HOOFDSTUK II

*

Discretie

Geheimhouding, loyaliteit, discretie wordt van elk personeelslid verwacht, niet zozeer persoonlijke trouw aan de zittende president, maar trouw aan het ambt. De sfeer in het huis zou ondraaglijk zijn als de president elk lid van het personeel zou moeten beschouwen als een mogelijke afluisteraar; hij moet kunnen rekenen op hun trouw. Er wordt niet hardop gepraat over staats- en persoonlijke geheimen, maar in een huis waar elke dag zoveel bekentenissen worden afgelegd, moeten sommige de oren van het eenvoudigste personeel wel eens bereiken.

IRWINIKEHOOVER, HOOFDPORTIER, 1913-1933, ‘WHOS WHO, AND WHY, IN THE WHITE HOUSE’, SATURDAY EVENING POST, 10 FEBRUARI 1934

Vraag: ‘Waarom heb je zo weinig foto’s?’

Antwoord: ‘Omdat ik wist waar de camera’s waren.’

NELSON PIERCE, PORTIER, 1961-1987


‘Horen, zien en zwijgen,’ antwoorden personeelsleden van het Witte Huis als hun wordt gevraagd om eens iets te vertellen over het persoonlijke leven van de presidentiële families. Als ze iets gemeen hebben, dan is het het vermogen om geheimen te bewaren, zeker als ze nog in functie zijn. James Jeffries was de enige die op dit moment op het Witte Huis werkzaam is en bereid was om over zijn ervaringen te praten. Gepensioneerde medewerkers wezen vaak verschillende verzoeken van de hand voor ze instemden om hun herinneringen te delen, en zelfs dan nog probeerden sommigen om pijnlijke of negatieve ervaringen, hoe vervelend ook, te maskeren door ze mooier te maken. De verhalen die hier worden verteld zijn alleen de verhalen die ze kwijt wilden en vrijwel altijd schemeren hun pogingen om hun ervaringen doordacht en weloverwogen te vertellen erin door. Toch lichten hun herinneringen een tipje van de sluier op en bieden ze een boeiende en soms schokkende blik op de persoonlijkheid van de bewoners van het Witte Huis.

Butlers, dienstmeisjes en dienstknechten hebben intensief en intiem contact met de presidentiële familie. Ze zijn ook het moeilijkst om aan het praten te krijgen, omdat ze het vertrouwen dat de familie in hen stelt niet willen schenden. Zij zijn de eersten die de presidentiële familie ’s ochtends zien en de laatsten die ze zien voor ze gaan slapen. Deze personeelsleden – naast enkele andere, zoals de familiekoks – zien de presidenten en hun first lady als ze zich als man en vrouw gedragen: als ze ruziemaken, lachen, huilen en elkaar van advies dienen. Al deze personeelsleden nemen ongetwijfeld veel geheimen mee hun graf in.

Een beeldend voorbeeld van het belang van de discretie van het personeel wordt niet door een personeelslid gegeven, maar door een lid van de presidentiële familie. Ron Reagan herinnert zich dat hij zijn ouders bezocht in het Witte Huis in de tijd van de Iran-Contra-affaire, voordat de regering van zijn vader toegaf dat ze geholpen hadden bij de verkoop van wapens aan Iran in ruil voor de vrijlating van gijzelaars en het ondersteunen van contrarebellen in Nicaragua. Tijdens zijn bezoek was de zoon van de president, destijds halverwege de twintig, er verbaasd over hoe open zijn ouders waren in het bijzijn van de hulp. Ze aten die avond met elkaar in de Family Dining Room op de tweede verdieping en trokken zich vervolgens terug in de West Sitting Hall op de tweede verdieping, een meer informele kamer met een prachtig, van vloer tot plafond reikend ovaal raam dat uitziet op de West Colonnade en de West Wing. Daar vuurde de jonge Reagan vragen af op zijn vader over de Iran-Contra-affaire.

‘Op een gegeven moment werd ik een beetje fel,’ herinnert hij zich, ‘en besefte plotseling terwijl ik mijn vader het vuur aan de schenen legde dat er iemand in de kamer was met een schaal koekjes. Opeens kreeg ik het gevoel dat er iets niet klopte – dat we dit zo goed als openlijk deden.’ Maar hij was verbaasd toen tot hem doordrong dat de aanwezigheid van personeelsleden zijn ouders niets leek uit te maken. ‘De staf is zo discreet dat niemand zich er zorgen om maakte of er misschien iemand met een verhaal naar de krant zou stappen.’ Zulke discretie is een vereiste, beseft Reagan nu. Als de president zich zorgen moet maken over personeel dat misschien met de pers praat, zou het leven daar vrijwel ondraaglijk zijn. Je hebt een plek nodig waar je je kunt terugtrekken en niet constant wordt geobserveerd.

Het kan tijd kosten om een dergelijk niveau van vertrouwen te bereiken. Iedereen van het personeel weet het wanneer de presidentiële familie hem of haar eindelijk vertrouwt, zei hoofdportier Gary Walters. Voor Walters is het steeds weer een bijzonder moment in een nieuwe ambtstermijn als de president hem voor het eerst bij de voornaam noemt.

‘Het personeel van de residentie weet het als het gemak waarmee met elkaar wordt omgegaan een punt bereikt waarop we allemaal “ahh” zeggen.’ Het gebeurt met de butlers of de portiers als er een gesprek aan de gang is en het niet stopt als je de kamer binnenkomt. Het gaat verder. Dat is een collectieve zucht; we weten dat we hebben aangetoond dat we te vertrouwen zijn.’

Er zijn echter ook momenten dat de president volledige privacy nodig heeft. Butler Herman Thompson herinnert zich dat de zo benaderbare George H.W. Bush soms ‘dank je wel’ tegen een van de personeelsleden zei. ‘Dat betekende dat je je moest omdraaien en vertrekken.’

residentie.pdf

JAMES RAMSEY

Elke president heeft zijn favoriete butler. Voor president George W. Bush was dat James Ramsey, of gewoon ‘Ramsey’, zoals hij binnen het Witte Huis liefdevol werd genoemd. Hij was door en door professioneel, maar hij hield ervan om zingers (een soort cakejes) met president George W. Bush te delen en hun omgang groeide uit tot een echte band; Ramsey was een van de weinige personeelsleden van het Witte Huis die door de Bushes werd uitgenodigd om aan boord van Air Force One met ze mee te vliegen naar hun ranch in Crawford, Texas. Hij waakte als een leeuw over de privacy van de familie, praatte nooit met de pers en gaf de president nooit een reden om aan zijn loyaliteit te twijfelen. Hij sloeg ook uitnodigingen om iets met zijn collega’s te gaan drinken af, omdat ‘andere mensen je in de problemen brachten’.

