26

 

 

 

 

 

Toen ik wakker werd, stond de zon laag aan de hemel. Ik had een hele dag geslapen. Toch was ik nog versuft, alsof ik meer slaap nodig had. Mijn keel en borst deden pijn, ik had het bloedheet en voelde me duizelig.

‘Miaka,’ riep ik krachteloos. ‘Miaka.’

Een paar tellen later rende ze mijn kamer in, gealarmeerd door hoe erbarmelijk mijn stem klonk. ‘Wat is er aan de hand? Alles goed met je?’

‘Ik voel me zwak. Ik kan nauwelijks overeind blijven.’

Met een mengeling van bezorgdheid en verwarring op haar gezicht liep ze snel naar mijn bed. Ze legde een hand op mijn voorhoofd.

‘Je lijkt wel in brand te staan, Kahlen. Hoe kan dat nou? Je hoort niet ziek te kunnen worden.’

‘Dat weet ik. Dit is niet de eerste keer dat er iets misgaat. Herinner je je de terugrit uit Florida nog? En gisteren...’ Bijna beschaamd viel ik even stil. ‘Ik was later bij het schip dan jullie omdat ik geen adem meer kreeg. Ze moest me boven water brengen.’

‘En je kon het lied niet afmaken. Ik hoorde dat je ophield met zingen.’

Ik knikte. ‘Kun je me naar de Oceaan brengen?’ Ondanks onze onenigheid verlangde ik naar haar omhelzing. Ik wist zeker dat ze me kon helpen.

‘Wacht even. Elizabeth?’

Ze rende de kamer uit om haar te gaan halen. Alle drie mijn zusters kwamen fluisterend mijn slaapkamer binnen. Toen Elizabeths blik op me viel, sperde ze geschokt haar ogen wijd open.

‘Je ziet er vreselijk uit.’

‘Willen jullie me helpen? Alsjeblieft?’ Mijn keel was zo droog dat mijn stem krakerig klonk.

Met hun armen onder mijn oksels trokken ze me omhoog. Padma liep voor me uit en stak voor de zekerheid ook haar armen uit. Al liep ik zelfstandig, ik wist dat ik waarschijnlijk meer dan eens zou zijn gevallen als mijn zusters er niet waren geweest. Zij aan zij liepen we de Oceaan in, allemaal roepend om hulp.

Wat is er? Toen we vlak onder het wateroppervlak dreven, voelde ik haar ongerustheid in golven om ons heen wervelen.

Er is iets mis met Kahlen, zei Miaka.

Eenmaal in het water konden ze me loslaten. Ik zweefde, en de Oceaan hield me vast alsof ik een kind was.

Ik ben zo moe.

Zie haar huid eens, zei Elizabeth. Ze is zo bleek. En ze slaapt almaar. Alsof ze het nodig heeft.

Ze heeft ook koorts, voegde Miaka eraan toe. Ik was me er scherp van bewust dat mijn temperatuur niet in orde was, want ik voelde het water om me heen warmer worden waar het me raakte.

Hoewel Padma heel moedig was meegekomen het water in, bleef ze achter Elizabeth hangen, alsof ze zich zo kon verschuilen. Miaka’s blik was zorgzaam en alert, maar de anderen konden hun ongerustheid niet verhullen.

De Oceaan onderzocht me. Ze tilde mijn armen op en vroeg me met mijn ogen te knipperen.

Geen ongehoorzaamheid, dus?

Nee, dacht ik. Ik heb er geen controle over.

Ze zat er duidelijk mee in haar maag. Dit is nooit eerder gebeurd. Ik weet niet wat ik moet doen.

Misschien helpt het als ze een poosje bij u blijft, stelde Elizabeth voor.

Wat, Miaka? vroeg de Oceaan plotseling.

Niets. Toch leek ze iets verborgen te houden.

Waar dacht je aan?

Nergens aan, hield Miaka vol. Ik nam in mijn hoofd wat ideeën door, maar het is allemaal niets. Wat Elizabeth voorstelt lijkt me een goed plan. Ze zwom naar me toe. We komen elk uur even naar je kijken, totdat je zin hebt om terug te gaan naar bed.

Ik wilde niet zeggen hoezeer het me dwarszat dat ze ‘terug naar bed’ had gezegd in plaats van ‘terug naar huis’. Het was alsof ze wist dat ik niet meer op mijn benen zou staan.

