21
Een verlaten landgoed op een eiland voor de kust van Italië.
Een huisje in de buurt van een visserij in Mexico.
Een huurappartement op het schiereiland Olympic.
Verschillende namen voor dezelfde plek.
Vier verschillende woonplekken in de loop van zeven maanden was veel voor ons, meer dan veel. Hoewel Elizabeth de katalysator was geweest voor de eerste verhuizing, wist ik dat mijn zusters met zijn allen hadden besloten dat ik ruimte nodig had, een plek waar ik hardop kon praten zonder me zorgen te hoeven maken dat iemand me hoorde. Ik vermoedde dat Padma degene was die die de verhuizingen naar een vredige omgeving op afgelegen plekken had gestimuleerd. Mijn zusters hoopten dat een verandering van leefomgeving mijn depressie zou doorbreken. En al waardeerde ik het, niets wat ze deden kon me helpen.
Zodra ik het voor elkaar kon krijgen, zou ik in mijn eentje ergens gaan wonen. Het maakte niet uit waar. Ik was het beu te proberen iemand te zijn die ik niet was, beu mezelf een last voor mijn zusters te vinden naast wat ik toch al van mezelf vond.
Ons huidige thuis was een groot huis aan een meer, met een met gras begroeide helling die uiteindelijk overging in afgeronde rotsen en afliep in de Oceaan. Het lag geïsoleerd en kon alleen bereikt worden via een smalle, uitgesleten zandweg. Als we naar iemand of iets toe moesten, zou het ons een goed halfuur kosten.
Mijn zusters hadden een goede keus gemaakt. De mogelijkheid om buiten vrijuit te spreken deed me goed, al kon het me niet afhelpen van mijn verlangen naar Akinli of mijn verdriet over mijn straf. De Oceaan probeerde met me te praten, maar ik negeerde haar roep. Het gaf me een grimmig soort voldoening dat ze me niet kon horen als ik aan land bleef. In plaats daarvan keek ik urenlang naar enorme vogels die omlaagdoken om hun maaltijd uit het water te plukken en luisterde ik naar de ruisende wind in de bomen.
Het bracht me geen vreugde. Sinds het ogenblik dat ik Akinli had verlaten, had ik nog geen enkele reden gehad om te lachen. Wat me nu op deze verder onbeduidende dag deed giechelen, was een vreemd gevoel op mijn been.
Jeuk.
Ik was gefascineerd door het gevoel, de irriterende warmte op mijn kuit. Ik staarde naar de plek, die heel lichtroze was. Dat was ook vreemd, want doorgaans was onze huid net zo onveranderlijk en ongevoelig voor letsel als de rest van ons lijf, maar ik was er blij om.
Na alle exotische gerechten die we hadden gegeten, de prachtige plekken die we hadden bezocht, alle afleiding, alle verhalen, gaf dit nieuwigheidje me het gevoel dat er ergens een stukje in me zat dat nog menselijk was.
‘Kahlen?’
Ik keek over mijn schouder en zag dat Miaka me een mok thee kwam brengen. Ik bleef op mijn rots zitten, mijmerend over het feit dat we gescheiden van de Oceaan en toch omringd door haar waren. Ik had haar op zo veel verschillende manieren gezien: zo vlak als papier, ongeduldig als een kind, levendig als een feestje. Nu kon ze alleen maar mijn vijand zijn.
‘Hé, dagdromer, waar denk je aan?’ vroeg Miaka, die naast me kwam zitten.
‘Als ik mijn gedachten op een rij kon krijgen, zou ik het je vertellen.’
Glimlachend nam Miaka een slokje van haar eigen thee. ‘Hoe vind je het hier?’
‘Oké.’
‘Oké? Kahlen, we doen ons best om je te helpen.’
Ik staarde de eindeloze verte in. Net als Padma zat ik te wachten totdat de tijd mijn pijn zou verzachten. Tot nog toe was dat niet gebeurd.
‘Ik weet niet wat ik tegen je moet zeggen. Misschien moeten jullie maar weer in een stad gaan wonen en mij hier achterlaten. Ik denk dat ik er op het ogenblik gewoon doorheen moet komen.’
Miaka knikte naar het water. ‘Ze maakt zich zorgen om je. Dat weet je toch wel?’
Ik knikte. ‘Ze vindt dat ik nukkig doe, dat ik er wel overheen kom. Dat kan ik voelen.’ Ik pakte de mok op en liet de warmte in mijn hand doordringen. ‘Eerlijk gezegd weet ik niet hoe ik haar kan vergeven.’
‘Dit is beter dan de dood.’
‘Zo voelt het niet.’
‘Je bent moedig, Kahlen, en heel slim. Jij komt die 69 jaar wel door.’
‘Daar gaat het niet alleen om...’ Ik ging rechtop zitten en keek Miaka recht in de ogen. Dat ik mijn geheim al die tijd had bewaard, had me uitgeput. ‘Ik heb een jongen ontmoet.’
In verwarring gebracht keek Miaka me aan. ‘Op één dag?’
