4

 

Het was al na de middag toen Kees eindelijk verscheen. Anna had iets te eten voor hem warm gehouden en Kees at alles op zonder iets te zeggen. Maar toch voelde Anna dat hij kwaad was. Als hij zich nu maar inhield. Ze dacht niet dat Hanna nog veel meer kon hebben. Eindelijk schoof Kees zijn bord van zich af.

‘Zo, ik heb hem tegen de grond geslagen en moest op het politiebureau komen om een verklaring af te leggen. Het kostte allemaal veel tijd.’

‘Wat ben je daar nu mee opgeschoten?’ vroeg Anna zachtzinnig.

‘Ik heb die vent kunnen zeggen hoe ik over hem dacht. Hij is een vlerk en ik ben blij dat je niet met hem trouwt, Hanna. Met zo’n vent zou je doodongelukkig worden. Waarschijnlijk zou hij je toch al snel in de steek laten. Ik heb besloten dat wij wel voor je blijven zorgen.’

Hannelore zei niet direct iets. Deze mensen hadden veel voor haar over. Ze was tenslotte niet eens familie. O, ze waardeerde dat heel erg. Maar om hen op te schepen met een baby op hun leeftijd. En de mensen die niet uitgepraat zouden raken! Ze zouden daar last van hebben, dat wist ze wel zeker.

‘Het hoeft niet, Kees. Ludwig Verdonck vroeg of ik met hem wilde trouwen.’

Kees keek haar verbijsterd aan. ‘Ludwig Verdonck. Wat haalt die in zijn hoofd. Jij, zo’n mooi jong meisje en hij... Je wilt toch niet echt met hem trouwen, wel?’

‘Ik denk het wel,’ zei Hanna zacht.

‘Maar je geeft niks om die vent. Of wel?’

‘Het gebeurt zo vaak, Kees. De vrouwen trouwen om geld, of om een positie, of omdat ze door omstandigheden worden gedwongen, zoals ik. Ik geloof dat Ludwig het goed meent.’

Kees slaakte een diepe zucht. ‘Wat vind jij hiervan, Anna?’

‘Hij neemt haar mee naar Duitsland,’ zei Anna en daarmee zei ze wat haarzelf het meeste dwarszat.

‘Ook dat nog. Nou, je bent vrij om nee te zeggen wat mij betreft. Zelfs al gaat het om Ludwig Verdonck. Niemand kan je dwingen.’

‘Ik denk er nog over na,’ zei Hannelore. Maar in haar hart wist ze dat ze al besloten had. Deze mensen waren al die jaren goed voor haar geweest, ze mocht hun dit niet aandoen. Want er zouden veel praatjes komen in de trant van: wat zijn ze ook begonnen met zo’n vreemde in huis te nemen. Heel die familie moet er nu onder lijden. Nee, het was genoeg geweest. Ze voelde zich min of meer verplicht om de voor hen gemakkelijkste weg te kiezen. Ze was verantwoordelijk voor haar eigen leven.

Die avond in bed dacht ze aan haar moeder. Ondanks de goedheid van Anna en Kees, miste ze op dit moment Gretta heel erg. Ze zou weer teruggaan naar de plaats waar ze met haar ouders gelukkig was geweest. En mogelijk kon ze achterhalen wat er met haar vader was gebeurd.

Ze zou Ludwig vragen of Anna en Kees een keer mochten overkomen. Misschien kon ze van Ludwig gaan houden. Anders dan van Gerald. Ze kon zich niet voorstellen dat ze ooit zou verlangen dat Ludwig haar zoende. Het leven met hem zou vast niet gemakkelijk zijn. Als hij een verliefde vrouw verwachtte, kwam hij bedrogen uit. Ze zou eens met hem moeten praten. Ze wilde niet met een leugen dit huwelijk in.

 

‘Ik weet het, kind. Maar ik ben ervan overtuigd dat het wel goed komt. Ik zal me heus niet opdringen. Ik ben wel heel blij dat je met me wilt trouwen. We zullen ze hier in dit dorp eens verbaasd doen opkijken.’

