11

 

Ze bleven zo’n drie dagen in het dorp en gingen iedere dag naar Hannelore. Ze wandelden met haar in de buurt, meestal in de weide achter het huis. Veel zomerbloemen waren gemaaid of uitgebloeid. Alleen de alpenroosjes kleurden de hogergelegen hellingen nog. Andreas ging ook mee op die wandelingen, evenals natuurlijk Sergio en de hond. Ludwig bleef thuis.

‘Ik begrijp niet dat hij niet snel zijn moeder bezoekt,’ zei Anna een keer.

‘O, hij gaat wel. Waarschijnlijk denkt hij dat hij alle tijd heeft,’ antwoordde Hannelore.

Door die wandelingen was ze toch veel samen met de twee mensen en ze kwam veel over het dorp te weten waar ze enkele jaren terug nog woonde.

Ze hoorde dat Kitty verliefd was en volgend jaar zou gaan trouwen. ‘Ik moest je vragen of je ook komt op haar trouwdag,’ zei Anna.

‘Dat zou ik graag doen. Ik durf dit huis echter nauwelijks achterlaten en mijn vader zeker niet. Ludwig zal vast niet meegaan. Hij dreigt soms dat hij mijn vader zal laten opnemen.’

‘Misschien is tegen die tijd alles veranderd,’ zei Anna zonder veel hoop.

‘Ik wil niet dat jullie je zoveel zorgen maken,’ zei Hannelore.

Later kwam mevrouw Verdonck ter sprake en Hannelore vroeg of ze haar toch vooral de groeten wilden doen. ‘Ze was goed voor me en ik heb veel van haar geleerd. Ik denk niet dat ze er enig idee van had wat Ludwig in de oorlog heeft uitgespookt.’

‘Ze zal toch wel hebben geweten dat hij niet geschikt was om te trouwen. Zoiets weet je als moeder,’ meende Anna.

‘Het is misschien nooit in haar opgekomen,’ antwoordde Hannelore. Dat zou Anna zich nog kunnen voorstellen. Wie dacht er onmiddellijk aan zoiets, als een kind van je wat laat was met trouwen? Anna wist niet veel van het onderwerp af, maar dat het niet met medicijnen genezen kon worden, daarvan was ze wel op de hoogte. Maar als je dan zo was als Ludwig, waarom was hij dan met Hanna getrouwd? Ze nam zich voor mevrouw Verdonck hierover te polsen. Als ze durfde. Want hier leek dat gemakkelijk, maar als ze tegenover haar stond was alles anders.

 

‘Ik weet niet of dat wel zo verstandig is,’ zei Kees, toen ze weer thuis waren en Anna hem over haar voornemen vertelde. ‘Dat mens is ernstig ziek, waarom haar nu nog met zoiets verontrusten?’

‘En Hanna dan? Zij wordt gewoon opgeofferd.’

‘Ik heb de indruk gekregen dat Hanna wel voor zichzelf kan zorgen,’ zei Kees bedachtzaam. Anna zei er niets meer over. Kees bezag de zaken allemaal wat nuchterder. Maar zij dacht aan Hanna, daar wonend met haar zoon en haar vader, min of meer als een gevangene van Ludwig. Ze hadden in elk geval afgesproken vaker iets te laten horen, waarbij Hanna had gezegd dat ze voortaan zelf de post zou versturen en opvangen. Meer had ze niet hoeven zeggen. Anna had heel goed begrepen dat er door Ludwigs toedoen weleens brieven waren verdwenen.

Toch bracht ze enkele dagen later mevrouw Verdonck een bezoek. Deze lag op een ligstoel in de serre. Ze had het zicht op de tuin, die langzaam alle kleuren van de herfst vertoonde. Anna schrok van haar uiterlijk. Ze was sterk vermagerd en de huid van haar gezicht leek vreemd strakgetrokken.

‘Hoe maakt u het?’ vroeg Anna beleefd.

‘Wat denk je?’ was het koele antwoord.

Natuurlijk zag Anna wel dat het niet goed ging. Maar de vraag ‘Hoe maakt u het?, werd nu eenmaal altijd gesteld. Ze besloot maar snel over iets anders te beginnen. ‘Ik ben bij Hannelore geweest,’ zei ze dus maar.

