HOOFDSTUK VI

*

Opoffering

Die eerste dag leek de portiersloge een gekkenhuis van drieënhalve vierkante meter. Mensen renden in en uit, de telefoon stond roodgloeiend en de zoemer bleef maar zoemen.

J.B. WEST, PORTIER EN HOOFDPORTIER, 1941-1969, UPSTAIRS AT THE WHITE HOUSE: MY LIFE WITH THE FIRST LADIES


Portier Nelson Pierce woonde met zijn vrouw Caroline in een mooi wit koloniaal huis in Arlington, Virginia, zo’n zesenhalve kilometer van het Witte Huis. Voor zijn dood op 27 november 2014 zaten hij en Caroline ’s zomers graag op hun veranda. Toen ik hem tijdens een interview vroeg hoelang ze getrouwd waren, keek hij even naar haar en vroeg haar om zijn geheugen op te frissen. Ze leek dat niet erg te vinden. Ze leek het zelfs gewend te zijn om de leiding te nemen binnen hun relatie. Vanwege het moordende schema van haar man had Caroline het grootste deel van hun zesenzestig jaar durende huwelijk hun vier kinderen – twee jongens en twee meisjes – vrijwel in haar eentje grootgebracht.

Pierce herinnerde zich wel wanneer hij was begonnen met zijn werk op de residentie: 16 oktober 1961. Gedurende zijn dienstperiode van meer dan twintig jaar maakte hij zulke lange dagen op het Witte Huis en waren zijn werktijden zo onvoorspelbaar dat zijn vrouw het een ‘vreemd gevoel’ vond als hij eens thuis was. De diensten van de portier veranderden zo vaak dat de Pierces een kalender bij de telefoon hadden liggen zodat Caroline wist wanneer hij moest werken. Ze zei: ‘Onze kinderen hebben het Witte Huis geleefd.’ Steeds weer moest Caroline ze vertellen: ‘Dat kan niet, want papa moet werken.’ ‘We kunnen vandaag niet gaan, want hij moet werken.’ (Ze plaagde hem met het feit dat de vrienden en vriendinnen van hun kinderen nooit begrepen wat Nelson voor werk deed: ze dachten altijd dat hij portier was in een bioscoop of zo. ‘Dat zette hem wel weer even op zijn plaats,’ zei ze lachend.)

Het voorrecht in het Witte Huis te mogen werken ontging Pierce echter niet. Op een dag verliet Steve Bull, een assistent van Richard Nixon, net de West Wing toen Pierce de trap beklom om aan zijn dienst te beginnen. Bull lachte hem een beetje uit, omdat hij zijn Witte Huis-badge op straat al droeg voor hij hem nodig had. Pierce reageerde in volle ernst: ‘Hoeveel van de tweehonderdtien miljoen mensen in dit land hebben het voorrecht deze badge te mogen dragen?’ Bull zweeg even en antwoordde toen: ‘Zo had ik het nooit bekeken.’

Van al zijn jaren op het Witte Huis waren het de jaren met Lyndon B. Johnson die de grootste druk op zijn huwelijk uitoefenden. Johnson was een nachtmens. Hij at zijn avondeten vaak om tien uur ’s avonds, sliep dan een paar uur en stond om vier uur ’s ochtends weer op. (Timmerman Isaac Avery, die in 1930 in het Witte Huis was begonnen, had nog nooit zoiets meegemaakt. ‘De Kennedy’s leefden snel,’ zei hij, ‘maar president Johnson leefde razendsnel.’)

Lynda, de dochter van president Johnson, herinnert zich dat haar vader in een regelmaat van twee dagen leefde. Ze zei dat hij ’s ochtends opstond en aan het werk ging, en dan om een uur of twee, drie, of hoe laat hij een pauze kon inlassen, naar de residentie kwam om te lunchen – soms was dat al behoorlijk laat in de middag, drie of vier uur of zo. Dan ging hij naar zijn slaapkamer, trok hij zijn pyjama aan sliep een halfuur of een uur. Daarna begon zijn tweede dag.

Het personeel van de residentie paste de roosters aan om aan Johnsons eisen te kunnen voldoen. Ze werkten in shifts: portiers, dienstmeisjes, butlers en koks begonnen om zeven of acht uur ’s ochtends en werkten tot vier of vijf uur in de middag. Een andere groep kwam na de lunch binnen en werkte tot laat in de avond of vroeg in de ochtend.

