27
De nacht valt. De zon heeft zich door de lagen smeltovenpartikels gebloosd, – de hemel lijkt weer schoon. Eén voor één doven de lichten op Gløshaugen, – de civiel-ingenieurs en de studenten houden het voor gezien. Op de weg naar Heimdal voeren de vuurvliegen hun paringsdans uit, – heen en terug, terug en heen. Jagen op elkaar en in het wilde weg. Ontmoeten af en toe een soortgenoot en houden leven in de autoindustrie en de ‘Lang-leve-lager-tempo’-acties.
De cel op de tiende verdieping legt zich te rusten. Kruipt onder donzen dekbedden of spreidt geluidloze plaids. Al naargelang rang en status.
Finn wil praten. Hij schuift naar haar toe, wurmt een arm onder haar nek en wordt vertrouwelijk. Hilke verstijft. Jezus, dat had hij kunnen laten. Ze wil niet liggen babbelen op iemands arm, – ze wil pitten. Probeert hem dat duidelijk te maken.
Hij begrijpt. Trekt zijn arm terug, geeft haar een kusje op haar wang en welterust zich naar zijn eigen helft. Tjonge, dat nam hij goed op. Ze is trots op hem. Geaai en geflikflooi, traantjes drogen en lieve woordjes fluisteren, dat had ze van hem verwacht. Hij is in feite een goeie kerel. Even later klinkt zijn ademhaling diep en regelmatig.
De herfstnacht is donker. Ondoordringbare duisternis. Als een muur. Het is moeilijk om te denken als je geen contouren kunt onderscheiden. Hilke heeft zin om te denken. Rustig liggen, terwijl haar ogen de schaduwen in de kamer volgen en de gedachten door haar hoofd drijven. Dat lukt haar niet in deze pikzwarte ruimte. Wat zou de heer des huizes als verduisteringsgordijn gebruiken? Asfalt? Ze sluipt het bed uit, vindt dik, donker textiel en duwt het wat opzij. Terstond sijpelt de stadsnacht de kamer binnen. Het verlicht. Nu kunnen haar gedachten helder denken. Ze trekt een scheve grijns. Bang zijn in het donker, – ook dat heeft ze opgelopen. Dubbelzijdige duisterfobie. Even later heeft ze ook last van hoofdpijn. Het is niet gezond om tussen middernacht en het kraaien van de haan te liggen peinzen. Dan moet er geslapen of gevrijd worden. Volgens Lille-Kjell. Hij noemde het zijn ‘beproefde these’. Lille-Kjell. Een vloedgolf rolt over haar heen. Verschrikt verlaat ze haar bed. Lucht, – ze moet lucht hebben. De slaapkamer wordt dicht en verstikkend; ze loopt de gang in. Voordat ze de keuken bereikt, begrijpt ze dat ze de beveiliging aan het testen is. Of ze wakker zijn. Op hun post en op hun hoede als padvinders. Ricky staat vast en zeker met grote ogen achter de sofa en vraagt zich af wat mevrouw wenst.
Ze wil iets eten, iets in haar mond proppen dat zo kraakt dat ze haar gedachten niet meer hoort. Knäckebröd. Ze moet knäckebröd hebben. Of zal ze de duisternis influisteren dat ze hem wil, de mooie jongen een beetje onrust bezorgen? Zodat hij de rest van de nacht over zijn imago kan piekeren? Hoewel, ze zou er niet van opkijken als zijn pik stijf stond van verbeelding, – ze kon beter haar mond houden en de openbare orde niet van zijn stuk brengen.
Ze krijgt kippenvel bij het idee dat hij zich in de kamer bevindt. Ze werpt een blik in de richting van de sofa, – zie je wel, – daar staat hij met zijn voorpootjes op de rug van de sofa. Maanbewoner. Groen gezicht in het schijnsel van het aquarium.
Ze smeert knäckebröd. Grof, dik Wasa met rode kaas. Daar waar zij opgroeide heette geitenkaas gewoon rode kaas. Geitenkaas was voor de snobs in de grote wereld.
Ze balanceert bord, kop en thermos met koffie naar de huiskamer. Schuift een stressless voetenbankje te voorschijn en nestelt zich voor het aquarium. Ze hadden gezegd dat ze moest doen alsof ze er niet waren. Goed, – nu zit ze hier en doet alsof. Knaagt knäckebröd, slurpt koffie, staart naar het aquarium en doet alsof. Wat willen ze nog meer?
De vissen voor haar neus eten blijkbaar ook knäckebröd. Lippen en kaken bewegen zonder pauzes. Typische nachtbrakers, – hun ogen turen klaarwakker door het woud van plastic. Liggen gewichtloos boven de bodem te kauwen en te gluren. Waar zouden ze naar kijken? Die rode bijvoorbeeld, die eruitziet als een kabeljauw met groeistoornissen. Wat ziet hij in zijn glazen zee? Misschien ligt hij toch te slapen. Met open ogen te snurken.
