1

 

‘Frau de Meijere!’

Gretta, die bezig was met aardbeien plukken in de kleine moestuin, keek op en kwam overeind. Ah, het was Gunther, die jongen van Mooser, die zo vaak langs kwam om met haar dochter te spelen. Ze bleef wachten tot hij in rap tempo de helling op was gerend. ‘Gunther, je komt als geroepen. Nu kun je wat fruit meenemen voor je moeder.’

De jongen wierp een vluchtige blik op de schaal en keek haar vervolgens aan. ‘De hele familie Helwig is weggehaald,’ zei hij.

Gretta liet haar handen langs haar lichaam vallen, het leek of ze ineens geen kracht meer had. ‘Weggehaald?’ herhaalde ze.

‘Ja, meegenomen. Het huis staat leeg. Ze kwamen laat in de avond.’

‘Maar zij zijn Duitsers,’ fluisterde Gretta.

‘Ja. Maar ze zijn ook joden, dat weet iedereen. Jullie...’

‘Wij zijn geen joden,’ fluisterde Gretta met het gevoel of ze haar man verraadde.

‘Bedoel je dat jullie bekeerd zijn? Dat jullie niet denken dat de Messias nog moet komen? Jullie gaan nooit naar de synagoge.’

Gunther wilde het graag precies weten, maar Gretta antwoordde niet.

Haar man Andreas was onmiskenbaar joods. Hij was dan wel getrouwd met haar, een blonde Beierse, maar misschien was dat nog wel erger in de ogen van degenen die meenden het land te moeten zuiveren. Waren zij hier niet meer veilig? Ze keek om zich heen naar de bergen, gekleurd door de vele voorjaarsbloemen. Gunther kwam wat dichter naar haar toe. ‘Hannelore ziet er niet Duits uit. Zij lijkt op haar vader, dat weet u ook wel. En het is heus niet zo dat ze kinderen sparen. Nu kunnen jullie nog vertrekken,’ zei hij zacht.

‘Vertrekken? Waarheen? Ik ben hier geboren.’

Gunther knikte. ‘Gewoon weggaan tot het over is. Zo praat men erover. Dat het beter is als sommige mensen tijdig weggaan. De mensen in het dorp kunnen niet helpen. Zij zijn bang.’

Om de hoek van het huis verscheen nu Gretta’s dochter. Op haar gebruinde gezichtje brak een lach door toen ze Gunther zag.

‘Er zijn jonge geitjes. Kom je kijken?’

‘Natuurlijk. Ik had al zo’n vermoeden.’ Terwijl hij naar haar toeliep, zei hij in het voorbijgaan tegen Gretta: ‘Kijk eens goed naar haar.’

Gretta hoefde niet te kijken om te weten dat Hannelore, met haar donkere ogen en haren, totaal niet leek op het ideaalbeeld waar men tegenwoordig propaganda voor maakte.

Pas toen haar dochter die avond in bed lag en zij met Andreas op de bank voor het huis zat, begon ze erover. Haar ogen gleden langs de bergreuzen die lange schaduwen in het dal wierpen.

Er was niets te horen dan het geklingel van een koebel. Het was hier zo vredig. Maar het was schijn. De vorige avond was net zo vredig geweest en toen was de familie Helwig weggehaald. Niemand wist waar ze naartoe werden gebracht. Een werkkamp zei men. Waar was dat goed voor? Toen deze leider net aan de macht was had het erop geleken of Duitsland een periode van grote bloei tegemoet ging. Maar nu waren er steeds meer geruchten over een ophanden zijnde oorlog. En geruchten dat vooral joden hun leven niet zeker waren. ‘De Helwigs zijn weggehaald,’ zei ze eindelijk zacht.

‘Ik weet het. Ik heb de familie Simons in Nederland geschreven.’

‘Waarom?’

‘Nederland is nog veilig.’

Gretta dacht aan hun vakanties die ze in het kleine Nederlandse badplaatsje hadden doorgebracht. In het pension van de familie Simons.

‘We zouden daar een tijdje kunnen logeren. Ik kan hun betalen. Ik moet alleen nog een aantal zaken regelen. Ik bedoel, we willen hier toch weer terugkomen en gewoon verder leven.’ Hij glimlachte vaag. ‘Maar ik kan dit niet van de ene op de andere dag realiseren. Ik stel voor dat we Hannelore vooruitsturen. Gunther kan haar misschien brengen.’