Elke avond gaf de marinecommandant president Johnson een massage in de presidentiële woonvertrekken. Als Pierce avonddienst had, wachtte hij beneden tot de commandant hem kwam zeggen dat de president naar bed was gegaan. Dan mocht hij naar huis. Af en toe, herinnerde Pierce zich, viel de president op de massagetafel in slaap en moest de commandant wachten tot hij weer wakker werd en hij zijn massage kon afmaken.

‘Het was soms drie, vier, ook wel eens vijf uur in de ochtend voor we naar huis konden,’ zei Pierce, met nog steeds een spoortje ergernis in zijn stem.

Johnson was niet de enige president die het zo laat maakte. Pierce herinnert zich een paar feesten van de Kennedy’s die tot zo diep in de nacht doorgingen dat hij zijn vrouw belde en haar vroeg om tegen zijn oudste zoon te zeggen dat hij moest wachten met zijn krantenwijk (hij bracht de Washington Post rond). Dan haastte hij zich naar huis om hem met de auto door zijn wijk te rijden; soms was het het enige moment waarop hij zijn zoon zag die dag.

De hoeveelheid werk die de portier op zijn schouders heeft verbaast zelfs de belangrijkste stafleden van de West Wing. De voormalige persoonlijke secretaresse van Obama, Katie Johnson, was verbijsterd hoe efficiënt ze een op het laatste moment ingelaste viering voor de staf die aan de historische gezondheidszorgwetgeving van president Obama had gewerkt coördineerden, de avond nadat de wet werd aangenomen, op 21 maart 2010.

‘We wisten pas om vier uur ’s middags dat de wet werd aangenomen en natuurlijk was de lijst met namen van mensen die eraan hadden meegewerkt veel langer dan iemand vooraf had kunnen bedenken. Om halfvijf belde ik naar de residentie en zei hun dat we om acht uur eten en drinken nodig hadden voor honderd man,’ herinnert ze zich. Ze verwachtte dat er zou worden geprotesteerd. ‘Ze zeiden: “O, dat is goed, geen probleem.”’ Binnen een paar uur slaagden ze erin om een memorabele avond te organiseren voor de harde werkers van de West Wing, die op het Truman Balcony toostten met champagne.

Voor voormalig woordvoerder van het Witte Huis Reid Cherlin was het de enige keer dat hij ooit de woonvertrekken betrad. (De Obama’s zijn erg op hun privacy gesteld en alleen een paar goede vrienden, onder wie Valerie Jarrett, worden regelmatig boven gezien.) Cherlin noemt de herinnering bijzonder, omdat hij wist dat hij er nooit meer zou komen.

Terwijl ze aan hun champagne nipten, vroeg speechschrijver Adam Frankel aan Reggie Love of hij de Lincoln Bedroom mocht zien. Al snel wilde iedereen mee op deze spontane rondleiding.

‘Loop maar rond,’ zei de president tegen de feestgangers.

Dat was het sein. ‘Iedereen, van de belangrijkste mensen tot de jongste bedienden, liep gewoon rond in de slaapkamers op de tweede verdieping. Iedereen straalde van oor tot oor,’ herinnert Cherlin zich. ‘De president was in een goed humeur.’

‘Ik kom er alleen mee weg dat ik jullie hier binnenlaat, omdat Michelle de stad uit is,’ zei Obama tegen ze. Hij wees naar het exemplaar van de Gettysburg Address dat in de Lincoln Bedroom hangt en de president – die erom bekendstaat dat hij trots is op zijn handschrift – zei tegen de jonge stafleden hoezeer hij de mooie schrijfstijl van Lincoln bewonderde.

Voor een politicus die soms wat hooghartig wordt gevonden, praat Obama vaak over het Witte Huis met een soort jongensachtige charme. Kort na de inauguratie nam Frankel een nieuwe speechschrijver mee naar het Oval Office.

‘Ben je hier voor het eerst?’ vroeg Obama.

‘Yes, sir,’ antwoordde Frankels collega.

‘Best cool, hè?’

Kok Walter Scheib geeft meteen toe hoe vereerd en dankbaar hij is voor de kans om in het Witte Huis te werken – ook al vergelijkt hij het met een verblijf in een gevangenis.

‘Je werkt elke dag voor dezelfde mensen, je hebt geen persoonlijk leven, geen familie, geen sociaal leven, je werkt volgens wat wij Witte Huis-flextijd noemen – dat betekent dat je de vijfentachtig uur die je elke week wilt werken zelf uitzoekt. Je werkt in veel gevallen dag in dag uit met dezelfde groep mensen. En dus moet je een manier vinden om fris te blijven.’