Oké.

Snel zwommen ze weg om dingen te regelen voor hun zieke zuster.

Het spijt me. Ik weet niet wat er aan de hand is.

Hoe lang voel je je al zo? Ze klonk opgelaten, alsof ze iets vermoedde wat ze niet wilde uitspreken.

Ik kneep mijn ogen half dicht en probeerde het me te herinneren. Het is zo geleidelijk gegaan dat ik het niet goed kan zeggen.

Ze knuffelde me nog eens. Rust maar. Ik ben er voor je.

Ik was zo moe dat dat precies was wat ik deed. Het was onwerkelijk hoeveel liefde ik van haar kant voelde. Ze was heel onbuigzaam, haar behoefte de orde te handhaven was groot, en toch hoorde ik haar nu nadenken over wat ze zou kunnen opofferen om me bij zich te kunnen houden. Het was een allesomvattend gevoel, en alleen al daardoor lukte het me in slaap te vallen.

Ik werd wakker doordat Miaka over mijn schouder wreef. Hoi. Het leek ons een goed idee dat je wat gaat eten. Als je energie afneemt, helpt dat misschien. Mensen hebben eten nodig.

Ik ben geen mens.

Ze glimlachte. Natuurlijk wel. Onder alles.

Misschien heeft ze ook warmte nodig, zei de Oceaan. Ik verwacht dat jullie me op de hoogte houden.

Uiteraard. Padma is te bang om hier in haar eentje te komen, dus zal Elizabeth het waarschijnlijk doen.

Dat is goed. Wacht er niet te lang mee.

Beloofd. Miaka stak een arm onder mijn oksels en trok me mee naar huis.

‘Voel je je al wat beter?’ vroeg ze, terwijl we langzaam de helling op liepen naar het huis.

‘Ik voel me niet slechter. Maar op het ogenblik ben ik beslist niet onverwoestbaar.’

‘Je gaat niet dood. Dat kan niet.’

‘Dat is de laatste tijd het thema van mijn leven. En toch...’

Zwijgend hielp Miaka me naar binnen. Met een schort om haar middel geknoopt was Elizabeth in de keuken bezig soep in een kom te scheppen. ‘Hoi!’ begroette ze me enthousiast. ‘Ik heb kippensoep met noedels gemaakt. Hét medicijn tegen allerhande kwalen.’

Ze trokken me een zachte legging en een ruime trui aan waar het prijskaartje nog aan zat, waarna ze me op de bank neerplantten. Er werd een klein dienblad voor me neergezet, en hoewel ik geen trek in eten had, dwong de angst op hun gezichten me de noedels, wortels en kruiden in mijn mond te lepelen. Ik kreeg niet erg veel op, maar ik was er dan ook niet op gebouwd om te eten.

Toen ik de rest van de soep wegschoof, wisselden ze een blik.

‘Kun je ons even wat privacy geven, Padma?’ vroeg Miaka. ‘Ik moet Kahlen een paar persoonlijke vragen stellen.’

Teleurgesteld keek ze van Miaka naar mij en terug. ‘Ja hoor.’

‘Maak je geen zorgen. We hebben je zo weer nodig.’

Al was Padma niet vermurwd door die belofte, ze ging toch weg.

‘Ze hoeft echt niet te gaan,’ zei ik met klem. ‘Wat zou je mij nou kunnen vragen dat zij niet mag horen?’

Met een zucht ging Miaka tegenover me op een poef zitten. ‘Ik probeer je geheim geheim te houden totdat je er klaar voor bent het haar te vertellen. Elizabeth is er zelf achter gekomen.’

Met half toegeknepen ogen keek ik haar aan. ‘Waar achter?’

Elizabeth stak een hand in haar achterzak en haalde er een vel papier uit. ‘Achter zijn bestaan.’

Ik staarde in Akinli’s ogen en had het gevoel dat ik zou flauwvallen. ‘Waar heb je die vandaan?’

‘Van jou. Dit had je getekend en weggegooid, weet je nog?’

Ik sloot mijn ogen. Ja, ik wist het nog. ‘Het is maar een tekening. Een heel slechte. Niet te vergelijken met die van Miaka.’

Elizabeth schudde haar hoofd. ‘Hij is veel meer dan een tekening. Ik heb hem gezien.’