‘Maar voor hoelang... en wanneer? We kunnen haar toch niet alleen laten gaan? Ze kent die mensen nauwelijks. Ze spreekt hun taal niet.’

‘Ze is hier niet meer veilig, Gretta. En we gaan haar zo snel mogelijk achterna.’

 

‘Waarom moet ik alleen. Ik wil niet alleen. Ik wil hier blijven.’ Hannelore, die zelden opstandig was, stampvoette nu.

‘Wij komen zo snel mogelijk,’ zei Gretta. ‘Weet je nog hoe fijn je daar op het strand speelde? Er was daar ook een buurjongetje, je vond hem aardig.’

‘Ik weet daar niks meer van. Ik wil niet alleen,’ zei het kind opnieuw.

‘Gunther zal je brengen,’ zei Gretta. Ze had dit liever nog even voor zichzelf gehouden, maar ze wilde haar dochter ook troosten.

‘Gaat Gunther ook mee?’

Het meisje fleurde er helemaal van op.

‘Ja. Maar hij blijft niet,’ voelde Gretta zich geroepen te zeggen.

‘Waarom moet ik weg?’ vroeg het meisje. Gretta zuchtte. Dit was toch niet uit te leggen aan een kind van tien jaar. ‘We zullen er vanavond met je vader over praten,’ koos ze de weg van de minste weerstand.

Ook Andreas vond het echter moeilijk zijn dochter uit te leggen hoe de zaak ervoor stond. Ze keek hem met haar donkere ogen ernstig aan en hij vond dat hij haar toch een verklaring schuldig was. Maar hoe kon hij haar vertellen, dat ze volgens een bepaalde groep mensen, mensen die nu aan de macht waren, bij een minderwaardig ras hoorde. ‘We zijn bang dat er oorlog komt,’ zei hij ten slotte. ‘En voor het zover is, willen we dat jij veilig bent.’

‘En jullie dan? Ik wil niet veilig zijn zonder jullie.,

‘Wij komen je zo snel mogelijk achterna. We zullen ons echter veel rustiger voelen als we weten dat jij veilig bent.’

Het kind gaf zich niet zomaar gewonnen, maar de druk die op haar werd uitgeoefend had toch effect. En toen Gretta enkele dagen later vertelde dat er opnieuw een familie was weggehaald, alleen omdat ze joods waren, besloot het meisje niet langer tegen te werken. Zij was ook een beetje joods en daar kon ze trots op zijn volgens haar vader. Maar anderen waren daar kennelijk minder blij mee.

Ze herinnerde zich dat ze ook weleens was uitgescholden op school voor ‘jodenjong’. Weliswaar had de juf die jongen onmiddellijk straf gegeven, maar het had haar toch dwarsgezeten. Haar vader, die leraar was in oude talen, was kortgeleden ontslagen en dat had daar ook mee te maken.

Het duurde overigens nog enkele weken voor de zaak rond was. De familie Simons schreef terug dat ze alle drie welkom waren. ‘Tot deze onzin voorbij is,’ las Andreas hardop voor. Hij schudde het hoofd. ‘Er zijn nog steeds mensen die de ernst van de situatie niet inzien,’ zei hij tegen Gretta.

‘In Nederland komt toch geen oorlog?’ vroeg zijn vrouw verontrust.

Andreas haalde de schouders op. ‘Degene die nu onze leider is zal niet rusten voor hij de halve wereld onder de duim heeft.’

Gretta zei niets meer. Ze begon wat spullen van haar dochter bij elkaar te zoeken. ‘Denk je dat ik ook winterkleren moet inpakken?’ vroeg ze. ‘Ik bedoel, als wij ook gaan, kunnen we de rest meenemen.’

‘Natuurlijk kan dat. Toch, voor de zekerheid, geef maar zoveel mogelijk mee. Gunther kan haar koffer dragen.’

Het ging er niet om dat de bagage te zwaar werd, dacht Gretta. Hoe meer ze inpakte, hoe definitiever alles leek te worden. Ineens overviel de gedachte haar dat Hannelore hier nooit meer zou terugkeren. Ze moest zoiets niet denken. Het was tijdelijk. Zo gauw alles weer normaal was, zou ze terugkomen. Iemand zou de leider toch wel een halt toeroepen voor hij een heel volk in het ongeluk stortte?

