5
We liepen achter Hawkins aan door een kleine gang die naar een kleine personeelskantine leidde. Aan de linkerkant bevond zich een kleine keuken, met kastjes, een aanrecht, een fornuis en een koelkast. Op de ene kant van de balie stonden een telefoon en een kleine televisie. Een koffieapparaat en een mandje met zakjes suiker en creamer stonden op de andere kant. Een ronde tafel en vier stoelen namen het grootste gedeelte van de rechterhelft van het vertrek in beslag.
Joe Hawkins sleepte al sinds Eisenhower president was met lijken en is het levende bewijs dat we worden gevormd door datgene wat we doen. Kadavermager, met donkere randen rond zijn ogen, borstelige wenkbrauwen en zwartgeverfd haar dat strak naar achteren was gekamd, is hij het archetype van de man die in een B-film onderzoek doet naar de doodsoorzaak.
Zonder ook maar zoiets als een flauwe glimlach op zijn gezicht liep Hawkins naar de tafel en priemde een vinger in de richting van de Charlotte Observer van dinsdag.
‘De krant van gisteren.’
Larabee en ik bogen ons naar voren om te lezen.
De katern met plaatselijk nieuws. Pagina vijf. Een kop over drie klommen. Eén foto.
demonen of gewoon gedumpt?
De politie stond voor een raadsel toen ze maandagavond na een telefoontje bij een huis op Greenleaf arriveerde. Tijdens restauratiewerkzaamheden was een loodgieter op aanzienlijk meer dan alleen verroeste buizen gestoten. Enkele uren later werden schedels, kookpotten en een heel assortiment vreemde voorwerpen uit de kelder van het huis omhoog gehaald en naar het mortuarium van de mcme en het forensisch lab van het cmpd overgebracht.
De bergingsoperatie stond onder leiding van forensisch antropoloog dr. Temperance Brennan en rechercheur Moordzaken Erskine Slidell. Op vragen of er ook menselijk resten waren gevonden, weigerde de politie commentaar te geven. De loodgieter, Arlo Welton, vertelde dat er, nadat hij een gat in een muur had geslagen, een geheimzinnige onderaardse ruimte zichtbaar werd. Welton beschreef een altaar en satanische attributen die, volgens hem, duidelijk op demonische rituelen wezen.
Duivelsaanbidding? Of een ondergrondse plek om lijken te dumpen? Het onderzoek duurt voort.
De foto was korrelig, genomen van een te grote afstand en met te weinig licht. Op de foto stonden Slidell en ik, staande naast de scheefhangende schommel op de veranda. Mijn haren hadden zich grotendeels losgemaakt uit het knotje dat ik droeg. Ik had mijn overall aan. Skinny haalde iets uit zijn oor. Geen van beiden leken we er klaar voor om in het televisieprogramma The View op te treden. Volgens de kleine lettertjes zou de foto door Allison Stallings gemaakt zijn.
‘Lief,’ zei Larabee.
‘Shit,’ zei ik.
‘Mooi kapsel.’
Mijn vinger vertelde Larabee wat ik van zijn humor vond.
Alsof het afgesproken werk was, ging de telefoon. Terwijl Hawkins opnam las ik het artikel nog een keer door en voelde ik de gebruikelijke irritatie. Hoewel ik een gretig consument van nieuws ben, zowel gedrukt als elektronisch, vind ik het vreselijk om journalisten bij me in het lab te hebben of ermee in het veld geconfronteerd te worden als ik aan het werk ben. Naar mijn mening gaan camera’s en microfoons niet samen met stoffelijke overschotten. Naar hun mening behoren noch het lab en noch de openbare ruimte mij toe, en heeft het publiek het recht alles te weten. We co-existeren naast elkaar in een toestand van geforceerde verzoening, en geven alleen maar aan de ander toe als het niet anders kan.
Allison Stallings. De naam kwam me niet bekend voor. Misschien een nieuweling bij de krant? Ik dacht dat ik iedereen kende die in de stad de werkzaamheden van de politie volgde.
‘Mevrouw Flowers wordt bedolven door telefoontjes van de pers.’ Hawkins hield de telefoonhoorn tegen zijn borst gedrukt. ‘Ze heeft tot nu toe steeds “geen commentaar” gezegd. Maar nu jij hier bent wil ze graag aanwijzingen.’
