vloer tot het plafond reikte en een hele wand in beslag nam. 'Erg, erg veel muizen daar, Poes,' zei hij.
Hij liet de kat een oud slagveld zien. Hier, in de bocht van de rivier hadden de Mohikanen de Algolins verslagen, de Hollanders de Mohikanen, de Engelsen de Hollanders en de Amerikanen de Engelsen. Nu lag er over de botten en de rottende palissaden, over kanonskogels en pijlpunten, een driehoek van stalen en betonnen gebouwen die aan iedere kant driekwart kilometer lang was - de Ilium Fabriek. Waar eens mensen schreeuwend op elkaar hadden ingehakt en waar ze tegelijk een strijd op leven en dood voerden met de natuur, zoemden en ratelden en klikten nu machines die onderdelen voor kinderwagens maakten en kroonkurken, motorfietsen en ijskasten, televisietoestellen en driewielers - de vruchten van de vrede.
Paul keek over de daken van de grote driehoek naar de schittering van de zon op de Iroquois en daarachter - naar Thuis, waar nog veel van de namen van de pioniers voortleefden: van Zandt, Cooper, Cortland, Syrokes...
'Doctor Proteus?' Het was Katharine weer.
'Ja, Katharine.'
'Het brandt weer!'
'Drie in gebouw 58?'
'Ja meneer, het lampje brandt weer.'
'Goed - bel Doctor Shepherd en vraag hem wat hij eraan doet.'
'Hij is ziek vandaag. Weet u nog?'
'Dan zal ik het wel moeten opknappen denk ik.' Hij trok zijn jas aan, zuchtte verveeld, tilde de kat op en stapte Katharine's kantoor binnen. 'Blijf liggen, blijf liggen,' zei hij tegen Bud, die languit op een bank lag.
'Wie wilde er dan opstaan?' zei Bud.
De kamer had drie muren die van de vloer tot aan het plafond waren bedekt met meters; alleen de deuren naar de gang en naar het kantoor van Paul waren vrij. De vierde wand was, net als in Pauls kantoor, van glas. De meters waren allemaal hetzelfde, ongeveer zo groot als een pakje sigaretten, keurig opgestapeld als bakstenen en allemaal gemerkt met een glimmend koperen plaatje. Elke meter was verbonden met een groep machines ergens in de Fabriek. Een glanzende rode edelsteen vestigde de aandacht op de zevende meter van onderaf, vijfde rij van links aan de oostkant.
Paul tikte met zijn vinger tegen de meter. 'Uh - huh -daar heb je het weer: nummer drie in 58 krijgt weer afgekeurde producten.' Hij keek langs de rest van de instrumenten. 'Dat is zeker alles hè?'
'Alleen die ene.'
'Wat ga je met die kat doen?' vroeg Bud.
Paul knipte met zijn vingers. 'Ik ben blij dat je dat vraagt. Ik heb een karwei voor je, Bud. Ik wil een soort seinapparaat hebben dat aan deze kat kan vertellen waar hij een muis kan vinden.'
'Elektronisch?'
'Liefst wel.'
'Dan zou je een gevoelig elementje nodig hebben dat een muis kan ruiken.'
'Of een rat. Ik had graag dat je dat uitwerkte terwijl ik weg ben.'
Terwijl Paul in de bleke maartzon naar zijn auto liep, besefte hij dat Bud Calhoun, tegen de tijd dat hij op het kantoor terug zou zijn inderdaad een muizenalarm ontworpen zou hebben en een dat voor een kat was te begrijpen. Paul vroeg zich soms af of hij zich in een ander tijdperk niet gelukkiger zou hebben gevoeld, maar Bud leefde zonder enige twijfel in het goeie tijdperk. Bud had de mentaliteit die na het ontstaan van de natie als typisch amerikaans werd beschouwd - de rusteloze, grillige verbeelding en het inzicht van een knutselaar. Dit was de climax, of bijna de climax, van generaties Bud Calhouns, met bijna de hele Amerikaanse industrie verwerkt in een kolossale Rube Goldberg machine.
Paul stond stil bij Buds auto die naast de zijne stond. Bud had hem een paar maal laten zien hoe hij werkte en Paul liet hem speels zijn kunstjes doen. 'Laten we gaan,' zei hij tegen de auto.