En dat deed men. Mevrouw Verdonck was niet van plan deze bruiloft ongemerkt voorbij te laten gaan. Het werd een aangelegenheid waar Hannelore nauwelijks in betrokken werd. Ludwig had haar gezegd dat ze uit mocht nodigen wie ze wou. Maar hoe Hannelore ook piekerde, ze kwam niet verder dan Anna en Kees en haar vriendin Kitty, eventueel met haar ouders. Hannelore had haar vriendin zelf verteld wat er ging gebeuren. Kitty was even sprakeloos geweest. ‘Met Ludwig Verdonck. Waarom Hannelore. Om zijn geld?’

Hannelore schudde heftig het hoofd.

‘Houd je van hem?’

Hanna bleef haar hoofd schudden, terwijl de tranen haar in de ogen sprongen. ‘Er is geen andere oplossing. Ik ben in verwachting.’

Kitty’s mond viel open.

‘Jij bent de enige aan wie ik het vertel. Wil je het voorlopig geheimhouden?’

Kitty knikte. Hannelore wist dat het meisje geen type was dat er alles zomaar uitflapte.

‘We gaan in Duitsland wonen. Misschien kun je komen logeren,’ zei Hannelore.

Kitty keek weifelend. Bij Hannelore logeren was één ding. Maar Ludwig... Ineens vroeg ze: ‘Is het kind van hem? Ik bedoel, heeft hij je ergens toe gedwongen?’

‘Het is niet van hem,’ antwoordde Hannelore. Haar vriendin ging er dus van uit dat ze niet uit vrije wil een liefdesrelatie met Ludwig zou beginnen.

‘Het is van die toneelspeler,’ ging Kitty een licht op. ‘O, Hanna, je was zo verliefd op Gerald. Je kunt toch niet met iemand trouwen om wie je niets geeft?’

‘Het gaat in elk geval gebeuren,’ zei Hannelore flinker dan ze zich voelde. ‘En misschien ga ik wel van hem houden.’

Kitty zei niets. Ze zag Ludwig zo voor zich. Hij was een echte heer, altijd keurig gekleed. Hij had een snor en altijd schone nagels. Hij heeft nooit echt gewerkt, werd er in het dorp gezegd. Maar dat was natuurlijk niet nodig als je zoveel geld had zoals men beweerde. Er werd gefluisterd dat hij in de oorlog met de nazi’s sympathiseerde. En ook dat hij enkele malen op het punt had gestaan te trouwen. Maar dat alles wist Hannelore waarschijnlijk niet. En zij, Kitty, zou haar ook niet wijzer maken.

Maar ze ging wel naar de bruiloft. Hannelore droeg een fraaie bruidsjurk en Kitty zag voor het eerst hoe mooi haar vriendin was. Maar ze was niet jaloers op haar. Ze zag er zo ernstig uit. Die Ludwig hield haar zo stevig vast of hij bang was dat ze zou vluchten. Misschien zou ze dat inderdaad moeten doen, dacht Kitty. Hannelore had zomaar een deel van haar leven overgeslagen. Dat deel waarin ze met jongens uitging, verliefd werd, leerde dansen en pas veel later echt serieus van iemand ging houden. Zo moest het gaan, dacht Kitty.

Ze had heel erg met haar vriendin te doen, want ze wist zeker dat dit niet was wat Hannelore echt wilde. Ze hadden afgesproken elkaar te schrijven. Kitty was zeker van plan zich aan die afspraak te houden.

Hannelore en Ludwig logeerden nog enkele dagen bij zijn moeder.

Ze hadden daar aparte kamers. ‘Het leek me beter als jullie leven samen pas echt gaat beginnen, als je een eigen huis hebt,’ had mevrouw Verdonck gezegd.

Hannelore vond het wel prima zo. Ludwig had haar in de korte periode voor ze trouwden nauwelijks aangeraakt. Ze vond dat wel vreemd, maar verdiepte zich er verder niet in. Ludwig had haar verteld dat hij een woning had in Beieren. Het huis lag tamelijk afgelegen in de bergen. Hijzelf had zijn werk in München, wat een halfuur was met de auto. Hij had haar al voorbereid op het feit dat hij veel weg zou zijn.

De dag voor ze zouden vertrekken, was Hannelore bij Kees en Anna. Ze wist dat ze voor lange tijd afscheid zou nemen, maar het was of het toch niet goed tot haar doordrong. Anna praatte over allerlei zaken, verwende haar met lekkere hapjes en Hannelore had het gevoel of er voortdurend een brok in haar keel zat.