Ramsey had een vrolijke en snelle lach en hij leek oprecht onder de indruk van de families bij wie hij diende gedurende de dertig jaar dat hij als butler op het Witte Huis werkzaam was. Reggie Love, de jonge, knappe en sociale persoonlijk assistent van president Obama, herinnert zich Ramseys aanstekelijke gevoel voor humor. ‘Hij zei bijvoorbeeld: “Ik ben nu zeventig jaar oud. Als jij zo oud bent als ik, hoop ik dat je er half zo goed uitziet als ik.”’

Ramsey droeg een zilvergrijze snor, die hij pas afschoor toen hij in 2010 met pensioen ging. Hij bracht al zijn kleding naar de stomerij, zelfs zijn ondergoed, en lette er altijd op dat zijn nagels gemanicuurd waren, want de mensen zagen zijn handen als hij ze bediende. Hij schaamde zich er helemaal niet voor dat hij het prettig vond om zichzelf goed te verzorgen. ‘Ik wil er gewoon goed uitzien: nagels verzorgd, haar gedaan,’ zei hij. ‘Ik was nu eenmaal een butler in het Witte Huis!’

Als zelfbenoemd rokkenjager had Ramsey een hele reeks vrouwen na zijn scheiding en hij stelde op personeelsfeesten zelfs een aantal van zijn vriendinnen voor aan George W. Bush. Soms vertelde hij de dochters van Bush over zijn afspraakjes. ‘Jenna, Barbara – ik was dol op ze. Ze waren mijn vriendinnetjes. Als ze ernaar vroegen, dan vertelde ik het ze: “Ik heb een vriendin. Zo oud ben ik toch nog niet, zeker?”’

George W. Bush, die Ramsey liefdevol de ‘jonge Bush’ noemde, plaagde hem genadeloos – en Ramsey gaf hem zo goed mogelijk weerwoord. Hij herinnert zich een dag waarop hij de drankjes verzorgde bij een spelletje softbal op het South Lawn en de president uit de Diplomatic Reception Room kwam. ‘Ga eens aan het werk, Ramsey!’ riep hij lachend. Zo was hun relatie nu eenmaal, zei hij: ze gingen ongedwongen met elkaar om, ook al was het duidelijk wie er de baas was.

President George W. Bush hield ervan om grappen uit te halen met het personeel. Hij zette fotolijstjes op hun kant als het personeel niet keek en joeg met vliegenmeppers op denkbeeldige vliegen als ze voorbijliepen. ‘Het waren geweldige practical jokes die de president met het personeel uithaalde,’ herinnerde Andy Card zich, de stafchef van president Bush.

‘Bush,’ zei Ramsey en hij zweeg even. ‘Ik zal die familie nooit vergeten. Al word ik honderd, ik zal die familie nooit vergeten.’

Ramseys kleine flatje, die hij zijn ‘vrijgezellenbedoening’ noemde, stond vol fantastische foto’s van zichzelf met presidenten en andere historische figuren, onder wie Nelson Mandela (‘O, daar heb ik er zoveel van, lieverd’), en persoonlijke briefjes van president Reagan en Hillary Clinton, waarin ze hem bedanken voor zijn hulp bij staatsbanketten. Een foto is gesigneerd door president Obama: ‘Je bent een goede vriend en we zullen je missen’, staat erop.

Hij was zo trots op zijn baan bij het Witte Huis dat zijn vriend, collega-butler Buddy Carter, plagend over hem zei: ‘Ramsey – die slaapt met zijn Witte Huis-pasje in de hand.’

Als de presidentiële familie in haar privévertrekken is, op de tweede en derde verdieping van het Witte Huis, is er vrijwel altijd een butler beschikbaar – in de keuken op de tweede verdieping of in de buurt. De kamers zijn voorzien van zoemers die in de keuken afgaan als er iets nodig is, maar Ramsey had ze zelden nodig: ‘Ik voelde het als ze iets nodig hadden.’

Het is gemakkelijk te begrijpen waarom Ramsey zo geliefd was. Hij had nog steeds het zangerige Zuidelijke accent van zijn jeugd in Yanceyville, Noord-Carolina. Zijn stiefvader was een tabaksplanter (hij heeft zijn eigen vader nooit ontmoet) en in zijn kinderjaren ploegde hij het tabaksveld om met de muilezel van het gezin.

‘Het was zwaar. Ik zei tegen mijn vader: “Als ik van de middelbare school kom, ga ik weg. Ik kan hier niet blijven.” Hij antwoordde: “Hoe houd je jezelf in leven?” en ik zei: “Ik moet het erop wagen.” Dus toen ik in Washington aankwam, kende ik niemand.’

Op zijn twintigste vertrok hij naar Washington. Hij had geen woonruimte, maar een aardige eigenaar van een benzinepomp liet hem in het tankstation slapen waar hij zich kon wassen in de wc’s. Uiteindelijk vond hij een kamer aan Rhode Island Avenue Northwest, voor tien dollar per week. In die periode raakte hij bevriend met iemand die in het weelderige art deco Kennedy Warren-flatgebouw werkte, in noordwest-Washington. Hij vertelde hem dat hij een harde werker was en zijn vriend regelde een gesprek voor hem. Hij werd direct aangenomen.

Niet lang daarna ontmoette hij op een feestje iemand die in het Witte Huis werkte. Ramsey vroeg of hij hem aan een baan in het Witte Huis kon helpen. Het eerste wat dat personeelslid hem vroeg was of hij een strafblad had.

‘Nee, man, ik heb geen strafblad,’ antwoordde Ramsey.