Geratel, een klik, en daar vloog de deur open. 'Stap in,' zei een bandrecorder onder het dashboard. Het contactsleuteltje draaide rond, de motor sloeg aan, draaide stationair en de radio ging aan. Voorzichtig drukte Paul op een knop op de stuurkolom. Hij hoorde een motortje zoemen en het ratelen van tandwielen en toen gleden de twee voorstoelen omlaag als luie verliefden. Dat schokte Paul, net als de operatietafel voor paarden die hij eens in een dierenhospitaal had gezien - waar het paard naast een gekantelde tafel werd gezet, eraan werd vastgebonden, werd verdoofd en dan draaide de tafel in de goede stand. Hij zag Katharine Finch al langzaam achterover zakken terwijl Bud, met zijn hand op de knop, zat te neuriën. Paul klapte de stoelen weer omhoog met een andere knop. 'Tot ziens,' zei hij tegen de auto.
De motor sloeg af, de radio ging uit en de deur sloeg dicht. 'Koop geen kat in de zak,' riep de auto toen Paul in de zijne stapte. 'Koop geen kat in de zak, koop geen kat in de zak, koop geen -'
'Doe ik niet!'
Buds auto zweeg, kennelijk gerustgesteld.
Paul reed over de brede, schone boulevard die het fabriekscomplex in tweeën verdeelde en keek naar de nummers van de gebouwen die voorbijflitsten. Van de andere kant kwam een luid toeterende stationwagen die speels over de lege straat zigzagde in de richting van de poort. De inzittenden zwaaiden naar hem. Dat was de middagploeg die net klaar was. Het ergerde hem dat dergelijke jeugdige opgewektheid ook aanwezig was bij het soort jongelui dat de fabriek op gang hield. Hij was er bijna zeker van dat, toen Finnerty, Shepherd en hij vijftien jaar geleden in de Iliumfabriek begonnen, zij heel wat volwassener en minder zelfverzekerd waren en dat zij zich zeker niet gedroegen alsof ze tot een bepaalde elite behoorden.
Er waren mensen, waaronder ook Pauls beroemde vader, die vroeger praatten alsof werktuigkundigen, directeuren en wetenschapsmensen een elite waren. En toen het ernaar uitzag dat er oorlog zou komen en men besefte dat de Amerikaanse know-how het enige antwoord was op de enorme aantallen van de vermoedelijke vijand, werd er gesproken over diepere en dikkere schuilkelders voor de bezitters van die know-how en over het feit dat die bovenlaag van de bevolking bij het front vandaan moest worden gehouden. Maar er waren er niet veel die het idee van een elite ter harte hadden genomen. Toen Paul, Finnerty en Shepherd in het begin van de oorlog afstudeerden voelden ze zich nogal lullig dat ze niet mochten vechten en keken ze op tegen degenen die wel naar het front gingen. Maar dit elite gedoe, deze zelfverzekerde superioriteit, dit gevoel van rechtvaardigheid over de maatschappelijke ladder waar de directeuren en werktuigkundigen bovenaan stonden - dit alles werd nu de studenten met de paplepel ingegoten en het had geen enkele grond.
Paul voelde zich beter toen hij Gebouw 58 binnenstapte, een lang, smal complex van vier blokken. Het was zijn troetelkind. Hij had orders gekregen het noordeinde van het gebouw te laten slopen en te vernieuwen, maar dat had hij ze uit hun hoofd weten te praten. Het noordeinde was het oudste gebouw op het fabrieksterrein en Paul had het gespaard vanwege het historische belang voor de bezoekers - dat vertelde hij tenminste aan het Hoofdkwartier. Maar hij vond bezoekers verschrikkelijk en hij hield ze zoveel mogelijk weg en in werkelijkheid had hij het noordeinde van Gebouw 58 voor zichzelf gered. Het was de oorspronkelijke werkplaats die Edison in 1886 had geopend, hetzelfde jaar waarin hij er nog een opende in Schenectady en als Paul erg in de put zat vrolijkte een bezoek aan dat Gebouw hem altijd weer op. Het was een motie van vertrouwen van het verleden, dacht hij - waar het verleden bekende hoe nederig en prullig het was, waar je vanuit het oude naar het nieuwe kon kijken en kon zien dat de mens werkelijk een heel eind was opgeschoten. Paul had dat van tijd tot tijd nodig.
