8
De volgende morgen vertrok Ludwig.
‘Hoelang blijf je weg?’ vroeg ze.
‘Niet lang genoeg om jou te laten denken dat ik niet meer terugkom.’
Was dat maar waar, wenste ze ineens hevig. Toen schaamde ze zich. Niemand had haar immers gedwongen met hem te trouwen?
‘Ik moet je teleurstellen. Ik kom terug en dan hoop ik meer te weten over hoe we je vader het beste kunnen aanpakken.’
Waarom moest hij dit nog gauw even zeggen? Om haar te laten weten dat hij de touwtjes in handen had? Hoe kon ze tegen hem op, zij, een meisje van twintig en dan zo’n man als Ludwig?
Langzaam liep ze het huis binnen, hoorde de auto ronkend aanslaan maar keek niet om.
In de kamer speelde Andreas samen met Sergio met de blokken. De blokken die zij als kind had gekregen en waar ze kastelen van bouwde. Het waren er veel in allerlei soorten en maten. Andreas had veel aan houtsnijwerk gedaan, zoals veel mensen in deze omgeving. Er waren ook kabouters bij en trollen. Een dame in een lange jurk en een toren met uitgesneden raampjes. Hannelore keek ernaar en het was of ze terugging in de tijd. De tijd dat ze hier gelukkig was.
‘Waar heb je die blokken gevonden, papa?’ vroeg ze.
Hij keek haar aan. ‘Op de zolder.’ Als ze al gedacht zou hebben dat ze meer normale antwoorden zou krijgen kwam ze bedrogen uit. ‘Op de zolder van dit huis is het niet pluis. Het is er donker, vol demonen.’
Ze legde een hand op zijn schouder. ‘Demonen zijn daar niet, papa. Het is ons eigen vertrouwde huis. Vroeger speelde ik op de zolder.’
‘Demonen zitten in alle hoeken.’
Ze gaf geen antwoord. De demonen zaten in zijn hoofd. Arme papa.
‘We moeten ons niet bang laten maken,’ zei Andreas plotseling.
De tranen schoten Hannelore in de ogen. Zou hij dat ook hebben gezegd in een kamp waar hij alle verschrikkingen had meegemaakt? Ze durfde het hem niet te vragen. Men zei dat het goed was te praten over traumatische ervaringen. Maar wat als er niets te praten viel omdat het normale denkvermogen blijkbaar was weggevallen? Zou dit ooit nog goed komen? Haar vader was nog niet echt oud. ‘Papa, weet je wie ik ben?’ vroeg ze plotseling.
‘Je zegt papa, misschien ben je een kind van mij,’ zei hij achteloos.
Ze ging naar de keuken met het plan iets klaar te maken wat haar moeder vroeger ook bereidde. Apfelstrudel, zou dat wat zijn? Ze had er als kind vaak met haar neus bovenop gestaan als Gretta in de keuken bezig was. Het leek wonderwel te lukken en het rook op een moment heerlijk naar kaneel. Toen haar vader de keuken in kwam keek ze hem vol verwachting aan. Haar vader keek om zich heen of hij iets zocht. Ineens zag ze tranen in zijn ogen. ‘Alles is weg,’ zei hij zacht.
‘Niet alles, papa. Ik ben er nog en je kleinkind. En je huis.’
‘Ik mocht geen jood zijn,’ zei hij plotseling. ‘Ik moest mezelf verloochenen. En dat heb ik gedaan. Nu ben ik niemand.’ Hij verliet de keuken en even later zag ze hem samen met Sergio in het aardbeienveld. Vanavond, als die twee sliepen zou ze naar de zolder gaan, besloot ze.
Het was beter als haar vader dat niet wist. Er was weinig voor nodig om haar vader overstuur te maken.
Die avond, toen Andreas en Sergio beiden sliepen, trok ze aan het koord dat op de overloop naar beneden hing en trok de schuifladder omlaag. Er was een lichtpuntje herinnerde ze zich. Ze schoof de vloer op en keek om zich heen. Ze zag haar poppen op een rijtje op een houten kist. Het houten poppenhuis, dat Andreas voor haar had gemaakt. Een kist met boeken, waaronder de thora en veel joodse wijsheden. Er hingen kleren van haarzelf en van haar moeder. Ze herkende de wijde rok met de grote druppels.