‘Laat ze maar zeggen dat ze dood kunnen vallen,’ zei ik.
‘“Geen commentaar” is prima,’ besliste Larabee.
Hawkins gaf de boodschap door. Luisterde. Opnieuw drukte hij de hoorn tegen zijn overhemd.
‘Ze zegt dat ze blijven aandringen.’
‘Mysterieus? Satanisch?’ De minachting dróóp van mijn stem. ‘Ze hopen vast op een gekookte baby voor het nieuws van vijf uur.’
‘Geen commentaar,’ herhaalde Larabee.
De rest van de dag hield ik me bezig met de voorwerpen die uit Greenleaf afkomstig waren.
Nadat ik de menselijke schedel had gefotografeerd, begon ik aan een gedetailleerde analyse, te beginnen met het gebit.
Helaas waren er nog maar tien van de oorspronkelijke zestien boventanden en -kiezen aanwezig. Niets sinisters. De tanden aan de voorkant van de arcade hebben één enkele wortel. Als het tandvlees verdwijnt, volgen de snijtanden en de hoektanden niet veel later.
Het ouder worden van het gebit 101. Het is geen wet van Meden en Perzen dat je een bepaalde tand of kies krijgt. Daar is niets nieuws aan. Iedereen weet dat zoogdieren twee stel tanden en kiezen krijgen, een melkgebit, en daarna een definitief. En dat elk stel arriveert als een gespecialiseerd team. Snijtanden, voorkiezen, hoektanden, kiezen. Maar de ontwikkeling van het gebit is aanzienlijk complexer dan simpelweg een voorstelling in twee aktes. Veel van de actie vindt achter de coulissen plaats.
Hier volgt het script. Om te beginnen verschijnt er diep in de kaak het begin van een kroon. Op dat ontluikende kroontje verschijnt een laagje glazuur, terwijl een wortel omhoog of naar beneden in de betreffende holte begint te groeien. De kroon komt aan de oppervlakte. De wortel wordt steeds langer, en loopt uiteindelijk uit in een punt. Met andere woorden, nadat de tand is doorgekomen, blijft de vorming ervan doorgaan totdat de wortel voltooid is. Tegelijkertijd spelen ook de andere tanden hun rol, afhankelijk van hun moment van opkomst.
Röntgenopnamen van schedels lieten een gedeeltelijk doorkomen van de derde kiezen en de gedeeltelijke voltooiing van de wortels van de tweede kiezen. Die combinatie, alsmede het samengroeien van de schedelnaad, wees op een leeftijd van ergens tussen de veertien en zeventien. Mijn intuïtie gaf de voorkeur aan de wat hogere leeftijd.
Een hertaxatie van de schedeldetails bracht geen verandering in mijn aanvankelijke indrukken betreffende geslacht en afkomst teweeg. Desondanks, als controle, mat ik ook zorgvuldig de afmetingen op en voerde die in mijn laptop in.
Fordisc 3.0 is een antropometrisch programma dat gebruikmaakt van een statistische procedure die discriminant function analysis of dfa wordt genoemd. dfa’s gaan uit van een vergelijking met referentiegroepen die zijn samengesteld op basis van bekende verwantschap, in dit geval schedels van individuen waarvan het ras en het geslacht goed zijn gedocumenteerd, en waarvan de afmetingen in de database zijn opgeslagen. ‘Onbekenden’, zoals de Greenleaf-schedel, worden vergeleken met de ‘bekenden’ in de referentiegroepen, en worden geëvalueerd met betrekking tot overeenkomsten en verschillen.
Voor het determineren van het geslacht bestaan een aantal referentiegroepen, waarvan elke groep is samengesteld uit bekende mannelijke en bekende vrouwelijke schedels met specifieke raciale of etnische achtergronden. Omdat nauw omsluitende jukbeenderen en een relatief lange schedel in dit geval een Aziatische en Indiaans-Amerikaanse afkomst uitsloten, zette ik een vergelijking in gang waarbij ik gebruikmaakte van gegevens van Indo-Europese en negroïde schedels.
Ik werd niet met een verrassing geconfronteerd. Of ik nou naar zwart of blank keek, de Greenleaf-schedel bleef ingedeeld worden bij de meisjes.