‘Daar heb ik van gehoord. Ja, hier blijft niets verborgen. Ik hoopte al dat je zou komen. Ik hoor zo weinig van die twee.’

Ze belde het meisje om thee en Anna vroeg zich af wat ze nu wel en niet moest zeggen.

‘U weet dat ze in het huis van haar ouders wonen, neem ik aan.’

‘Daar heeft Ludwig mij over verteld. Maar dat is toch geen woning voor Ludwig. Zo’n simpel huisje in de bergen.’

‘Ik denk dat Ludwig tevreden moet zijn met wat hij heeft,’ zei Anna strak. ‘U zult wel weten dat Ludwig in de oorlog... nee, laat ik u hiermee niet vermoeien.’

‘Ik kan niet vermoeider worden dan ik al ben, hoor.’

Anna besloot dan toch maar open kaart te spelen. Ze vertelde dat er door Ludwigs verraad een aantal mensen waren opgepakt.

‘Daar weet ik niets van. Hij doet zich altijd zo mooi voor,’ fluisterde zijn moeder.

‘We hadden nooit op een huwelijk moeten aandringen,’ zei Anna. ‘Want dat is niet het enige en dat weet u vast wel.’

‘Ben je hier gekomen om mijn zoon van allerlei dingen te beschuldigen?’ vroeg de ander.

Anna zag dat ze beefde en voelde zich schuldig. ‘Het was beter geweest u in onwetendheid te laten. Maar ik denk ook aan Hanna. U moet toch hebben geweten dat uw zoon niet geschikt is voor een huwelijk.’

De vrouw liet zich wat achterover in de ligstoel zakken en sloot de ogen.

‘Ik heb lang gehoopt dat het over zou gaan. Dat juist een huwelijk hem zou kunnen redden,’ fluisterde ze.

Anna zei niets. Hoe kon deze vrouw, die zo ontwikkeld was, zo naïef zijn.

‘Kwam je hierheen om me dit te vertellen?’ vroeg mevrouw Verdonck nu.

‘Ik wilde u om raad vragen. Hanna is ongelukkig. En hij natuurlijk ook,’ voegde ze eraan toe, hoewel aan haar toon te horen was dat het laatste haar minder kon schelen.

‘Hanna wil scheiden, maar hij wil per se dit zogenaamde huwelijk voortzetten. Het huis is natuurlijk van Hanna’s vader, maar zodra Ludwig kans ziet zal hij het huis verkopen en Andreas in een inrichting laten opbergen. Dat zijn allemaal dreigementen waarmee hij Hanna bestookt. Het spijt me, mijn zorg gaat toch naar haar uit en naar haar zoon, die doodsbang is voor Ludwig.’

Anna zweeg. Misschien was ze te ver gegaan. Ludwig was de enige zoon van deze ernstig zieke vrouw. Had ze moeten zwijgen? Terwijl ze met eigen ogen had gezien hoe twee levens werden verwoest en dan telde ze Andreas nog niet eens mee.

‘Wat denk je dat ik hieraan doen kan?’ vroeg mevrouw Verdonck nu duidelijk vermoeid.

‘Ik heb hem gezegd dat u ziek bent,’ zei Anna.

‘Dat had je niet moeten doen. Inderdaad, er is een kans dat hij een keer komt. Vooral om te weten hoeveel zijn erfenis zal opleveren.’ Het klonk verbitterd. ‘Ja, ik ken hem heus wel, Anna. Ik geef toe dat ik niet alles wist. Ik heb een fout gemaakt door te denken dat een huwelijk met Hanna hem kon redden. Dat hij mogelijk zou gaan houden van het meisje en haar kind. Terwijl ik wist dat Ludwig van niemand kan houden behalve van zichzelf. Wat kan ik doen, Anna? Met hem praten? Dat zal niet helpen, vrees ik. Ik zal wel de notaris laten komen en een bedrag laten vastzetten op Hanna en haar kind. Dat ben ik haar wel verschuldigd. Ga nu maar Anna. Ik ben erg moe.’

‘Het spijt me dat ik geen beter nieuws kan brengen,’ zei deze zacht.