‘Je bent net een meisje,’ had Andreas tegen Gretta gezegd. Ze liep naar de kleren en duwde haar gezicht in de winterjas met de bontkraag. Het was of ze de geur van haar moeder rook, maar misschien was het de geur van de apfelstrudel aan haar eigen handen. Demonen, had haar vader gezegd. Herinneringen was een beter woord. Ze opende een kast die vol lag met linnengoed. Alles was in jaren niet gebruikt. Heel de wereld van voor de oorlog, daar was niets meer van over.
Ze maakte een lade open en zag papieren van de verzekering, de huwelijksakte van haar ouders en de eigendomspapieren van het huis. Ze glimlachte. Deze zou Ludwig niet in handen krijgen. Ze moest deze spullen verbergen, want ze vertrouwde Ludwig niet. Op een dag zou hij overal gaan zoeken. Tussen de bladen van de thora was een goed idee. En dan het heilige boek verstoppen. Haar oog viel op de kinderwagen. Ja, dat was een betere plek. Voorlopig. Ze borg een en ander zorgvuldig op en daalde even later voorzichtig de steile trap af.
‘Wat doe je daarboven? Wie ben je eigenlijk?’ klonk het achter haar.
Ze schrok, schoof de trap omhoog. Het luik klapte dicht. ‘Ik ben Hannelore, papa. Ik keek of er nog wat speelgoed is voor Sergio.’
‘Wat er is, dat is niet voor jongens,’ zei haar vader kalm.
Ze nam zijn hand. ‘Wil je iets drinken, pa? Thee, of chocolademelk?’
‘Chocolademelk met apfelstrudel,’ zei hij als een kind.
Ze glimlachte. ‘Dat lijkt mij ook heerlijk.’
Ze aten gezamenlijk en toen stond Andreas op en zei: ‘Dat was lekker, kind. Bewaar wat voor die kleine.’ Hij verliet de keuken en liet zijn dochter in tranen achter. Zou hij ooit weer een beetje normaal kunnen communiceren? Die kans was echter nihil als hij werd opgenomen, zoals Ludwig wilde. Zij zou dat nooit toestaan.
De volgende morgen bleek stralend te beginnen. De zon scheen door de dunne gordijnen regelrecht op haar bed. Sergio was al opgestaan, ze hoorde zijn stemmetje in de kamer van haar vader. Hij was al volkomen vertrouwd met zijn opa. Kom, ze moest opstaan, het leek een heerlijke dag om buiten te zijn. Zou ze met haar vader naar het dorp durven gaan?
Ze wist niet hoe haar vader zou reageren als hij vrienden of bekenden van vroeger zag. Het zou pijnlijk zijn als hij niemand herkende. Aan de andere kant wist men in het dorp waarschijnlijk hoe haar vader eraantoe was. Mevrouw Hansen was hier iedere dag geweest, zij zou vast wel hebben verteld hoe de situatie was.
Tijdens het ontbijt vroeg ze: ‘Zullen we straks naar beneden gaan, papa?’ Het was dezelfde uitdrukking die ze vroeger ook gebruikte als ze naar het dorp gingen. Zij woonden immers boven.
Haar vader keek om zich heen. ‘Naar beneden? Ik geloof niet...’
‘We komen hier weer terug.’
‘Weet je dat zeker?’
Ze begreep ineens dat het huis en deze omgeving het enige houvast was dat hij had. Misschien moest ze het toch maar niet doen. Haar vader zou er onzeker van kunnen worden.
Enige tijd later verscheen mevrouw Hansen. Ze had dus opgemerkt dat de auto weg was.
‘Ik kom kijken of ik iets doen kan. Of jullie iets nodig hebben,’ zei ze, licht hijgend van de klim.
‘Ik zou graag even naar beneden gaan. Ik wilde mijn vader meenemen, maar hij wil niet.’
‘En je wilt hem niet alleen laten. Dan blijf ik toch een poosje? Dat is geen punt, Andreas kent mij goed.’