Objectief gezien, hield Paul zichzelf voor, was alles beter dan ooit. Na het bloedbad van de oorlog was de wereld eindelijk vrij van onnatuurlijke verschrikkingen - honger, gevangenkampen, martelingen en moordpartijen. Objectief gezien kregen de know-how en de wet nu eindelijk hun langverwachte kans om de aarde te veranderen in een aangename en gerieflijke plaats om het Laatste Oordeel af te wachten.
Paul wilde dat hij aan het front was geweest en dat hij het zinloze lawaai daar had gehoord en de doden en gewonden had gezien en misschien zelfs wel een granaatscherf in zijn been had gekrgen. Misschien zou hij dan kunnen begrijpen hoe goed alles nu was, zou hij dan kunnen zien wat anderen zo helder zagen - dat het werk wat hij deed en wat hij gedaan had als directeur en werktuigkundige, belangrijk was en eervol en dat het eigenlijk een gouden tijd over de mensen had gebracht. De laatste tijd was hij om beurten geërgerd, verveeld en verontrust door zijn baan, het systeem en het organisatiebeleid.
Hij stond in het oude deel van Gebouw 58, dat nu vol stond met lasmachines en een rij isolatie vlechtmachines. Hij keek naar de houten daksparren waarop onder de bladderende witkalk de groeven van de dissels zichtbaar waren en naar de saaie baksteenmuren die zo zacht waren dat - God weet hoe lang geleden - er mensen waren geweest, die er hun initialen in hadden gesneden: 'KTM', 'DG', 'GP', 'BDH', 'HB', 'NNS'. Paul stelde zich even voor - zoals hij vaak deed als hij in Gebouw 58 was - dat hij Edison was die op de drempel van een eenzaam stenen gebouw aan de oever van de Iroquois stond terwijl buiten de winter door het bezemkruid raasde. Aan de daksparren was nog te zien waar een drijfas had gelopen die een woud van riemen had aangedreven en de houten vloer was zwart van de olie en gedeukt door de poten van de primitieve machines die door de riemen werden aangedreven.
In zijn kantoor had Paul een foto van het bedrijf zoals het vroeger was. Alle werknemers, de meeste afkomstig van de omringende boerderijen, waren temidden van de primitieve apparatuur naast elkaar voor de fotograaf gaan staan, trots en waardig, belachelijk met hun stijve boorden en hun bolhoeden. De fotograaf kiekte gewoonlijk kennelijk altijd sportverenigingen en clubs, want de foto had, zoals dat toen gebruikelijk was, de sfeer van beide. Op elk gezicht lag een uitdagende belofte van lichamelijke kracht en tegelijkertijd hadden ze de houding van een geheime orde, die boven de gemeenschap staat door deelname aan belangrijke en ontroerende rituelen waar de leek alleen maar naar kon gissen - en dan nog verkeerd gist ook. De trotse kracht en het belangrijke geheim was evenzeer te lezen in de ogen van de schoonmakers als in de ogen van de machinisten en de inspecteurs en in die van de voorman die er als enige zonder broodtrommeltje opstond.
Er klonk een zoemer en Paul deed een stap opzij toen de veegmachine langsratelde. Zijn draaiende bezems deden wolken stof opwarrelen die hij met een gulzige snuit opzoog. De kat in Pauls armen klauwde zich vast in zijn pak en blies naar de machine.
Pauls ogen begonnen te prikken en hij besefte dat hij zonder bescherming in de gloed van de lasmachines stond te staren. Hij klipte donkere glazen over zijn bril en liep door de anti-septische ozonlucht naar draaibank groep drie die midden in het gebouw stond, in het nieuwe gedeelte.
Hij bleef even staan bij de laatste lasgroep en hij wenste dat Edison bij hem was om dat te zien. De oude man zou opgetogen zijn geweest. Twee platen staal werden van een stapel getrokken en op een glijbaan gegooid; dan werden ze door mechanische handen vastgegrepen en onder de lasmachine geduwd. De laskoppen zakten omlaag, sputterden en gingen weer omhoog. Een rij elektrische ogen bekeek meedogenloos de verbinding, gaf een meter in Katharine's kantoor een seintje dat met lasmachinegroep 5 in Gebouw 58 alles in orde was en dan gleden de gelaste platen een andere glijbaan af in de kaken van de ponsmachinegroep in de kelder. Iedere zeventien seconden maakten de twaalf machines in de groep een complete cyclus af.
