HOOFDSTUK XIV
DOCTOR PAUL PROTEUS was een man met een geheim. Meestal was het een opwindend geheim en hij beleefde er af en toe enorm veel plezier aan in de omgang met medeleden van het systeem op zijn werk. Aan het begin en aan het eind van iedere zakelijke handeling dacht hij, 'Loop naar de hel.' Ze konden allemaal naar de hel lopen; alles kon naar de hel lopen. Deze geheime onafhankelijkheid gaf hem het prettige gevoel dat de hele wereld een toneel was. Terwijl hij afwachtte tot Anita en hij geestelijk sterk genoeg waren om ermee op te houden en een beter leven te beginnen, speelde Paul zijn rol als directeur van de Ilium Fabriek. Naar buiten, als de directeur, was hij niet veranderd; maar van binnen maakte hij zich vrolijk over kleinere, minder vrije zielen die de baan ernstig zouden hebben genomen.
Hij had nooit veel gelezen, maar nu had hij de smaak te pakken van boeken waarin de held een intensief buitenleven leidde, waarin hij direct met de natuur te maken had en afhankelijk was van slimheid en lichamelijke kracht - jagers, zeelui, cowboys...
Met een glimlach om zijn lippen las hij de avonturen van die helden. Hij wist dat zijn plezier erin nogal kinderlijk was en hij twijfelde eraan of zijn leven ooit zo schoon, zo vreugdevol en zo bevredigend zou zijn als in die boeken. Maar toch hadden de verhalen een ondergrond van waarheid, een eeuwig ideaal wat hij kon nastreven. Hij wilde niet met de gemeenschap te maken hebben, maar met de Aarde zoals die door God aan de mens was gegeven.
'Is dat een goed boek Doctor Proteus?' zei Doctor Katharine Finch, zijn secretaresse. Ze kwam zijn kantoor binnen met een grote, grijze kartonnen doos.
'Oh - hallo Katharine.' Hij legde lachend het boek weg. 'Geen literatuur; dat kan ik je wel zeggen. Gewoon prettige ontspanning. Over schuitvoerders op het oude Erie-kanaal.'
Hij klopte op de brede, blote borst van de held op de omslag. 'Zulke mannen maken ze tegenwoordig niet meer. Wat zit er in die doos? Is dat voor mij?'
'Het zijn uw hemden. Ze zijn net binnengekomen met de post.'
'Hemden?'
'Voor de Weide.'
'O, die. Maak eens open. Wat voor kleur hebben ze?'
'Blauw. U zit dit jaar in het Blauwe Elftal.' Ze legde de hemden op zijn bureau.
'O, nee!' Paul stond op en hield een van de donkerblauwe T-shirts in zijn uitgestrekte arm. 'Lieve hemel - nee!' Op ieder hemd stond met stralende gouden letters het woord 'Aanvoerder'. 'Katharine, dat kunnen ze me niet aandoen.'
'Het is toch een eer?'
'Eer!' Hij snoof en schudde zijn hoofd. 'Veertien dagen lang, Katharine, moet ik, Meikoningin en aanvoerder van het Blauwe Elftal, mijn mannen voorgaan in groepszang, wandelen, paalklimmen, volleybal, ringwerpen, softbal, golfbal opdrijven, badminton, vlaggenroof, indiaans worstelen, paaltjes-voetbal, sjoelen en het te water gooien van de andere aanvoerders. Bah!'
'Doctor Shepherd was erg in zijn schik.'
'Hij is altijd erg dol op me geweest.'
'Nee - ik bedoel dat hij blij was dat hij zelf aanvoerder is.'
'O? Is Shepherd aanvoerder?' Pauls opgetrokken wenkbrauwen waren een deel van een oude reflex, de vermoeide reactie van een man die al heel wat jaartjes meedraait in het systeem. Als je zulke dingen belangrijk vond, was het inderdaad een eer om aanvoerder te zijn van een van de vier groepen. Het was voor de hoge pieten een manier om hun voorkeur te laten blijken, en politiek gezien, was het vreemd dat Shepherd tot aanvoerder was gekozen. Op de Weide was Shepherd altijd een nul geweest, die alleen opviel door het feit dat hij een goede softbalwerper was. Nu was hij plotseling aanvoerder.
'Welke groep?'
'Groen. Zijn hemden liggen op mijn bureau. Groen met oranje letters. Erg vrolijk.'