Hannelore besloot dit aanbod aan te nemen. Ze zette Sergio in de wandelwagen en zei tegen haar vader dat ze niet lang zou wegblijven. Waar hij overigens niet op reageerde. Terwijl ze de hellende weg afliep, keek ze om zich heen en dacht: alles is hier nog hetzelfde. Ze schoot slecht op omdat ze voortdurend stilstond en rondkeek. Sergio was zeer geïnteresseerd in de koeien, waarvan sommige exemplaren enorme bellen droegen. Maar uiteindelijk was ze toch beneden en zette regelrecht koers naar het pleintje, waarvan ze wist dat er enkele winkels waren. Hier in de buurt woonden ook Gunthers ouders. De deur van de bakkerswinkel stond open en de geur van vers brood drong in haar neusgaten. Enkele kinderen speelden vlak bij de enorme kastanjeboom die daar nog altijd onwrikbaar stond. Ze keek om zich heen en zag de werkplaats van Gunthers vader. Ook daar stond de deur open. Hans Mooser was houtbewerker. Vroeger had hij ook enkele koeien. Er was nooit veel welvaart in dit dorp geweest, herinnerde ze zich. De mensen leefden eenvoudig, dicht bij de natuur. De enige verandering was het hotel dat gebouwd werd en dat ze zojuist was gepasseerd. Het leek volkomen absurd om hier een hotel te bouwen. Maar er zou wel over nagedacht zijn. Het toerisme was in opkomst, had ze meermalen in de krant gelezen. Ze liep naar de werkplaats van Hans Mooser en bleef in de deuropening staan.
‘Kom binnen, je staat in mijn licht,’ klonk het.
Ze glimlachte en liep naar binnen. ‘Meneer Mooser, hoe maakt u het?’
‘Zo goed als mogelijk. En wie mag jij wel zijn?’
‘Herkent u mij niet?’
Hij kwam naar haar toe. Zijn doordringende blauwe ogen, dezelfde als van Gunther, namen haar aandachtig op. ‘Het is toch niet mogelijk dat jij Hannelore de Meijere bent?’
Ze knikte. ‘Niemand anders.’
‘Maar meisje toch. Waar kom jij zo opeens vandaan? Ga maar naar binnen. Maria!’
Ze volgde hem door de smalle gang het huis in. ‘Maria, kijk nou eens wie we hier hebben.’ Gunthers moeder stond haastig op. ‘Als dat Hannelore niet is. Wel wel, ga gauw zitten, kind. Wat mooi dat jij er bent. Gunther verwacht ik een dezer dagen. Je vader is hier ook, nietwaar? Sinds enkele maanden.’
‘Enkele maanden,’ herhaalde Hannelore. ‘Waar zou hij al die tijd zijn geweest?’
Maria schudde het hoofd. ‘Rondgedoold. Gezworven, niet wetend waar hij vandaan kwam en waar hij thuishoorde. Precies zullen we het nooit weten. Maar ineens was hij hier. Jullie huis stond leeg, hij kon er zo intrekken. Maar hij had niets. Toen hebben we de hoofden bij elkaar gestoken. We hebben een potje gemaakt waar ieder regelmatig wat geld instort. Zo kunnen we een beetje voor hem zorgen.’
‘Wat geweldig van jullie,’ zei Hannelore met tranen in de ogen. ‘Ik woon daar nu ook.’
‘Met dat kleine jongetje en...’ Maria aarzelde.
‘En mijn echtgenoot,’ vulde Hannelore aan met duidelijke tegenzin.
‘Juist. Nou, we zijn blij dat je terug bent. En dat je vader er weer is. Er zijn enkele mensen die nooit meer terugkomen. De familie Helwigs bijvoorbeeld. Dus degenen die wel terugkomen, houden we bijzonder in ere. Wat een mooi jongetje is dat. Hij lijkt sprekend op jou, dezelfde donkere ogen.’
‘Maria, je praat maar door. Laten we iets drinken op dit weerzien.’
De vrouw stond haastig op. ‘Natuurlijk, ik zou mijn goede manieren totaal vergeten. Meisje, wat ben ik toch blij dat je er bent. En Gunther... hij zal... Jullie hebben elkaar nog weleens ontmoet, nietwaar? Hij vertelt er niet veel over maar...’
‘Maria!’ kwam Gunthers vader weer.
‘Ja ja, maar dit is toch...’
