28/3

Vreemde avond. Gaan eten met iemand die ik al een tijdje ken en met wie ik het goed kan vinden. Lekker eten, attente man. Liet zelfs een cadeautje voor me aanrukken: een tekening met een citaat van Rilke. Iets over liefde. Dat die moeilijk en belangrijk was. Tegen wie zeg je het. En dat hij verliefd op me was. Dat hij blij was het eindelijk te hebben gezegd. Maar dat ik het wel wist, zeker. Nee, ik wist het niet. Lieve man. Veel verteld. En dat hij mij eens zou komen ophalen en dat we dan naar Frankrijk zouden rijden, en dat hij blij was dat hij het mij eindelijk had verteld.

En nu voel ik me ongelooflijk triestig, en ik weet niet waarom. Zal wel veel met empathie te maken hebben, maar ook tristesse om al dat leven. Bart vanmorgen gebeld. Hem niet verteld over de verliefdheid. Weet nog niet of ik het zal vertellen. Was me pijnlijk bewust van de afstand tussen hem en mij. Hij was gaan lopen, hij had brood gebakken, hij had een composttoilet geïnstalleerd, hij had een documentaire gezien op televisie, hij had me blijkbaar niet gemist. Wel in alle eerlijkheid, ik hem dus ook niet. Maar wel toen ik thuiskwam. Toen had ik zijn lijf in mijn bed gewild maar het was er niet.

Overal in Antwerpen de Zone 03 met mijn foto op de cover en in rode letters: ‘Er is liefde na de dood.’ Als dat nummer een dag eerder was verschenen, of dat etentje een dag later gepland, had die man zijn liefdesverklaring tijdig ingeslikt.

Bart gebeld om te zeggen dat ik een beetje depri was. Maar ik heb dat ook soms, zei hij, dagen zonder moed. Deed op een rare manier deugd. Gaf moed. Het feit dat hij soms ook geen moed heeft. Achteraf ondanks nieuwe moed slecht lesgegeven. Vond ik. Niet slecht, maar ook niet goed; te weinig concentratie. Plus gevoel van immense afstand tussen mezelf en studenten. Vooral bij eerste kan. Overtuiging dat ze niet weten waarover ik het heb. Of waarom ik me over die dingen druk maak. Te weinig raakpunten. Referentiekaders die te ver uit elkaar liggen. In tweede kan is dat niet meer – of minder – het geval, en dus zullen we maar optimistisch veronderstellen dat er hoop voor de toekomst is.

De verschillende dingen die niet in dit dagboek terechtkomen. De vele redenen om iets weg te laten. Zoals daar bijvoorbeeld is: er niet meteen woorden voor hebben. Het gigantische verschil tussen een beetje lopen denken aan dit en aan dat, en het opschrijven. Maar ook: de gevoelens van de medemens – zijn/haar recht op privacy; en ook: je eigen behoefte – mijn behoefte dus – aan privacy, mijn recht om dingen voor mezelf te houden. Heb toch altijd de neiging om mezelf in een ietsjes beter daglicht te plaatsen. Laat wel eens links en rechts een detail weg. U bent zo openhartig, mevrouw Hemmerechts. Tot op zekere hoogte, ja. En nu ga ik een openhartige boterham met een eitje eten.

Oude notitie teruggevonden: ‘Misschien heb ik het allemaal opgeschreven en tegen de wereld gezegd omdat de mensen rondom mij niet wilden luisteren, maar de wereld wilde ook niet luisteren.’

Soms over mezelf denken dat ik melaats ben. Dat daarom al die dingen zijn gebeurd en ik zo vaak alleen ben. En als ik dan weer iets opvang over de gezellige levens van anderen, dan denk ik: ah ja, maar ik ben melaats. En gek genoeg is dat een troost.

29/3

Vreemde droom. Ergens in een kathedraal. Immense vloer. Zwarte en witte tegels, geen stoelen. Heddy op die vloer. Zit een scenario te schrijven. Kom maar, zeg ze tegen me. Je mag erbij. Schuchter ga ik bij haar zitten. Kijk naar haar werk. O lieverdje, zegt ze, wil je zo graag gestreeld worden? En terwijl ze het zegt, weet ik: ja, ik wil worden gestreeld. Door haar.