‘Ik waardeer het dat je bent gekomen,’ zei de ander rustig.

Ze blijft altijd een dame, dacht Anna. Ze had haar tenslotte ook de deur kunnen wijzen, omdat ze met een dergelijke negatieve boodschap kwam. Aan de andere kant, ze had Hanna opgeofferd. Het was terecht dat ze zich daar schuldig over voelde.

 

Een week nadat Anna en Kees waren vertrokken, kwam Ludwig met de mededeling dat ze die avond uit zouden gaan. Ze moesten halverwege de middag al vertrekken, het was zo’n anderhalf uur rijden en hij wilde eerst ergens een hapje eten. Ludwig had zelf aan mevrouw Hansen gevraagd of ze wilde oppassen. Deze had toegestemd onder voorwaarde dat Ludwig haar ’s avonds thuisbracht. ‘Laat je man ook komen, dat is gezelliger voor je. Aan Andreas heb je ook niet veel aanspraak,’ stelde Ludwig voor.

‘Ik kan prima met Andreas overweg. Maar goed, misschien vraag ik het hem wel. Het is voor Andreas ook gezelliger.’

Hannelore aarzelde wat ze zou aantrekken. Ludwig wilde nog steeds niet zeggen waar ze heen gingen. Ze hield het maar op een wijde zwarte rok met een kleurige rand en een crèmekleurige blouse, die mooi stond bij haar donkere uiterlijk. Ze voelde zich niet echt ontspannen, ook niet toen ze eenmaal onderweg waren. Ze hadden elkaar niets te zeggen. Eenmaal in de stad reed Ludwig regelrecht naar een chic restaurant, waar het eten inderdaad uitstekend was. Dat was iets wat je wel aan Ludwig kon overlaten.

‘We hebben dit nooit eerder gedaan,’ zei Hannelore.

‘Nee. Bevalt het?’

Ze maakte een geluid dat zowel ja als nee kon betekenen. Ze kon hem moeilijk zeggen dat ze liever met Gunther enkele broodjes at in een berghut. Als dit een soort verzoening moest voorstellen, of het begin van een ander leven, dan wilde zij daar niet aan meewerken. Ze kwam er echter al snel achter dat Ludwig niet ineens veranderd was in een aardige attente echtgenoot.

Toen ze het kleine theater binnengingen en Ludwig plaatsen bleek te hebben op de op een na voorste rij had ze nog niets in de gaten. Dat gebeurde pas toen ze het programma inzag en ze de naam van het stuk herkende. En de naam van één van de spelers. Ze was al half opgestaan van haar stoel toen hij haar bij de pols greep. ‘Blijf zitten. Enkele jaren terug heb je dit stuk meermalen gezien. Je kunt het nog wel een keer uitzitten.’

‘Wat heeft dit voor zin?’ vroeg ze woedend.

‘Ik heb enkele foto’s van Sergio bij me. Wordt het niet eens tijd dat die vent zijn zoon leert kennen?’

‘Ik denk niet dat hij daar prijs op stelt.’

Ze bleef nu echter roerloos zitten. Ze zou zich niet laten kennen. Een ontmoeting met Gerald deed haar niets, dat wist ze wel zeker. Als Ludwig haar wilde vernederen dan zou hem dat niet lukken. Ze keek emotieloos naar het stuk. Gerald speelde nog dezelfde rol als enkele jaren geleden en ze verbaasde zich erover dat ze toen zo halsoverkop verliefd was geworden. Ze had toen alleen maar hém gezien. Het idee dat ze met hem de nacht had doorgebracht, met Sergio als resultaat, was ongelooflijk. Ze was dol op haar zoon, maar wat eraan vooraf was gegaan zou ze toch maar liever vergeten.

In de pauze haalde Ludwig iets te drinken. Hannelore bleef zitten, dacht aan die andere keer. Toen had Gerald voor haar gezorgd.

Ze zag dat hij bij enkele jonge vrouwen zat, die hem aanstaarden of alles wat hij zei gesmolten goud was. Zijzelf keek nu wel door die opgelegde charme heen. Ze was echter woedend op Ludwig dat hij haar hierheen had meegenomen. Als dit zijn idee was van gezellig uitgaan dan was het gelijk de laatste keer. Toen het stuk was afgelopen, hield Ludwig haar bij de arm vast.