‘Ik was net getrouwd toen ik Gunther weer ontmoette,’ voelde Hannelore zich verplicht te zeggen.
De beide mensen keken haar aan en toen zei Maria: ‘Gunther had gehoopt... Maar de dingen lopen soms anders. Ik hoop dat je een goede man hebt gevonden, kind, en dat je gelukkig bent.’
Hannelore ging er niet op in en vroeg: ‘Wist Gunther dat mijn vader hier was?’
Maria was intussen in de keuken bezig met de koffie. Gunthers vader schudde het hoofd. ‘Gunther is lang in Amerika geweest. Nu probeert hij hier in de buurt een skischool op te zetten. Het is maanden geleden dat hij hier weer terugkwam. Hij wist dat jullie huis leegstond en dacht erover om de woning te kopen. Hij vond dit een perfecte plaats voor een skischool. Hij wilde natuurlijk met jou overleggen. Hij wist natuurlijk niet dat je hierheen terug zou komen. Kijk maar niet zo bezorgd. Er zijn meer huizen die leegstaan. Gunther kan ook tijdelijk bij ons wonen.’
Even later kwam Maria binnen met koffie en een schaal met koekjes. Ze liet Sergio eerst kiezen. Het kind bestudeerde aandachtig de verschillende soorten.
‘Toe maar,’ moedigde Maria hem aan. Voorzichtig nam het kind een koekje, keek vragend naar zijn moeder die hem glimlachend toeknikte.
‘Een bescheiden jongetje,’ zei Hans Mooser.
Een beetje gedrild, dacht Hannelore. Als Ludwig thuis was, was hij voortdurend bezig het kind op te voeden. Ze had weleens gezegd: ‘Je wilt hem even slaafs laten gehoorzamen als de hond.’ Met Herta werkte dat trouwens de laatste tijd steeds minder. Ludwig was te weinig thuis en zijzelf gebruikte soepele regels. Het was haar gebleken dat de hond dan veel beter luisterde. Ze had Herta wel kunnen meenemen, bedacht ze nu.
‘Hoe is het nu echt met je, Hanna? Het moet erg zwaar voor je zijn. We weten natuurlijk van je moeder. Ze was op weg naar jou toe toen de trein werd beschoten.’
‘Ze is in Nederland begraven. Dat leek ons toen het beste,’ zei Hannelore langzaam. ‘Eigenlijk hoort ze hier. Maar ik had niet gedacht ooit nog terug te keren.’
Ze zwegen alle drie en dronken hun koffie. Hannelore dacht aan het kleine kerkhof midden in het dorp. Daar liepen dagelijks mensen rond om de graven te verzorgen en bloemen te verversen. Hier hoorde Gretta, midden tussen de mensen die ze goed had gekend. Ook papa zou hier ooit worden begraven.
‘Het is niet anders,’ zuchtte ze.
‘Ik denk niet dat Gretta het belangrijk vond,’ meende Maria. ‘Ze ging naar jou toe en uiteindelijk bereikte ze haar bestemming.’
‘Die zal ze zeker bereikt hebben,’ zei Hans Mooser rustig. ‘In feite maakt het niet uit waar we worden begraven. We keren immers terug naar dezelfde bron.’
Ze zwegen alle drie. Behalve het zoemen van een vlieg tegen het raam was er niets te horen. Er heerst hier een rust die ik in ons huis niet ken, dacht Hannelore. Ze wist zeker dat het moeilijk zou zijn een dergelijke vredige sfeer te creëren met Ludwig in de buurt.
Toen ze opstond zei Maria: ‘Kom nog eens terug. Gunther zal je graag willen ontmoeten.’
‘Mijn man is deze week weg,’ zei Hannelore.
Ze keken haar beiden aan. Ze moesten de bedoeling achter die woorden wel begrijpen. En vanuit hun geweten konden ze dit niet goedkeuren, wist Hannelore.
‘Ben je gelukkig, Hanna?’ vroeg Maria nu.
Hannelore tilde Sergio op en hield hem dicht tegen zich aan. ‘Dit kind is het belangrijkste in mijn leven. Hij is niet de zoon van mijn man. Hij werd geboren uit een zeer kortstondige verhouding. Er is geen excuus, behalve dat ik hevig verliefd was. Ik bleef alleen achter en toen was Ludwig daar. Hij wilde met mij trouwen. Het leek een oplossing. Ik wist toen niets van zijn achtergrond. Maar ik hield niet van hem, evenmin als hij van mij. Dit hele huwelijk stelt niets voor.’