‘Als dat wel zo is, hoef je geen moeite te doen,’ zei de man sceptisch. ‘Al is het maar de kleinste overtreding, ze nemen je niet aan.’ (Hoofd Operationele dienst Tony Savoy herinnert zich hoe geschokt hij was toen hij hoorde hoeveel sollicitanten een serieus strafblad hadden. ‘Iedereen die komt solliciteren, heeft een schone lei. Tot je gaat controleren. Bij het screenen komen al die kleine lijkjes uit de kast. Er kwam tijdens de regering Clinton iemand solliciteren die ons op het laatste moment nog even vertelde dat hij veroordeeld was voor verkrachting. Wij hadden de dertienjarige Chelsea in huis! Die sollicitatiebrief verdween meteen in de prullenbak.’)

Ramsey had niets op zijn kerfstok, dus schreef hij een sollicitatiebrief en wachtte. ‘Ik kwam op weg naar het Kennedy Warren langs het Witte Huis, wel drie of vier jaar lang en ik dacht bij mezelf: hoe zou het zijn om daar te werken?’ zei hij glimlachend. Het duurde enkele jaren voor het Witte Huis hem eindelijk belde. Toen ze met hem hadden kennisgemaakt, namen maître d’ Eugene Allen en de toenmalige hoofdportier Rex Scouten hem nog dezelfde dag aan.

Ramsey begon als butler tijdens het presidentschap van Carter en werkte dertig jaar lang in het Witte Huis, onder zes presidenten: Jimmy Carter, Ronald Reagan, George H.W. Bush, Bill Clinton, George W. Bush en Barack Obama. Hij dankt Eugene Allen – ‘Hij praatte met me alsof ik zijn zoon was’ – voor zijn advies zich overal buiten te houden en alles wat hij binnen de residentie hoorde voor zich te houden. (De film The Butler uit 2013, van Lee Daniels, is losjes gebaseerd op Allens leven.)

Tientallen jaren later nog zou Ramsey zich aan Allens instructies houden – hij zou nooit iets loslaten over het privéleven van de mensen die hij diende. ‘Je werkt niet bij een McDonald’s of een Gino’s, maar je werkt hier in het huis,’ had Allen tegen Ramsey gezegd. ‘Als je in de problemen komt, of iets verkeerds zegt, dan lig je eruit.’

Die zwijgplicht gold niet voor collega’s onder elkaar. Hoofdportier Stephen Rochon herinnert zich dat Ramsey hem als eerste van zijn collega’s op het Witte Huis verwelkomde en dat hij hem alles vertelde wat er op de tweede en derde verdieping voorviel.

Trouwe personeelsleden als Wilson Jerman, een zacht pratende vijfentachtigjarige toen ik hem onlangs interviewde, was ook doordrongen van de verantwoordelijkheid discreet te zijn over het privéleven van de presidentiële familie. Hij was in 1957 als huisknecht begonnen en ging in 1993 als butler met pensioen. In 2003 kwam hij terug (hij miste ‘het huis’) en werkte tot 2010 nog als parttime portier. En in die hoedanigheid zag hij iedereen komen en gaan en kende hij hun geheimen.

Jerman ziet zijn loyaliteit aan de presidentiële familie en het bewaken van hun privacy als een natuurlijke reactie op het vertrouwen dat zij in hem stelden. ‘Het geeft je een goed gevoel dat je gewoon naar de slaapkamer van de first lady kunt gaan en er kunt oppakken wat ze je gevraagd heeft te halen.’

Katie Johnson, de voormalige persoonlijk secretaresse van president Obama, zei dat ze het leuk vond om de butlers te ondervragen. Toen ze een butler vroeg wat er het meest was veranderd in het Witte Huis gedurende de tien jaar dat hij er werkte, noemde hij twee dingen: meer vrouwen en geen alcohol meer bij de lunch.

Er werd best veel gedronken midden op de dag, vertelde hij haar. ‘Een van de redenen waarom ze zoveel personeel hadden, was dat ze midden op de dag martini’s stonden te maken voor die bijeenkomsten. Dat zou nu niet meer gebeuren,’ zei ze. ‘Kun je je voorstellen dat er iemand naar een vergadering van het kabinet gaat en om een droge martini vraagt?’

Nelson Pierce, zesentwintig jaar lang portier op het Witte Huis, die in 2014 op negenentachtigjarige leeftijd overleed, kreeg regelmatig het verzoek de president papieren te brengen die waren geclassificeerd als ‘eyes only’. Ze waren zo geheim dat alleen de president ze mocht zien. Ik had het geluk dat ik Pierce nog voor zijn overlijden kon interviewen. Hij vertelde me dat hij op een dag iets naar president Lyndon Johnson moest brengen om te tekenen, toen deze zat te lunchen met Dean Rusk (minister van Buitenlandse Zaken), Robert McNamara (minister van Defensie) en een tiental andere adviseurs. Ze spraken destijds ongetwijfeld over Vietnam.

Pierce stond gespannen naast de president te wachten tot hij het document zou tekenen, toen hij iets ongebruikelijks hoorde. ‘Minister McNamara verhief zijn stem en schreeuwde tegen de president. Hij was boos over iets. Ik zou geen enkel woord meer kunnen reproduceren van wat hij tegen de president zei of van wat de president tegen hem zei. Ik heb geen idee en zou op een stapel bijbels kunnen zweren dat ik me geen woord meer herinner van wat er werd gezegd, want je drukt het weg. Zelfs onder hypnose denk ik niet dat ze iets naar boven zouden kunnen krijgen.’

Tientallen jaren later zei Witte Huis-stafchef Andrew Card dat hij tijdens de vergaderingen in het Oval Office met George W. Bush merkte dat sommigen van zijn collega-adviseurs nerveus werden als er butlers of andere personeelsleden binnenkwamen.

‘Ze probeerden zo onopvallend mogelijk te zijn als ze hun werk deden. Ik denk dat andere mensen zich ongemakkelijker voelden bij de aanwezigheid van een butler dan de president of de first lady. Ze wisten niet of ze moesten ophouden met praten!’

En toch kan de eigenschap waar het personeel het meest trots op is – hun vermogen om in de achtergrond op te gaan – ook vernederend zijn. Dat de president erop rekent dat ze gesprekken niet horen heeft personeelsleden van het Witte Huis soms het gevoel gegeven dat ze niet bestonden.