'Groen hè?' Nou als je zulke dingen belangrijk vond, groen was het laagste elftal in de onofficiële rangorde van de groepen. Het was een van die dingen die iedereen begreep zonder dat er een woord over werd gezegd. Nu hij het zaakje tot zover had bekeken, feliciteerde Paul zichzelf dat hij tot aanvoerder van de Blauwen was gekozen, wat in ieders ogen de groep met de meeste standing was. Niet dat het nog iets uitmaakte. Niets. Onzin. Naar de hel ermee!
'Nou, ze geven een flink aantal hemden,' zei Katharine. 'Negen, tien, elf, twaalf.'
'Lang niet genoeg. Twee weken lang doe je niks anders als zuipen en zweten, zuipen en zweten, zuipen en zweten tot je je net een pomp voelt. Dit is nauwelijks genoeg voor één dag.'
'Tja. Nou, het spijt me, maar dat is alles wat er in de doos zit, behalve dit boek.' Ze hield het boekje omhoog; het zag eruit als een gezangenboek.
'Hého - Het Weide Liederenboek,' zei Paul vermoeid. Hij leunde achterover en sloot zijn ogen. 'Kies er maar een uit, Katharine, en lees die hardop voor.'
'Hier is het lied van de Groene Ploeg, de groep van Doctor Shepherd. Op de wijs van ouverture Wilhelm Tell.'
'De hele ouverture?'
'Dat staat hier.'
'Nou, probeer het maar.'
Ze schraapte haar keel, begon zachtjes te zingen, veranderde van gedachten en las het gewoon voor:
'Groen ja Groen ja Groen 's de ploeg
Rood, Blauw en Wit zien gauw genoeg,
Onoverwinlijk
is
Die goeie Groene Ploegl'
'Daar krijg je haar van op je borst Katharine.'
'O, maar het zal wat leuk zijn! U weet best dat u het geweldig zal vinden als u er eenmaal bent.'
Paul deed zijn ogen open en zag dat Katharine met glanzende ogen een ander lied las waarbij ze haar hoofd heen en weer wiegde. 'Wat lees je nu?'
'O, ik wou dat ik een man was! Ik las juist uw lied.'
'Mijn lied?'
'Het lied van de Blauwe Ploeg.'
'O - mijn lied. Vooruit, laat eens horen.'
Ze floot een paar maten van 'Indiana' en zong toen uit volle borst:
'O, ouwe, trouwe, Blauwe makkers,
Geen ene ploeg kan ons weerstaan!
De Witten zijn hierbij maar stakkers,
Ook Rood en groen zijn van de baan.
Geen ploeg die wacht op onze overmacht,
Ze vluchten als hazen in de nacht.
Voor de ouwe, trouwe, Blauwe makkers.
Geen ploeg is er met onze kracht!'
'Hmmm.'
'En jullie gaan winnen. Ik weet het zeker,' zei Katharine.
'Ben jij op het Vasteland?' Het Vasteland was een kamp voor de vrouwen en kinderen en voor de vrouwelijke werknemers die zich niet geheel hadden ontplooid, tegenover de Weide; het eiland waar de mannen heengingen.
'Dichterbij kan ik niet komen,' zei Katharine treurig.
'Geloof mij, dat is dichtbij genoeg. Zeg eens, gaat Bud Calhoun er ook heen?'
Ze bloosde en hij had er onmiddellijk spijt van dat hij het had gevraagd. 'Hij had een uitnodiging, dat weet ik wel,' zei ze, 'maar dat was voordat ze haalde ongelukkig haar schouders op. 'En u weet wat er in het Handboek staat.'
'De machines kunnen hem niet meer verdragen,' zei Paul somber. 'Waarom bouwen ze niet iets waardoor iemand nog een keer gratis dronken kan worden voor hij voor de bijl gaat? Weet je wat hij nu van plan is?'
'Ik heb hem niet meer gesproken, maar ik heb Mathesons kantoor gebeld om uit te vissen wat er met hem zou gebeuren. Ze zeiden dat hij opzichter zou worden -' haar stem stokte - 'voor de Krakers en de Brekers.' Haar emoties werden teveel voor haar en ze holde Pauls kantoor uit.
'Ik ben ervan overtuigd dat hij het wel redt,' riep Paul haar achterna. 'Ik wil wedden dat we over een jaar de stad niet meer zullen herkennen, als hij plannen gaat maken voor de Krakers en de Brekers.'
Haar telefoon ging en ze gaf aan Paul door dat Doctor Edward Finnerty bij de poort stond en graag naar binnen wilde.