Examen studenten Teirlinck. Toonmoment heet dat. Olv Els Dottermans. Alle meisjes als hoeren, één jongen ook. Meisjes deden dat heel overtuigend. Natuurtalenten. De hele tijd het ongemakkelijke besef dat de metafoor hier samenviel met het ding zelf. De acteur als hoer. En bij die studenten zelfs in het kwadraat: zich prostitueren voor hun publiek én voor hun docenten. Maar met verve. En overgave.

In de krant foto van Stefan Hertmans. Kop roept om duistere reden weerzin op. Misschien vanwege afwezigheid van kin. Kan er me niet toe brengen het interview te lezen. Niet echt uitzonderlijk. Kan me daar zelden toe brengen.

Daarnet Hermans handschrift teruggezien. Een hele aanwezige Herman. Of omgekeerd: hoe aanwezig hij in zijn schrift is, hoe hij zijn handschrift is/was. Bijna tranen in de ogen. Ook een lichte schok. Gevoel door dat handschrift betrapt te zijn. Overspelige madame.

Kathy verteld over verliefde man. Haar gezegd dat romantiek ook niet alles is. Dat ondanks het etentje in het chique restaurant en het cadeautje ik niet plotseling verliefd op hem werd. Geen haar op mijn hoofd was in bekoring gebracht. Desondanks sprak Kathy me streng toe: dat ik goed moest weten wat ik deed. – Ja, ja, engel.

President Bush vindt het niet nodig om iets tegen de opwarming van de aarde te ondernemen. Nou, dank u, meneer Bush.

30/3

Casteleintje gebeld. Hem gezegd dat ik hem miste. Gevraagd of het nog ‘aan’ was. Weet dat natuurlijk met kop. Als ik vanavond eens kwam, zei hij. Hoe laat ben je thuis? – Rond middernacht. – Okay, ik zal er zijn.

Gisteren op stap met Marijke Seresia van Piazza dell’Arte. Knap project. Deed me denken – zij, niet het project – aan Laure-Anne en aan Heddy, ook een beetje aan Bart. Dromers, bevlogen mensen die vervolgens dromen in daden omzetten. Steeds ook op zoek naar geld, sponsors, geldschieters, subsidiepotjes. Ook dat ken ik van Bart. Toch anders dan schrijvers aan hun tafel in hun werkkamer. Marijke is ook vrouw van. Van macht. SP-macht. Man grote baas van socialistische mutualiteiten. En dat ik Stevaert [Minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie] eens moest ontmoeten. En dat ze het zo knap vond dat ik met een ‘gewone’ mens was. Dat als zij opnieuw begon, ze ook voor een gewone mens zou kiezen. Ik begreep wel wat ze bedoelde maar dacht: Bart is helemaal geen gewone mens.

De hele avond naar het gezicht van een vijftigjarige vrouw gekeken. Gezicht dat waarschijnlijk nooit mooi is geweest, maar ook niet lelijk. Vis-noch-vleesgezicht. Opgemaakt, vooral de ogen. Haar geverfd. Gouden oorbellen. Sportieve kledij. Goede kwaliteit. Een menopauze-gezicht. Ten tijde van Herman veel gelegenheid gehad om die te bestuderen. Heb de meeste van zijn vriendinnen de menopauze zien binnenstappen. Rood aanlopende vrouwen. Vapeur-vrouwen. In goed Nederlands: opvlieger-vrouwen. Het vlees dat zijn strakheid verliest; niet alleen de huid, ook het vlees eronder. Licht opgezwollen ogen. Zakken onder die ogen. Vijftig jaar lijkt kantelmoment jong-oud. Dat staat me dus over vijf jaar te wachten. Benieuwd wat Casteleintje dan zal denken/zeggen.

Daarnet Bart aan de telefoon over zijn toekomstplannen. Dat hij die eigenlijk niet heeft. Dat hij ooit met mij hoopt te trouwen. Dat er verder geen plannen zijn. En toen ging zijn gsm en legden wij neer.

‘De vis wordt duur betaald.’ Een van een tiental vaste uitdrukkingen van mijn vader, waarmee wordt bedoeld: niets is voor niets, zeker kwaliteit niet. Deze vis niet verwarren met die in ‘vis noch vlees’.