‘We gaan hem even begroeten,’ zei hij.

Hannelore had te veel trots om hem te smeken dat niet te doen. ‘Je hoeft me niet vast te houden,’ zei ze vinnig. Er lag een triomfantelijk trekje om zijn mond toen hij vlak bij Gerald stilstond.

‘Ik dacht dat je het wel aardig zou vinden om haar nog eens te zien,’ zei hij tegen de stomverbaasde Gerald. Deze liet zich echter niet uit het veld slaan. ‘Nee maar, Hannelore, hoe is het met jou? Ik heb zo vaak aan je gedacht.’

‘Zij noodgedwongen de eerste maanden na je vertrek ook,’ zei Ludwig, die duidelijk de touwtjes in handen wilde houden. ‘Hier is een foto van je nageslacht.’ Hij duwde Gerald het portretje van Sergio onder de neus.

‘Wel wel, wat een prachtig kind. Hoe is het mogelijk. Hannelore, ik ben blij te zien dat het goed met je gaat.’

‘Dat is niet dankzij jou,’ kwam Ludwig er weer tussendoor.

‘Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het ook niet dankzij jou is,’ zei Gerald fijntjes.

Zijn blik gleed als keurend over Ludwig heen en Hannelore wist ineens zeker: hij wist dat Ludwig anders was. Ze had weleens gehoord dat dit onder kunstenaars en acteurs best vaak voorkwam. Gerald zwaaide naar iemand en zei: ‘Ik moet ervandoor. We hebben een leuke tijd gehad, Hannelore. Maar we waren te jong. Zorg goed voor mijn zoon.’

Een brede grijns en hij was weg. Hannelore stond even versteld van zoveel oppervlakkigheid.

‘Laten we gaan,’ zei Ludwig. Ze merkte dat hij kwaad was. Hij had er natuurlijk niet op gerekend dat Gerald een en ander zo luchtig op zou vatten. Toen ze in de auto zaten zei ze: ‘Dat was niet zo’n goed idee, wel?’

‘Dat jij ooit iets begon met zo’n vlerk,’ zei hij tussen zijn tanden.

‘En dat ik er ook nog niets van geleerd heb,’ zei ze op dezelfde toon.

Hij wierp haar een woedende blik toe, maar zweeg verder. Ze wist echter dat zijn woede voortwoekerde en later tot uitbarsting zou komen. Daar was maar een kleinigheid voor nodig.

Het kostte hem duidelijk moeite om Frau Hansen en haar man op een vriendelijke manier uit te laten. Hannelore wierp een snelle blik op haar vader, die nog in zijn kamerjas bij de tafel zat. Ook hij voelde dat er dreiging in de lucht hing.

‘Je was nu nog met hem aan het flirten,’ zei Ludwig toen hij binnenkwam.

‘Het is niet eens in mij opgekomen,’ zei ze naar waarheid. ‘Ik vraag me af waarom je deze ontmoeting doordreef. Gerald noch ik hadden daar behoefte aan.’

‘Het is niet eens in je opgekomen hem om een financiële bijdrage voor zijn zoon te vragen,’ zei hij tot haar verbazing.

‘Zeker niet. Ik wil in geen enkel opzicht afhankelijk van hem zijn. Sergio is mijn kind.’

Ze keek hem nu aan. ‘Ludwig, waar ben je mee bezig? Wat wil je nu eigenlijk. Wil je mij dwingen om met jou getrouwd te blijven?’

‘Ik weiger te scheiden.’

‘Dan zal ik zelf stappen ondernemen om te zien wat er mogelijk is.’

‘Je bedoelt dat je ook zonder scheiding bij Gunther zou gaan wonen?’

‘Misschien wel.’