'Bind hem aan handen en voeten, doe hem een blinddoek voor en laat hem door vier mannen hierheen brengen. Bajonet op het geweer natuurlijk. En laat er een foto van nemen voor Shepherd.'
Tien minuten later werd Finnerty door een gewapende bewaker afgeleverd in Pauls kantoor.
'Jezus Mina - wat zie jij eruit!' zei Paul. Finnerty's haar was keurig geknipt en gekamd, zijn gezicht was glimmend rose geschoren en zijn tweedpak was oud en wijd, maar het was schoon en pas geperst.
Finnerty keek hem verbaasd aan, alsof hij niet begreep waarom hij zo'n drukte maakte. 'Ik zou graag je auto lenen.'
'Beloof je alle vingerafdrukken weg te vegen voor je hem terugbrengt?'
'O - je bent kwaad over die geschiedenis met het pistool, hè? Het spijt me. Het was de bedoeling dat het in de rivier terechtkwam.'
'Weet je dat dan?'
'Jazeker - en ook dat Shepherd je heeft gerapporteerd toen je mij zonder bewaking in de fabriek had gelaten. Rot voor je.' Hoewel hij amper een week in Thuis woonde had Finnerty zich ruwe vuurvretersmanieren aangemeten - vreselijk kunstmatig. Ook scheen hij er veel plezier in te hebben dat hij voor een achtenswaardig iemand een gevaarlijke kennis was.
Paul was verbaasd, net zo verbaasd als bij Kroner thuis, dat anderen zoveel van zijn leven afwisten. 'Hoe weet jij dat allemaal?'
'Het zou je verbazen als je wist, wie wat weet en hoe ze erachter komen. Je schrikt je rot als je merkt wat er allemaal gebeurt in deze wereld. Mijn ogen zijn nog maar net opengegaan.' Hij leunde voorover. 'En, Paul, - ik heb mezelf gevonden. Eindelijk heb ik mezelf gevonden.'
'Hoe zie je eruit, Ed?'
'Die stomme klootzakken aan de overkant - dat is mijn soort mensen. Ze zijn echt, Paul, helemaal echt!'
Paul had er nooit aan getwijfeld dat ze echt waren en hij had dus geen enkel commentaar op Finnerty's belangrijke mededeling. 'Nou, ik ben blij voor je dat je na al die jaren eindelijk jezelf hebt gevonden,' zei hij. Sinds Paul hem kende was Finnerty altijd bezig zichzelf te vinden. En weken later, zette hij dat ego altijd weer aan de kant als een vals ego, en ontdekte hij weer een ander. 'Dat is reusachtig, Ed.'
'Maar, hoe zit het met de auto?'
'Mag ik ook vragen waarom je hem nodig hebt?'
'Onschuldig ritje. Ik wil mijn spullen ophalen uit jouw huis en ze naar Lasher brengen.'
'Woon je bij Lasher?'
Finnerty knikte. 'We konden meteen al verbazingwekkend goed met elkaar opschieten.' In zijn stem klonk een beetje verachting voor Pauls oppervlakkige manier van leven. 'Mag ik de sleutels?'
Paul gooide ze hem toe. 'Hoe ga je de rest van je leven doorbrengen, Ed?'
'Bij de mensen. Dat is mijn plaats.'
'Weet je dat de politie achter je aanzit omdat je je niet hebt gemeld?'
'Juist leuk.'
'Je kan de gevangenis ingaan, weet je.'
'Jij bent bang om te leven, Paul. Dat mankeert eraan bij jou. Ken je de geschiedenis van Thoreau en Emerson?'
'Een beetje. Net zo goed als jij voordat Lasher je er meer van vertelde, denk ik.'
'In ieder geval, Thoreau zat in de gevangenis omdat hij geen belasting meer wilde betalen waarmee de Mexicaanse oorlog werd gevoerd. Hij geloofde niet in oorlog. En Emerson kwam hem in de gevangenis opzoeken. 'Henry,' zei hij, 'waarom zit je hier?' En Thoreau zei, 'Ralph, waarom zit jij niet hier?''
'Zou ik dan graag in de gevangenis moeten willen zitten?' zei Paul die erachter probeerde te komen welke boodschap de anekdote inhield.
'Je moet je door angst voor de gevangenis niet laten weerhouden die dingen te doen waar je in gelooft.'