Een groot deel van de butlers die ik interviewde was gescheiden, sommigen van hen vanwege hun werk. Butler James Ramsey benadrukte dat hij nooit gelukkiger was dan na zijn scheiding in 1995, ook al raakte hij als gevolg daarvan zijn huis en zijn auto kwijt. ‘Mijn leven bestaat er nu uit dat ik kom en ga wanneer het mij uitkomt. Ik doe wat ik wil. Ik heb niemand die tegen me zegt wat ik moet doen. Ik houd van mijn leven.’ Aan niemand verantwoording hoeven afleggen is prettig als je zulke onvoorspelbare werktijden hebt. Ramsey vertrok om vijf of zes uur in de ochtend van huis en kwam bij staatsbanketten soms pas om twee uur ’s nachts thuis.

Butler James Hall (die van Nancy Reagan de bijnaam ‘Big Man’ kreeg) begon in 1963 in het Witte Huis en scheidde negen jaar later van zijn vrouw. Hall werd gevraagd om tijdens staatsbanketten te werken en de fulltime butlers te helpen als er te weinig personeel was. Hij werd vaak pas op het laatste moment gebeld en maakte die uren naast zijn vaste baan als bibliotheekmedewerker in het Nationaal Archief.

Hall overleed rond dezelfde tijd als zijn vriend James Ramsey. Voor zijn dood interviewde ik Hall in zijn keurige flat in een bejaardenhuis in Suitland, Maryland, waar zijn tweede slaapkamer was ingericht als een museum gewijd aan zijn carrière. Tot zijn souvenirs behoren brieven van hoofdportier Rex Scouten, die hem bedankte voor zijn werk tijdens een diner ter ere van krijgsgevangenen uit Vietnam, en voor zijn hulp bij de huwelijksreceptie van Tricia Nixon. De brieven hingen naast een condoleance die president Clinton hem stuurde na de dood van zijn vader in 1995.

Hall voelde geen woede over zijn scheiding of de lange uren die hij in het Witte Huis had moeten werken. Hij dacht terug aan de dagen tijdens het presidentschap van Nixon, toen de butlers nog in rok liepen. ‘We moesten ons witte vest verruilen voor een zwart, omdat ze zeiden dat wij er beter uitzagen dan de gasten.’

Natuurlijk zette het werk in de residentie niet het huwelijk van elk personeelslid op het spel. Sommige echtelieden vonden elkaar juist tijdens het werk op het Witte Huis. Na veel overreding vond hoofd Huishouding Christine Crans in 1980 de tijd om verliefd te worden op technicus Robert Limerick. Ze ontmoetten elkaar toen Crans Limerick de maat nam voor zijn uniform. Limericks baas, het hoofd Technische dienst, bleef ze maar plagen, tot ze uiteindelijk besloten om samen uit te gaan. Christine herinnert het zich als: ‘Vooruit, laten we ze dat plezier doen.’ Minder dan een jaar later waren ze getrouwd.

Toen ze Nancy Reagan vertelde dat ze verloofd was, vond de first lady dat geweldig. Ze was ook opgelucht. ‘Ik denk dat ze bezorgd was dat ik zou overblijven,’ zei Limerick lachend. De huishoudster voor haar was met de patissier getrouwd en sindsdien werd er altijd gezegd dat huishoudsters op zoek waren naar een man. Op hun kleine huwelijksceremonie in Deale, Maryland, waren zo’n veertig van de vijfenzestig gasten personeelsleden van het Witte Huis en hun echtgenoten, onder wie Gary Walters en Rex Scouten.

En toch konden hun lange werkuren een uitdaging zijn. Toen de Clintons in het Witte Huis zaten, moest Limerick altijd met Kerstmis werken en besloten zij en Robert uiteindelijk dat het het beste was als hij ontslag zou nemen als technicus op het Witte Huis, omdat hun rooster te zwaar werd. Naast de frustratie over het op elkaar afstemmen van hun roosters, konden de Limericks nooit met elkaar praten over de ongelooflijke dingen die ze tijdens hun werk zagen en hoorden – ook al werkten ze allebei in het Witte Huis. Limerick zegt: ‘We konden niet altijd ons ei kwijt als we thuiskwamen.’