Gretta en Andreas probeerden het afscheid zo ontspannen mogelijk te laten verlopen. Niet dramatisch en met tranen, hoewel Gretta het gevoel had dat ze bijna stikte door de brok in haar keel. Haar mooie dappere dochter moest weg, omdat haar vader van joodse afkomst was.

Hoe zou het kind zoiets ooit kunnen begrijpen. Voor Hannelore was er een lichtpuntje dat Gunther meeging. Hij zou haar tot de plaats van bestemming brengen. Daar zou hij een nacht blijven slapen en de volgende dag zou hij weer terugreizen. De trein deed er de hele dag over. Ergens midden in het land stond het voertuig zelfs meer dan een uur stil. Niemand wist waarom. Werkzaamheden aan het spoor, zei een conducteur. Gunther wilde vragen waarom dit nu moest gebeuren en niet bijvoorbeeld ’s nachts, maar ineens zag hij hoe opmerkzaam de conducteur zijn vriendinnetje opnam. ‘Ik denk niet dat zij je zusje is,’ zei hij.

‘Nee, mijn buurmeisje,’ antwoordde Gunther vlot. De man knikte bedachtzaam en zei: ‘Ik zou maar goed op haar passen. Laat haar even naar het toilet gaan.’

Gunther zag nu enige beweging achter de tussendeur. Hij fluisterde tegen Hannelore: ‘Hierachter is een wc. Blijf daar tot ik kom kloppen.’ Het meisje keek verbaasd van hem naar de conducteur die haar toeknikte, stond vervolgens gewillig op en sloot even later de deur achter zich.

De conducteur liep met een knikje verder en even later kwamen er twee SS’ers de wagon in.

Zij waren degenen die achter de joden aanzaten, wist Gunther ineens zeker. Als Hannelore nu maar bleef waar ze was. De mannen vroegen persoonsbewijzen, ze maakten een ontspannen indruk. Tot Gunthers grote opluchting letten ze niet op de wc. Even later zag hij hen uitstappen en langs de spoorlijn toekijken hoe de trein zich weer in beweging zette. Na een moment stond Gunther op en tikte op de deur van het toilet. Toen Hannelore weer naast hem zat, zei ze: ‘Ik moest helemaal niet.’

Hij schoot in de lach. ‘Er kwamen soldaten de trein in en die zouden misschien gevraagd hebben waar je naartoe ging en waarom.’

‘Zouden ze mij hebben meegenomen, denk je?’

Gunther aarzelde. ‘Ik weet het echt niet,’ zei hij eerlijk. Hij voelde zich enorm opgelucht toen ze de Nederlandse grens waren gepasseerd.

Het laatste stuk namen ze een taxi. Het viel Gunther op dat Hannelore steeds stiller werd.

De taxi bracht hen tot voor de deur van een groot vierkant huis, dat even buiten het dorp stond. Een vrouw van Gretta’s leeftijd deed open. Ze was gekleed in een donkere japon die haar ouder maakte. Gunther dacht aan de vrolijke, altijd fleurig geklede Gretta en het hart zonk hem in de schoenen. De vrouw begon onmiddellijk te praten. Gunther begreep haar wel enigszins, maar Hannelore kon haar alleen zwijgend aanstaren.

‘Ach, zij spreekt natuurlijk alleen Duits. We moeten haar zo snel mogelijk Nederlands leren. En dat gaat het beste door goed naar iedereen te luisteren, meisje. Kom binnen.’

Gunther zeulde de koffer de gang in en de vrouw knikte naar de trap. ‘Eerste deur rechts, dat is haar kamer. Laat haar maar even tot zichzelf komen. Ik zal thee zetten.’

Met opeengeklemde tanden liep Gunther de trap op. Hier moest hij Hannelore dus achterlaten. O, de vrouw zou best aardig zijn. Maar alles leek zo weinig vrolijk.

De kamer was eenvoudig, met een bed, een klein bureau en een stoel. Er waren ook een paar boekenplanken. ‘Hier kun je jouw spulletjes van thuis op zetten,’ zei Gunther opgewekt.