Ze herinnert zich een andere kabeljauw die lag te slapen in een wierwoud. Een prachtexemplaar met geitenbaard en stijl. Was vanwege zijn grote maat met een gerust hart in slaap verzonken, – wie weet na een vochtig avondje stappen. Hoe dan ook, hij sliep vast. Drie, misschien vier meter van hem vandaan was ze toen hij wakker werd. En in welke benarde positie! Daar ontwaarde de wierkoning een groot, zwart gevaar in vol ornaat vlak voor zijn neus. Verlamd was het juiste woord, – effectieve blokkade van het hoopje hersens. Gedurende lange seconden lag hij doodstil, voordat de verbindingslijn was hersteld. En toen gebeurde alles veel te snel voor de arme baas. Hij schoot uit het wier. De rugvin van de torpedo kietelde langs haar buik. Een aanval? Onwaarschijnlijk. Eerder een slecht geplande vluchtroute. Hij had haar in ieder geval de schrik op het lijf gejaagd, – ze was op de bodem gaan zitten en had het lange tijd kalmpjes aan moeten doen. Zo mooi was zijn kop niet geweest toen hij naar haar toeschoot.
Het knäckebröd is op. Ze blijft zitten. Vastgekleefd op het voetenbankje en met lege ogen starend in de glazen zee.
De ochtend breekt aan en verstrijkt. Dag, nacht, nieuwe ochtend. Er gebeurt niets. Finn gaat en komt. Eten wordt gemaakt en opgegeten. Lampen aangestoken en uitgedaan. Haar dijen genezen met brandende jeuk. Kranten worden gelezen en uitgeplozen. Grote koppen, foto’s. Donkere pasfoto van haarzelf. Foto’s van Utvær, duikers-boot en vrienden, – Nelly. Nelly die haar uitgesproken mening verkondigt. De kikvorsvrouw was hier, viel in zee en heeft in haar kelder staan douchen. Ging ervandoor in haar kleren. Geen vakantiegezin in Øygaren die haar als kind erkent, ze is en blijft een vreemde vogel. De pers stelt vragen, verzint antwoorden, trekt conclusies. Op miraculeuze wijze moet ze naar het vasteland vervoerd zijn, – getuigen worden verzocht zich te melden. Niemand reageert. Men lanceert de theorie dat de vermiste lijdt aan geheugenverlies. Een solide black-out. De vrouw doolt ergens rond, volledig van de kaart. Een verbale krantenjacht komt op gang. De vrachtwagenchauffeur meldt zich, evenals de serveerster met de nieuwsgierige blik, – twee koppen koffie en vier suikerklontjes, toe maar. Daarna laat het Crisiscentrum van zich horen en de kennis in de soos. Ze is dus in Trondheim. De bewijzen zijn glashelder. Maar waar? Daar heeft de glazen bol geen antwoord op.
En haar ritje achterop de motor naar de stad? Om niet te spreken van de pasgeboren politiespruit? Over geen van beiden wordt met een woord gerept. Ze hebben ongetwijfeld hun redenen om hun mond te houden. Ze zou graag het gezicht van de brave diender zien als het tot hem doordringt welk vlees hij in de kuip had. Hilke gunde hem een kleine degradatie, – ja, verdomd nog aan toe!
Dan komt het journaal met een interessante inlichting. De narcoticapolitie in Trondheim heeft een pusher gearresteerd die in het bezit was van een aantal waardevolle stenen, – edelstenen. De man heeft tijdens het verhoor verteld de stenen als betaling voor drugs ontvangen te hebben, van een vrouw, overigens geen bekende in het milieu. Men neemt niet aan dat er sprake is van drugs uitsluitend voor eigen gebruik, – de stenen zijn door vakmensen getaxeerd en hebben een hoge waarde. De handel wordt aanzienlijk genoemd. Hoe groot precies, daar zegt de televisiereporter niets over. Maar de zaak wordt onderzocht.
Het late nieuws meldde het resultaat van het onderzoek. De stenen waren afkomstig van de Nederlandse juwelenzaak Van Huijn Ltd., die twee jaar geleden deelnam aan een expositie, georganiseerd door de commerciële banken in Ålesund. Een tentoonstelling gericht op investeerders uit de Noorse oliesector, – en andere kapitaalkrachtigen. Geen woord in de media destijds over het feit dat de Nederlanders met lege handen naar huis terugkeerden. In ieder geval kan Hilke zich een dergelijk nieuwsbericht niet voor de geest halen. Ze hadden de zaak vast achter gesloten deuren afgehandeld en geen koppen laten rollen in het openbaar.