2/4

Nonkel Gérard, nonkel Raphaël, nonkel Patrick, nonkel Lionel, Louis (Barts vader) en nonkel Eli (maar die is dood). Tante Simonne, tante Esther, tante Agnes, nonkel Gérard (een andere), tante Martha en Paula, Barts moeder, maar die is dus dood.

Familiefeest bij Bart. Bijna zo moeilijk als de eerste les van een nieuw academiejaar. Namen en gezichten, welke hoort bij wie. Alle tantes en nonkels ook nog eens met echtgenoten (Roland, Jules, Maria, Simonne, Linda, Madeleine, Ginette). En dan ook nog eens broers en een zus van Bart, en hún kroost.

Maar lieve mensen. Goed volk.

3/4

Naar Eeuwfeestkliniek met fiets. Kat moet twee wijsheidstanden laten trekken. Overal in de kliniek stapeltjes Zone 03’s met foto van mezelf op cover. Bizarre ervaring. Kat veel pijn tijdens ingreep, maar ook erg dapper. Ik met twee fietsen naar huis, dan Jacqueline ingeschakeld om Kat met auto op te halen. Soms ben ik wel erg onpraktisch in het organiseren van de dingen.

Zeg niet wijsheidstand maar zeg: verstandskies.

Meer en meer gevoel van verscheurdheid. Dubbelheid. Twee Kristienen in mij, allebei even echt. Kan de ene aanswitchen of de andere. Laat ik maar een kat een kat noemen: een deel van mij wil de relatie met Bart, en een ander deel wil ze niet. Dat deel voelt zich erin gevangen. Beperkt. In verzet. Vecht tegen de emotionele afhankelijkheid. Ervaart die als een vernedering.

Vermoed dat het voor Bart niet anders is. Dat ook hij dit wil én niet wil.

Héhé, bevrijdend om dit even zo helder te zien en te formuleren.

Zodra het is opgeschreven, is het al niet meer waar, natuurlijk.

Ook nog dit. Wat ik niet graag heb aan Bart: zijn betweterigheid, zijn ijdelheid, zijn geldingsdrang, zijn bekende-mensenmanie, zijn egoïsme, zijn koppigheid.

Waar ik van hou: zijn warmte, zijn humor, zijn kracht, zijn zuiverheid, zijn eerlijkheid, zijn relativeringsvermogen, zijn lijf, zijn kwetsbaarheid.

En ergens onder dat alles het roofdier in hem. Wreed, meedogenloos, hard. Zich nooit helemaal geven. Altijd op zijn hoede. Zonder die spanning, die uitdaging was er geen seks.

In het Engels noem je een kat niet een kat, maar een schop een schop: let’s call a spade a spade.

Wij zeggen: geen kat op straat. Maar in Nederland loopt er geen hond.

Acht uur ’s avonds. Typische jo-jo Hemmerechts mist Bart verschrikkelijk. Stuur hem een fax. Wat later belt hij. Dat hij morgen langskomt, als ik wil. Dat hij toch in Brussel moet zijn. – Ja, zeg ik. Ja, ja, ja.

Al die Kristienen in één huid. Eén envelop. Baboesjka Kristien.

5/4

In boekje met columns zitten bladeren om lezing vanavond voor te bereiden. Grafrede voor meter herlezen. Tranen in de ogen. Blij dat ik het toen opgeschreven heb, anders was het weg. Maar dat besefte ik toen al, dat ik het moest opschrijven of het was weg.

Hoorde mezelf vanavond in IJsselstein vertellen dat ik onlangs had ontdekt dat De kinderen van Arthur een woedend boek was. Dat ik de juiste toon om een bepaalde passage voor te lezen niet kon vinden tot ik besefte dat ik het boos moest lezen. En ook had ik beseft dat alle woede die ik uit Taal zonder mij geweerd heb in Arthur is terechtgekomen, net zoals de woede om de dood van de kinderen niet in Een zuil van zout maar wel in Zonder grenzen zit. Alsof ik voor woede fictie nodig heb. Maar dat klopt niet want Een zuil van zout is ook fictie.

In de auto naar huis Radio 3 – Klara dus – met Marc Van den Hoof, die plotseling wegviel. Híj viel weg, niet de zender. Na een minuut was hij terug, maar opnieuw haperde hij, stootte een glas om (?) en zei beduusd: ‘Ja, maar nu weet ik niet meer waar ik ben.’ En toen hernam hij de zin voor een derde keer. Erg grappig, maar ook triest, die lieve Marc die in de ether verdwaald leek, er stuurloos ronddobberde als een drenkeling op wrakhout.