‘Ik wil hier niet blijven,’ was het besliste antwoord.

‘Het is ook niet voorgoed,’ zei Gunther, terwijl hij de koffer op het bed zette en openmaakte.

‘Neem me toch gewoon weer mee,’ smeekte het kind.

‘Als dat mogelijk was, zou ik het zeker doen. Maar dit is geen plezierreisje. Er is werkelijk gevaar in ons eigen land. En ik voelde dat ook heel duidelijk in de trein.’

Hannelore zweeg. Ze wist heus wel dat ze het haar ouders niet kon aandoen de volgende dag weer voor hun neus te staan. Maar wat moest ze hier? Ze kon die vrouw niet eens verstaan. ‘Zeg dat papa en Mutti snel komen,’ zei ze zacht.

Gunther knikte. ‘En je kunt hun lange brieven schrijven.’

Wat later dronken ze beneden thee. De vrouw praatte over de slechte tijden en de teruglopende inkomsten. ‘De mensen hebben wel iets anders aan hun hoofd dan vakantie,’ zuchtte ze. En met een blik naar het meisje: ‘Ik neem aan dat zij gewoon naar school moet. Het zal niet zo gemakkelijk zijn, omdat ze de taal niet spreekt. Duits is hier op dit moment niet zo geliefd, zoals je zult begrijpen. We kunnen maar het beste gewoon de waarheid vertellen. Ik maak er wel iets van.’

Gunther vroeg zich af, of ‘er iets van maken’ hetzelfde was als de waarheid vertellen, maar hij zweeg. Hij vroeg de vrouw of zij het goedvond dat hij met Hannelore een wandeling maakte. De vrouw knikte en zei: ‘Maak haar maar een beetje wegwijs, zodat ze niet de eerste keer dat ik haar naar de bakker stuur, de weg kwijtraakt.’ Gunther zei niets. Als hij naar Hannelore keek, had hij het gevoel dat ze nu al volledig de weg kwijt was. Eenmaal buiten nam hij haar koude handjes in de zijne. In hun eigen dorp zou hij nooit zo met haar hebben gelopen, maar hier kende niemand hen.

‘Misschien zien we elkaar nooit meer terug,’ zei Hannelore na een lange tijd van stilte.

Ze stonden op een landweg en zagen de golvende lijn van de duinen. ‘Heb je de zee al eerder gezien?’ probeerde Gunther haar op andere gedachten te brengen.

Ze rilde. ‘Ik vind de bergen veel mooier. De zee maakt me bang. Het is net een wild dier dat brult.’

‘Ja, dat is wel een mooie vergelijking,’ zei Gunther. ‘Maar hij brult tevergeefs, want hij moet zich iedere keer weer terugtrekken.’

‘Misschien niet altijd,’ zei het meisje bedachtzaam. Ze kon niet weten dat ze op dit moment even een vooruitziende blik had. Toen zei ze opnieuw: ‘Als we elkaar nu nooit meer terugzien?’

Gunther keek van opzij naar haar. Het donkere haar bewoog zachtjes in de wind. ‘We zien elkaar zeker terug. Ik zal niet rusten voor ik je terugheb. Want later gaan wij trouwen.’

‘Wie zegt dat?’

‘Ikzelf.’

‘Dat kun je nu nog niet weten.’ Het kind had natuurlijk gelijk en ze redeneerde verstandiger dan hijzelf. Hij was een jongen van vijftien jaar, zij een kind van nog maar tien. Toch moest hij er niet aan denken haar nooit meer terug te zien. ‘Toch denk ik dat ik gelijk heb,’ zwakte hij zijn woorden wat af. Hannelore keek hem twijfelend aan, maar zei niets meer.

Toen Gunther de volgende morgen vertrok kon ze haar tranen niet bedwingen. Ook de jongen had het er moeilijk mee. ‘We zien elkaar terug. Ik beloof het je.’

‘Natuurlijk, het komt allemaal weer goed,’ zei Frau Simons opgewekt. ‘Begin straks maar aan een brief voor je ouders. En vanavond als Kees ook thuis is moeten wij eens praten.’