De evaluatie van het ras ligt aanzienlijk lastiger. Net als bij het vaststellen van het geslacht, zijn de potentiële referentiegroepen samengesteld uit beide seksen van gegeven zwarten, blanken, indianen en Japanners, en uit Guatemalteekse, Zuid-Amerikaanse, Chinese en Vietnamese mannen. Dat is allemaal in de Fordisc-database te vinden.
Ik liet een wederkerige vergelijking tussen zwarte en blanke vrouwen uitvoeren.
Mijn onbekende liet zich indelen bij de eersten. Maar dan ook maar net.
Ik raadpleegde de verklarende statistieken.
Een posterior probability – a posteriori waarschijnlijkheid – of PP, geeft de waarschijnlijkheid waarmee iemand deel uitmaakt van een groep, gebaseerd op zijn relatieve nabijheid tot alle groepen. De belangrijkste aannames zijn dat de variatie ruwweg hetzelfde is binnen groepen; dat gemiddelde waarden verschillen tussen groepen; en dat de onbekende in feite behoort tot een van de referentiegroepen die je hanteert. Dat laatste is niet noodzakelijkerwijs het geval. Een dfa zal elke groep afmetingen rubriceren, zelfs als je onbekende een chimpansee of een hyena is.
Een typicality probability – typerende waarschijnlijkheid – of TP, is een betere indicator tot welke feitelijke groep iets behoort. De TP suggereert de aannemelijkheid dat een onbekende wel eens tot een specifieke groep zou kunnen behoren, gebaseerd op de gemiddelde variabiliteit van alle groepen die bij de analyse betrokken zijn. Een TP evalueert absolute ruimtes, geen relatieve ruimtes, zoals bij een PP het geval is.
Bekijk het eens op deze manier. Als je een van je onbekenden in een van de referentiegroepen van het programma wilt passen, vertelt een PP je welke de beste keus is. Een TP geeft aan of die keus realistisch is.
De PP op mijn scherm zei dat voor mijn onbekende een zwarte afkomst waarschijnlijker was dan een blanke. De TP suggereerde dat haar hoofd niet op dezelfde manier in elkaar zat als die van de zwarte dames in de databank.
Ik mat opnieuw en rekende opnieuw.
Zelfde resultaat.
De cijfers wijzen de ene kant uit en de globale, op deductie gebaseerde beoordeling de andere? Niet ongewoon. Ik hou me vast aan m’n ervaring. En aangezien genen zich niets aantrekken van statistieken, wist ik dat de mogelijkheid van gemengde afkomst bestond.
Ik sloeg het dekvel opzij en vulde de vakjes van het casusformulier in.
Geslacht: Vrouwelijk.
Afkomst: Negroïde. (Mogelijke blanke vermenging.)
Leeftijd: Veertien tot zeventien jaar.
Jezus. Nog maar een kind.
Terwijl ik in de lege oogkassen staarde probeerde ik te visualiseren wie deze jonge vrouw geweest zou kunnen zijn. Haar dood veroorzaakte een triest gevoel bij me. Mijn hersenen waren in staat om een grof beeld van haar te vormen, gebaseerd op de zwarte meisjes die ik om me heen zag. Katy’s vriendinnen. Mijn studenten. De kinderen die in het park aan de overkant van College Street rondhingen. Ik zag donkere haar en dito ogen voor me, een chocoladekleurige huid. Maar wat had ze gevoeld? Gedacht? Welke uitdrukking had er op haar gezicht gelegen als ze ’s avonds in slaap was gevallen, en als ze ’s ochtends wakker was geworden?
Veertien tot zeventien. Half vrouw half kind. Had ze van lezen gehouden? Reed ze op een fiets rond? Of op een Harley? Had ze in het winkelcentrum rondgehangen? Had ze een vast vriendje? Wie miste haar?
Hadden er in haar wereld overdekte winkelcentra bestaan? Wanneer was ze gestorven? Waar?
Doe wat je moet doen, Brennan. Probeer erachter te komen wie ze was. Wat er met haar is gebeurd.
Ik zette de sentimentele mijmeringen van me af en concentreerde me op de wetenschap.