‘Alles werd gezegd waar je bij was. Het verbaasde me nogal,’ zei butler Herman Thompson die parttime op het Witte Huis werkte, van de periode Kennedy tot de eerste regering Bush. ‘Die gesprekken in de State Dining Room gingen gewoon door als je er aan het werk was. Je zou denken dat ze over sommige dingen zouden fluisteren. Het was bijna alsof je niet bestond.’

Soms leken de president of de first lady zich er totaal niet van bewust te zijn dat het personeel zo dichtbij was. Nelson Pierce herinnert zich zijn ongemak toen hij op een avond koffers naar boven bracht naar de kamer van de Reagans, en Nancy Reagan tegen haar man – de machtigste man ter wereld – stond te schreeuwen waar hij bij was. ‘Ze schold hem uit omdat hij de tv had aangezet. Hij zei: “Schat, ik kijk alleen even naar het nieuws.” Zodra zij de deur had geopend, zat ze hem op de huid als een kenau. Recht voor mijn neus. Ik dacht dat ze wel onder vier ogen op hem zou mopperen. Hij keek naar het nieuws van elf uur. Ze vond dat hij moest slapen. Ik was een beetje verbaasd, dus ik zette de bagage neer en maakte me zo snel mogelijk uit de voeten.’

President Johnson kleedde zich vaak uit in het bijzijn van personeelsleden en stond erom bekend dat hij opdrachten uitdeelde terwijl hij op de wc zat. Verslaggever Frank Cormier was een keer geschokt toen hij de steward van Air Force One en de huisknecht Paul Glynn in het vliegtuig geknield voor de president zag zitten terwijl ze zijn voeten wasten – temeer omdat Johnson Glynn geen blik waardig keurde.

‘Johnson praatte maar door en gaf ze geen enkele aandacht, behalve dat hij nu en dan zijn benen andersom over elkaar sloeg, als het tijd was dat Glynn zich over de andere voet ontfermde,’ merkte Cormier op. Nadat hij dit gezien had, zei Cormier, keek hij er niet meer van op toen hij hoorde dat Glynn ook Johnsons teennagels knipte.

Meestal echter gaf het zo intiem werken voor de machtigste familie ter wereld het personeel juist een trots gevoel. En het is in hun eigen belang dat ze zwijgen over wat hun misschien ter ore komt. Susan Ford, die nog maar zeventien jaar was toen haar vader president werd, zei: ‘Die mensen zouden er niet zoveel jaren werken als ze kletsten.’

Witte Huis-schilder Cletus Clark, die werkte voor presidenten van Nixon tot George W. Bush, vertelde nooit een geheim door. ‘Ik ben net een spook. Ik ben altijd op mezelf gebleven. En ik kan goed van kwaad onderscheiden.’

‘Ze dienen de ene president na de andere, ze kennen alle gezinnen en ze zijn altijd discreet,’ vertelde Laura Bush, op rustiger toon dan haar schoonmoeder. Ze bewaren hun discretie ook als ze een praatje maken met de presidentiële familie. ‘Ze praten nooit over de presidenten die er voor jou woonden en ook nooit over hun familie, en dat bewonderden en respecteerden wij, want wij wilden dat zij ons ook zo behandelden wanneer wij vertrokken.’

De herinnering aan gewone dingen die door de meeste families worden gekoesterd, zijn vooral kostbaar voor presidentiële families, die vaak personeelsleden uitnodigden om samen met hen hun vrije tijd door te brengen. Laura Bush vertelde dat haar man en butler Ron Guy allebei van vissen hielden. ‘Elke keer als de butlers op onze ranch kwamen, wat het geval was als we staatshoofden op de ranch ontvingen, gingen George en Ron zodra de gelegenheid zich maar voordeed vissen op baars. Ik heb een vergroting van een foto van George en vicepresident Cheney en Ron Guy op de kleine, elektrische bass boat die we op onze ranch hebben, aan het vissen.’

‘We kenden iedereen die er werkte op allerlei manieren. We kenden ze zo goed,’ zei Mrs. Bush. ‘Harold Hancock, weet ik nog, was een van de portiers die we graag mochten. Hij was zo vriendelijk, aardig en hij overleed toen wij er woonden. Ik heb een prachtige foto van hem bij de deur, terwijl hij wacht tot de president terugkomt met Spot, onze hond... Ze zijn altijd geweldig met dieren. Ze deden altijd of ze gek waren op alle dieren, of dat nu waar was of niet.’

Luci Baines Johnson zegt dat ze gek was op Wilson Jerman en hem zich ook nu nog levendig voor de geest kan halen, bijna vijftig jaar nadat ze het Witte Huis verliet. ‘Hij had een glimlach die een wild beest kon kalmeren,’ zegt ze met haar trage zuidelijke accent.

Het is een ultiem voorbeeld van discretie dat Jerman manieren ontdekte om vragen van zijn omgeving te ontlopen door nooit echt toe te geven waar hij werkte. ‘Dan zei ik: “Ik werk op Pennsylvania Avenue nummer 1600”, en negenennegentig procent van de mensen wist niet waar dat was. Dan vroegen ze: “Welk pakhuis is dat? Welk gebouw is dat?” En dan zei ik: “Het is in het centrum.”’ Hij had geen zin om antwoord te geven op de vloedgolf van vragen die zou volgen als hij de waarheid zou vertellen.

Net als Ramsey was ook Jerman zo bang dat hij iets zou zeggen wat hem zijn baan zou kosten dat hij helemaal niet over zijn baan praatte in de jaren dat hij er werkte. ‘Er zouden te veel vragen worden gesteld,’ zei hij. ‘Je ziet dingen, maar je ziet ze nooit echt. Je hoort dingen, maar je hoort ze nooit echt. En je weet niets.’

Zelfs tegen de achtergrond van grote historische gebeurtenissen bleef Jerman gefocust op zijn werk en leek hij er niets over te willen loslaten. In de vooravond van 15 april 1986 waren Jerman en chef-kok Frank Ruta bezig met het eten klaar te maken voor de Reagans toen de president binnenkwam. Hij kwam vaker de keuken in, maar deze keer was het niet om te zien wat er die avond op tafel zou komen.