Portier Skip Allen, die van 1979 tot 2004 op de residentie werkte, kende iemand van de staf die zelfs zijn leven opofferde aan zijn werk. Frederick ‘Freddie’ Mayfield was in 1962 als huisknecht begonnen met stofzuigen en het verplaatsen van zwaar meubilair. Eenmaal opgeklommen tot portier werd hij een soort instituut met zijn zilvergrijze haren, witte stropdas en zwarte pandjesjas (hij bezat dezelfde rustige waardigheid als zijn collega Preston Bruce). Als portier wachtte hij elke avond bij de lift om de president naar de residentie te begeleiden. ‘Hij had een geweldige glimlach,’ zei Luci Baines Johnson. ‘Voor Freddie Mayfield was het elke dag Kerstmis.’

Op een dag vertelde Mayfield Allen in vertrouwen dat zijn dokter hem gezegd had dat hij een bypassoperatie nodig had – direct. Mayfield zei: ‘Ik weet dat ik het moet laten doen, en de dokter zei dat ik er niet mee kan wachten, maar ik wacht nog even tot de volgende dienstreis van de president.’ Tegen de tijd van de volgende dienstreis was het te laat. Mayfield kreeg onderweg naar zijn werk een hartaanval en overleed. Hij was nog maar achtenvijftig jaar oud. ‘Hij deed niets aan zijn hart,’ zei Allen, ‘omdat hij maar bleef zeggen: “De president heeft mij nu nodig. Ik wacht tot hij weer op reis gaat en dán ga ik wel naar het ziekenhuis.” Hij heeft het niet gehaald.’ Het was niet zo dat Mayfield dacht dat hij de enige was die zijn taak kon uitoefenen, volgens Allen. ‘Het is gewoon eergevoel. Het is: ik wil mijn best doen voor de president. Daar gaan sommigen heel ver in.’

Nancy Reagan ging op 17 mei 1984 naar Mayfields begrafenis. Ze was zo aangedaan door zijn dood dat ze zei: ‘Het voelt gewoon niet goed hier zonder hem.’ Butler Herman Thompson herinnert zich zijn ontroering toen hij haar tussen de mensen in de aula zag zitten. ‘Ik vond het van veel respect getuigen.’ Tientallen jaren later zegt ze dat ze zich nog steeds herinnert dat ze gebeld werd toen hij was overleden en hoe geschokt en verdrietig ze was door het nieuws. Ze wist meteen dat het nooit meer hetzelfde zou zijn zonder zijn glimlach bij de lift.

Het personeel is als familie voor elkaar. Velen van hen speelden samen golf in de tijd van Mayfield, en elke vrijdagavond verzamelde zich een groepje personeelsleden bij de kleine bowlingbaan in het Eisenhower Executive Office Building voor een partijtje bowlen tegen beveiligingsagenten en politiemannen. Toen de vrouw van Nelson Pierce, Caroline, de naam van haar oude vriend Freddie hoorde vallen, lichtte haar gezicht op. ‘Hij hield van kalkoennekken. Ik moest de nekken altijd bewaren met Thanksgiving en ze naar Freddie laten sturen.’

Die vriendschappelijke sfeer bestaat nog steeds. Als er bij iemand van het personeel een sterfgeval in de familie is, of iemand kan zijn dokterskosten niet betalen, dan sparen zijn of haar collega’s hun geld op in een potje in de butlerskeuken op de eerste verdieping om te helpen.

‘Soms had je een slechte dag en dan kwam er ’s ochtends een butler de kamer in en zei goeiemorgen en maakte je aan het lachen,’ herinnert portier Nancy Mitchell zich. ‘Er is altijd wel iemand die je er weer bovenop helpt.’

Butler James Jeffries behoort tot een lange lijn van personeelsleden in het Witte Huis. Negen van zijn familieleden hebben er gewerkt. De broer van zijn moeder, Charles Ficklin, was er maître d’, en een andere oom, John Ficklin, werkte er als butler en later ook als maître d’.

‘Toen mijn moeder in 2012 overleed,’ herinnert Jeffries zich met tranen in zijn ogen, ‘was vrijwel iedereen op haar begrafenis, behalve de president.’ Zijn moeder had nooit op het Witte Huis gewerkt, maar butlers Buddy Carter en James Ramsey en hoofd Voorraadkamer Bill Hamilton kwamen allemaal om de familie Ficklin te steunen. En zijn collega’s droegen ook nog eens vierhonderd dollar bij aan donaties, hoewel geen van hen zelf erg rijk was. Jeffries was nog verbaasder toen hetzelfde gebeurde na de dood van een van zijn ooms. ‘Mijn oom werkte niet op het Witte Huis, maar hij was een Ficklin en hij was gestorven in Amissville, Virginia. We waren daar en de begrafenis was aan de gang en opeens hoorde ik de deur van de kerk opengaan en daar waren Mr. West en de portiers en nog een heel aantal andere mensen van het Witte Huis. Ik geloof dat ze een brief bij zich hadden van de president die iemand in de kerk voorlas.’ Hij zweeg even. ‘Ik begon te huilen, omdat ik het zo geweldig vond dat mensen genoeg aan ons dachten om te komen.’