'Nou, dat doe ik ook niet.' Paul bedacht dat het grootste probleem daarin lag dat het zo moeilijk was iets te vinden waarin je kon geloven.
'Nou goed, dan niet.' Finnerty zei het vermoeid en ongelovig. Kennelijk kreeg hij genoeg van zijn keurige, oude vriend van de noordkant van de rivier. 'Bedankt voor de auto.'
'Altijd tot je dienst.' Paul was opgelucht toen de deur dichtviel achter de nieuwe Finnerty.
Katharine deed de deur weer open. 'Ik ben bang van hem,' zei ze.
'Dat is helemaal niet nodig. Hij verspilt al zijn energie aan spelletjes met zichzelf. Daar gaat de telefoon.'
'Het is Doctor Kroner,' zei Katharine. 'Ja,' zei ze in de telefoon. 'Doctor Proteus is aanwezig.'
'Zoudt u mij willen doorverbinden,' zei Kroners secretaresse.
'Hier Proteus.'
'Doctor Proteus is aan de lijn,' zei Katharine. 'Een ogenblikje. Doctor Kroner wil met hem spreken. Doctor Kroner, Doctor Proteus in Ilium aan de lijn.'
'Hallo, Paul.'
'Hoe gaat het met u?'
'Paul, over dat zaakje met Finnerty en Lasher -' Zijn speelse samenzweerderstoon maakte duidelijk dat de achtervolging van die twee meer een soort grap was. 'Ik wilde je alleen maar even vertellen dat ik Washington heb opgebeld om ze te vertellen wat we van plan waren en zij zeiden dat we nog even moesten wachten. Ze zeggen dat het allemaal goed moet worden geregeld van boven af.' Hij begon te fluisteren. 'Het begint ernaar uit te zien dat het niet alleen voor Ilium een probleem is, maar voor het hele land.'
Paul was blij dat hij wat uitstel kreeg, maar de reden was een verrassing. 'Hoe kan Finnerty nou een probleem zijn voor Ilium, laat staan voor het hele land? Hij is hier nog maar een paar dagen.'
'Ledigheid is des duivels oorkussen, Paul. Hij heeft waarschijnlijk slechte vrienden gekregen en die slechte vrienden moeten we eigenlijk hebben. In ieder geval willen de hoge pieten precies weten wat we gaan doen en ze willen daarover vergaderen op de Weide. Over, eens kijken - zestien dagen.'
'Prima,' zei Paul en voegde er in zijn gedachten aan toe - 'Naar de hel met jullie.' Hij was niet van plan iemand te verraden. Hij zou het gewoon net zolang uitstellen tot Anita en hij hardop konden zeggen, 'Naar de hel met jullie, naar de hel met alles.'
'We verwachten hier heel wat van je, Paul.'
'Dank u, meneer.'
Kroner was even stil. Plotseling schreeuwde hij zo hard in de telefoon dat Pauls trommelvlies bijna scheurde.
'Wat zegt u, meneer?' Kroner had zo hard geschreewd dat het alleen maar zeer deed en dat hij er niets van verstond.
Kroner grinnikte en sprak iets zachter. 'Ik zei, wie gaat er winnen, Paul?'
'Winnen?'
'De Weide, de Weide! Wie gaat er winnen?'
'O - de Weide,' zei Paul. Het was een nachtmerrieachtig gesprek waarbij Kroner opgewekt tekeerging en waarbij Paul niet het flauwste benul had waar het over ging.
'Welke ploeg?' zei Kroner een beetje gemelijk.
'O, o! De Blauwe Ploeg gaat winnen!' Hij haalde diep adem. 'Blauw!' schreeuwde hij.
'Reken maar dat we gaan winnen!' schreeuwde Kroner terug. 'De Blauwen staan achter je, Aanvoerder!' Dan zat Kroner dus ook in de Blauwe Ploeg. Hij begon te zingen met zijn zware stem:
'O, ouwe, trouwe Blauwe makkers
Geen ene ploeg kan ons weerstaan!