Interviewtje ook met Geert van Istendael over diplomatieke rel tussen Nederlandse ambassadeur en Dewael [minister-president van de Vlaamse Regering], die naar alle ambassades een brief heeft gestuurd met het verzoek de mensen ook in het Nederlands te woord te staan. Geert van I. kiest de kant van Dewael; moi je trouve que c’est du dernier ridicule, maar ik zal wel ongelijk hebben zeker, want Geert is slim in deze materie. Wat me eraan doet denken dat een meneer vanavond, een IJsselsteinse meneer dus, probeerde Vlaams te spreken. Altijd heel onbeschoft vind ik dat, plus het klinkt nooit juist. Kopland doet dat ook dikwijls en altijd ergert het mij. Dan larderen ze een zin met ‘zulle’ en denken ze dat het Vlaams is. Die meneer zei over mij: ‘U gooit er alles zomaar vrij uit.’ Ik dacht: meneer, u zou lelijk schrikken als ik dat werkelijk deed. En niet alleen hij.

Gisteren werd ik voorgesteld als ‘KH, samen met Monika Paemel de belangrijkste vrouwelijke auteur van Vlaanderen’. Monika Paemel.

6/4

Inzet, inzicht én doorzicht (papa aan de telefoon over mama’s vele kwaliteiten).

7/4

Première Macbeth in Bottelarij. Deed mij erg denken aan producties van Studio. Veel energie, veel ideeën maar ook veel chaos. En ook weinig van alles: weinig stembeheersing, weinig dictie, weinig tekstbeheersing. Frank – die Lear aan het vertalen is – kreeg daar een dubbele hartaanval van. Ik kan er wel mee leven. Bart ook. ’t Was grappig en visueel mooi. Frank zei: Waar is de tragiek van Macbeth? – Tja, die was in elk geval niet in de Bottelarij, maar eerlijk gezegd heb ik hoe dan ook niets met de tragiek van Macbeth. Beetje een oen, als je het mij vraagt. Zoals zoveel personages van Shakespeare.

Vanavond Ninove. 117 man/vrouw. Koud in de zaal en op het podium. Letterlijk, bedoel ik. Rubio [het strijkkwartet dat de Haydntournee organiseert] had boze fax gekregen van een meneer die in Tielt was komen luisteren en mijn interpretatie van de 7 laatste woorden [van Christus] niet kon appreciëren. Te veel seks, maw, te veel vuile woordjes. Heb voorgesteld om terug te faxen dat wij het zeer met hem eens zijn. Getekend door ons alle vijf. Nog nagiechelend trokken wij het podium op. Twee van ons struikelden over een spot. Fraaie entree. Moest hard vechten tegen slappe lach. Maar daarna kreeg ik het dus koud.

8/4

In een en dezelfde krant een lange lap over woestijnvorming en hoe wel een miljard mensen daardoor met hongersnood worden bedreigd, én een artikel over de Britse landbouw, die eigenlijk geen zin meer heeft omdat het goedkoper is om voedsel te importeren. De landbouw in Engeland is iets van vroeger en dus moeten de boeren daarmee ophouden. Dacht aan de oorlog toen elke Brit uit vaderlandsliefde in zijn tuin groenten moest kweken. Maar voortaan komt eten uit de fabriek. En ik dacht: zo is het ook met romans. De mensen moeten ophouden met die zelf te schrijven. Het kan goedkoper en beter in de fabriek.

De hele dag, net als afgelopen dagen, geschreven als een sneltrein. Of juister: getikt. Werk nu rechtstreeks op computer. Betrapte mezelf op een simultane opruimmanie. Behoefte om aanrecht op te ruimen, vervolgens kleerkast, en daarna salontafeltje. Hoe groter de innerlijke chaos, hoe meer behoefte aan uitwendige orde. Zegt men.

12/4

Katje nog altijd ziekjes. Maagontsteking ten gevolge van spanningen én pijnstillers nav wijsheidstandoperatie. Doet me beseffen dat ik verschrikkelijk ongeschikt zou zijn als moeder van een gehandicapt kind. Weinig talent voor verpleegster. Weinig geduld ook. Punt is ook dat de zieke mens niet gemakkelijk is. Zeker als ze zoals Kathy pijn heeft én onder grote druk staat.