‘Ik wil even zeggen dat we over vijf minuten beginnen met een bombardement in Libië en ik wil dat jullie de eersten zijn die dat weten,’ kondigde Reagan aan.

‘Dat is mooi, president,’ antwoordde Jerman, ‘maar hoe laat wilt u eten?’

Reagan stond stil, dacht even na en zei: ‘Dat kun je beter aan mijn vrouw vragen.’

Ruta lachte toen hij weer terugdacht aan de verbaasde blik op Reagans gezicht. Even later trok Mrs. Reagan haar man de keuken uit; zij was er altijd bang voor dat hij te veel met het personeel besprak, zeker als het ging om nieuws rond de nationale veiligheid.

Ruta was nog maar tweeëntwintig toen hij in de keuken van het Witte Huis begon, waar hij de maaltijden voor de familie Reagan bereidde. Hij vertelde me dat Nancy Reagan haar man enorm beschermde – haar toewijding was compleet en oprecht – maar dat Mrs. Reagan niets van het personeel in de residentie te vrezen had. Ruta roddelde nooit en vroeg de dienstmeisjes en butlers ook nooit om hem iets te vertellen. ‘Hun privacy moest worden gerespecteerd. Je bent daar niet om ze te bespioneren.’

Soms konden de personeelsleden er niets aan doen dat ze een privémoment meemaakten. Elke avond brengt de portier die nachtdienst heeft het briefingboek naar de president. Daarin staat gevoelig materiaal dat door het personeel van de West Wing bij elkaar is gebracht om de president voor te bereiden op de volgende dag. Daarna doet hij het licht uit. Portier Chris Emery herinnert zich dat hij de Reagans na het eten vaak samen in de woonkamer aantrof als hij het briefingboek kwam brengen. ‘Soms zaten ze naar Who’s the Boss? te kijken – de tv stond erg hard, omdat hij een beetje hardhorend was. Het was acht of negen uur ’s avonds en hij zat daar met zijn grote bril op zijn neus en in zijn rode ochtendjas in een gebloemde stoel met een dienblad naast hem vol papieren. Hij zat te werken. Mrs. Reagan zat naast hem en vaak als ik naar boven ging, zaten ze hand in hand. Er was niemand die het zag.’

Schilder Cletus Clark zei dat hij zijn best deed om de familie niet te storen, ook al maakte hij zijn werk er ingewikkelder mee. ‘Ze wilden echt niet dat we er te vaak waren. Je moest zo veel mogelijk om de presidentiële familie heen werken. Als ze in de West Sitting Hall waren en we naar beneden moesten, naar de Queen’s Bedroom, die aan de oostkant ligt, dan gingen we naar de derde verdieping en liepen we daar door de gang en dan gingen we over de achtertrap omlaag. Je moet toch doorwerken.’

Clarks trouw aan zijn baan bleek ook toen hij opdracht kreeg voor schilderwerk aan het huis van Charles ‘Bebe’ Rebozo, de beste vriend van president Nixon. De pers had er algauw lucht van gekregen en stelde het gebruik van personeel van het Witte Huis voor een dergelijke klus aan de kaak.

‘Ik deed wat mij gevraagd werd,’ zei Clark. ‘Ik stel geen vragen.’

Barbara Bush zei dat het personeel van de residentie waarschijnlijk minder roddelt dan mensen normaal gesproken doen. ‘Natuurlijk,’ voegde ze daaraan toe, ‘moet ik toegeven dat wij nu eenmaal een perfect gezin vormen.’

Rosalynn Carter waardeerde de discretie van de staf. ‘Ik vertrouwde ze volledig. Ze waren allemaal zo goed. Er staat me niet bij dat ik ooit iets voor ze verborgen hield, maar ik kan me ook niet herinneren dat ze ooit probeerden mee te luisteren. Ik denk dat ze gewoon bezig waren als wij zaten te praten, maar ik kan me dat helemaal niet herinneren.’

Deze mensen houden niet van de schijnwerpers. Portier Nelson Pierce, een slanke man met een vriendelijke lach, heeft niet veel foto’s van zijn periode op het Witte Huis, grotendeels omdat hij gedurende de zesentwintig jaar dat hij daar werkte (1961 tot 1987) zo consequent fotografen uit de weg ging. ‘Ik was daar niet om op de foto te gaan,’ zei Pierce. ‘Ik ben drie keer op tv te zien geweest: een keer toen ik de kerstverlichting aanstak op de North Portico en er eigenlijk geen camera’s bij mochten, maar ze er toch waren. En twee keer toen ik een paraplu omhooghield: een keer voor de president en een keer voor de first lady toen ze uit de helikopter kwamen.’

Discretie is vooral van belang als het gaat over het beschermen van de manier waarop voedsel voor de presidentiële familie wordt beveiligd. Voor grote bestellingen maakt het Witte Huis gebruik van vooraf gescreende bedrijven, waarvan de medewerkers grondig zijn doorgelicht door de FBI en de Geheime Dienst. De spullen worden opgehaald door ambtenaren van de Geheime Dienst en naar het Witte Huis gebracht. Als de president een voorkeur ontwikkelt voor een bepaalde lekkernij die hij op zijn reizen leert kennen en hij wil dat die naar het Witte Huis wordt gestuurd, dan moeten er soms maatregelen worden getroffen. Zo kan het eten bijvoorbeeld aan het huis van een personeelslid worden geadresseerd zodat niemand te weten komt dat het voor de president bestemd is.

Voor de gewone maaltijden voor de presidentiële familie worden de ingrediënten echter anoniem ingekocht door personeel van de residentie, om de veiligheid te waarborgen. Hoofd Voorraadkamer William ‘Bill’ Hamilton, het personeelslid dat het langst in dienst was (hij begon in 1958 onder president Eisenhower en ging in 2013 met pensioen) was verantwoordelijk voor de boodschappen voor de reguliere maaltijden en soms voor grotere diners. Hamilton, een slanke, kale zevenenzeventigjarige die er opvallend jong uitziet, rende vaak naar een plaatselijke supermarkt om iets te halen voor de familie, van wc-papier tot appels. Hij wil nog altijd niet zeggen welke winkel dat was. (‘Dat mag ik niet vertellen van de Geheime Dienst!’) Anonimiteit was cruciaal: niemand wist dat hij inkopen deed voor de presidentiële familie, en niemand zou zijn eten willen vergiftigen.