Ze zweeg en keek naar de beide brave mensen die haar ongelovig aanstaarden. Misschien zouden ze haar nu veroordelen. ‘Arm kind,’ zei Maria. ‘Het leven zit je niet bepaald mee.’
‘Ik neem aan dat je weet dat Gunther van je houdt,’ zei Hans nu.
Ze knikte. ‘Er is geen toekomst voor ons.’
‘Een scheiding?’ aarzelde Maria.
‘Hij zal me nooit laten gaan.’
‘Je verhaal is in elk geval bij ons veilig. Ik hoop toch dat je hier blijft wonen. Je kunt altijd bij ons terecht.’
‘Dat is een enorme steun,’ zei Hannelore zacht. ‘Ik ga nu weer terug naar huis.’
De beide mensen liepen met haar mee naar buiten. Toen Hannelore omkeek, stonden ze er nog.
‘Eigenlijk is zij ook een slachtoffer van de oorlog,’ zei Maria. ‘Als ze hier was blijven wonen, als haar ouders... ach misschien was zij dan ook wel opgepakt met haar donkere uiterlijk. Nakaarten heeft geen zin. En dan onze Gunther, het is voor hem ook moeilijk.’
‘Hij heeft altijd om haar gegeven,’ beaamde Hans. ‘Maar ik hoorde een nogal vreemd verhaal. Men zei dat die man van haar, dat hij eh...’ Hij keek zijn vrouw aan, wist niet goed hoe hij dit moest zeggen.
‘Nou?’ hield ze aan.
‘Men zegt dat hij met mannen... Men noemt dat homofiel.’
Kortaf zei Maria: ‘Ik weet hoe dat heet. Maar dergelijke mannen trouwen toch niet?’
‘Je hoorde dat ze zei dat hun huwelijk niets voorstelde.’
‘Lieve help, de situatie is nog veel gecompliceerder dan ik dacht,’ zei Maria.
Die goede mensen, dacht Hannelore, terwijl ze langzaam de stijgende weg op liep. Zij veroordeelden haar niet. Terwijl ze zelf toch volgens strenge normen leefden. Toch bleef zij een van hen, dat gaf een zekere troost. Als alles anders was gelopen en Gunther en zij... ze had dan ook weer een familie gehad. Het kwam niet in Hans en Maria op haar de les te lezen, vanwege haar onbezonnen verhouding met Gerald.
Andreas zat op de bank voor het huis. De hond lag naast hem. Het dier sloeg enkele malen met de staart toen zij eraan kwamen, maar nam niet de moeite op te staan. Ze zette Sergio uit de wandelwagen, die onmiddellijk op haar vader toe dribbelde. Mevrouw Hansen kwam het huis uit en ging even naast Andreas zitten.
‘Hoe was het om weer in het dorp te zijn?’
‘Goed. Ik was bij Hans en Maria Mooser.’
‘Ach ja, daar kwam je als kind ook al, is het niet?’
‘Er lijkt in het dorp niet veel veranderd,’ zei Hannelore.
‘Dat lijkt zo. Maar er zijn mensen verdwenen die nooit meer terugkomen. Er zijn mensen die nog altijd hoop hebben dat hun familieleden terugkomen. Het is niet reëel na drie jaar. Toen Andreas onverwacht verscheen, gaf dat hoop.
‘Maar je hebt gelijk, het leven lijkt gewoon door te gaan. Het is goed dat jij er weer bent, Hannelore. Jij hoort hier, bij je vader. Ik ga maar weer eens.’
‘Waar ga je heen?’ vroeg Andreas onverwacht.
‘Ik ga weer naar huis. Van de week kom ik nog wel een keer terug. Hannelore is er nu weer, met je kleinzoon.’