Gisteren Haydn in Roeselare. Flinke opkomst. Na afloop zei Dirk – eerste violist: ‘De prostituees zullen nog eerder een statuut hebben dan wij.’ Met ‘wij’ bedoelde hij: muzikanten, kunstenaars.

Allebei het erover eens dat dit echt wel een klotelandje voor ‘de schone kunsten’ is. Had grote moeite om Taal zonder mij-fragment voor te lezen. Weerstand tegen grote verdriet in tekst. Rauwe pijn. ‘Ik had jou, jij had mij, jij was water dat tussen mijn vingers wegsijpelde.’ Ça fait mal. En ook: ‘Ik voel jou in mij.’ Niet meer zeker of dat nog waar is. Te veel Bart in mijn leven nu. Hij zat in de zaal trouwens. Helemaal boven. Behoefte aan overzicht, zei hij.

’s Nachts akelige droom. Gat in mijn arm waaruit een glinsterende worm komt wriemelen. Ik trek worm eruit, maar de worm blijft maar komen. Meters en meters worm trek ik uit mijn arm. Ik roep Bart erbij die zegt: ah ja, dat is normaal, zo’n worm. En hij haalt er wel een kilometer blauwe worm uit. De worm is intussen van plastic. Mijn arm is leeg! roep ik verschrikt. – Ah ja, zegt hij, dat is normaal. Door het gat kan ik zien hoe leeg en hol mijn arm wel is.

Op de radio onderweg item over pogingen van de Duitse regering om jongeren bij neonazi’s weg te houden. Er wordt zelfs overwogen om hun geld te geven.

Geen krant gekocht vandaag waardoor het lijkt alsof het zondag is.

Het mysterie van de droom is opgelost. Ik vertelde hem aan Tomas (DC) en al vertellende zei ik: ‘mijn rechterarm is uiteraard de arm waarmee ik schrijf’. Toen was het gauw opgelost, vooral omdat het blauwe kralen waren en ik met blauwe inkt schrijf. Eerst komen er wormen uit mijn arm – de dubbele houding tgo wat ik schrijf; sommigen vinden het ‘vies’, ‘schokkend’, wormen dus – dan blauwe plastic kralen, iets waardeloos; dan de lege arm: ik ben leeg, heb niets meer te bieden. Mijn afschuw en angst voor die lege arm, de gapende holte.

Radio-interview met een vrouw die wegens heroïnesmokkel vier jaar in Bangkok gevangen heeft gezeten, waarna ze naar een Engelse gevangenis werd overgebracht. Eerst kon ze haar geluk niet op. Warm water! Schone lakens! Geen ratten! Maar na een jaar begon ze naar de Thaise gevangenis te verlangen. In Engeland zat ze soms meer dan twintig uur per dag alleen in haar cel; in Bangkok was ze deel van een gemeenschap. De ergste straf, zei ze, is isolement. Afzondering. Eenzaamheid. En ook: in Bangkok sterven veel mensen in gevangenschap, maar nooit door zelfdoding. In Engelse gevangenissen is zelfmoord een groot probleem.

13/4

Laatste Haydn-voorstelling. Zal het niet missen. Dit tourneetje heeft me geleerd dat acteren een bijzonder saaie job moet zijn. Altijd hetzelfde verhaal. Niet makkelijk om telkens opnieuw de motivatie ergens vandaan te halen. Vanavond zal die dus worden geleverd door het besef dat het de laatste keer is.

Vroeger gaf het mij een ongelooflijke kick om de achterkant van een toneelzaal te zien. De backstage. De verborgen wereld, verborgen voor de ‘gewone’ toeschouwer. Nu zie ik het louter als deel van een geheel. Het theater is de voor- én achterkant, het podium én de zaal én de coulissen én de loges. Que je suis devenue blasée!

Mailtje van papa. De drie belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven – zijn top 3:
1960: presentatie tv-nieuws
1973: opening Cultureel Centrum Strombeek
1987: Kristiens debuutroman

Mailtje van Jeroen Vullings. Dat hij Máxima zo op Beatrix vindt lijken. Verdorie, dacht ik, het is nog waar ook. En Jeroen meldt ook dat hij het Kyoto-akkoord zoveel belangrijker vindt. Wie niet, Jeroen, maar het is zoveel gezelliger om over het koningshuis te roddelen. Wat Kyoto betreft, daarbij zou je je de laatste haren uittrekken. Of met je hoofd tegen een muur bonken.

