***
Kort voor de zomervakantie riep de rector hem op zijn kamer. Rafaël had weinig tijd en ze bleven bij zijn bureau staan. ' Je krijgt je zin, Marc , als je tenminste nog wilt. Ik heb met Fineke Regenboog gesproken. Dat was al eerder gebeurd, maar die dingen kosten tijd. Het Bestuur heeft geen overwegende bezwaren als jij een van de noodlokalen voor jezelf wilt inrichten. Je bent van grote betekenis voor de school. Je bindt samen. Bij het Bestuur heeft ook de gedachte meegespeeld dat de toegezegde sloop en de inrichting van een wandelgebied voorlopig geen doorgang kunnen vinden. Besef wel dat er geen budget voor je eigen lokaal is. Je zult er zelf geld in moeten steken.'
'Ik ben er heel blij mee. Ik had nooit gedacht...'
'Het heeft nog wel enige moeite gekost een aantal bestuursleden over de streep te trekken.'
'Dank je Rafaël.'
Het was enkele momenten absoluut stil. Ook vanuit de hal drongen geen geluiden door. Rafaël leek ineens een ander. Het onhandige aan hem was helemaal verdwenen. In een verfijnd, haast feminien gebaar legde hij zijn slanke handen over elkaar en zei, zacht, aarzelend:'Ik beken je, Marc ... laat ik het zo zeggen, de gedachte dat je deel uitmaakt van deze gemeenschap, ja, dat maakt me vrolijk. Ik verlaat deze kamer, ga de school in en loop de kans jou tegen het lijf te lopen. Sterker, de gedachte dat jij in dit gebouw bent... Het lijkt of sinds jouw komst, inmiddels een jaar geleden, het leven voor mij hier een stuk lichter is geworden. Dat lokaal daarginds, zie het als een presentje. Ik wilde iets terugdoen.'
Hij legde met eenzelfde gebaar zijn handen op tafel, maar slechts zijn vingertoppen raakten het tafelblad, en vervolgde, nog aarzelender, nog zachter:
'Wat betreft Egbers, ik geef toe dat ik het niet goed kan hebben dat je met hem omgaat. Daar ben je te goed voor. Wim is toch een tweederangs figuur.'
De eerste dag van de vakantie liep Marc de school binnen. De schoonmaakploeg was in de centrale hal bezig, de onderhoudsschilder sauste een plafond in de gang. Marc maakte een praatje met hen, dronk koffie en liep door naar het gebied met de noodlokalen. Alleen in het laatste, lokaal E, hing het schoolbord recht. Daar stond ook nog een volledige set meubilair. De dunne spaanplaatwanden waren hier echter geblakerd en meer gehavend dan in de andere klassen. Het plafond zakte door. In het licht dat door het gat van een knoest viel, liep een muis. Bij zijn keuze had hij aan Johan Parre gedacht, maar niet durven vragen waar deze zich van het leven benomen had. Bij toeval ving hij een gesprek van twee schoonmaaksters op die het erover hadden dat Parre gevonden was in het lokaal ernaast.
Hij had de werksters, de onderhoudsschilder aangesproken en gevraagd of zij zich in hun vrije uren over dit lokaal wilden ontfermen. Hij zegde per persoon een flink bedrag toe dat hij vandaag nog als voorschot zou uitbetalen. Ze hadden grote ogen opgezet bij het horen van het bedrag. Dat was een jaarloon. De kosten voor verf en materialen stonden daar vanzelfsprekend buiten. Ze hadden snel plezier in de onderneming gekregen, zorgden ervoor het werk in het hoofdgebouw snel af te hebben en werkten ook overdag in zijn lokaal. De schilder betrok er een bevriende dakdekker bij en die kende weer andere experts.
Terwijl een groot deel van het docentenkorps in de Ardèche of Provence nieuwe energie opdeed en trés bronzé werd, veranderde dat oorspronkelijk vervallen, onheilspellende lokaal I in een klein paradijs. Najoua hielp hem. Zij schilderde op de achterwand een stoet kinderen met boeken in hun arm, het voorste kind met een Franse vlag. Het werd helemaal zijn eigen Franse lokaal. Nee, het was hun lokaal. Via het Franse verkeersbureau kreeg hij een nieuw uitgebrachte affiche van Jeanne d'Arcs geboortehuis in Domrémy en een serie die het herstel liet zien van de vroeggotische kathedraal van Vézelay, voor Marc de mooiste van Frankrijk. Met de affiches bedekte hij de nieuwe, fris geschilderde zijwand.
Op schappen plaatste hij de boeken die de schoolbibliotheek had afgeschreven, en die hij tijdig aan de vernietiging had kunnen onttrekken, stuk voor stuk geannoteerde uitgaven van klassieken uit de Franse literatuur, van de Pléiadedichters Ronsard en Du Bellay tot Verlaine en Rimbaud, wat betreft de poëzie, van de zeventiende eeuwse Madame de La Fayettes La princesse de Clèves tot de moderne Philippe Delerm met zijn La première gorgée de bière, alle zeer bevattelijk voor zestien- en zeventienjarigen.
Het werd een Frans leslokaal zoals er in heel Nederland geen bestond. Naast het bord hing de kleurige vooroorlogse metrokaart, met allang verdwenen stations.
Slechts één leraar mocht er lesgeven. De leerlingen zouden naar hem toe moeten komen. De onderhoudsschilder had een koperen haakje op de deurstijl bevestigd. De conciërge zou een flink eind moeten lopen om de absentenbriefjes op te halen. Hij zou het, voorzag Marc , na zeer korte tijd voor gezien houden. De bel was hier niet te horen. De leerlingen zouden de tijd wel in de gaten houden. Marc droeg nooit een horloge. Op de deur zat een nieuw slot. Daarvan bezaten alleen Najoua en Marc de sleutel.
Wim Egbers kwam algauw kijken.
'Goeiendag zeg, wat wondermooi. Jij bent een geluksvogel.' Hij bekeek de wanden met boeken, de affiches en zei: 'Die smet heeft de school uitgewist.'
'Kreeg ik daarom toestemming?'
'Dat heeft zeker meegespeeld. En... je hebt hem ongewild ook wel verleid. Die rector van ons voelt zich op zijn gemak bij jou, beweegt zich een tikkeltje gemakkelijker, wil zich een beetje verliezen in jou, heb ik de indruk... Ja, en zo krijg je dan ineens een bevoorrechte docent.'
Het zou aangenaam zijn om tijdens het leswisselen niet langer het donkere geklos van leerlingen op de trappen te horen, de schelle kreten van bevrijding die de gonzende verdoving in school stukbraken en nog een heleboel andere, moeilijker te identificeren geluiden.