Toen Paul het hele gebouw doorkeek leek het net een groot gymlokaal waar talloze groepen vrije oefeningen deden, buigen, draaien, springen, stoten en zwaaien... Van deze nieuwe dingen hield Paul wel; de machines zelf waren vermakelijk en plezierig.
Terloops opende hij de regelkast voor de lasgroep en hij zag dat de machines nog drie dagen zouden draaien. Daarna zouden ze automatisch ophouden tot Paul van het hoofdkwartier nieuwe opdrachten ontving en hij die doorgaf aan Doctor Lawson Shepherd, die onderdirecteur was en verantwoordelijk voor Gebouw 53 tot 71. Shepherd, die vandaag ziek was, zou dan alles instellen op een nieuwe partij ijskast beplatingen - zoveel als volgens EPICAG, een computer in de Carlsbad Grotten, de economie kon verwerken.
Paul die met zijn lange, slanke vingers de bange kat geruststelde, vroeg zich onverschillig af of Shepherd echt ziek was. Misschien niet, waarschijnlijk had hij een afspraak met belangrijke mensen en probeerde hij overgeplaatst te worden onder Paul vandaan.
Shepherd, Paul en Edward Finnerty waren als jongemannen samen naar Ilium gekomen. Nu was Finnerty weggepromoveerd naar Washington; Paul had de hoogste baan in Ilium gekregen; en Shepherd, bokkig en vitterig, maar efficiënt, was in zijn eigen ogen vernederd doordat hij tot onderdirecteur onder Paul was benoemd. Overplaatsingen waren het werk van hogerop, en Paul hoopte vurig dat Shepherd zijn zin zou krijgen.
Paul kwam bij draaibank groep drie, de lastpost waarvoor hij hier was gekomen. Hij probeerde al tijden toestemming te krijgen om de groep te vervangen, maar hij had niet veel geluk gehad. De draaibanken waren oud; ze waren bedoeld om door mensen te worden bediend en in de oorlog waren ze onhandig aangepast aan de nieuwe technieken. Ze waren niet nauwkeurig meer en zoals de meter in Katharine's kantoor al had aangewezen, kwamen er steeds meer afgekeurde producten. Paul durfde wel te wedden dat de draaibank groep tien procent slechter was dan in de dagen van de handbediening en de geweldige afvalhopen. De vijf rijen van tien machines haalden tegelijk hun beitels over staven staal, schoven de afgewerkte staven op lopende banden, stopten even terwijl er nieuwe staven tussen hun klauwen en hun koppen vielen, grepen die vast en haalden hun beitels weer over de staven, schoven de afgewerkte staven op...
Paul opende de kast waar de band in zat die de machines regelde. De band was een kleine lus die voortdurend tussen magnetische koppen ronddraaide. Daarop waren de bewegingen van een machinebankwerker vastgelegd die een as draaide voor een benzinemotor. Paul telde terug - elf, twaalf, dertien jaar geleden was hij aanwezig geweest toen de band werd klaargemaakt, de moederband waar deze van was gemaakt...
Finnerty en Shepherd en hij, met de inkt op hun doctoraalbul nauwelijks droog, waren een van de werkplaatsen ingestuurd om de opname te maken. De voorman had zijn beste draaier aangewezen - hoe heette hij ook weer? - en, terwijl ze grapjes maakten met de verbaasde bankwerker, hadden de drie pientere jongemannen de opname-apparatuur aangesloten aan de bedieningsmechanismen van de draaibank. Hertz! Zo heette de draaier - Rudy Hertz, een oude man, die al bijna aan zijn pensioen toe was. Nu herinnerde Paul zich de naam, en hij herinnerde zich ook de eerbied die de oude man voor de pientere jongemannen had getoond.
Daarna hadden ze Rudy's voorman overgehaald hem vrij te geven en hadden ze hem, in een luidruchtige, grillige opwelling van industriële democratie, aan de overkant van de straat op een pilsje getrakteerd. Rudy had niet helemaal begrepen hoe de opname-instrumenten werkten, maar wat hij ervan begreep vond hij geweldig; dat hij als enige van duizenden bankwerkers, uitgekozen was om zijn bewegingen voor eeuwig te laten vastleggen op een band.