Ik was verbijsterd. ‘Hoe bedoel je?’

‘Je maakte deze tekening. Je zei dat je in een klein plaatsje was, Port Clyde. Het enige wat je ooit hebt gewild, is verliefd worden, en toen je terugkwam en zo terneergeslagen was, wist ik het. Miaka heeft het alleen bevestigd.’

‘Hoe... Ik heb zo mijn best gedaan om...’ Ik kon bijna niet nadenken, zo geschokt was ik.

‘In New York viel je na twee dagen huilen uitgeput in slaap. Je zei iets in je slaap, een woord, telkens weer. Akinli.’ Elizabeth staarde naar de tekening in haar handen.

‘Eerst dacht ik dat het gebrabbel was. Vervolgens dacht ik dat het de naam van een plaats of gebouw was. Ik wist niet dat het de naam van een mens was, totdat je die maakte.’ Elizabeth wees naar het papier, dat door het vele op- en weer uitvouwen smoezelig was geworden.

‘Toen Elizabeth naar me toe kwam, moest ik haar de waarheid vertellen. We besloten hem te gaan zoeken. Je gaf ons de naam van de plaats, dus gingen we erheen om iemand te zoeken die Akinli heette en hierop leek.’ Miaka glimlachte verontschuldigend. ‘Aangezien het een klein plaatsje is, was dat niet moeilijk.’

De tranen sprongen in mijn ogen. ‘Heb je hem echt gezien?’

Ze knikten allebei. Ik dacht terug aan al die trips die ze hadden gemaakt, de belachelijke verhalen die ze hadden verzonnen zodat ze naar hem toe konden zonder dat ik het wist.

‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg ik, niet in staat mijn nieuwsgierigheid te bedwingen. ‘Gaat het goed? Is hij weer naar de hogeschool gegaan? Woont hij nog steeds bij Ben en Julie? Is hij gelukkig? Konden jullie dat zien? Is hij gelukkig?’

De vragen rolden over mijn lippen. Ik kon ze niet binnenhouden. Ik wilde het zo graag weten. Eén woord was voor mijn gevoel genoeg om mijn ziel gerust te stellen.

Elizabeth slikte moeizaam. ‘Nou, Kahlen... We zijn bang dat hij stervende is.’

 

Ze vertelden de Oceaan dat ik had gegeten, waarbij ze er niet bij vermeldden dat ik het allemaal weer had uitgebraakt. Ze vertelden haar dat ik nog wakker was, maar verzwegen dat dat kwam doordat ik niet kon ophouden met huilen. Die halve waarheden zouden haar voorlopig tevredenstellen, al wist ik dat ze er snel genoeg achter zou komen dat ik me slechter voelde dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.

‘Hoe weet je dat hij stervende is?’ vroeg ik. ‘Dat snap ik niet. Hij was zo gezond. Heeft hij kanker?’

Dat leek de enige mogelijkheid, een stille killer die zelfs bij de sterkste mensen toesloeg en ze verzwakte zonder dat ze wisten wat hun te wachten stond.

Miaka schudde haar hoofd. ‘Dat hebben ze nagekeken. Hij is op verschillende ziekten onderzocht.’

‘Hoe weet je dat in vredesnaam?’

‘Door hem te volgen naar de arts en in de wachtkamer te zitten. Door naar zijn neef te luisteren wanneer hij vrienden op de kade bijpraat. Door een afspraak voor een make-over te maken bij Julie. Trouwens, volgens mij mist ze je.’

‘Echt?’ Toen ik probeerde dat tot me door te laten dringen, was mijn verdriet heel even minder scherp.

‘Ik moest natuurlijk doen alsof ik doof was en had niet verwacht dat ze iets tegen me zou zeggen. Ze praatte tegen zichzelf en zei dat ik net als dat knappe meisje was dat ze kende, een meisje dat niet kon praten. Ze vertelde me hoe leuk het was geweest om nog een vrouw in huis te hebben en dat ze bang was dat je was verdronken.’

Ik slaakte een zucht. ‘Dat denken ze dus dat er met mij is gebeurd. Eigenlijk wel logisch.’

‘Het gekke is dat de symptomen die hij vertoont lijken op die van jou, Kahlen. Hij is zwak en bleek. Hij zit in een rolstoel.’

Ik sloeg een hand voor mijn mond.