Hamiltons kantoor zat onder de North Portico, tegenover de keuken op de begane grond, waardoor hij gemakkelijk contact kon houden met de kok over de ingrediënten die nodig waren voor de dagelijkse maaltijden. Als het tijd was om boodschappen te doen reed Hamilton gewoonlijk in een busje van de Geheime Dienst dat leek op een normale SUV naar de markt, in plaats van een opvallend zwart busje uit de vloot van het Witte Huis. ‘Gewoon een busje, behalve het feit dat de stoelen en al het andere eruit gesloopt zijn, maar vanbuiten ziet het eruit als een gewoon busje.’

Omdat er geen postpakketjes worden aangenomen in het Witte Huis, wordt alles afgehandeld via de Geheime Dienst in een gebouw in het verre Maryland. Als je chef-patissier Roland Mesnier, de leidinggevende van de Patisserie, vroeg hoe je de president iets lekkers kon sturen, dan zei hij dat je geen moeite hoefde te doen. ‘Je kunt het wel sturen, maar de president krijgt het niet. Het wordt vernietigd.’

Als de president buiten het Witte Huis eet, is er altijd een militair aanwezig om de keuken te controleren, te zien hoe het eten wordt klaargemaakt en het te proeven om te zien of het veilig is. Jane Erkenbeck, assistent van Nancy Reagan, zei dat haar hotelkamer altijd naast die van de first lady was, ook omdat het dan gemakkelijker was voor Mrs. Reagan om maaltijden van de roomservice veilig te laten afleveren. Erkenbeck vertelde: ‘Ik bestelde het eten en het werd altijd bij mij afgeleverd, nooit bij haar. Ik bracht het vervolgens naar haar kamer.’

Op het Witte Huis werken vraagt ook een bepaalde mate van zelfbeheersing onder bijzondere omstandigheden, zelfs van personeelsleden die niet dagelijks contact hebben met de presidentiële familie. Loodgieter Reds Arrington en zijn broer Bonner, die timmerman was, werden door hun oom – die hun hun baan bezorgde – gewaarschuwd dat het belangrijk was om niet uit de school te klappen.

‘Ze hielden allemaal hun mond dicht,’ zei Margaret Arrington, de weduwe van Reds Arrington. Nu het allemaal zo lang geleden is, voelt zij zich vrij om te praten over waar haar man achter gesloten deuren getuige van was.

Als de familie er was, herinnert zij zich, ‘verdwenen’ haar man en zijn broer doorgaans. Ze maakten zich uit de voeten. ‘Maar ze deden alles wat hun gevraagd werd. Zo moesten ze een keer wat stoelen verplaatsen voor Jackie Kennedy. Toen ze uit de lift kwamen, zat zij aan het eind van de gang te telefoneren. Ze had een been opgetrokken en speelde met haar tenen.’ De first lady droeg een broek en haar nonchalante gedrag overviel de broers. ‘Ze waren zo geschokt om haar daar in zo’n onvrouwelijke houding te zien zitten dat ze met de stoel tegen een muur aan liepen!’ Ze raakten de muur zo hard dat ze bang waren dat het kostbare antiek beschadigd was.

Als de first lady of de president besluit om naar beneden te komen voor een onverwacht bezoek, proberen personeelsleden elkaar te waarschuwen. Ze zeggen het tegen hun collega’s, zodat deze niet worden overvallen. Volgens Reggie Love belde de Geheime Dienst of de secretaresse van de president naar de portiersloge om ze te laten weten dat de president naar beneden kwam of een van de werkplaatsen wilde bezoeken.

Cletus Clark herinnert zich dat hij, toen Betty Ford naar beneden kwam om hem te bedanken aan het eind van de ambtstermijn van haar man, een paar minuten van tevoren werd gebeld vanuit de portiersloge: ‘De first lady komt eraan, dus gedraag je.’

Hoofd Huishouding Christine Limerick werkte vierendertig jaar in het Witte Huis. Ze ging in 2008 met pensioen. Haar gele ranch in Delaware is, anders dan de huizen van sommigen van haar collega’s, geen museum van haar jaren in het Witte Huis. (Een kamer is wel gevuld met haar teddybeercollectie.) De enige verwijzing naar haar interessante carrière is een kerstkaart van de Clintons die in de eetkamer hangt. Limerick, een vriendelijke vrouw met kortgeknipt wit haar, leerde haar man, Robert, kennen toen hij als technicus op het Witte Huis werkte. Ze is totaal niet onder de indruk van haar nauwe betrekkingen met de beroemdste families ter wereld. En ze is heel geliefd bij de staf met wie ze zoveel jaar heeft samengewerkt.

Limerick was haar baas en haar vriendin, vertelde Betty Finney, die van 1993 tot 2007 als dienstmeisje op het Witte Huis werkte. Limerick deed alles voor je als je hulp nodig had.

De weg naar Pennsylvania Avenue was een bijzondere voor Christine Limerick. In 1972 zakte ze voor een toelatingsexamen Chinese geschiedenis aan de prestigieuze George Washington Universiteit in Washington D.C., waarna ze cocktailserveerster werd in het elegante Mayflower Hotel, vlak bij Connecticut Avenue. Haar vader vond het maar niets, en was helemaal niet blij toen ze de interne huishoudingopleiding in het hotel ging volgen. ‘Ik heb mijn dochter niet opgevoed om wc’s schoon te maken,’ foeterde hij.

residentie.pdf

CHRISTINE LIMERICK

Dat zou allemaal veranderen.

‘Toen ik de baan kreeg in het Witte Huis, belde ik hem en zei: “Je dochter maakt nu wc’s schoon in het Witte Huis. Wat vind je daarvan?”’

Als hoofd Huishouding was het Limericks taak om dienstmeisjes aan te nemen en te ontslaan (in overleg met de hoofdportier). Ze herinnert zich dat een aantal dienstmeisjes alweer na enkele weken vertrok – óf omdat ze te zeer onder de indruk waren om hun werk te doen in de nabijheid van het machtigste echtpaar ter wereld, óf omdat ze de nodige discretie misten.