Maar waarom hadden de sufferds hun originele spullen meegenomen? Zelfs koninginnen en soortgelijken praalden met nep als ze rondschreden op banketten en ontvangsten. Hilke begrijpt er niets van. En wie is deze vrouw die hongert naar drugs en stikt van de stenen? Het zaakje komt haar iets te bekend voor, – het ruikt naar doorgestoken kaart.
Hier moet ze het fijne van weten. Ze zoekt contact met junior. Maar junior heeft genoeg aan zichzelf. Hij peutert in zijn neus, zijn geliefde bezigheid. Knipt de buit tussen duim en wijsvinger en weg ermee. Haar maag draait om. Stoere kerel! Snotaap. Hij steekt zijn wijsvinger discreet in zijn neusgat en geniet met een waterige uitdrukking op zijn bakkes. Rommelt rond, vindt iets, knips. Ze trekt een vies gezicht en staart net zolang tot hij haar in de gaten krijgt. Dan krult de idioot zijn mondhoeken in een glimlach en knipoogt naar haar. Ze geeft het op, ze krijgt geen vat op die kerel.
Senior zwicht voor haar diplomatieke argumentatie. Ziet in dat ze niets riskeren als ze de hoofdpersoon in de plannen betrekken.
Ze heeft een tweelingzus in de stad rondlopen. Lokduif met jarenlange politie-ervaring. Waarom ze haar dit niet eerder verteld hebben? Hij wijst op haar zenuwen, – haar logischerwijs verzwakte gestel na deze onmenselijke beproevingen. Ze bedankt voor zijn zorgzaamheid. Bijt haar tanden op elkaar en vervloekt zijn schijnheilige ridderlijkheid. Idioot. Waarom zit ze hier eigenlijk? En wat moeten ze met dat mooie programma waarop ze zo geoefend hebben? Ja, ha, dat is een onderdeel van het hele plan. Van het grootste belang. De lokduif zal, als de tijd rijp is, Finns flat opzoeken. Ja, ha. En daar zullen degenen die de vrouw vermoedelijk op sleeptouw heeft, in zwijm vallen bij de ontdekking dat er nog zo’n vrouw bestaat? Of zich op de dijen kletsen en zeggen: “Hemeltjelief, zijn jullie met z’n tweeën?” De maandagavonddetective komt geloofwaardiger over dan deze onzin.
Ze voelt zich onpasselijk. Haar tinnen soldaatjes leven blijkbaar in een andere eeuw. Senior praat en praat, – heeft duidelijk de trossen losgegooid. Hilke besluit zich erbij neer te leggen. Wordt apatisch. Ze luisteren toch niet. Dit volk waarvan ze dacht dat ze hun verstand volgden, heeft al haar vertrouwen verloren. Ze doet niet meer mee. De wereld wordt een mistbank. Het enige tastbare wat rest is een bak met water en groene plastic planten, vissen en bellen.
Steeds vaker zit ze voor het aquarium en volgt de wriemelende wezens aan de binnenzijde. Of zit met lege ogen. En de godganse tijd denkt ze gepeuter en geknip te horen. Niemand daagt op, alleen Finn. Niemand spreekt, iedereen wacht.
Bellen stijgen naar het oppervlak, – spatten uiteen. Nieuwe volgen. Het is alsof ze langzaam stikt in deze spat-knip-rapsodie. ’s Nachts zit ze voor het aquarium, klaarwakker. Overdag slaapt ze, als ze niet eet of de kranten leest. Tot de kranten haar niet meer interesseren. Ze spuwen gal. Zuur en bijtend, als guano. De hele flat stinkt naar guano. Muf en walgelijk.
Ze praten tegen haar. Ze antwoordt beleefd. Finn praat. Ze geeft ook hem antwoord. Ja, nee, ik ben moe, vraag niet zo veel, ja, nee. Hij draait zich om in het bed en wil troosten. Aait haar wang en streelt haar arm. Ze glimlacht vriendelijk en zegt: “Je bent een schat.” Hij kijkt verward. Ze kan hem niet helpen. Hij wordt onrustig, ademt zwaar en klinkt alsof hij naar een orgasme toewerkt. Ze verzoekt hem op te houden. Geen reactie. Hij blijft haar storen. Tot zij op het voetenbankje voor het aquarium zit.
“Ga naar je bed!” klinkt het vanachter de sofa. “Alsjeblieft, ga slapen.” Hilke is geschrokken. Is er iemand? Beginnen de schaduwen te spreken? Verbeelding. Ze blijft zitten. Tegen de ochtend valt ze in slaap en zakt op de grond.