In de volgende vakjes op het formulier moesten de pmi en de mod worden ingevuld. Postmortem interval, oftewel het waarschijnlijke tijdstip waarop de dood was ingetreden, en Manner of death, de doodsoorzaak.
Met droge beenderen, uitgeloogd en waarop geen organische component meer te vinden is, is het vaststellen van het tijdstip van de dood vaak nog lastiger dan het bepalen van het ras.
Behoedzaam tilde ik de schedel op, die in mijn handpalm rustte, en probeerde te bepalen hoe zwaar hij was. Het been zag er stevig uit, en zo voelde het ook aan, niet poreus of gedegenereerd, zoals je ze bij oude stoffelijke resten op het kerkhof of op een archeologische vindplaats wel aantreft. Alle zichtbare oppervlakken waren gevlekt in een uniforme theebruine tint.
Ik ging op zoek naar culturele veranderingen, zoals de vulling van een tand, het aan elkaar groeien van de schedel, een afgeplat achterhoofd of chirurgische boorgaten. Helemaal niets.
Ik keek naar tekenen die wezen op een teraardebestelling in een kist. Op de schedel was geen spoor te vinden van zaken die door een begrafenisondernemer werden gebruikt, zoals vloeibare was, trocarts of oogkapjes. Geen draad of stukjes stof. Er was ook geen gebalsemd weefsel. Geen schilfers van het compact been. Geen hoofd- of schaamhaar.
Ik scheen met een kleine zaklantaarn door het foranum magnum, het grote gat waardoorheen het ruggenmerg met de hersenen in verbinding staat. Afgezien van wat aarde dat eraan vastgeplakt zat was de binnenkant van de schedel leeg.
Gebruikmakend van een tandartsenhaakje, schraapte ik langs de binnenkant van het cranium. Op het brancardonderstel vormde zich een klein hoopje materiaal. Hoewel iets glimmender, zag het materiaal er min of meer eender uit als dat in de kookpot. Het leverde één pissebed op, één pop en geen plantaardige insluitsels.
Nog steeds met behulp van het haakje tikte ik de schedel op z’n kant en onderzocht de neus- en ooropeningen. Nog meer aarde daalde op het hoopje neer.
Het uit de schedel afkomstige schraapsel, het insect en de pop schoof ik in een ziplock, zo’n plastic zakje met druksluiting, en ik noteerde vervolgens het ID-nummer van de mcme, de datum en mijn naam aan de buitenkant op het plastic. Misschien zou dit monster nooit worden onderzocht, maar het was verstandig om met de mogelijkheid rekening te houden.
Gebruikmakend van een scalpel haalde ik wat schilfers van het kaarsvet dat de buitenrand van de kruin bedekte en borg die op in een andere ziplock. Afgeschraapte resten van de ‘bloedvlek’ gingen in een volgende.
Toen richtte ik mijn aandacht weer op de röntgenopnames. Langzaam werkte ik me door de foto’s die Hawkins voor me had gemaakt: opnames van voren, van beide zijkanten, van achteren, van boven en van onderen.
De schedel vertoonde geen tekenen van trauma of aandoeningen. Geen metaalsporen die zouden kunnen wijzen op een schotwond. Geen breuken, geen door kogels veroorzaakte intrede- of uittredegaten, geen door een scherp voorwerp toegebrachte beschadigingen. Geen verwondingen, onvolkomenheden of aangeboren afwijkingen. Geen restauraties, implantaten of aanwijzingen van cosmetische of plastische chirurgie. Geen enkele aanwijzing met betrekking tot de gebitstechnische of medische geschiedenis van het meisje. Geen enkele aanwijzing met betrekking tot de doodsoorzaak.
Gefrustreerd onderzocht ik opnieuw de schedel en de röntgenfoto’s, maar nu onder het vergrootglas.
Niets. Het cranium was opvallend onopvallend.
Enigszins ontmoedigd liep ik in mijn hoofd het lijstje na met methodes om met droog gebeente tot een pmi-inschatting te komen. Ultraviolette fluorescentie, verkleuringsproef met indophenol en Nijl-blauw, supersonische geleiding, histologische of radiografische structuuranalyse, stikstof- of aminozuur inhoudevaluatie, kunstmatige C14-proeven, het berekenen van vettransgressie-, carbonaat- of serologische proteïneniveaus, benzidine of niet-menselijke serumreactie.