‘Ik wil nog graag even naar de begraafplaats,’ zei ze aan het eind van de middag. ‘Willen jullie meegaan?’

De beide mensen keken elkaar aan. ‘Als je dat echt wilt,’ aarzelde Anna.

‘Ja, ik wil het graag.’ Ze liep met Anna door het dorp. Kees had de fiets gepakt en wachtte hen op bij het ijzeren hek. ‘Ga maar eerst even alleen,’ stelde Anna voor.

Even later stond Hannelore bij de eenvoudige steen. Gretta de Meijere. Lieve moeder van Hannelore. Geliefde echtgenote van Andreas de Meijere. 1904-1944.

Het graf was keurig verzorgd. Hannelore wist dat Kees hier regelmatig kwam. Ook zijn ouders lagen hier begraven.

Zacht zei ze: ‘Hier ben ik, mama. Ik zou je zoveel willen vertellen. Je zou niet alles even leuk vinden. Ik zou je om raad willen vragen in verband met Ludwig. Misschien had jij een huwelijk met hem wel afgeraden. Maar ik sta er alleen voor, mama. Ik kan niet op Anna en Kees blijven steunen. Ze hebben al zoveel voor mij gedaan.’

Hannelores gefluisterde woorden werden meegenomen door de wind. Toen Anna naast haar kwam staan zag ze dat ook zij tranen in de ogen had. ‘Het lijkt me zo’n gemis geen moeder te hebben als je zelf een kind krijgt,’ zei ze zacht. ‘Ik had graag een oma willen zijn, Hanna. Maar je gaat zo ver weg.’

‘Als het niet gaat, kom dan bij ons terug,’ zei Kees achter haar.

‘Ik ben jullie al zoveel verschuldigd.’

‘O nee, denk dat niet. Je hebt ons ook veel gegeven, kind.’ Ze bleven nog even staan.

Vervolgens zei Kees: ‘Ik zal ervoor zorgen dat het hier netjes blijft.’

Wat later liepen ze gezamenlijk terug. Buiten het hek sprong Kees weer op zijn fiets. ‘Als het kindje er is, moeten jullie komen logeren,’ zei Hannelore.

‘Als dat mogelijk is. Het is een heel eind en wij zijn het reizen niet gewend.’

‘Misschien als Ludwig een keer bij zijn moeder komt, dat jullie met hem terug kunnen reizen.’

Anna zweeg. Ze wilde niet zeggen dat ze liever alleen reisde. Ze had het niet zo op Ludwig, al zou ze niet kunnen zeggen waarom.

 

De trein stopte met een lichte schok op het kleine station. Ludwig wenkte een kruier voor de koffers en gaf Hannelore een hand bij het uitstappen.

Met een haast gretige blik keek ze om zich heen. Ze hadden al geruime tijd door heuvelachtig gebied gereden. Hannelore had eigenlijk gehoopt dat er onmiddellijk zoiets als herkenning zou zijn. Dat ze zich direct thuis zou voelen. Maar ze besefte dat ze van een ander gebied had gedroomd. Ruwer, en aan de andere kant ook lieflijker. Het was echter nog vroeg in het jaar, de bloemen zouden ook hier nog gaan bloeien. Ludwig had een taxi aangeroepen en noemde een adres.

Ze waren nu op weg naar Ludwigs huis, het huis dat ook het hare zou worden. Ze reden bijna drie kwartier toen de taxi van de autoweg afsloeg naar een dorp en even later een klimmende weg opreed. Het was zeker een mooi gebied maar wel erg dun bevolkt, dacht Hannelore. ‘Er staan hier niet veel huizen,’ zei ze.

Ze moest nog steeds iets overwinnen om tegen Ludwig te praten. Hij was zo afstandelijk. De enige keer dat hij haar bij de arm had gehouden was op weg naar het gemeentehuis en naar de kerk. Maar dat zou nu natuurlijk veranderen en Hannelore moest zichzelf bekennen dat ze daar vreselijk tegen opzag. Ludwig was in haar ogen nog steeds een meneer die ver van haar af stond. De weg nam een bocht en toen zagen ze het huis liggen. Hannelore hield haar adem in. Het was een villa waar naar haar gevoel wel tien personen in konden wonen. Ze voelde dat Ludwig naar haar keek. Misschien verwachtte hij wel dat ze enorm enthousiast zou zijn.