Hannelore zag er zo verloren uit dat Gunther haar het liefst stevig had vastgehouden. Hij had echter het idee dat een dergelijke uiting van gevoelens hier vreemd werd gevonden. Dus liep het meisje mee naar de taxi, gaf hem een hand en keek zwijgend toe toen hij naast de chauffeur schoof. Ze zwaaide toen de auto wegreed en stond daar nog toen het vervoermiddel allang niet meer te zien was.

‘Kom nou maar,’ zei de vrouw goedhartig. ‘Ga nu maar eens aan een brief beginnen. Je hebt vast al veel te vertellen.’

Hoewel het meisje niet alles woordelijk verstond, begreep ze toch wat er bedoeld werd. Langzaam liep ze de trap op naar haar kamertje. Op het bureau lag een blocnote en een pen. Hannelore staarde naar het papier. Het liefst wilde ze schrijven: ‘Ik wil naar huis. Kom me halen.’ Ze begreep echter ook wel dat dit geen enkele zin had. Ze moest hier blijven en ze had het gevoel dat dit verblijf weleens lang kon gaan duren.

Na het avondeten, waarvan Hannelore met moeite enkele hapjes naar binnen had gewerkt, zei Frau Simons haar eens lekker te gaan zitten, dan kon er gepraat worden.

‘Om te beginnen mag je mij Anna noemen en mijn man Kees. We worden hier door niemand meneer en mevrouw genoemd. Ik zal jou zo af en toe weleens Hanna noemen. Je hebt een mooie naam, maar het is wel een mondvol.’ Ze praatte langzaam, herhaalde een en ander nog een keer en Hannelore knikte dat ze het begreep. Daarna praatten ze over de dreiging van de oorlog, zeiden dat het in Nederland vast niet zover zou komen, maar ze hadden wel gehoord dat vooral joden gevaar liepen. ‘Waarom dat zo is weten we niet. Maar in de bijbel staat dat het ene volk tegen het andere zal opstaan. Dus je doet maar het beste een tijdje te vergeten dat je vader een jood is en jij dus ook.’

‘Ik moet daar juist trots op zijn van papa.’ Hannelore kreeg nu het gevoel dat ze niet alleen haar land en familie kwijt was, maar ook nog haar identiteit moest prijsgeven.

‘Je mag daar ook trots op zijn. Maar laat het niet merken,’ zei Anna. Ze praatte verder over de school waar ze naartoe zou gaan en dat ze zo snel mogelijk Nederlands moest leren. En dat ze verwachtte dat ze zondags meeging naar de kerk. Ze konden haar immers moeilijk alleen thuislaten. Hannelore knikte. Thuis ging ze soms met Mutti naar de kerk en ook wel met papa naar de synagoge. Papa zei dat het goed was als je overal van wist. Maar de laatste tijd gingen ze niet meer naar de synagoge. Hij was gesloten, zei papa.

‘De kerk zal je niets kwaads leren,’ zei Anna nog. Er werd nog wat gepraat over school, eventueel huiswerk en dat ze gerust vriendinnetjes mocht meebrengen. Ze moest maar zeggen dat ze een nichtje was van Anna en Kees, anders werd alles zo ingewikkeld.

‘Wanneer denk je dat vader en Mutti komen?’ waagde Hannelore.

‘Je vader had nogal het een en ander te regelen,’ antwoordde Kees schouderophalend. ‘Maar komen doet hij.’

Hannelore zei niets. De angst dat het weleens heel lang kon duren voor ze haar ouders terugzag, nam steeds vastere vormen aan.

 

De eerste maanden voelde Hannelore zich doodongelukkig. Ze werd verteerd door heimwee. Anna had in het begin haar best gedaan het meisje overal bij te betrekken, maar ze begon de moed een beetje op te geven. Ze had het gevoel dat ze het meisje niet kon bereiken.

En toen in mei de oorlog uitbrak, waren er wel andere zaken om zich druk over te maken dan een kind dat naar huis verlangde. Anna was goedhartig, maar zelf had ze geen kinderen en ze vond het moeilijk om zich in zo’n jong kind te verplaatsen. Hannelore had regelmatig post van huis gehad, maar dat werd nu minder. Er was op dit moment geen gelegenheid over te komen, schreef Gretta. Maar ze zocht wel een oplossing, want ze wilde haar dochter in deze omstandigheden niet onder de hoede van betrekkelijk vreemden laten. Ze schreef dat Gunther spoorloos was verdwenen. Hij had haar gezegd dat hij niet wilde vechten. Echter, als hij werd opgespoord, zou hij zwaar worden gestraft.