Nog dit over de droom:

Die kralen die Bart uit mijn arm trok, leken sterk op de aan elkaar geregen boeien waarmee in een zwembad baanvakken worden gemarkeerd, meer zelfs, ze werden zulke boeien, zeker toen ze daar op een hoop lagen. Het mooie is dat het CC van Roeselare naast het zwembad ligt, en dat Bart me vertelde dat Fredje Deburghgraeve [olympisch kampioen] er altijd had getraind en dat zijn vader er als redder werkte. Misschien wijst de droom op een conflict tussen sport en literatuur. Bart is sport, ik literatuur. Mijn besef dat Bart meer bewondering voor sport dan voor literatuur heeft. Of er alleszins meer kaas van heeft gegeten. Dat eerste was bij Herman ook zo, dat tweede niet.

Wat ook mogelijk is: mijn onderbewustzijn censureert de vieze wormen en maakt er aanvaardbaardere kralen van. Maar het angstwekkendst was het lege gat in mijn arm. Mijn lege arm.

Heel rustig in de stad. Iedereen weg voor het paasweekend. Alleen in jodenland veel activiteit. Druk heen en weer geloop. Pesach. Intussen hebben Israëlische militairen dertig huizen van de Palestijnen vernield. De huizen lagen in een vluchtelingenkamp in de Gazastrook. Het kamp bestaat sinds 1948. Sharons bijnaam is blijkbaar de bulldozer.

Moet mezelf dwingen om Austers The Invention of Solitude te lezen. Hij lijkt me het type dat zijn drollen bewaart om ze later met grote aandacht te bestuderen. Hoe Auster me ook irriteert, tegelijkertijd geeft hij me zin om eindelijk van mijn ‘momenten- of beeldenproject’ werk te maken: de momenten en beelden opschrijven die om volstrekt onduidelijke redenen in mijn hoofd zijn blijven hangen. Zoals: het heeft gesneeuwd. Ik kom de hoek van de straat om met zesduizend frank op zak die ik in opdracht van mama van de bank ben gaan halen. Altijd als ik voor haar naar de bank ga, moet ik zesduizend frank opnemen. De Bank Lambert in de De Wandstraat. De rue de Wand. Dat is de beste bank, net zoals de LBC het beste ziekenfonds is. LBC staat voor Landelijke Bedienden Centrale. Het zijn goed bewaarde geheimen want niemand anders die ik ken is bij de bank Lambert of bij de LBC aangesloten. Het maakt ons uniek, anders, sterker, superieur. Als ik met mama naar de bank ga, komt de directeur haar de hand schudden. Er werkt ook een mevrouw uit Luxemburg die met een Duits accent spreekt. Zij en mijn moeder voeren lange, vertrouwelijke gesprekken over het leven, en hoe hard het wel is. Anders dan mijn moeder heeft deze mevrouw een weelderige boezem die ze met fonkelende juwelen tooit. Mijn knieën zijn rood van de kou. De stoep is glad en loopt bergafwaarts. IJsplekken onder de sneeuw. Naast mij de dichte haag waarmee het hoekhuis aan nieuwsgierige blikken wordt onttrokken. Mensen zonder kinderen. Ze zijn oud en spreken Frans. Ik herinner me niet of ik val. En al helemaal niet waarom dit moment zo halsstarrig in mijn hoofd is blijven hangen. Misschien – heel misschien – was het de eerste keer dat ik dacht: Wat loop ik hier in ’s hemelsnaam te doen? ‘Hier’ zijnde: op aarde. Misschien was ik bang dat ik zou vallen met die zesduizend frank op zak. Ik was de jongste, maar mama kon mij vragen om voor haar naar de bank te gaan. Ze kon mij vertrouwen.

Aan het slot van The Invention een prachtig citaat van Nadia Mandelstam aan haren Osip: ‘I do not know whether you are still alive, but from the time of that dream, I have lost track of you. I do not know where you are. Will you hear me? Do you know how much I love you? I could never tell you how much I love you. I cannot tell it even now. I speak to you, only to you. You are with me always, and I who was such a wild and angry one and never learned to weep simple tears – how I weep and weep and weep… It’s me: Nadia. Where are you?’