‘Nee.’ Ik wreef over mijn gezicht om de tranen terug te dringen voordat ze uit mijn ogen konden stromen. ‘Ik heb hem iets meer dan een jaar geleden ontmoet. Hij zat op de hogeschool waar we in Miami naast woonden. Ik kwam hem tegen in de bibliotheek. Hoewel ik niet kon praten, praatte hij wel tegen mij. Hij gaf me het gevoel dat ik echt iemand was.
Op de dag dat ik ophield met zingen, ging ik naar zijn geboorteplaats. Zijn ouders waren overleden, dus moest hij stoppen met zijn opleiding.’
‘O, nee.’ Ze legde een hand op haar hart. ‘Heeft hij verder nog familie?’
‘Hij woont bij een neef en zijn vrouw in. Ik mocht zelfs een nacht bij hen blijven slapen, en ik kreeg de indruk dat ik zo nodig voor onbeperkte tijd had kunnen blijven. Ze gaven me een onderkomen alsof ik een zwerfkat was.’
‘Als ze zo aardig waren, waarom ben je dan zo snel weer vertrokken?’
Beschaamd keek ik weg.
‘Akinli en ik brachten de dag met elkaar door. Aan het eind was ik verkocht. Smoorverliefd. Hij vroeg me bij hem te blijven, en ik dacht dat ik dat aankon. Als ik slim was, zou ik jaren aan zijn zijde kunnen doorbrengen. Hoewel het niet perfect zou zijn, zouden we op zijn minst samen zijn.
Een tel later kuste hij me. Ik zei iets. Hij werd zangdronken en liep regelrecht het water in.’
‘Kahlen!’
‘Ik weet het. Eigenlijk had hij moeten sterven, maar ik smeekte de Oceaan hem te laten leven. Het lukte me hem weer aan land te krijgen, en vervolgens strafte ze me met leven in plaats van de dood. Nu hangt het van mijn gedrag af of hij blijft leven. Hij is visser, voortdurend op het water. Ze heeft heel duidelijk gemaakt dat als ik vanwege hem een misstap bega, ze hem zal uitschakelen.’
Vol ongeloof schudde Miaka haar hoofd. ‘Waarom zou ze jou dat aandoen? Ze houdt van je.’
‘Ook al klinkt het misschien krankzinnig, ze leek wel jaloers,’ bekende ik. ‘Alsof hij mijn liefde niet mocht hebben omdat die voor haar was bestemd.’
‘Door zo’n dreigement van haar ga je toch niet van haar houden?’
‘Ze is niet menselijk,’ bracht ik haar in herinnering. ‘Ik weet niet of ze wel begrijpt dat we verschillende soorten relaties kunnen hebben.’
Ik had Miaka nog nooit boos gezien, maar zoals ze nu was, kwam het er heel dicht bij in de buurt. Haar gezicht vertrok, gefrustreerd over mijn situatie, ondanks het feit dat ik zo dom was geweest het in de eerste plaats te laten gebeuren.
‘Ik zal het de anderen niet vertellen,’ zei ze na een ogenblik. ‘Volgens mij zou Elizabeth boos worden, en Padma is nog zo jong dat ze Elizabeth overal in volgt.’
‘Padma zal snel genoeg doorgronden hoe ze in elkaar zit.’
Miaka slaakte een zucht. ‘Ik hoop het. Voorlopig denk ik dat deze informatie niet gedeeld hoeft te worden.’
Ik knikte, in gedachten aan de andere kant van het land. ‘Hij was lief, weet je? Het voelde heel speciaal om iemand te treffen die zo aardig was.’
Miaka duwde haar voorhoofd speels tegen dat van mij. ‘Ik kan me niet voorstellen dat je alles op het spel zou zetten voor iemand die dat niet waard was.’
Ik trok haar naar me toe en gaf haar een snelle knuffel, blij dat ze het begreep. Maar hoezeer ik Miaka’s steun ook waardeerde, ik wou dat Aisling er was. Zij had geweten hoe het was om van iemand te houden van wie je wist dat hij of zij zonder jou oud zou worden.
Wanneer je niet hoeft te slapen, niet hoeft te eten, wanneer lege jaren zich eindeloos voor je uitstrekken, raakt je ziel rusteloos. Ik had nagedacht over Aislings keuzes en begreep waarom ze haar familie van verre had gadegeslagen. Maar zij en ik waren verschillende wezens, met verschillende relaties met de mensen die we hadden achtergelaten.
Ik had dagen gemijmerd over hoe Aisling had geleefd. En uiteindelijk wist ik één ding heel zeker: ik kon nooit meer teruggaan naar Akinli.
Mijn laatste wens voor hem was dat hij een lang en gelukkig leven zou hebben, en dat meende ik met alles wat ik in me had. Maar toekijken terwijl hij me vergat, een ander meisje ontmoette, zijn gelaatstrekken in hun kinderen terugzien... Dat zou ik niet kunnen verkroppen.
Ook wist ik dat ik hem niet zou kunnen vergeten. Dat was een kruis dat ik in stilte zou moeten dragen.
Stilte. Daar zou ik zo langzamerhand wel aan gewend moeten zijn.