Hannelore keek haar na toen ze in een rustig tempo naar beneden liep. Ja, zij hoorde hier thuis. Maar dat zou Ludwig niets kunnen schelen als hij het in zijn hoofd kreeg weer te vertrekken. In feite was Ludwig nergens welkom. Er was zelfs kans dat hij steeds opnieuw moest verhuizen, zodra mensen alles van hem wisten. Als men erachter kwam dat hij mensen had verraden. Ludwig was een opgejaagde, een vogelvrije. Maar had ze daarom medelijden met hem? Nee, want hij had haar ook meegesleept in een leven van nergens thuis zijn. Zij wilde hier niet meer weg. Ze wist echter dat ze met dat besluit nergens verder kwam. Ze moest Ludwig overtuigen van het feit dat ze beter af waren zonder elkaar. Hij zou dat misschien wel toegeven, maar dat wilde niet zeggen dat hij haar losliet. Ze keek naar Sergio, die met kiezelsteentjes speelde. Het kind voelde zich hier duidelijk meer op zijn gemak dan in het vorige huis. Het feit dat Ludwig nu niet thuis was, werkte daar zeker ook aan mee.
Hannelore beleefde een paar rustige dagen, waarin ze veel met haar zoon speelde. Haar gedachten draaiden intussen steeds om de vraag hoe ze Ludwig duidelijk moest maken dat ze zo niet verder wilde. Zij kon niet weggaan, dit was haar huis. Het alternatief was dat Ludwig moest vertrekken en dat zou hij nooit doen.
Ludwig bleef langer weg dan ze verwacht had. En toen op een middag, ze zat op de bank op het balkon, zag ze Gunther aankomen. Hij liep moeiteloos de helling op, met de ritmische stap van de bergbewoners. Haar hart begon sneller te slaan en ze bracht de handen naar haar gloeiende wangen. Herta schoot blaffend de weg af. Ze riep hem streng terug, waarop de hond leek te aarzelen en toen bij het hek bleef wachten. Het gaf haar voldoening dat het dier steeds beter naar haar ging luisteren. Gunther opende het hek, praatte tegen de hond, waarop het geblaf overging in een zacht gegrom. Hij had Gunther ook bij het vorige huis gezien. Misschien besefte het dier dat al die drukte niet nodig was geweest, dacht Hannelore vermaakt. Bij mensen zou je denken dat ze zich met de zaak verlegen zouden voelen.
Gunther klom de trap op naar het balkon. ‘Hannelore, wat goed je hier te zien. Jij hoort hier helemaal thuis.’
‘Ik besef nu dat ik toch vaak heimwee had. Ach, Gunther, alles is veranderd.’
‘Wij niet,’ zei hij stellig. ‘Wij zijn twee eenvoudige bergbewoners die van elkaar houden. En zeg niet dat we geen toekomst hebben, want elke liefde moet die kans krijgen.’
Ze legde haar vingers tegen haar lippen. Sergio kwam vanuit de kamer het balkon op, samen met haar vader. ‘Papa, dit is Gunther.’
‘Denk je dat ik Gunther niet ken?’ zei haar vader tot haar verbazing. Gunther glimlachte.
‘Andreas, ik ben blij je te zien.’
‘Dat zal wel,’ mompelde de ander. Zijn aandacht was alweer afgedwaald.
‘Zou het met hem ooit weer helemaal goed komen?’ vroeg Hannelore zich hardop af.
‘Het zou best kunnen, maar weten doe je het nooit. In elk geval is dit de beste omgeving voor hem.’
‘Als ik hier maar kan blijven,’ zuchtte Hannelore.
‘Heeft Ludwig plannen om te vertrekken?’ vroeg Gunther bezorgd.
‘Wat weet ik van zijn plannen,’ zei Hannelore met iets wanhopigs in haar stem. De klankverandering van haar stem viel haar vader en Sergio onmiddellijk op. Verontrust keken ze haar aan. Ze legde geruststellend een hand op haar vaders schouder, trok Sergio naar zich toe. ‘Mijn leven is zo onzeker en over de toekomst weet ik niets,’ fluisterde ze.
‘Je moet je eigen toekomst maken.’ Gunther greep haar hand en vlocht zijn vingers door de hare. Andreas keek naar hen en even speelde er een vage glimlach op zijn gezicht.
Toen ze even later in de keuken bezig was met koffiezetten kwam Gunther ook. Hij legde zijn armen om haar middel en trok haar tegen zich aan. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder.