‘Woon jij daar helemaal alleen?' vroeg ze.

‘Nu niet meer.'

‘Als jij weg bent voor je werk, woon ik daar dan alleen?'

‘Er is een inwonende huishoudster en ik heb een hond. Ik hoop niet dat jij bang bent voor honden.’

‘Niet echt.’

Ludwig haalde de schouders op. ‘Jullie zullen wel aan elkaar wennen.’

De wagen stopte nu voor het huis. Ludwig betaalde de chauffeur die hen hielp met de bagage. Toen liepen ze naar de voordeur en Hannelore keek onrustig om zich heen. Ze waren nu hoog in de bergen, en de boomgrens al gepasseerd.

De omgeving leek haar vrij kaal en troosteloos. Even dacht ze aan de groene weiden bij haar ouderlijk huis. Aan de naaldbomen, in de winter helemaal zwaar van de sneeuw. De deur werd geopend door een vrouw van middelbare leeftijd.

‘Brenda, goed je weer te zien.’

‘Meneer Ludwig.’ De vrouw maakte tot Hannelores verbazing een lichte buiging en deed hetzelfde bij haar.

‘Dit is mijn vrouw, Hanna.’ Ludwig had haar gezegd dat hij de naam Hannelore niet veel zou gebruiken.

‘U kunt zo aan tafel,’ zei de vrouw nu.

Ze ging haar voor naar een grote kamer waar de tafel inderdaad gedekt was. Voor twee personen, aan een tafel waar nog wel ruimte was voor acht mensen.

‘Het is hier zo groot,’ zei Hannelore om zich heen kijkend. ‘Heb je dit huis al lang?’

‘Ik heb het na de oorlog in bezit gekregen. Het is nog gedeeltelijk gemeubileerd. Je moet morgen maar eens rondkijken; er zijn zeker mooie voorwerpen bij.’

‘Maar hoe kan dat? Waarom hebben de mensen die hier woonden hun eigendommen niet meegenomen?’

‘Daar hadden ze geen gelegenheid voor. Je moet niet zoveel vragen stellen, Hanna. Er zijn veel zaken die je niet begrijpt. Je hoeft niets anders te zijn dan mijn vrouw. Brenda doet het werk, zij kookt ook voortreffelijk.’

‘Maar wat moet ik dan doen?’ vroeg Hannelore verbijsterd.

‘Gewoon, wat getrouwde vrouwen doen.’

Hannelore dacht aan Anna, die altijd bezig was geweest met het schoonhouden van het huis. De groentetuin deed zij ook zelf en koken natuurlijk. Maar dat was hier allemaal niet nodig als die Brenda er altijd was. En als zij Ludwig vroeg Brenda wat minder te laten komen, zou zij hier vaak helemaal alleen zijn. Alleen in deze woeste bergwereld. De tranen schoten haar eensklaps in de ogen.

‘Ben je moe?’ vroeg Ludwig. ‘Het is ook een zware dag. Na het eten zal ik jou je kamer wijzen.’

Kreeg ze opnieuw een aparte kamer? Was hij van plan op dezelfde voet verder te gaan?

Hannelore had echt trek en het eten smaakte goed. Toen ze voor de tweede keer opschepte, hief Ludwig zijn hand. ‘Zou je dat wel doen? Ik heb het idee dat je wel genoeg hebt gehad.’

‘Ik lust best nog wat. Er is genoeg,’ protesteerde Hannelore.

‘Je wilt toch niet dik worden, wel? In jouw omstandigheden zal dat toch wel gebeuren. Maar je moet het niet nog erger maken. Er komt nog een dessert, neem daar maar een hapje van.’

Zijn toon was uiterst vriendelijk, maar duldde geen tegenspraak. Hij schepte even later zelf wat van de compote in een schaaltje. Het was nog niet genoeg voor een muis, dacht Hannelore. Maar ze besloot er vandaag verder niet op door te gaan.

Er was echter een klein vonkje boosheid dat steeds feller ging branden. Al was hij dan ouder, hij hoefde niet de baas over haar te spelen. Dat zou ze niet pikken.

Wat later nam hij haar mee naar boven. Het was een ruime lichte kamer met een tweepersoonsbed. Er stond een kaptafel met een grote spiegel. Er was een ruime kast en een zitje bij het raam.