De Witten zijn hierbij maar stakk -'
Het lied werd onderbroken door een kreet: 'Wit gaat winnen! Hup, Wit!' Het was Baer die op de achtergrond stond te gillen. 'Dus jij denkt dat Blauw gaat winnen hè, denk je dat? Winnen? Je denkt dat Blauw gaat winnen, hè? De Witte Ploeg zal jullie wel kleinkrijgen - haha, haha - zal de Blauwen wel een kopje kleiner maken.' Paul hoorde gelach en geschuifel en toen begon Kroner weer met het lied van de Blauwe Ploeg waar hij was opgehouden:
'Geen ploeg die wacht op onze overmacht
Ze vluchten als hazen in de nacht
Voor de ouwe -'
Baers hoge stem doorsneed de bas van Kroner met het lied van de Witte Ploeg, op de wijs van 'Tramp, Tramp, Tramp':
'Wit, Wit, Wit, kijk maar uit voor Wit
Blauw, Groen en Rood schrikken zich dood
Geen ploeg heeft zoveel pit als Wit
Wij slaan ieder uit het -'
Het geschuifel werd luider en de liederen zakten af tot hijgend gelach. Paul hoorde gekletter, een kreet, een klik en toen een zoemtoon.
Paul legde traag de hoorn weer op de haak. Voor de Weide kon hij zijn ontslag nog niet nemen zei hij bij zichzelf - in de paar dagen die hij nog had kon hij Anita nooit heropvoeden en dan zijn ontslag nemen. Hij zou de Weide moeten verdragen en, nog erger, hij zou het moeten verdragen als aanvoerder van de Blauwe Ploeg.
Hij keek even naar de harige, gebruinde borst, de vrijmoedige, grijze ogen en de enorme spierballen van de man op de omslag van zijn boek en zijn gedachten gleden dankbaar weg naar het goede, nieuwe leven dat voor hem lag. Buiten de gemeenschap moest er toch ergens een plaatsje zijn voor een man - een man en een vrouw - waar hij van harte een onberispelijk, natuurlijk leven kon leiden met gebruik van zijn handen en zijn verstand.
Paul keek naar zijn lange, zachte handen. Alleen op de middelvinger van zijn rechterhand zat eelt. Daar had zich in de loop der jaren een dikke bult gevormd die zijn vinger beschermde tegen de wrijving van pen en potlood; hij was vies bruin gekleurd door de nicotine uit zijn sigaretten. Kundig - dat waren de handen van de helden uit de boeken, kundig. Tot nu toe hadden Pauls handen weinig meer geleerd dan het vasthouden van een pen, potlood, tandenborstel, haarborstel, scheerapparaat, mes, vork, lepel, kop, glas, kraan, deurknop, schakelaar, zakdoek, handdoek, ritssluiting, knoop, haakje, stuk zeep, boek, kam, vrouw of stuurwiel.
Hij dacht aan zijn studententijd en hij was er zeker van dat hij daar een handwerk had geleerd. Toen was de bult op zijn vinger gaan groeien. Wat nog meer? Hij had tamelijk
goed geleerd hoe je met een bal moest omgaan, tot verwarring van zijn tennis-tegenstanders. Hij was toen goed genoeg om twee jaar achter elkaar de kwart finale te halen van het Regionale Studenten Tennis Toernooi. Vroeger kon hij dat met zijn handen. Wat nog meer?
Weer werd hij onrustig, werd hij bang dat hij veel te nietig was om ergens buiten het systeem te kunnen bestaan, om tevreden verder te leven. Hij zou een klein zaakje kunnen beginnen - de groentezaak, die hij had beweerd te hebben toen hij niet herkend wilde worden. Maar dan zat hij nog steeds vast in het net van de economie en de daarbij behorende hiërarchie. Trouwens, de machines zouden toch niet toelaten dat hij zo'n zaakje begon en zelfs als dat wel het geval was zou hij net zoveel onzin en toestanden aan zijn hoofd hebben. Bovendien besefte Paul, hoewel hij het hele systeem verwenste, dat het relatief domme en saaie werk van kopen en verkopen beneden zijn stand was. Dus naar de hel ermee. Het enige dat nog erger was zou helemaal niets doen zijn, wat Paul zich wel kon veroorloven, maar dat, daarvan was hij overtuigd, was even amoreel als datgene waar hij vanaf wilde.
Een boerderij - dat was pas een toverwoord. Net als zoveel woorden waaraan nog wat toverkracht van het verleden kleefde, was het woord 'boerderij' een herinnering aan het krachtige ras waar de huidige generatie uit was ontstaan, een herinnering aan het feit dat een mens erg taai kon zijn als het moest. Er waren geen boeren meer, alleen nog maar landbouwingenieurs. In het rijke dal van de Iroquois om Ilium hadden eens duizenden kolonisten van de grond geleefd. Nu regelde Doctor Ormand van Curler de bebouwing van de hele landstreek met een honderdtal mannen en een heleboel machines die een paar miljoen dollars waard waren.