‘Als ik toch had geweten dat jij terug zou komen,’ verzuchtte ze.
‘Maar dat heb je niet geweten,’ klonk het plotseling uit de deuropening. ‘En daarom was ik de oplossing, waar of niet.’
Ze draaide zich met een ruk om, maar Gunther hield zijn arm om haar heen. ‘Ludwig, we moeten de feiten onder ogen zien,’ probeerde hij redelijk. ‘Je weet dat Hannelore niet van je houdt.’
‘Ik ook niet van haar. Maar we zijn wel tot elkaar veroordeeld. Als ik jou was, zou ik snel verdwijnen voor ik de hond op je af stuur.’
‘Ga maar, Gunther,’ zei Hannelore zacht.
‘Weet je het zeker?’
‘Ik weet het zeker.’
Ludwigs helle grijze ogen verrieden zijn woede.
‘Gunther, we zien elkaar nog wel.’ Hannelore wierp een smekende blik op hem.
‘Daar zou ik maar niet te zeker van zijn,’ zei Ludwig koud.
Gunther verdween inderdaad, hoewel met duidelijke tegenzin.
‘Hij denkt waarschijnlijk dat ik je in elkaar zal slaan,’ zei Ludwig minachtend. Ze volgde hem naar de kamer, waar Andreas met een verontruste blik haar richting uit keek. Herta bleef aan zijn voeten liggen. Het dier had niet de neiging zijn baas enthousiast te begroeten. Sergio was in slaap gevallen in de stoel waar Ludwig meestal zat. Hij keek even naar het kind, pakte hem toen plotseling bij de kraag van zijn shirtje en slingerde hem op de bank. Sergio werd met een schreeuw wakker, Hannelore slaakte een kreet en nam hem in haar armen. Herta sprong grommend overeind en greep Ludwig bij zijn broekspijp. Ludwig gaf het dier een schop dat hij onder de bank vloog en daar met opgetrokken bovenlip bleef liggen. Zijn tanden blikkerden, maar Hannelore wist dat hij bang was. Hij was bang voor Ludwig, die had een slaaf van de hond gemaakt. Een gevaarlijke, agressieve slaaf. Ze hield Sergio tegen zich aan, die zachtjes snikte, maar duidelijk niet wist wat er gebeurd was. ‘Hoe durf je,’ zei ze fel tot Ludwig.
‘Dan moet jij me niet zo kwaad maken. Je moet me in geen enkel opzicht tegenwerken.’
Hannelore zweeg. Het was beter hem met rust te laten. Ze keek naar haar vader, zag dat hij beefde. Sergio trilde in haar armen en Herta huiverde over zijn hele lijf. Op dat moment haatte ze Ludwig. Ze bleef echter zwijgen. Als ze wilde praten moest er een sfeer van rust zijn.
Wat later bracht ze haar zoon naar bed. Andreas ging ook vroeg naar zijn kamer, hij voelde zich duidelijk niet op zijn gemak. Herta lag nog steeds onder de bank.
‘We moeten praten, Ludwig,’ zei ze en ging tegenover hem zitten. ‘Dit kan zo niet langer. Ik voel me doodongelukkig.’
Hij keek haar aan en zei: ‘Denk je dat ik gelukkig ben?’
Ze haalde diep adem. Was er eindelijk een opening voor een gesprek?
‘Als we dan beiden ongelukkig zijn, moeten we dan niet kiezen voor een ander leven, apart van elkaar?’ waagde ze.
‘Als jij het een keer kunt opbrengen om naar mij te luisteren, dan zal ik je mijn levensverhaal vertellen.’
Kon ze zo slecht luisteren? vroeg Hannelore zich af. Ze had de indruk dat Ludwig het niet de moeite waard vond haar dingen te vertellen.
‘Als je mijn verhaal hoort, dan zul je begrijpen dat ik hetgeen ik nu heb, niet zomaar opgeef.’
Je hebt helemaal niets, dacht Hannelore. Dit huis is niet van jou, evenmin als Sergio. Je hebt een vrouw getrouwd die niet bij je wil blijven. Ze klemde haar lippen opeen. Ze moest zwijgen en naar hem luisteren.
Ze moest ervoor zorgen dat hij niet kwaad werd, dat was haar inmiddels duidelijk.