Intussen kon Hannelore zich op school redelijk handhaven. Ze praatte al goed Nederlands, uiteraard met een accent. Vriendinnetjes had ze weinig. Er was één meisje, Kitty, met wie ze nog het meest optrok. Ze woonde op een boerderij en Hannelore kwam daar graag. De landelijke omgeving bracht soms iets van thuis terug.

En toen kwam het alarmerende bericht van haar moeder dat Andreas was opgepakt en weggevoerd. Het was toen al 1944 en Hannelore was vijftien jaar.

Ze wist nu heel wat meer over de oorlog en het gevaar voor de joden.

Toch hadden ze van de bezetting weinig last in het kleine dorp. De Duitsers huisden in een kamp aan de duinweg buiten het dorp. Of ze bevonden zich in de bunkers die in de duinen waren gebouwd. Grote betonnen gevaartes, gecamoufleerd door duinhelm en zand.

Het was nu iedereen verboden op het strand te komen. Hannelore miste dat niet. Het enige waar ze naar verlangde, waren de bergen met de besneeuwde toppen. Maar de oorlog liep ten einde, zei men en als dat een feit was, zou ze zo snel mogelijk teruggaan. Er kwam een brief van haar moeder waarin ze liet weten dat ze nu al gauw naar Nederland zou komen.

‘Ik weet niet of dat wel veilig is,’ zei Anna bezorgd. ‘Waarom blijft ze niet waar ze is. Het kan nu niet lang meer duren.’

‘Het is hier nu wel veilig,’ meende Hannelore. De ander sprak haar niet tegen. Het zuiden van Nederland was inmiddels bevrijd, evenals dat deel dat overstroomd was. Reizen was echter nog steeds gevaarlijk en Anna hoopte van harte dat Gretta zou wachten. De laatste kon echter niet langer afwachten. Ze wist niet waar haar man was en of hij nog in leven was. Ze wist wél waar haar dochter zich bevond.

De reis was omslachtig en duurde lang. Af en toe reisde ze stukjes met de trein, dan reed ze enkele kilometers mee op een boerenkar. Eenmaal in Nederland reed er een trein naar het zuiden. Deze stond echter stil toen het begon te schemeren. Mogelijk was het voertuig niet volledig verduisterd. Een feit was dat de trein werd beschoten, mogelijk door Engelse jagers. Er waren enkele slachtoffers, waaronder Gretta de Meijere. Ze had het adres van de familie Simons bij zich. De volgende dag kwam er iemand van de gemeente bij Anna aan de deur.

Ze was alleen thuis. Hannelore werkte inmiddels als dienstmeisje bij een rijke dame, die altijd kans had gezien de Duitsers buiten haar villa te houden. Naast huishoudelijk werk en bloemschikken leerde deze dame het meisje ook keurige manieren en onderwees ze haar in de Engelse taal. Hannelore was een vlugge leerling en mevrouw Verdonck had gezegd dat ze verder zou moeten leren. Hannelore wist echter dat het er niet in zat. Bij alles wat ze deed had ze ook voortdurend het gevoel dat het maar tijdelijk was.

‘Woont hier een Hannelore de Meijere?’ vroeg de man voor wie Anna de deur opende. Die kreeg onmiddellijk een angstig voorgevoel en antwoordde bevestigend. ‘Dan heb ik helaas een vervelend bericht voor u. Een zekere Gretta de Meijere, die blijkbaar op weg was hiernaartoe, is bij een treinbeschieting om het leven gekomen. Ik neem aan dat zij een familielid is.’

‘Haar moeder. Dat arme kind,’ fluisterde Anna.

‘Tja, het zijn zware tijden. U zult met de dochter een en ander moeten bespreken in verband met de begrafenis.,

Anna bleef ontdaan achter. Moest ze Hannelore nu direct waarschuwen? Dat had weinig zin, het was toch te laat. Vanavond, als Kees ook thuis was, was het nog vroeg genoeg. Toen Hannelore thuiskwam, zag Anna haar hoopvolle blik. Sinds de vorige dag hoopte het meisje dat haar moeder was gearriveerd. Ze wist dat Gretta onderweg was, maar ook dat het een reis met hindernissen kon worden. ‘Ga maar lekker zitten. Je hebt vast zin in thee.’ Anna duwde haar haast een stoel in en was blij dat ze even in de keuken kon redderen.