Finn is al weg als ze wakker wordt. Ze loopt naar de slaapkamer, legt zich languit op het bed en blijft liggen, – niet van plan om op te staan. Ze zal blijven liggen tot er iets gebeurt. Slaapt, wordt weer wakker. Beseft plots dat ze gevangen wordt gehouden, – opgesloten. Haar bewakers zitten buiten de deur, the Brute and the Daddy. Leren laarzen. Nu moet ze hun laarzen poetsen, poetsen en wrijven tot ze glimmen als zwarte zonnen. Buig je nek, schatje. Heeft ze geluk, schoppen ze mis. Geluk? Alleen dwazen rekenen op geluk. Heeft ze soms al een schop gekregen? Haar lijf voelt zwaar als lood. Met moeite gaat ze rechtop zitten, trekt het hemd omhoog en ziet de zwachtels. Vreemd, – dat ze die nu pas ontdekt. Bestudeert het witte gaasweefsel. Peutert aan de pleisters, trekt. Zelfs met enkel dons op de huid doet het pijn. Rukt hard en ontbloot. Een lelijke gele korst wordt zichtbaar. Ze krabt eraan, weg met dat gele gespuis. De randen raken los, in het midden heeft hij zich vastgezogen. Verdomde parasiet, – het leven uit haar zuigen! Met geweld trekt ze hem weg. Verteerd levensvocht welt op en dringt in het laken. De uitzuiger op haar andere dij krijgt een gelijksoortige behandeling. Nu is ze de belagers kwijt, nu kan ze vrij door het leven wandelen.
Ze gromt binnensmonds, sluipt met gebogen knieën over de vloer, schuift zachtjes de deur open en beweegt zich stapje voor stapje in de richting van de gangdeur. Uiterst behoedzaam, zo geluidloos mogelijk. Ze mag de bewakers niet wekken. Stopt vlak voor de deur, legt haar hand voorzichtig op de klink en drukt die naar beneden.
Dan springt de politiehond op haar rug en smijt haar tegen de grond. Haar arm wordt naar achteren gebogen, haar gezicht tegen de tegels geduwd. De boef is gepakt. Geleerd op school, correct uitgevoerd. Ze bonkt haar voorhoofd tegen de vloer, verdomme, verdomme. Loeit als een sirene, schreeuwt van teleurstelling en woede. Spuugt naar hem en scheldt hem de huid vol. Ze wordt de kamer in gedragen. Het voelt alsof iemand bovenop haar zit, ze hapt naar adem, valt stil.
De pijn in haar arm verdrijft de mist in haar hoofd. Plotseling beseft ze wat ze van plan was en voelt ze de vlammende pijn in haar dijen. Ze vreest dat ze haar verstand gaat verliezen en smeekt om hulp. Boort haar blik in de ogen van senior en smeekt. Een stille smeekbede, – een stille belofte. Hij is geen beginneling, mensen in nood heeft hij vaker ontmoet. Hij weet waar hun grenzen lopen. De laatste tijd heeft hij haar goed in de gaten gehouden. Hij heeft het spel achter de coulissen gezien en geweten dat er iets moest gebeuren. Zij was hem iets te snel af. Dat heeft hem een klap gegeven, een klap die het bloed sneller door zijn aders deed stromen. Begint hij zijn oordeelsvermogen te verliezen?
Hilke kreunt luid als ze haar arm beweegt. Hij snelt naar haar toe en voelt. Zweetpareltjes springen uit de poriën van zijn strakke neushuid, zijn handen glijden doelgericht over haar arm. Hij breekt een ongeschreven wet en wijst een collega terecht. Zegt dat het godverdomme niet nodig was haar te behandelen als een zwaargewicht. Of de arm gebroken is? Hij denkt van wel, – breuk of scheur. Dat betekent gips en ziekenhuis. Dat betekent dat al het wachten tevergeefs is geweest. Dat betekent nieuwe mensen en gebouwen, nieuwe kamers en nieuwe angst. En weer wachten.
Hilke smeekt opnieuw. Voert argumenten aan om de flat niet te hoeven verlaten. Volgens haar is haar arm niet gebroken, zo ja, dan verklaart ze schriftelijk dat ze vrijwillig afziet van een behandeling in het ziekenhuis.
Senior luistert met een scheve glimlach naar haar uiteenzetting. Spreekt haar tegen, bedenkt bezwaren waarvoor ze haar hersens moet inspannen, – ten slotte zien ze beiden in dat het gevaar voorlopig geweken is. Ze heeft weer vaste grond onder haar voeten.
Ze belt Finn en vraagt hem rode wijn en stokbrood mee te nemen. Dat betekent de vrouwelijke politiearts. Zonder risico is zo’n bezoekje niet, maar senior houdt zijn poot stijf. De arts komt even later. Met nieuwe zwachtels en de arm in een mitella als gevolg. Ze wordt naar bed gestuurd en gehoorzaamt zonder mokken. Gaat ervan uit dat ze veel te bepraten hebben en voelt totaal geen behoefte om luistervink te spelen.