‘Jij bent in 1938 uit Duitsland vertrokken, ik ben er omstreeks die tijd gaan wonen. De vernieuwing die hier plaatsvond, boeide mij. Ik kan achter veel uitspraken van de nazi’s staan. Maar er was nog een andere reden. Je weet inmiddels dat ik anders ben dan de meeste mannen. Ik probeerde dat altijd te verbergen, maar gek zoals men daar toch achter komt. Op school werd ik hiermee al getreiterd door een joodse jongen.’
‘Wil je daarmee zeggen dat het gerechtvaardigd was wat je deed? Dat je wraak wilde nemen?’
‘Dat had zeker invloed. Maar goed, ook bij de SS kwamen ze er op een gegeven moment achter. In zekere zin was het een angstaanjagende tijd. Ik wist dat ze niets moesten hebben van mannen zoals ik. Ik moest een daad stellen, zodat die achterdocht verdween. Dus ik zorgde dat ik een vriendin kreeg. Het was een moeizame verhouding en kort voor we zouden trouwen verbrak ze de relatie. En opnieuw staken de geruchten de kop op. Toen heb ik enkele personen aangegeven, die later werden opgepakt. Door dit alles ben ik toch redelijk geloofwaardig de oorlog doorgekomen. Terug in Nederland ontdekte ik dat ik ook daar niet de ruimte zou krijgen om anders te zijn. Men accepteerde dit gewoon niet. Dus besloot ik voorgoed in Duitsland te gaan wonen als getrouwde man met een kind. De mensen zijn hier echter veranderd. Een deel van hen wil de gedupeerden hun huizen teruggeven, voor zover dat nog mogelijk is. Daarom moesten wij zo snel weg uit het vorige huis. Voor Rachelle mij zou verraden. Datgene wat in de oorlog werd toegejuicht, daar word je nu voor gestraft. Ik zou in de gevangenis terechtkomen. Dus de enige optie is, hier voorlopig rustig blijven leven en proberen werk te vinden. Dat zal zeker niet gemakkelijk zijn. Men is wantrouwend. Begrijp je nu waarom ik nooit in een echtscheiding zal toestemmen? Evenmin ga ik hier weg. Als ik dat doe, kan ik nergens heen. Mocht jij toch besluiten met Gunther weg te gaan, dan is je vader hier nog. Dan zorg ik dat hij in een tehuis komt.’
‘Dat is het dus,’ zei Hannelore. ‘Jij hebt je hele leven verkeerde keuzes gemaakt en ik ben de dupe.’ Ze stond op en liep de trap op. Ze wilde alleen zijn. Zoveel was haar wel duidelijk geworden, ze kon geen kant uit. Evenmin kon ze Ludwig dwingen te vertrekken. Ze huiverde als ze dacht aan zijn woede, als ze een keer de deur achter hem zou sluiten met de opmerking: jij komt er nooit meer in. Mocht een vrouw haar man buitensluiten met wie ze wettig getrouwd was? Misschien was dat wel strafbaar. Ze wist het niet. Wat ze wel wist, was dat haar situatie tamelijk hopeloos was.
Ze lag al in bed toen haar kamerdeur plotseling open kierde en Ludwig op de drempel stond.
‘Wat is er?’ vroeg ze zo kalm mogelijk.
‘Ik vroeg me af of je nog een keer zwanger wilt raken. Ik kan me over mijn afkeer heen zetten en...’
‘Doe geen moeite,’ zei ze koud. Even aarzelde hij nog maar ze zag de opluchting op zijn gezicht.
Toen hij de deur achter zich had gesloten liepen de tranen over haar gezicht. Hij was eigenlijk een diep ongelukkig mens. Maar hij had het wel grotendeels aan zichzelf te wijten. Niet het feit dat hij homo was, hoewel dat een en ander voor hem wel moeilijk had gemaakt.
Nee, het ging om de verkeerde keuzes die hij gemaakt had. Als hij zich in de oorlog wat meer afzijdig had gehouden. Als hij zich niet zo nodig had moeten bewijzen. En nu was hij onzeker. Hij was bang dat ze toch een mogelijkheid zou vinden om bij hem weg te gaan. Hij had niemand anders. Het was werkelijk een zware belasting.