‘Hij is bezaaid met blauwe plekken, en alles doet pijn. Slapen, zitten, sowieso bewegen. De artsen weten niet wat ze moeten doen.’

‘Dus... we zijn ziek.’

‘Ja. Ik weet niet hoe het kan dat jullie dezelfde ziekte hebben, vooral omdat jij helemaal niet ziek hoort te kunnen worden. Maar ik ben onderzoek aan het doen. Als we er eenmaal een naam voor hebben, kunnen we misschien iemand vinden die er een behandeling voor weet.’

‘Miaka... Gaat hij eraan dood?’

Machteloos haalde ze haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik heb nooit Geneeskunde gestudeerd. Hij lijkt achteruit te gaan. Dat je tot nog toe nauwelijks klachten hebt gehad, komt vast doordat je sirene bent. Uit wat ik heb opgepikt kan ik opmaken dat hij al sinds drie maanden na jullie laatste ontmoeting hieraan lijdt.’

Ik knikte en probeerde me Akinli in een rolstoel voor te stellen, al bijna een jaar onverklaarbaar ziek.

‘Is het dan besmettelijk? Heb ik het van hem gekregen?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Iets anders kunnen we niet verzinnen. Daarom doe ik nu onderzoek.’

‘Kan ik helpen?’

Met haar hoofd iets schuin keek ze me liefdevol aan. ‘Jij moet rusten. We willen dat je zo sterk mogelijk wordt, zodat je er klaar voor bent wanneer we een remedie vinden.’

‘Hoe weet je nou of je wel een remedie zult vinden?’

Ze staarde me met een vastbesloten blik in haar ogen aan. ‘Kahlen, ik heb medelijden met degene die tussen mij en een tegengif gaat staan. Want ik ben dodelijk. En voor het eerst ooit denk ik dat ik goedkeuring van de Oceaan zou krijgen als ik iemand die ons in de weg staat zou moeten uitschakelen.’

Ik slikte. Waarschijnlijk had ze gelijk.

‘Breng me naar haar toe. Laat me daar rusten. Het is beter voor jullie als ik uit de weg ben.’

Deze keer bracht Elizabeth me naar haar toe, aangezien Miaka wat het onderzoek betrof de meeste vooruitgang boekte.

‘Luister, Kahlen, we vinden hier een oplossing voor.’

‘Dat weet ik. Ik vertrouw op jullie.’

Elizabeth trok een gezicht. ‘Sorry dat we je niet vertelden waar we naartoe gingen. Eerst hoopten we dat we hem zouden vinden, zodat we je konden vertellen hoe het met hem ging, je gelukkig konden maken. We zagen hoe slecht het met hem ging, dus wilden we wachten totdat hij beter was. En...’

‘Toen zagen jullie dat hij niet beter werd.’

Ze knikte. ‘Het spijt me zo.’

Net voor het water bleven we staan. Ze omhelsde me. Ik was te moe om te huilen. ‘Ik weet dat het geen pijn zou moeten doen,’ zei ik. ‘Hij zou toch nooit echt van mij kunnen zijn. Ik weet dat het leven eindig is en dat de tijd die we hebben niet bepaalt of een leven waardevol is of niet. Toch is het hartverscheurend. Het enige wat ik wilde, was dat hij gelukkig was.’

‘Dat maakt het moeilijker voor ons. Want wij willen dat jij gelukkig bent, en dat hangt dus af van hem.’

Snikkend haalde ik diep adem. ‘Het leven is zinloos. De liefde is zinloos. Maar denk je dat ik het allemaal nog eens zou doen?’

‘Ik vermoed van wel.’

‘Zonder enige twijfel. Ja. Absoluut.’

Ze glimlachte naar me, om onze nutteloze levens, en hielp me het water in.

Ik zat op nieuws te wachten! Is het een ziekte? vroeg de Oceaan, zodra Elizabeths voeten de branding raakten.

Miaka is bezig met onderzoek. We kunnen er nog niet veel over zeggen, begon ze.

‘Dat is niet waar.’ Ik wendde me tot mijn zuster. ‘Laat ons nu alleen. Ik zal haar vertellen wat we weten. Alles.’

Elizabeth snoof. ‘Wat je wilt.’ Ze liet me zo snel maar zo voorzichtig als ze kon in het water achter.