Hoewel ik de pissebed en de pop naar de entomoloog zou sturen, betwijfelde ik of die iets nuttigs zouden opleveren. Die hadden wellicht al in de aarde gezeten, om lang nadat het meisje was overleden in de schedel terecht te komen.
Die Bomb C14 was een mogelijkheid. Uit de proeven zou naar voren kunnen komen of de dood, ruwweg, voor of na 1963 had plaatsgevonden, de einddatum voor het atmosferisch testen van thermonucleaire instrumenten. Maar afgaand op de kwaliteit van het bot betwijfelde ik of de pmi groter dan vijftig jaar kon zijn. Bovendien, gezien de beperkte financiële middelen waarover we beschikten, zou Larabee nooit in staat zijn de fondsen voor C14-tests op te hoesten.
Ik pakte een Strykerzaag, zette hem aan en verwijderde een klein vierkant stukje bot uit het rechter wandbeen en stopte dat in een ziplock. Daarna haalde ik een rechter tweede kies uit de kaak en deed die ook in een plastic zakje. Ook al konden we ons geen C14-tests veroorloven, misschien hadden we deze specimens nodig voor het bepalen van de dna-sequentie.
Nadat ik al het materiaal had ingepakt en van labeltjes had voorzien, vulde ik de nog blanco vakjes op het casusformulier in.
pmi: Vijf tot vijftig jaar.
mod: Onbekend.
Ik zag Slidells gezicht al voor me terwijl ik dat aan hem meldde. Ik zag niet bepaald uit naar dat gesprek.
Ontmoedigd richtte ik mijn aandacht op de niet-menselijke resten.
Inderdaad. De geit en de kip.
Op beide schedels zaten nog restjes uitgedroogd vlees. In de schedelruimte en het gehoorkanaal van de geit vond ik een paar larven en poppen.
Ik had dinsdag al monsters genomen van de kip, en wist dat het een bijna onuitputtelijke bron zou vormen. Volwassen vliegen. Larven. In het kadaver hadden zelfs een paar kevers en enkele zeer grote kakkerlakken gezeten. Ik zat te wachten op nieuws van de entomoloog, maar ik twijfelde er niet aan dat het kippetje de afgelopen paar maanden haar verdiende loon had gekregen.
Ik richtte mijn aandacht op de grote kookpot.
Eerst nam ik foto’s. Daarna zette ik een roestvrijstalen teil in de gootsteen, zette er een zeef overheen, deed een masker voor en ging de kookpot met een troffel te lijf. De aarde viel met een zachte plof door het gaas. Om me heen steeg een gronderige geur op.
Een schep. Drie. Vijf. Een paar kiezelstenen, lege slakkenhuisjes en onderdelen van insecten bleven op de zeef liggen.
Bij de twaalfde keer scheppen voelde ik weerstand. Ik liet de troffel voor wat hij was en groef met mijn hand verder. Enkele seconden later had ik een verschrompelde massa bevrijd met een diameter van een centimeter of vijf.
Ik legde de vondst op het brancardonderstel en onderzocht het geheel met mijn vingers.
De massa leek weliswaar gekrompen, maar voelde sponsachtig aan.
Bezorgdheid begon aan mijn hersenen te knagen. Datgene wat ik onderhanden had was iets organisch.
Terwijl ik voorzichtig de aarde ervan afveegde, werden er wat meer details zichtbaar. Hersenwindingen. Plooien.
Herkenning.
Ik zat met mijn vingers in een brok gemummificeerde grijze massa te peuren.
Mijn eigen zenuwcellen kwamen vlammend en al met een naam omhoog.
Mark Kilroy.
Ik onderdrukte die gedachte weer.
Het menselijke brein heeft een inhoud van ongeveer 1400 kubieke centimeter. Dit ding mat daar slechts een fractie van.
Geit? Kip?
Een plotselinge weerzinwekkende gedachte. Zou het een kwab van de grote hersenen van een mens kunnen zijn?
Dat was een vraag voor Larabee.
Nadat ik mijn vondst had ingepakt en van een label had voorzien, ging ik door met het onderzoeken van de aarde uit de pot.
En deed mijn volgende ijzingwekkende ontdekking.