‘Er bestaat een wankel evenwicht tussen de familie dienen en weten wanneer je ze uit de weg moet gaan,’ zei ze. ‘Sommigen van die dienstmeisjes zijn misschien niet de beste beddenopmakers ter wereld, daar zouden ze waarschijnlijk geen prijzen mee winnen, maar ze wisten wel wanneer de familie hen nodig had en wanneer het tijd was om te vertrekken.’

De Clintons waren haar favoriete familie om voor te werken. Ze zei dat het het meest gepassioneerde presidentiële stel was die hun schandelijke pieken en dalen in hun privévertrekken uitvochten. Limerick herinnert zich dat het een heftige ervaring was om in die periode op het Witte Huis te werken. Het echtpaar had soms enorme ruzies en schokte het personeel met hun gevloek. Soms ook vervielen ze in perioden van ijzige stiltes. In gelukkiger tijden dwaalden ze laat op de avond door de residentie als ze niet konden slapen, knoopten ze gezellige praatjes aan en bewonderden ze het huis.

Ivaniz Silva, die met Limerick in het Mayflower had gewerkt, werd in 1985 door haar als huishoudster aangenomen. Ze is sinds 2008 met pensioen en woont met haar jongere zuster, die nog altijd als dienstmeisje op het Witte Huis werkt, in de buurt van de Howard Universiteit. Toen ze nog op het Witte Huis werkte, moest Ivaniz om halfzes opstaan en twee bussen nemen om op tijd te zijn voor haar dienst die om halfacht begon. Ze herinnert zich dat ze moest lopen als het sneeuwde. Het rooster was drie weken ochtenddienst, van halfacht tot vier uur ’s middags en een week avonddienst, van twaalf uur tot acht uur ’s avonds.

Ze deed altijd wat er gevraagd werd. Als een gast iets vroeg wat eigenlijk niet tot haar taken behoorde, zoals het zomen van een jurk, dan deed ze het toch. Ze naaide het meest voor de Clintons en voor Laura Bush.

Limerick beschrijft hoe voorzichtig het personeel te werk moet gaan om de presidentiële familie niet te storen. ‘We werkten twee stappen achter ze aan,’ herinnert ze zich. ‘Als ze de kamer binnen lopen, kijken ze naar je en zeggen: “Ga maar door hoor, je hoeft niet weg te gaan.” Als ze zeggen dat je kunt blijven, doe je wat je moet doen, maar je hebt een vermogen om wat er om je heen gebeurt gewoon langs je heen te laten gaan. Als ze mensen ontvangen of als er een gesprek gaande is tussen de president en de first lady – soms heftig, soms niet, soms hartstochtelijk, soms niet – dan vraag je gewoon: “Mag ik blijven? Mag ik dit afmaken?” Je doet gewoon je werk en je vergeet het of je stopt het weg.’ Zelfs als de familie alleen wilde zijn, verliet het personeel de ene kamer en werkte in de kamer ernaast verder. ‘Als ze privacy nodig hadden, dan sloten ze de deuren die op de badkamer uitkwamen en hoefden wij niet weg.’

Limerick zegt dat dienstmeisjes dezelfde code naleefden als butlers: ze kijken, maar zien niet, ze luisteren, maar horen niet. Ze spreken niet tegen de leden van de presidentiële familie of hun gasten, tenzij ze worden aangesproken, en ze benaderen ze nooit met een persoonlijk verzoek.

Soms moesten de dienstmeisjes een oogje dichtknijpen voor ondeugend gedrag van de kinderen van de president – zoals alcohol drinken op een leeftijd waarop dat nog niet mag. Het personeel van de residentie voelt over het algemeen mee met kinderen die in het Witte Huis opgroeien, met zo weinig privacy. ‘Ik was ook geen engel toen ik twintig, eenentwintig was,’ zegt Limerick. Ze identificeerde zich met de kinderen. ‘Ze houden feestjes en krijgen vrienden over de vloer en dan gebeurt er wel eens wat,’ zegt ze. De meeste personeelsleden vinden dat ze beter binnen de poorten van het huis kunnen drinken dan daarbuiten, waar het zowel hun fysieke veiligheid als de reputatie van hun ouders in gevaar zou kunnen brengen.

Susan Ford, die in de residentie kwam wonen toen ze een tiener was, herinnert zich dat het personeel haar ‘voorzichtig aanstootte’ als ze zich ongepast gedroeg. Maar hun waarschuwingen hadden volgens haar niet hetzelfde gewicht als die van haar ouders. Sommige dingen die zij en haar vrienden deden, zoals vuurwerk afsteken vanaf het terrein van het Witte Huis op Onafhankelijkheidsdag (wat verboden is in Washington D.C.), deden ze omdat ze wisten dat ze ermee weg konden komen. ‘Wie komt er nu achter de hekken van het Witte Huis om jou te arresteren?’ Ford zegt dat het heel gemakkelijk was om in het Witte Huis aan drank te komen: de koelkast in het Solarium zat vol frisdrank en bier voor de gasten. ‘Welke tiener drinkt er nou geen bier als het voor zijn neus wordt gezet?’

De drie volwassen zonen van president Carter brachten veel tijd door op de residentie gedurende zijn presidentschap. Bloemstylist Ronn Payne, die op het Witte Huis begon tijdens de regeringsperiode van Nixon en vertrok toen Clinton president was, zei dat hij meer werk had aan de kamers van de zonen van de president op de derde verdieping dan aan bloemen verversen. ‘Ik moest regelmatig waterpijpen wegmoffelen,’ zei hij. (Het openlijk roken van marihuana ten huize van de president werd bevestigd door een ander lid van de huishoudelijke staf, op voorwaarde van anonimiteit.) Als een van de zoons van Carter op straat zou worden aangetroffen met de illegale drug zou hij worden gearresteerd, maar ze rookten binnen het Witte Huis zonder voor enige gevolgen te vrezen.