Al wist ik dat ze zich zorgen maakte om zichzelf, om Padma, wist ik ook dat dit niet de tijd was om dingen geheim te houden.

Ik vang flarden van je gedachten op. Ze zijn erg warrig.

Sorry. Mijn lijf rilde onwillekeurig. Ik ben nog steeds aan het proberen ze te ordenen.

Begin bij New York. Dat kan ik nu zien.

Ik zette mezelf schrap. Ik heb Miaka verteld over Akinli en wat er in Port Clyde was gebeurd. Ik dacht dat ik het voor de anderen verborgen had gehouden, maar blijkbaar zei ik zijn naam in mijn slaap, tekende ik zonder erbij na te denken een portret van hem en vertelde ik hun de naam van de plaats waar hij woont. Toen wisten ze dat hij de bron van mijn verdriet was. Ze gingen op reis om nieuws over hem aan me door te kunnen geven.

Ah. Ik heb dus met meer leugens geleefd dan ik wist, zei ze met diepe afkeuring.

Ja. Maar misschien bent u wel blij met deze leugens.

Hoezo?

Wat het ook is dat ik heb, Akinli heeft hetzelfde, vertelde ik haar. Er is dus ten minste nog één ander geval.

Er viel een lange, zware stilte. Dat kan niet.

Hij vertoont dezelfde symptomen als ik. Dat betekent dat we een uitgangspunt hebben. Als hij me heeft aangestoken, weten we dat het besmettelijk is, en dat het ernstig is. Ook weten we dat artsen op zoek zijn naar remedies. Miaka zoekt naar nog meer gevallen om te zien of we een oorzaak kunnen vinden. Wellicht zullen hun leugens me in leven houden.

Ze slaakte een zucht van verlichting. Je zusters zorgen goed voor je, al hebben ze het volgens mij bij het verkeerde eind. Ik zal hun ongehoorzaamheid door de vingers zien.

Dank u. Mijn lijf voelde zwaar aan, alsof het elk moment naar de bodem kon zinken.

Heb je nog iets nodig?

Slaap.

Natuurlijk. Ze vormde zichzelf tot een bed en spande zich onder mijn lijf, zodat ik het me gemakkelijk kon maken.

Ik probeerde te rusten, maar hoe moe ik ook was, ik kon de slaap niet vatten. Ik had heel lang het gevoel gehad dat ik mijn leven niet zelf in de hand had. Nu was dat een waarheid als een koe. Het ging nu niet om vrijheid of opties hebben, het ging om overleven. En ik had er geen enkele invloed op.

Ik vond het vreselijk dat ik niet kon meehelpen met het onderzoek, meer vanwege Akinli’s pijn dan die van mij. Hij had dit al bijna een jaar. Hoeveel langer zou hij het volhouden? Als míjn lijf het liet afweten, hoe kon...

Ik verslikte me in het water. Toen ik probeerde adem te halen, stikte ik bijna. Met het beetje energie dat ik had, probeerde ik naar het oppervlak te zwemmen. Zonder dat ik iets hoefde te zeggen, werd de Oceaan zich bewust van mijn worsteling en duwde me naar boven.

Miaka! Elizabeth! Padma!

Liggend op haar oppervlak braakte ik water uit en de beetjes voedsel die ik van mijn zusters had moeten eten. Dat zou ik niet nog eens doen.

Ik was dicht genoeg bij het huis om ze te zien rennen. Zodra ze de Oceaan raakten, veranderde ze zichzelf in een vaste massa, zodat ze over haar rug naar me toe konden hollen.

‘Kahlen?’ riep Padma.

‘Ze ademt nog!’ Elizabeths woorden weergalmden in mijn oren.

Neem haar mee. Ze kan niet in mijn wateren blijven. Onder water kan ze niet ademhalen.

Padma zoog hoorbaar lucht naar binnen. ‘Nee toch.’

‘Het is erger dan ik dacht,’ fluisterde Miaka.

Als het niet te veel moeite had gekost om te praten, zou ik tegen haar hebben gezegd dat ik haar wel kon horen.

Ze tilden me moeiteloos op en droegen me langs de rand van de Grote Oceaan naar huis. Ik registreerde de warmte van de douche, het comfort van schone kleren en de tedere manier waarop Padma me instopte, maar ik was zo uitgeput, zo bang, dat ik niet eens ‘dank je wel’ kon zeggen.