En nu, in deze kleine lus in de kast voor Paul, was Rudy hier weer zoals Rudy die middag voor zijn machine had gestaan - Rudy, die de stroom inschakelde, die de snelheid vaststelde, die de beitels regelde. Dit was Rudy voor zover het zijn machine betrof, voor zover het de economie betrof en voor zover het de oorlogsinspanning betrof. De band was het wezen van de kleine beleefde man met de grote handen en de zwarte nagels; van de man die dacht dat de wereld gered kon worden als iedereen iedere avond een regel uit de Bijbel las; van de man die zielsveel van zijn hond hield bij gebrek aan kinderen; van de man die... wat had Rudy die middag nog meer gezegd? Paul nam aan dat de oude man nu wel dood was - of in zijn tweede jeugd in Thuis.
Nu kon Paul het wezen van Rudy Hertz één, tien, honderd of duizend assen laten draaien door draaibanken aan te sluiten op een regelpaneel en ze door de band te laten bedienen.
Paul sloot de deur van de kast. De band scheen in orde en de magnetische koppen ook. Alles was eigenlijk precies zo als kon worden verwacht als je de leeftijd van de machines in aanmerking nam. Er zouden gewoon afgekeurde producten blijven komen, en dat was dat. De hele groep hoorde in een museum en niet in een productielijn. Zelfs de kast was antiek, een gewelfachtig ding dat aan de vloer geschroefd zat met een stalen deur en een slot. Vlak na de oorlog, tijdens de rellen, waren de moederbanden allemaal zo weggesloten. Maar nu men zo streng de hand hield aan de anti-sabotage wet, hoefden ze alleen maar te worden beschermd tegen stof, kakkerlakken en muizen.
Toen hij weer bij de deur was in het oude deel van het gebouw, bleef Paul even staan luisteren naar de muziek van Gebouw 58. Hij was al jaren van plan er iets van te laten maken door een componist - Suite Gebouw 58. Het was wilde zuidelijke muziek, felle ritmes die door elkaar heendansten, caleidoscopisch geluid. Hij probeerde de verschillende thema's te onderscheiden. Ja! De draaibanken, de tenors: 'Furrazzow - ow-ow-ow-ow-ak! ting! Furrazz-ow-ow...' De lasmachines, de baritons: 'Vaaaaaaa - zuzip! Vaaaaaaa - zuzip!' En, met de kelder als resonantiekamer, de ponsmachines, de bassen: 'Aw - grumph! tonka-tonka. Aw-grumph! tonka-tonka...' Het was opwindende muziek en Paul, die nu bevrijd was van zijn vage bezorgdheid, liet zich helemaal meeslepen.
Uit zijn ooghoek zag hij een idiote draaiende beweging; hij draaide zich verrukt om en keek naar een groep miniatuur-meiboompjes die een gekleurde isolatie om de zwarte slang van een kabel vlochten. Duizend kleine dansertjes warrelden met ongelooflijke snelheden om elkaar heen, maakten pirouettes en doken onder elkaar door, terwijl ze zonder zich te vergissen hun knusse hoes om de kabel sponnen. Paul lachte om de wonderlijke machines en hij moest de andere kant uitkijken anders werd hij duizelig. Vroeger, toen de machines nog werden bediend door vrouwen was het wel voorgekomen dat er, lang na sluitingstijd nog mensen op hun post zaten te staren.
Zijn blik viel op een asymmetrisch hart dat in de oude baksteen was gekrast met in het midden, 'K.L. - M.W.' en de datum, 1931'. Dan waren K.L. en M.W. verliefd geworden in het jaar dat Edison stierf. Paul dacht er weer aan hoe leuk het zou zijn de oude man rond te leiden in Gebouw 58 en plotseling besefte hij dat de meeste machines zelfs voor Edison al oude koek waren. De vlechtmachines, de lassers, de ponsmachines, de draaibanken, de lopende banden - bijna alles wat hij hier zag, bestond al in Edisons tijd. De grondbeginselen van de automatische bediening ook, en de elektrische ogen en de andere elementen die, en ze deden het nog beter ook, deden wat de menselijke zintuigen eens voor de industrie hadden gedaan - dat alles was bekend genoeg in wetenschappelijke kringen zelfs in de jaren twintig. Het enige nieuwe was de combinatie van deze elementen. Paul nam zich voor dat die avond in zijn toespraak in de Country Club naar voren te brengen.