Hannelore voelde echter de veranderde stemming haarfijn aan. ‘Wat is er Anna?’ vroeg ze. ‘Komt Mutti niet?’

Anna keek haar aan; ze had tranen in de ogen en schudde zwijgend het hoofd.

‘Misschien is dat wel verstandiger,’ zei het meisje dapper.

Anna ging tegenover haar zitten. ‘Je moeder komt niet meer. Maar ze is nu voorgoed veilig.’

Anna wist niet zeker of ze dit wel kon zeggen. Was Gretta gelovig geweest? Maar het was de enige troost die ze voor het meisje had.

Hannelore staarde haar met wijdopen donkere ogen aan. ‘Wat is er gebeurd?’ fluisterde ze.

Anna vertelde wat ze van de bode had gehoord. ‘We moeten nu van alles regelen. Je moeder kan niet in Duitsland worden begraven, daar kunnen we niet heen. Ze komt hierheen en...,

‘Ja, dat zei ze immers. Dat ze hierheen zou komen.’

Verschrikt keek Anna het meisje aan. Ze zou toch niet in de war raken door de schok?

Anna wist niet goed hoe dit verder aan te pakken. ‘Wil je dat ik de dominee waarschuw?’ vroeg ze toch maar.

‘Waarom?’

‘Hij kan je misschien troosten.’

‘Voor mij hoeft het niet. Mutti is dood, papa misschien ook. Wat kan de dominee daaraan doen.’ Ze klonk ineens volwassen.

‘We moeten hem natuurlijk wel inlichten. We hebben iemand nodig voor de begrafenis,’ zei Kees die avond. Hannelore was naar haar kamer gegaan. Ze had weinig emoties laten zien en Anna vroeg zich af of ze toch in een soort shock verkeerde. Een toestand waarin het allemaal niet tot haar doordrong. Hannelore, op haar kamer, kon niet huilen. De klap had haar min of meer verdoofd. Het feit dat ze nu niemand meer had begon echter steeds meer door te dringen. Haar vader zou waarschijnlijk ook nooit meer terugkomen. Er waren intussen genoeg geruchten doorgedrongen. Ze wist hoe slecht het was afgelopen voor de mensen die waren afgevoerd naar de kampen. En Gunther, de enige vriend die ze had, was spoorloos verdwenen. Misschien wel voorgoed naar Amerika.

Ze zou dus hier haar leven moeten opbouwen. Als Anna haar liet blijven. Mocht dat niet het geval zijn, dan zou ze na de oorlog terugkeren naar haar land. Maar hoe zou ze daar een toekomst kunnen opbouwen? Het huis in de bergen, wat zou er van hun huis zijn geworden? Was dat nu haar eigendom? Hannelore besefte eens te meer dat ze alleen was. Ze zou allerlei zaken moeten regelen. Er was geen tijd voor tranen.

Gretta werd tijdens een sobere plechtigheid begraven. Vlak bij de kerk, in het dorp waar Hannelore nu al zo’n zes jaar woonde. Enkele stille tranen liepen over haar gezicht, maar toch wilde het nog steeds niet doordringen dat het haar moeder was aan wie de laatste eer werd bewezen.

Alle goedbedoelde troostwoorden gingen dan ook aan haar voorbij. En ook daarna, als Anna probeerde een gesprek over haar ouders te beginnen, reageerde het meisje nauwelijks. Anna had besloten Hannelore bij zich te houden. Ze kon haar moeilijk op straat zetten. Problemen had Hannelore nooit gegeven en Anna ging ervan uit dat het zo zou blijven. Daarin vergiste ze zich echter.

Hannelore bleef bij mevrouw Verdonck werken en leerde veel van de oudere dame. Zelf had ze alleen een zoon die in het buitenland verbleef. Ze hoorde ook veel over de oorlog die zoveel leed had gebracht en die veel prachtige steden in rokende puinhopen had veranderd. Ze kwam er ook achter dat zij met haar Duitse achtergrond niet overal zonder meer geaccepteerd werd. Zodra men echter wist dat ze half joods was werden de mensen vriendelijker.