‘Is dit dus onze slaapkamer?’ veronderstelde ze.

‘Ik slaap hiernaast. Ik ben vaak laat en ik wil je niet wakker maken. Je hebt je rust nu nodig.’

‘Maar Ludwig, we zijn getrouwd. Wat zal Brenda denken als ze ziet dat wij aparte slaapkamers hebben?’

‘Brenda mag denken wat ze wil, ze zal het niet zeggen. Ben jij door die verhouding met de toneelspeler zo hitsig geworden dat je nergens anders aan denken kunt? Ik zeg je dan nu, ik kan niet bij je slapen, zolang je het kind van die ander draagt. Ik zou het niet kunnen. Dus je kunt je daar maar beter bij neerleggen.’

Ze zei niets meer en even later verdween hij na een kort ‘Welterusten’.

Ze ging voor het raam staan en keek uit over het terrein. Van een tuin kon je niet spreken, maar mogelijk kon zij daar iets aan veranderen, hoewel de grond vol stenen lag.

Terwijl ze daar stond, voelde ze de tranen in haar ogen prikken. Ze was met Ludwig getrouwd omdat het haar de beste oplossing leek. Niet omdat ze van hem hield. Ze had nu echter het gevoel dat hij nauwelijks in haar geïnteresseerd was. Behalve dan in hetgeen ze at. Daar zou ze zich niet te veel van aantrekken. Hoewel dat niet gemakkelijk zou zijn als hij zo bleef. Eerst maakte hij een opmerking dat ze niet dik mocht worden. Dan deed hij of haar zwangerschap iets minderwaardigs was. Hij was toch degene geweest die wilde trouwen?

Voor haarzelf was het enige lichtpuntje geweest dat ze in Beieren zou terugkeren. Maar het was heel anders dan ze verwacht en gehoopt had. De omgeving was zonder meer deprimerend. Ze keek nu om zich heen in de kamer. Het was toch wel vreemd dat deze al helemaal was ingericht. De mensen hadden geen gelegenheid gehad om iets mee te nemen, had Ludwig gezegd. Waren ze misschien gevlucht?

Hannelore stond roerloos. Dat kon een verklaring zijn. Misschien hadden hier wel joden gewoond. Ze durfde dit echter niet aan Ludwig te vragen. Hij zou weer zeggen dat ze de dingen niet begreep. De oorlog was nu drie jaar voorbij en Hannelore had sindsdien veel gehoord en gelezen. Ze zou moeten proberen te achterhalen wie hier gewoond hadden. Langzaam liep ze de kamer rond, opende de kast en keek in de laden van de kaptafel.

Het voelde of ze iets verbodens deed. Dit was niet van haar. In een van de lades lag een roze haarlint. Ze stond er even mee in haar handen. Toen gleden haar vingers langs de onderkant en de achterkant. Het zou natuurlijk al te toevallig zijn als ze een geheime lade vond met daarin een verklaring voor dit alles hier. Ze ging uiteindelijk naar bed en werd wakker door het geblaf van een hond onder haar raam. Ze gleed haar bed uit en schoof het gordijn open. Het was een heldere dag. Ludwig bevond zich op het terras, samen met een donker getekende herdershond. Hannelore bleef even kijken. Hij was waarschijnlijk bezig met een soort van training. Hij schreeuwde bevelen tegen het dier en als de hond niet onmiddellijk gehoorzaamde, hief hij zijn hand waarin hij een leren riem hield. De hond kroop daarop in elkaar en beefde als een rietje. Sloeg hij het arme dier? Nou, Hannelore wist wel zeker dat dit niet de manier was om een hond op te voeden. Ze besloot zich eerst maar klaar te maken. Hij zou haar eventuele bemoeienis toch niet op prijs stellen.

Toen ze later beneden kwam, was Ludwig in de keuken. ‘Goedemorgen. Brenda komt zo met verse broodjes. De tafel in de eetkamer is gedekt.’

‘We kunnen ook hier eten,’ stelde Hannelore voor. Ze vond de gezellige lichte keuken een veel beter idee.

‘In de keuken eten?’ vroeg Ludwig, op een toon of ze had voorgesteld naar de maan te vliegen. ‘Je bent soms echt een boerentrien. Ik heb mijn hele leven nog niet in de keuken gegeten.’