De kat kromde zijn rug en klauwde weer in Pauls jasje. De veegmachine schuifelde weer snuivend op hen af. De zoemer klonk en Paul stapte opzij. De kat blies en spuugde, klauwde plotseling in Pauls hand en sprong weg. Hollend vloog hij voor de veger uit. Klapperende, pakkende, stampende, gillende machines hielden hem op het gangpad. Paul zocht zenuwachtig naar de knop die de veger zou uitschakelen, maar voor hij die vond, besloot de kat voor zijn leven te vechten. Hij liet zijn puntige tanden zien en wachtte met zwiepende staart op de naderende veger. Vlak voor zijn ogen vlamde een lasmachine, en toen slokte de veger hem op en zoog hij hem schreeuwend en krabbend naar binnen in zijn gegalvaniseerde buik.
Paul haalde hijgend de veegmachine in toen die net bij een stortkoker aankwam. Het vuil werd uitgebraakt en de kat rolde door de koker in een container die buiten stond te wachten. Toen Paul buiten kwam was de kat eruit gesprongen en klom wanhopig tegen het hek op. 'Nee poes! Niet doen!' riep Paul.
De kat raakte de alarmleiding en in het wachthuisje begonnen sirenes te gillen. Vlak daarna raakte de kat de hoogspanningsdraden bovenop het hek. Een knal, een groene steekvlam en toen zeilde de kat hoog over het hek heen. Hij viel op het asfalt - dood en verkoold, maar vrij.
Een gepantserde wagen met een nerveus draaiende geschutskoepel stond ronkend stil bij het kleine lijkje. Het luik vloog open en een terreinbewaker stak voorzichtig zijn hoofd boven de rand uit. 'Alles in orde, meneer?'
'Zet de sirenes af. Het was alleen maar een katje op het
hek.' Paul knielde en keek door het gaas van het hek naar de kat. Hij was verschrikkelijk van streek. 'Pak de kat op en breng hem naar mijn kantoor.'
'Wat zegt u, meneer?'
'De kat - breng hem naar mijn kantoor.'
'Hij is dood, meneer.'
'Je hoorde wat ik zei.'
'Ja, meneer.'
Paul was weer erg neerslachtig toen hij voor Gebouw 58 in zijn auto klom. Er was niets te zien dat hem kon afleiden, niets anders dan asfalt, een rij kale, genummerde gevels en een strook blauwe lucht met een paar schapenwolkjes. Het enige leven dat zichtbaar was zag Paul door een nauwe steeg tussen Gebouw 57 en Gebouw 59, een steeg die op de rivier uitkwam en een rij grijze balkons in Thuis liet zien. Op het bovenste balkon zat een oude man heen en weer te wiegen in een stukje zonlicht. Er hing een kind over de leuning dat een stuk papier in de luie kronkelende rivier gooide. Het kind keek op en staarde naar Paul. De oude man zat stil en keek ook naar die bezienswaardigheid, een levend ding op het terrein van de Ilium Fabriek.
Toen Paul langs het bureau van Katharine Finch naar zijn kantoor liep, gaf ze hem zijn getikte toespraak. 'Dat is erg goed, wat u over de Tweede Industriële Revolutie zegt,' zei ze.
'Ouwe koek.'
'Ik vond het erg verrassend - ik bedoel dat stuk waar u vertelt hoe door de Eerste Industriële Revolutie het spierwerk werd ontwaard en hoe toen door de Tweede geestelijk routinewerk werd ontwaard. Ik was er erg door geboeid.'
'Het is allemaal in de jaren veertig al gezegd door een wiskundige, Norbert Wiener. Voor jou is het nieuw omdat je zo jong bent dat je niets anders kent dan de huidige toestand.'
'Maar het is eigenlijk ook een beetje ongeloofwaardig dat niet alles altijd zo is geweest, vindt u ook niet? Het is zo belachelijk om mensen de hele dag op één plek op te sluiten terwijl ze alleen maar hun zintuigen gebruiken, dan een reflexbeweging maken, hun zintuigen gebruiken, dan weer een reflex, terwijl ze eigenlijk helemaal niet denken.'