De moeder van president Carter, Lillian, en zijn jongere broer Billy waren ook vaste gasten op het Witte Huis. Zij waren beide kleurrijke figuren. Lillian, destijds in de tachtig, stond erom bekend dat ze wel van een borrel hield (de president had tegen het personeel gezegd dat ze haar bij de drank moesten weghouden, dus vroeg ze een butler een fles Jack Daniel’s te halen in een drankwinkel aan Connecticut Avenue en die naar haar kamer te brengen), en Billy raakte tijdens het presidentschap van zijn broer bij verschillende schandalen betrokken. Het personeel noemde Carters broer ‘Billy Beer’ naar het bier waar hij zo enthousiast reclame voor maakte, en als hij dronken was zorgden ze ervoor dat hij niet de straat op ging, vertelde butler Herman Thompson. ‘Als ze wisten dat je echt onder invloed was en je stond dicht bij de president, zoals een broer of een neef, dan ging je nergens heen.’

Op een Onafhankelijkheidsdag, tijdens de regering van George W. Bush, toen zijn dochters Jenna en Barbara oud genoeg waren om officieel te mogen drinken, lieten hun ouders ze alleen in het Witte Huis achter terwijl zij zelf naar Camp David gingen.

‘Ze vonden het goed dat Jenna en Barbara een feestje gaven op de tweede verdieping en wij sleepten al het meubilair uit de Yellow Oval Room zodat ze konden dansen. Ze feestten de hele nacht,’ zei Limerick. Ze glimlachte bij de herinnering. ‘We hadden de Lincoln en de Queens’ Bedroom afgesloten – daar konden ze niet komen – maar verder konden ze gaan en staan waar ze wilden. Ze vierden feest en de volgende dag hadden we een brunch voor ze. Sommigen bleven de hele nacht op en sommigen hadden een kater, maar het is beter zo dan dat ze de straat op gaan.’

Het personeel van de residentie komt de presidentiële familie vaak te hulp. Ze proberen ze te behoeden voor een publiek schandaal. Portier Skip Allen herinnert zich dat hij door de Geheime Dienst werd gewaarschuwd toen een scherpschutter op het dak van het Witte Huis iets ongewoons had gezien. De dochters van Bush hadden weer een feest in het Solarium en de mensen kwamen naar buiten op het gangpad en op het dak, zoals vaker als het weer goed was. Blijkbaar had een van de gasten een ander uitgedaagd om de vlaggenstok aan te raken. ‘Het is niet de veiligste plek, zelfs niet bij daglicht. Je kunt over van alles vallen,’ zei Allen. ‘Er loopt alleen een smal pad over het dak, om het dak te kunnen oversteken, en alle felle lampen zijn direct op de vlag gericht. Mensen die niet gewend zijn om daar te lopen, raken geblindeerd door dat licht.’

De scherpschutters besloten dat deze potentieel gevaarlijke situatie het best kon worden afgehandeld door iemand van het huispersoneel. Tegen de tijd dat Allen op het dak arriveerde, was de dronken feestganger alweer op weg naar beneden.

Allen heeft er nooit met iemand een woord over gesproken.

In een huis waar zelfs de kleinste roddel de nationale krantenkoppen kan halen vonden Bill en Hillary Clinton het moeilijk om de staf te vertrouwen. De reden waarom ze het telefoonsysteem van het Witte Huis veranderden, was dat ze er zeker van wilden zijn dat niemand hun privégesprekken kon horen – een beslissing die de portiers enorm frustreerde; zij hadden een betrouwbaar systeem om gesprekken door te verbinden.

Als er een gesprek binnenkwam voor een lid van de presidentiële familie, belde een telefoniste naar de cabine in de portiersloge. ‘Als het voor de first lady was, staken we een stop in de klink van de first lady, waardoor een bel afging met haar code en zij elke telefoon die in de buurt was kon opnemen, waarna de telefoniste de verbinding tot stand bracht,’ legde Skip Allen uit. ‘Dat begon tijdens de regering Carter, omdat er toen zoveel mensen in het Witte Huis woonden dat iedereen zijn eigen rinkel had. De president had één rinkel, de first lady twee en Chelsea had drie korte rinkels.’

Elke ochtend wordt de president gewekt door een telefoontje van de telefonisten van het Witte Huis. De meeste presidenten staan om halfzes of zes uur op, en er is al om halfzes een portier aanwezig, voor het geval de president iets nodig heeft.

De dag na de inauguratie van president Clinton werd degene die hem wakker belde verrast door zijn reactie. De Clintons waren pas om twee uur ’s nachts van de inaugurele bals teruggekomen. Toen een portier om vijf uur ’s ochtends belde, zoals dat bij zijn voorganger gebruikelijk was geweest, bulderde de president: ‘Kan een mens hier niet gewoon slapen?’ (President Clinton was een bekende nachtbraker, net als president Johnson, en zijn gewoonten dreven zijn staf tot het uiterste: sommige avonden mochten de portiers pas om twee uur ’s nachts naar huis.)

Allen vertelde dat de Clintons vonden dat te veel mensen konden meeluisteren met het oude telefoonsysteem, en dus lieten ze de telefoons in het Witte Huis veranderen tot een intern circuit. Als de first lady in de slaapkamer was en de president in de studeerkamer, kon ze hem van kamer tot kamer bellen zonder dat de telefoniste ertussen zat. Dat verminderde de veiligheid van het telefoonsysteem, zei Allen, die nog altijd gefrustreerd was over deze verandering. Iedereen kon boven opnemen, in elke kamer.

De Clintons waren zo bezig met geheimhouding dat de relaties met het personeel de volle acht jaar van het ambtstermijn chaotisch waren, zei Allen. In ieder geval één medewerkster, bloemstyliste Wendy Elsasser, schrijft hun preoccupatie met geheimhouding toe aan ouderlijke bezorgdheid: ‘Ik denk dat het beschermen van Chelsea veel te maken had met hun afstandelijkheid tot het personeel.’

Het lijkt erop dat de Clintons zich geen zorgen hoefden te maken dat het personeel misschien geheimen zou doorvertellen. Ook nu nog, jaren later, zwijgen de meesten als hun wordt gevraagd iets te vertellen over wat er achter gesloten deuren plaatsvond. Discretie zit in het DNA van de meesten van hen; ze weten dat hun terughoudendheid onmisbaar is voor de bescherming van het presidentschap en dat zonder die terughoudendheid het leven in het Witte Huis ondraaglijk zou zijn.