‘Het is niet iets waar je acuut een enge ziekte van krijgt,’ merkte Hannelore scherp op.

Hij keek haar even aan maar ze sloeg haar ogen niet neer. ‘Ik zag je met de hond bezig,’ zei ze.

‘Het is nog een jong dier. Hij heeft moeite met gehoorzamen.’

Even had Hannelore het absurde idee dat hij over haar hetzelfde dacht. ‘Je zou hem niet moeten slaan,’ waagde ze.

‘Denk jij die hond te kunnen opvoeden?’

Ze zei niets meer, liep naar de eetkamer, schoof daar de zware gordijnen open. Het hielp wel iets, maar dit bleef toch de somberste kamer van het huis.

Even later kwam Ludwig ook binnen. ‘Neem maar wat yoghurt,’ zei hij vriendelijk. ‘Dat is goed voor je botten en die van de baby.’

Hannelore keek naar de schaal met warme broodjes en legde er twee op haar bord. Hij zei niets, misschien omdat Brenda juist binnenkwam met beleg, zoals kaas en vleeswaren alsmede gekookte eieren.

‘Heeft zij al gegeten?’ vroeg Hannelore toen de vrouw weg was.

‘Dat zou ik echt niet weten. Zij kan wel voor zichzelf zorgen, niet?’

‘Wat gaan we vandaag doen?’ was Hannelores volgende vraag.

‘Doen? Ik vertrek straks voor twee dagen naar München. Kijk jij intussen maar eens in het huis rond. Bijvoorbeeld waar je de kinderkamer wilt hebben.’

Dat laatste was wel weer sympathiek van hem, vond Hannelore. Want tot haar eigen schrik moest ze bekennen dat ze hem steeds minder aardig begon te vinden.

‘Je kunt de hond uitlaten. Ze heet Herta. Laten we eerst samen even met haar wandelen, dan kan zij aan je wennen.’ Hij stond op en Hannelore keek met een verlangende blik naar de overgebleven broodjes. Ze had echt trek en het was bijna een opluchting te weten dat Ludwig enkele morgens weg zou zijn.

Achter het huis was een kennel. De grote hond sprong voortdurend blaffend tegen het gaas.

‘Is hij niet gevaarlijk?’ vroeg ze toch een beetje onder de indruk.

‘Niet voor zijn eigen mensen. Maar het is wel de bedoeling dat hij de boel hier bewaakt. Dat hij geen vreemden op het terrein toelaat voor ik toestemming geef.’

‘Hij zal agressief worden. Als hij iemand aanvalt, ben je strafbaar,’ zei Hannelore.

Ludwig zei niets, opende het hek van de kennel, waarop de hond nog steeds luid blaffend naar buiten stoof. Hij was duidelijk enorm blij met zijn vrijheid. Ludwig liet het dier eerst even uitrazen. Wat later nam hij het pad naar beneden. Hannelore moest goed uitkijken, want er lagen veel stenen. Terwijl het binnen piekfijn in orde was, leek het buiten verwaarloosd, dacht ze. Intussen gaf Ludwig haar aanwijzingen hoe ze met Herta moest omgaan.

‘Zorg dat je de baas blijft,’ benadrukte Ludwig enkele keren. Hannelore had helemaal niet de behoefte om over wie dan ook de baas te spelen, maar ze knikte braaf. Toen ze het dier bij zijn naam riep en deze kwam aanhollen, prees ze hem uitbundig en besloot de volgende keer iets lekkers voor hem mee te nemen.

‘Als je enkele malen per dag met hem uitgaat, is hij zo aan je gewend,’ zei Ludwig tevreden.

Hannelore opende haar mond om te vragen of Herta ook binnen mocht, maar ze zag ervan af. Ze wist wel zeker dat Ludwig dit niet goed zou vinden.

Ludwig nam met een vluchtige kus op haar wang afscheid en opnieuw verbaasde ze zich. Aan de ene kant was het een opluchting. Ze had er geen enkele behoefte aan dat Ludwig aanhalig zou worden. Maar als haar verdere leven op deze manier zou verlopen was dat toch wel een armzalig bestaan. Ze begon zich nu af te vragen waarom mevrouw Verdonck zo aangedrongen had op dit huwelijk. Misschien had Ludwig wel een afwijking. Want dat zijn gedrag niet normaal was, zoveel begreep ze wel.