'Kostbaar,' zei Paul, 'en ongeveer even betrouwbaar als een liniaal van stopverf. Je kan je wel voorstellen hoe de afvalhoop eruit zag en hoe verschrikkelijk het was om toen hoofd van de klantenservice te zijn. Katers, familieruzies, wrevel tegen de baas, schulden, de oorlog - alle soorten menselijke moeilijkheden hadden natuurlijk op een of andere manier hun weerslag op het product.' Hij lachte. 'En geluk ook. Ik kan me nog wel herinneren hoe het in de vakantietijd was, vooral omstreeks Kerstmis. Je kon niets anders doen dan het aanvaarden. Omstreeks de vijfde december begon het aantal afkeuringen te stijgen en dat ging zo door tot Kerstmis. Dan kwamen de vrije dagen, met daarna een afschuwelijk percentage afkeuringen; dan oudejaarsavond, met daarna een afgrijselijk percentage afkeuringen. Dan liep het langzamerhand tegen de vijftiende januari weer terug tot het normale percentage - wat al erg genoeg was. Daar moesten we allemaal rekening mee houden in het prijzenbeleid.'
'Denkt u dat er nog een Derde Industriële Revolutie zal komen?'
Paul bleef op de drempel staan. 'Een derde? Wat zou dat moeten zijn?'
'Dat weet ik niet. Maar de eerste en de tweede moeten eens ook ondenkbaar zijn geweest.'
'Voor de mensen die door de machines werden vervangen misschien wel. Een derde hè? Op een bepaalde manier, is de derde al een tijdje aan de gang als je de denkmachines bedoelt. Ik denk dat dat de derde revolutie zou zijn - machines die het menselijk denken ontwaarden. Sommige grote computers zoals EPICAG doen dat al op bepaalde terreinen.'
'Uh - huh,' zei Katharine bedachtzaam. Ze ratelde met een potlood tegen haar tanden. 'Eerst het krachtwerk, dan het routinewerk en dan misschien het echte denkwerk.'
'Ik hoop dat ik die laatste stap niet meer zal beleven. Nu je het toch over industriële revoluties hebt, waar is Bud?'
'Er kwam een schuit binnen en hij moest dus weer aan het werk. Dit heeft hij voor u achtergelaten.' Ze gaf hem een verkreukelde wasserijrekening op naam van Bud.
Paul draaide hem om en vond daar, precies zoals hij al had verwacht, een schema voor een muizenopspoorder en een alarmsysteem dat waarschijnlijk wel zou werken. 'Een verbazingwekkend brein, Katharine.'
Ze knikte onzeker.
Paul deed zijn deur dicht, sloot hem geluidloos af en haalde een fles uit de onderste la van zijn bureau. Hij gleed even weg door de schok van de grote slok whisky. Met tranende ogen borg hij de fles weer weg.
'Doctor Proteus, uw vrouw aan de telefoon,' zei Katharine over de intercom.
'Proteus hier.' Hij wilde gaan zitten en merkte toen geschokt dat er een klein mandje op zijn stoel stond met een dode zwarte kat erin.
'Ik ben het lieverd, Anita.'
'Hallo, hallo, hallo.' Hij zette het mandje voorzichtig op de grond en liet zich in zijn stoel zakken. 'Hoe is het met je, schat?' zei hij afwezig. Hij dacht nog steeds aan de kat.
'Zin in vanavond?' Het was een theatrale contra-alt, wijs en hartstochtelijk; de stem van de eerste Vrouwe van Ilium.
'Die toespraak zit me de hele dag al dwars.'
'Dan wordt het schitterend, lieverd. Jij komt nog wel in Pittsburgh. Daar twijfel ik geen seconde aan, Paul. Wacht maar tot Kroner en Baer je vanavond horen.'
'Kroner en Baer komen dus wel?' Dat waren respectievelijk de directeur en de bedrijfsleider van de hele afdeling Oost, waarvan de Ilium Fabriek een heel klein stukje was. En Kroner en Baer moesten beslissen wie de belangrijkste baan in hun afdeling zou krijgen, een baan die twee weken geleden was vrijgekomen door een sterfgeval - de directiepost van de Pittsburgh Fabriek. 'Dan zal het wel leuk worden.'
'Nou, als je dat dan niet leuk vindt, heb ik nog een nieuwtje dat je wel leuk zal vinden. Er komt nog een speciale gast.'
'Hoera.'
'En je moet naar Thuis om een fles Ierse whisky voor hem te halen. Dat hebben ze niet in de club.'
'Finnerty! Ed Finnerty!'