C’est beau ça.

En nu naar Heusden-Zolder.

Denkend aan Bart. Dat ik hou van de manier waarop hij wil dat ik van hem hou. Me opeist. En van me houdt. Maar toch vooral wil dat ik van hem hou. Zoals een kind dat wil van zijn moeder. Een zoon.

14/4

Erbarmelijke voorstelling gisteren. Lag, veronderstel ik, aan geringe opkomst – tachtig mensen is te weinig voor zo’n zaal – maar ook aan desastreuze akoestiek. Dat hoorde zelfs ik. Vreemd dat je voelt dat je iets fluttigs aan het maken bent maar dat je het niet kunt bijsturen.

Gesprek met Dirk, eerste violist, over Sjostakovitsj – hun specialiteit, blijkbaar. Volgens hem een geniale componist die merkwaardig genoeg onder Stalin kon blijven werken, én in de VS mocht optreden. Hij had altijd een koffer klaarstaan voor het geval hij werd opgepakt. Dirk is ‘nen echte’. De enige van de vier. Ook degene die het meest studeert en repeteert. Petit obsédé. Zoals het hoort.

Op weg naar huis bleek de autoweg afgesloten. Bij Massenhoven ‘den blet’ [de open vlakte] in gestuurd. Duurde nog eens een uur om thuis te komen. Langs apocalyptische steenwegen gereden met tapijtbedrijven, meubelbedrijven, kledingzaken, tuinbedrijven, allemaal met gruwelijk opzichtige neonreclame. Veel zelfmedelijden daar achter mijn stuur. Bij thuiskomst iedereen al naar bed. Ook Bart die ik dus niet meer kon bellen.

Mailtje van papa in sentimentele bui. Of ik me kon herinneren hoe Herwig, Veerle en ik door de spleten van de rolluiken hem en mama bespiedden die in de tuin paaseieren verstopten? – Ja, dat herinnerde ik me. Maar zat me vervolgens af te vragen waarom ik niet meer goeie herinneringen aan mijn jeugd en kindertijd heb, en vooral, waarom ik niet guller tegenover mama en papa kan zijn, guller in de zin van hun meer krediet, applaus voor hun ouderschap gunnen. Begreep plotseling mijn stugheid als een weigering om een rol in hun scenario te spelen, in hun versie van hun ouderschap, van ons gezin. Ik moest kind zijn – of ik moet kind geweest zijn – opdat zij ouders konden zijn. De herinnering aan het bespieden is toch vooral een herinnering aan het besef dat wij een rol moesten gaan spelen: blijde kindertjes op paasdag. Kindervreugd en -onschuld. Hoera, hier ligt een ei!

Wat meteen ook verklaart waarom ik zo zelden dergelijke happy-family-tafereeltjes voor Kathy heb geënsceneerd. Die dat op haar beurt natuurlijk betreurt.

Ah, mijn diepe diepe weerzin tegen het onechte, het opgefokte, het neppe. Maar ik wou dat die steen in mijn hart of mijn geheugen werd weggerold. Dat – en het werkwoord dat ik hier spontaan zou schrijven is ‘vergeven’ – dat ik hen dus kon vergeven. Maar wat? Hun goeie bedoelingen? Hun pogingen om ons van een zorgeloze jeugd te laten genieten? Het is toch absurd om te zeggen: ik wou dat ik mijn ouders kon vergeven dat ze paaseieren voor hun kinderen in de tuin verstopten? Maar ik wéét wat ik hen moet vergeven. Ik wilde van hen geen paaseieren omdat ik iets anders wilde. Ik wilde – waarschijnlijk toen al – dat zij zagen wie ik was. Dat ze ophielden te zien wat zij wilden zien. Hun creaties. Zij hadden een idee van een gezin, van kinderen, en dus hadden ze dát gezin, díe kinderen. En ik gunde hun niet het kind dat ze wilden. Een kindkind. En ik gun het hun nog altijd niet. Ik wou dat ik het kon. Ik wou dat ik tegenover hen warmer kon zijn. Ik heb geen enkele reden om dat niet te zijn. En toch ben ik het niet.