De klap kwam zo onverwacht dat ze haar evenwicht verloor en languit op de grond viel, waarop Herta luid begon te blaffen. Ludwig greep de hond bij de halsband, smeet hem de gang in en deed de deur dicht. Dit maakte Hannelore echt bang. Als de hond in de buurt was had ze zich altijd redelijk veilig gevoeld. Ze krabbelde overeind, zover mogelijk uit Ludwigs buurt. Hij kwam echter weer op haar toe, zijn hand opgeheven. ‘Ik heb er zo genoeg van,’ tierde hij. ‘Ik heb je gered van een armzalig leven als ongehuwde moeder en dit is mijn dank. Op alle mogelijke manieren probeer je mij dwars te zitten.’ Hij greep haar bij de schouder en schudde haar wild heen en weer. ‘Jij brengt mij alleen maar ongeluk. Ik had je toen moeten laten verzuipen.’

Hannelore kromp ineen voor de onbeheerste woede in zijn ogen. Zijn vingers knepen in haar schouder. ‘Je doet me pijn,’ zei ze.

‘O ja? En wat zou dat? Door jou is mijn hele leven een puinhoop. Ik pik het niet langer. Daarom ga ik terug naar die Gerald en zeg dat hij zijn zoon kan krijgen.’

‘Wat? Ben je gek geworden?’

Ze kreeg een mep tegen de zijkant van haar hoofd die haar deed duizelen. In de gang sprong Herta blaffend tegen de deur. En toen zag ze hem, eerst vanuit haar ooghoek. Op zijn sloffen sloop hij geruisloos achter Ludwig.

‘Papa,’ ontsnapte haar. Ze zag de vaas pas toen deze door de lucht naar het hoofd van Ludwig zwiepte. Hij kwam met een flinke kracht neer. Dat bracht Ludwig op de knieën. Er kwam een straaltje bloed uit zijn oor. Weer kwam de vaas omhoog, maar Hannelore kon de volgende klap tegenhouden door aan haar vaders arm te gaan hangen. ‘O, papa, je had hem kunnen doden,’ zei ze zacht.

Haar vader knikte, maar hij ging gedwee terug naar zijn stoel. Ze keek naar Ludwig, die wankelend overeind kwam. ‘Hij probeerde mij te vermoorden,’ zei hij langzaam.

‘Hij verdedigde mij.’

‘Wat de reden ook was, met een dergelijk persoon is het gevaarlijk in één huis te leven. Je zult wel begrijpen wat de consequenties hiervan zijn.’ Hij sprak langzaam of hij kiezels tussen zijn tanden had. Met een hand hield hij zich vast aan een stoelleuning. ‘Ik zal je morgen meedelen wat ik besloten heb,’ zei hij nog. Toen verliet hij het vertrek en ze hoorde hem moeizaam de trap opgaan. Hij had natuurlijk pijn, of was duizelig. Misschien had hij wel een hersenschudding.

‘Wij gaan ook naar bed, papa,’ zei ze. Haar vader had haar verdedigd. Hij wist aan wiens kant hij stond. Maar Ludwig had nu nog meer reden om hem te laten opnemen. Hoe kon ze hem tegenhouden?

Ze sliep die nacht nauwelijks. Ze overwoog allerlei mogelijkheden, maar ze wist dat ze niet kon vertrekken en haar vader hier achterlaten. En waar kon ze heen waar Andreas ook welkom was? Gunther zou waarschijnlijk geen bezwaar hebben om hen beiden onderdak te geven. Maar hoe kon ze haar ouderlijk huis aan Ludwig laten?

De volgende morgen was Ludwig later dan gewoonlijk. Hij bracht een koffer mee naar beneden en even flitste de hoop door haar heen dat hij misschien weg zou gaan.

‘Maak je niet blij. Ik ga mijn moeder opzoeken. Als ik terugkom, gaat Andreas naar een tehuis. Ik zal hem onder curatele laten stellen. Dit huis kan dan mijn eigendom worden.’

‘Dit huis is van mij,’ zei Hannelore heftig.

‘Jij bent nog minderjarig. En door ons huwelijk is alles wat van jou is, ook van mij.’

Ze zei niets meer. Zo langzamerhand kwam ze tot de conclusie dat de enige mogelijkheid was te vertrekken en het huis aan Ludwig te laten. Het was maar een huis. Maar Andreas dan? Hij voelde zich hier thuis. Hij zou volkomen de kluts kwijtraken als hij moest verhuizen.