'Ja, Finnerty. Hij belde vanmiddag op en hij stond erop dat je Ierse whisky voor hem haalde. Hij is van Washington op weg naar Chicago en onderweg komt hij hier even langs.'
'Hoe lang is het geleden, Anita? Vijf, zes jaar?'
'Nog voor jij directeur werd. Zo lang.' Ze was erg enthousiast over Finnerty's komst. Dat ergerde Paul, want hij wist best dat ze niets om Finnerty gaf. Ze deed niet zo vrolijk omdat ze Finnerty aardig vond, maar omdat ze de rituele vriendschapsgevoelens, die ze zelf helemaal niet had, fijn vond. En sinds hij uit Ilium weg was, was Ed Finnerty bovendien een belangrijk man geworden, een lid van de Nationale Industriële Beleids Commissie; en daardoor was ze waarschijnlijk helemaal vergeten dat ze vroeger vaak ruzie met hem had.
'Daar heb je gelijk in dat dat goed nieuws is, Anita. Het is geweldig. Dat scheelt weer een beetje als ik aan Kroner en Baer denk.'
'Maar je moet vanavond tegen hen ook aardig zijn hoor.'
'Ja natuurlijk. Op naar Pittsburgh.'
'Als ik je iets vertel voor je eigen bestwil, beloof je dan dat je niet kwaad zal worden?'
'Nee.'
'Nou goed. Ik vertel het je toch. Amy Halporn zei vanmorgen dat ze iets over jou en Pittsburgh had gehoord. Haar man was vandaag bij Kroner en Kroner had de indruk dat je helemaal niet naar Pittsburgh wilde.'
'Moet ik het hem soms in Esperanto vertellen? Ik heb hem al op twaalf verschillende manieren in goed Engels verteld dat ik die baan wil hebben.'
'Kennelijk denkt Kroner dat je het niet echt meent. Je bent veel te subtiel geweest en te bescheiden, lieverd.'
'Kroner is inderdaad erg slim.'
'Wat bedoel je?'
'Ik bedoel dat hij mij beter door heeft dan ikzelf.'
'Je bedoelt dat je die baan in Pittsburgh niet wilt?'
'Ik weet het niet. Hij wist het kennelijk al voor ik het zelf
wist.'
'Je bent moe, lieverd.'
'Dat zal wel.'
'Je hebt een borrel nodig. Kom een beetje vroeg thuis.'
'Goed.'
'Ik hou van je, Paul.'
'Ik hou van jou, Anita. Tot straks.'
Anita had de regels van het huwelijk goed onder de knie, zelfs de meest kleine dingetjes. Ze benaderde het weliswaar akelig systematisch en rationeel, maar ze deed het zo grondig dat ze erin slaagde een geloofwaardige schijnwarmte uit te stralen. Paul vermoedde alleen maar dat haar gevoelens nogal oppervlakkig waren - en misschien was die achterdocht wel een deel van iets dat hij als een ziekte begon te beschouwen.
Met hangend hoofd en gesloten ogen legde hij de hoorn neer. Toen hij zijn ogen opende zag hij de dode kat in het mandje.
'Katharine!'
'Ja, meneer.'
'Wil je die kat door iemand laten begraven?'
'We vroegen ons al af wat u ermee wilde doen?'
'God weet wat ik van plan was.' Hij keek naar het lijkje en schudde zijn hoofd. 'God mag het weten. Misschien wel een christelijke begrafenis; misschien hoopte ik wel dat hij weer bij zou komen. Wil je hem meteen weg laten halen?'
Op weg naar huis stond hij even stil bij Katharine's bureau en zei tegen haar dat ze zich niet druk hoefde te maken over de gloeiende edelsteen op de zevende meter van onderaf in de vijfde rij van links op de oostwand.
'Niets meer aan te doen,' zei hij. Draaibank groep drie in Gebouw 58 was in zijn tijd goed geweest, maar hij werd oud en hij paste niet meer in de gladde, gestroomlijnde structuur, waarin geen plaats was voor onevenwichtig gedrag. 'Oorspronkelijk was hij eigenlijk toch niet gebouwd voor het karwei wat hij doet. De zoemer kan nu elke dag afgaan, en dat is dan het eind.'
In iedere meterkast was naast de meter, de edelsteen en het waarschuwingslampje ook nog een zoemer aanwezig. De zoemer gaf aan dat een eenheid helemaal af was.