Boerderij. Pauls hart begon sneller te kloppen; en hij droomde ervan dat hij een eeuw eerder leefde - dat hij in een van de vele boerderijen leefde die nu overal in het dal in ruïnes veranderden. Hij koos een speciale boerderij uit voor zijn dagdroom, een die vlak bij de stad stond en die hij vaak had bewonderd. Hij besefte plotseling dat de boerderij, dat kleine stukje verleden, geen deel uitmaakte van Curlers landbouw systeem. Hij was er bijna zeker van.
'Katharine,' riep hij opgewonden, 'bel even de Makelaar van Ilium voor me.'
'Makelaarskantoor Ilium. Doctor Pond.' Pond had een lispelende vrouwenstem.
'Doctor Pond, dit is Doctor Proteus van de Fabriek.'
'Kijk eens aan! Wat kan ik voor u doen, Doctor Proteus?'
'Kent u die boerderij aan de King Street, vlak buiten de stad?'
'Mmmm. Een ogenblikje.' Paul hoorde een machine kaarten nalopen en toen gaf een belletje aan dat de kaart was gevonden. 'Ja, de boerderij van Gottwald. Ik heb hier de kaart.'
'Wat gaan ze daarmee doen?'
'Een goede vraag! Wat kunnen we ermee doen? Ik wilde dat ik iets wist. Het was een hobby van Gottwald, weet u, hij had hem net zo ingericht als een ouderwetse boerderij. Toen hij stierf wilden zijn erfgenamen dat Curler hem overnam, maar die zei dat het de moeite niet was. Tweeëntachtig hectare, dat is alles en hij zou de heggen om moeten hakken om het met de andere landen in verbinding te brengen, zodat hij het land doelmatig zou kunnen bewerken. Toen bemerkten de erfgenamen dat ze de plaats toch niet aan het Landbouw Systeem hadden kunnen verkopen. In de erfenis staat dat het een antieke boerderij moet blijven.' Hij lachte bitter. 'Dus het enige dat de oude Gottwald zijn erfgenamen naliet was een aardig koppijntje, een heilige koe.'
'Hoeveel?'
'Meent u dat? Dat ding is een museumstuk, Doctor. Ik bedoel, alles moet daar nog met de hand gebeuren. Zelfs als u de bepalingen in het testament kunt ontduiken, kost het u duizenden om hem een beetje bewoonbaar te krijgen.'
'Hoeveel?' De boerderij zag er steeds beter uit.
'Achttienduizend staat er op de kaart.' Voor Paul kon toehappen voegde Pond eraan toe, 'Maar u kunt hem voor vijftien krijgen, daar ben ik zeker van. Wat denkt u van twaalf?'
'Als ik vijfhonderd betaal, houd u hem dan vast tot ik hem heb gezien?'
'Hij staat er al veertien jaar. Ga er maar heen en bekijk hem als u dat absoluut wilt. Nadat u hebt overgegeven, wil ik u graag een paar echt leuke dingen laten zien.' De machine bladerde de kaarten weer door. 'Bijvoorbeeld een aardig huis op Griffin Boulevard uit de tijd van Koning George. Elektronische deuropeners, thermostatisch geregelde ramen, straalfornuis, elektrostatische stofafstoters, ingebouwde ultrasonische wasmachine, 1-meter brede t.v.schermen in de grootste slaapkamer, de logeerkamer, de woonkamer, de keuken en de rommelkamers, de kinderkamers en -'
'Waar kan ik de sleutel van de boerderij krijgen?'
'O, dat ding. Nou, om u een idee te geven wat u zich op de hals haalt, er is geen slot. Er is een touwtje met een klink.'
'Een klink?'
'Ja een klink. Ik moest er zelf ook eerst heen voor ik wist wat dat is. Aan de binnenkant van de deur zit een klink met een touwtje eraan. Als je iemand binnen wilt laten steek je het touwtje door een gat in de deur zodat het naar buiten hangt. Als je niemand binnen wilt laten trek je het touwtje naar binnen. Afschuwelijk!'
'Dat zal ik wel overleven. Hangt het touwtje naar buiten?'
'Er is een oppasser van de Krakers en de Brekers. Ik zal hem opbellen en zeggen dat hij het buiten moet hangen. In vertrouwen gezegd, ik ben ervan overtuigd dat ze met achtduizend al tevreden zullen zijn.'