Ludwig vertrok halverwege de morgen. Ze vroeg zich af of hij nog last had van de klap op zijn hoofd. Dat moest haast wel. Maar ze durfde er niet naar te vragen.

In elk geval zou ze nu weer enkele dagen vrij zijn. Vrij om naar Gunther te gaan. Ze besloot om Andreas mee te nemen. Ze wilde niet opnieuw Frau Hansen lastig vallen. Ze vertelde haar vader dat ze naar het dorp gingen. Ze moest enkele boodschappen doen en ze wilde enkele mensen spreken. ‘Gunther. Die ander is er nu niet,’ zei haar vader prompt.

Hannelore kreeg een kleur. Het was natuurlijk niet juist wat ze deed. Haar vader voelde nog heel goed aan dat er iets niet klopte. ‘Jij wilt toch ook wel een paar mensen zien,’ probeerde ze.

‘Ik heb te veel mensen gezien in mijn leven.' En geruststellend: ‘Ik ga wel mee.’

 

Soms vroeg Hannelore zich af of haar vader echt zo in de war was als hij deed voorkomen, of dat hij soms maar deed alsof. Het was natuurlijk ook een manier om zich af te sluiten voor mensen als het zo gelegen kwam. Toch dacht ze niet dat Andreas zoiets zou doen.

Het was niet allemaal gespeeld. Maar hij begreep meer dan hij liet merken. Of hij echter wist dat zij zijn dochter was, betwijfelde ze. Hij had haar nog nooit bij de naam genoemd.

Die middag verlieten ze het huis en begonnen aan de afdaling naar het dorp. Sergio zat in de wandelwagen, hij kon niet het hele stuk lopen. Andreas liep naast haar aan de binnenkant van het pad. Met iets van weemoed herinnerde ze zich dat zijzelf daar als kind ook had gelopen. Aan de veilige kant. Dergelijke gedachten gaven haar het gevoel dat haar vader weer een beetje kind was geworden. Herta sprong vrolijk om hen heen, blafte soms van louter vreugde tegen een struik. Hij werd te weinig uitgelaten, dacht Hannelore. Ludwig verwaarloosde de hond en zijzelf durfde nooit lang weg te blijven als haar vader en Sergio thuisbleven.

In het dorp liep ze eerst naar de werkplaats van Hans Mooser.

‘Nee maar. Drie man sterk. Gunther is hogerop. Hij heeft de vergunning binnen voor een skischool. Voor de winter wil hij een en ander in orde hebben. Hij wil daar ook een winkel opzetten, maar dat zal voor het seizoen niet meer klaarkomen.’

‘Gaat hij daar ook wonen?’ vroeg Hannelore.

‘Voorlopig woont hij nog bij ons. Ik zal Maria waarschuwen. Kom binnen, jij ook Andreas. Waar is de tijd gebleven dat jij en ik bergtochten maakten.’ Hans praatte maar door, terwijl Andreas af en toe iets mompelde. Even later had Maria de koffie klaar. Sergio kreeg enkele autootjes om mee te spelen. Toen Gunthers vader Andreas naar het schaakbord zag kijken, vroeg hij: ‘Wil je schaken? Zullen we eens kijken of ons dat nog lukt?’

Hannelore zag haar vaders ogen oplichten en opeens schoten haar de tranen in de ogen.

‘Ludwig wil vader wegbrengen,’ zei ze, Maria naar de keuken volgend.

‘Wegbrengen? Hoezo? Waarheen? Is hij nog niet gestopt met zijn kwalijke praktijken? Hij kan nu geen mensen meer laten oppakken. De arme man heeft nooit iets verkeerds gedaan. Het is vreemd, maar sommige mensen nemen nooit afscheid van hun schurkenstreken, ook niet als de omstandigheden zijn veranderd. Wegbrengen, stel je voor. Andreas hoort hier, evenals wij. Kun je die man van je niet eens voorstellen het vreemdelingenlegioen in te gaan?’

Toen ze Hannelores gezicht zag, zuchtte ze. ‘Ik weet dat hij je man is, maar...’