Ze zei Brenda dat ze wat in het huis ging rondkijken, waarop de vrouw vroeg, of meneer dat wel goedvond. ‘Natuurlijk,’ antwoordde Hannelore luchtig. Ze zou toch echt proberen zich niet te laten overheersen door Ludwig, hoewel dat niet mee zou vallen. Ze was er nu wel achter dat hij een zeer dominante figuur was. Hij was blijkbaar gewend dat iedereen naar hem luisterde en deed wat hij zei.

Ze beklom de trap naar de bovenste verdieping en kwam op een ruime zolder. Er stonden kisten en hutkoffers en er was een rek met kleding. Ze keek ertussen en vond ook kinderkleding. Een rood jasje met een bontrand, enkele jurkjes.

Terwijl Hannelore het jasje in haar handen nam, overviel haar een gevoel van verdriet. Welke mensen waren het geweest die zo halsoverkop hadden moeten vluchten? Er hing zowel winter- als zomerkleding. Hadden ze dan helemaal niets kunnen meenemen? Ludwig zou wel weten hoe het zat, maar ze had al begrepen dat hij er niet over wilde praten. Ze opende een koffer waarin boeken en ook kinderspeelgoed zaten. Een bruine beer keek haar ondoorgrondelijk aan en ze pakte het beest. Een knuffel van het meisje die hier had gewoond. Zelfs die had ze moeten achterlaten. Misschien hadden ze gehoopt ooit weer terug te komen. Maar dat was dus niet gebeurd. Stel je voor dat ze hier langs waren geweest en Ludwig had hen de deur gewezen omdat het huis nu van hem was. Ze betwijfelde echter of ze hem er ooit naar zou durven vragen. In een andere koffer vond ze fotoalbums. De kiekjes van een vrolijke familie, vader, moeder en dochter, maakten haar nog gedeprimeerder dan ze al was. Waren zij zelf niet net zo’n familie geweest? Ineens zag ze het boekje. Er zat een slotje op, maar de sleutel hing erbij. Even aarzelde ze, toen dacht ze: ik wil alleen maar meer weten over de mensen die hier gewoond hebben.

‘Papa is vandaag jarig. Maar het is geen vrolijke dag. Hij zei namelijk steeds dat we het volgend jaar niet hier zouden zijn. We moeten weg uit ons fijne huis. En zo vlug mogelijk.

Papa had plannen gemaakt om naar Amerika te gaan, maar daar schijnt het nu te laat voor te zijn.

Misschien proberen we nu naar Nederland te gaan. Ik vroeg aan papa of ze daar blij zijn dat we komen, maar hij zei: niemand is blij met ons. Het leven is niet leuk meer. Ik mag niet meer naar school en papa heeft geen werk meer. Matthias is ook van school gestuurd. Het komt omdat we joden zijn. Vroeger waren we daar trots op, maar nu is het alleen maar gevaarlijk, zegt mama. Als we vertrekken, kunnen we haast niets meenemen. We mogen er met niemand over praten. Er is haast bij, want een andere familie hebben ze weggehaald en niemand weet waar ze heen zijn. Papa is erg somber. In de gang staat een tas met sieraden. Die worden gebruikt als we honger hebben, dan kunnen we ze verkopen, zei Matthias. Ik hoop dat als iemand dit boekje vindt, diegene dan even aan mij denkt. Ik ben Rachelle, twaalf jaar oud. Papa zei dat hij bang is dat we Nederland niet meer kunnen halen. We gaan vanavond. Ik ben bang!’

Na dit laatste uitroepteken hield het verhaal op. Hannelore veegde de tranen van haar wangen. Zo was het dus gegaan. De familie die hier gewoond had, was gevlucht, of weggehaald. Maar ze hadden het niet gered, anders waren ze immers teruggekeerd. Hoe kon Ludwig hier wonen zonder zich schuldig te voelen? Het ging niet alleen om het huis, maar alles wat erin stond, er was niets van hem bij. Ze zou hem ter verantwoording willen roepen, maar ze was nu al bang voor zijn reactie. Waar was ze toch in verzeild geraakt?