Jeffries werkt nog altijd een paar dagen per week als butler op het Witte Huis. Hij zegt dat hij pas met pensioen gaat ‘als zijn benen niet meer willen’. Als hij op het Witte Huis aankomt, kijkt hij eerst op het lijstje op de kast in de kantine wat hij moet doen. Soms heeft hij dienst in de keuken op de eerste verdieping, soms staat hij in de bar en soms haalt hij de vuile glazen op. Hij zegt dat hij het liefst in de bar werkt of borden afwast, want een blad vol glazen dragen is zwaar werk voor een man van in de zeventig met artritis. Hij vertelt dat zijn chef hem laatst vroeg of het wel ging toen hij buiten adem tussen de butlerskeuken en de East Room heen en weer liep met twee borden per keer. Maar hij wijst die bezorgdheid van de hand. ‘Ik wil niet klagen,’ zegt hij. Tegenwoordig behoeden zijn collega’s hem voor zwaar werk, zoals hij dat ook deed bij de oudere butlers toen hij in 1959 begon.

‘Ik weet nog dat de butlers zo oud waren geworden dat als ze een blad vasthielden met glazen of drankjes erop, je die glazen ineens hoorde rinkelen omdat ze niet genoeg kracht in hun armen hadden,’ zegt hij. ‘Ik ging erheen, nam het blad over en nam de plaats in van die man zodat hij achterin kon gaan werken.’

Butlers maken vaak blijvende indruk op de presidentiële familie en hun assistenten. Desirée Rogers herinnert zich het wegvallen van butler Smile ‘Smiley’ Saint-Aubin, die in 2009 plotseling overleed. Rogers noemt zijn dood een van de meest heftige dingen in zijn carrière en die van het hele team. Ze praat erover alsof het een familielid betreft en zegt dat de Obama’s samen met zijn familie in het Witte Huis een mis opdroegen tot zijn nagedachtenis.

‘Hij was zo’n ongelooflijk lieve man, die heel erg goed was in zijn werk. Daarom noemden ze hem “Smiley” – altijd opgewekt, altijd bereid om te werken, en altijd zo behulpzaam, of het nu iets was wat hij voor ons kon doen, of iets wat zijn collega’s nodig hadden,’ zei ze en ze voegde eraan toe: ‘Ik denk dat het voor ons allemaal een groot verlies was, zo vroeg al, toen we ons net thuis begonnen te voelen. Het was een moeilijke periode.’

De opofferingen van de staf blijven niet onopgemerkt. Charles Allen, zoon van butler en maître d’ Eugene Allen, herinnert zich een verhaal dat zijn vader hem ooit vertelde, waaruit de wederzijdse toewijding blijkt van de presidentiële familie en haar staf. Lady Bird Johnson was zo bezorgd over de door kanker getroffen vrouw van een butler dat ze hem maar vragen bleef stellen over haar behandeling. Toen zijn antwoorden haar niet bevielen, belde ze twee van de meest gerespecteerde oncologen van het land. Diezelfde middag nog arriveerden ze uit New York op Washington National Airport om de vrouw van de butler te onderzoeken.

Elektricien Bill Cliber herinnert zich dat in een vergelijkbare uiting van liefde en respect beveiligingsagenten hem na de geboorte van zijn zoon vragen stelden.

‘Waar is je vrouw?’ vroegen ze.

‘Ze is in het Washington Adventist Hospital in Takoma Park,’ vertelde hij hen. ‘Waarom?’

Ze zeiden dat Lady Bird overwoog om haar bloemen te sturen. Hij zwijgt. De tranen springen hem na zoveel jaren weer in de ogen. ‘Nee,’ zei hij ongelovig. ‘De first lady kocht bloemen en ze bracht ze zelf naar mijn vrouw in het ziekenhuis.’ Zijn vrouw, Bea, zit naast hem als hij dit vertelt, maar zij schudt alleen haar hoofd als ik haar vraag om er meer over te vertellen. Het is een herinnering die ze voor zichzelf wil bewaren.

Toen Cliber de first lady de volgende dag bedankte, zei ze dat het het gemakkelijkste was wat ze ooit had hoeven doen als first lady.