‘Het geeft niet, Maria. Hij is niet echt mijn man. Maar we zijn toch tot elkaar veroordeeld. Misschien zou ik gewoon vertrekken als mijn vader er niet was. Maar ik wil niet dat papa dit weet. Hij mag zich niet te veel voelen.’

‘Wil je soms naar Gunther? Ik pas wel op je zoon en let op je vader.’

Hannelore schonk haar een dankbare blik en Maria dacht dat het meisje nog niet veel geluk had gekend. Ze was nog veel te jong om een dergelijke zware last te dragen. Er was maar een mogelijkheid. Ze moest die vent aangeven. Er werden nu zoveel processen gevoerd, een meer of minder maakte niet uit. De straffen voor verraad waren zwaar had ze gehoord. Maar het meisje wilde hem niet aangeven, had ze van Gunther begrepen. Misschien te prijzen, maar je hoefde met dergelijke lui toch geen medelijden te hebben.

Hannelore beklom intussen de weg aan de andere kant van het dorp. Van verre hoorde ze al het geluid van zaagmachines en hakbijlen. Gunther zou daar vast niet alleen zijn. Ze zag hem al van verre bezig. Zijn lange gestalte torende boven de anderen uit. Hij had haar echter al gezien en kwam haar met lange passen tegemoet. Zijn diepblauwe ogen straalden en even later stonden ze met de armen om elkaar heen. ‘Mijn lieve, lieve Hanna. Kom je om te blijven?’

‘Was dat maar waar,’ zuchtte ze. Ze vertelde daarop dat Ludwig enkele dagen weg was, in verband met ziekte van zijn moeder. ‘Maar hij komt weer terug en de toestand wordt steeds meer onhoudbaar.’ Ze vertelde van de vorige dag, de ontmoeting met Gerald en Ludwigs woede-uitbarsting.

‘Het is gevaarlijk voor je om daar te blijven,’ zei Gunther bezorgd.

‘Ik heb mijn vader en Herta om mij te beschermen.’

Gunther zei niets. Hij vroeg zich af of ze wel wist hoe gevaarlijk Ludwig in feite was.

Hij had geen enkele macht meer en ook geen werk. Hij kon geen kant uit, hij moest ook radeloos zijn.

‘Blijf vannacht bij me,’ zei hij plotseling dringend. ‘Moeder kan voor de andere twee zorgen. Zij begrijpt het wel. Ik kan een kamer in het hotel regelen. Nee, we zijn niet de eersten. Er slapen regelmatig mensen, al was het alleen maar om te kijken of er nog tekortkomingen zijn. Doe het, Hanna.’

Ze aarzelde. O, ze wilde dolgraag. Ze hield van Gunther en hij van haar. ‘Dat is pas echt overspel,’ zei ze zacht.

‘Er gebeurt niets wat jij niet wilt. Je kunt het trouwens ook zien als eindelijk tot je bestemming komen.’

Hannelore bleef in het dorp en ging in de avond met Gunther mee. Niemand zei er iets van.

Toen ze Maria vroeg, gedachtig diens streng katholieke opvoeding: ‘Vind jij dit niet verkeerd?’ antwoordde die: ‘Er moet eindelijk iets gebeuren, niet? Maak je maar geen zorgen, ik veroordeel jullie niet.’

Na enkele dagen werd Hannelore onrustig. Ze wist niet hoe lang Ludwig zou wegblijven.

Zijn thuiskomst was altijd onverwacht. ‘We gaan morgen weer naar boven,’ zei ze die avond tegen Andreas.

Deze knikte. ‘Naar hem. Ik kan hem doodslaan.’

‘Andreas,’ schrok Maria. ‘Dat mag je niet zeggen en nog minder doen.’

‘O nee? Hoe komt het dat zo weinig mensen dat weten?’

Er viel een diepe stilte en ze keken elkaar aan. ‘Ach, Andreas,’ zei Maria ten slotte met een diepe zucht. Andreas reageerde niet. Mogelijk was hij alweer vergeten wat hij had gezegd.

Arme papa, hij heeft zoveel ellende gezien dat het hem nooit meer loslaat, dacht Hannelore. Sergio had zich deze dagen prima vermaakt. Hij was altijd meer ontspannen als Ludwig niet in de buurt was en datzelfde gold voor de hond.