Wat later ging ze naar beneden. Het boekje nam ze mee, ze legde het in een la van de kaptafel, sloot deze zorgvuldig af. Ze zou zo graag weten wat er met die familie was gebeurd. Toen Brenda het eten opdiende besloot ze haar ernaar te vragen. ‘Weet jij wie hier voor Ludwig woonde?’ vroeg ze in een aardappel prikkend. Het eten was aanmerkelijk versoberd nu Ludwig er niet was. Zou hij daar opdracht toe gegeven hebben? Ze achtte hem ertoe in staat.

‘Er woonde een joodse familie. Ze zijn in de oorlog gevlucht en ik weet niet wat er van hen geworden is.’

‘Als ze de oorlog hadden overleefd, zouden ze hier al zijn teruggekeerd,’ meende Hannelore.

Brenda haalde de schouders op. ‘Veel van deze mensen zijn in Amerika terechtgekomen.’

Hannelore zweeg verder. Veel wijzer zou ze toch niet worden. Toen Brenda de tafel kwam afruimen en zag dat ze bijna alles ophad, zei ze: ‘Meneer zegt dat je niet te veel moet eten.’

‘Ik eet niet te veel. Maar ik sta nu met honger van tafel op.’ Ze keek Brenda niet aan. Ze hoopte maar dat het haar eer te na was, iemand te weinig te eten te geven.

Even later liep ze met een bak met hondenvoer naar de kennel. Herta kreeg de helft en als ze terugkwam van de wandeling de andere helft. De hond sprong weer blaffend tegen de omheining en ze begon op enkele meters afstand tegen hem te praten. Toen het hek eenmaal open was, danste hij om haar heen tot ze de bak eten voor hem neerzette. Daarna liet hij zich rustig aanlijnen. Het eerste stuk ging vrij goed, maar daarna trok hij haar af en toe bijna omver. Af en toe sprak ze hem streng toe, maar veel hielp het niet. Ze moest er niet aan denken te vallen, dan kon ze wel een miskraam krijgen. Uiteindelijk besloot ze het dier los te laten. Hij kende de weg beter dan zijzelf. Ze raapte een stok op en gooide deze zo ver mogelijk weg. De hond kwam deze keurig terugbrengen en keek verwachtingsvol naar haar op. Hij wil dolgraag spelen, dacht Hannelore. Ze besloot Ludwigs voorschriften maar te negeren. De hond was jong. Te jong om zo in het gareel te lopen als Ludwig wilde. Bij nader inzien vond ze het zelf ook heerlijk om buiten en in beweging te zijn. Na alles wat ze gelezen had, was het huis haar nog meer gaan tegenstaan. Later liep ze terug naar de kennel en bleef staan. Herta keek naar haar op met een haast menselijke blik.

‘Je wilt niet opgesloten worden,’ meende Hannelore te begrijpen. ‘Kom maar met me mee.’ Ondanks dat ze niet vloeiend Duits sprak, leek het dier haar heel goed te begrijpen. Hij stoof voor haar uit en stond met zwaaiende staart voor de deur. Hannelore legde even haar hand op zijn kop... ‘Braaf zijn,’ zei ze zacht.

In de zitkamer brandde een vuur in de open haard en ze ging op de bank zitten. De hond aan haar voeten. Terwijl ze daar zo zat dacht ze aan het meisje dat in het boekje had geschreven. Rachelle! Ze moest ongeveer even oud zijn als zijzelf. Ze had dus ook nog een broertje gehad. Matthias. Wat zou ze graag meer over hen willen weten. Ze zat heel stil op de bank en staarde in het vuur, toen Brenda met de thee binnenkwam. De hond bleef roerloos liggen met zijn kop op haar schoenen. Misschien dacht hij dat hij onzichtbaar was als hij zich niet verroerde.

‘Meneer wil die hond niet binnen hebben,’ zei Brenda.

‘Ludwig is er niet,’ antwoordde Hannelore.

‘Ben je van plan voortdurend tegen zijn wensen in te gaan?’ vroeg Brenda.

‘Als ik het er niet mee eens ben wel. Ik zorg deze dagen voor Herta en ik doe het op mijn manier.’

Brenda zette het blad met de thee voor haar neer. ‘Tegen Ludwig ingaan, daar is nog nooit iemand beter van geworden,’ mompelde ze.

Hannelore reageerde niet, en de hond bleef liggen.