20
Zes maanden later was Enrique op het dek van de Hispaniola in de weer met verschillende touwen toen hij Bety aan zag komen lopen over de splinternieuwe steiger die de Havenraad van San Sebastián kort daarvoor had aangelegd. ‘Wat is ze mooi,’ dacht hij terwijl hij haar aandachtig gadesloeg.
‘Hallo,’ zei ze terwijl ze aan boord van het jacht sprong.
‘Hallo,’ groette Enrique. ‘Je ziet er geweldig uit.’
Als enige antwoord kreeg hij een beleefde glimlach.
‘Hoe wist je dat ik hier was,’ vroeg hij.
‘Ik dacht het toen ik je gisteren de hele ochtend en middag niet te pakken kon krijgen. Ik moest een paar boodschappen doen hier in de buurt en ben gelijk maar even doorgelopen.’
‘Ik ben bezig het materieel te controleren,’ legde hij onnodig uit. ‘Ik ben van plan een lange zeereis te gaan maken en wil alles in orde hebben.’
Bety ging aan de andere kant van de kuip zitten, tegenover Enrique, die een paar trossen aan het oprollen was.
‘Waar ben je van plan heen te gaan?’
‘Voorlopig eerst naar Galicië. Daarna hangt het van de wind af; misschien zet ik koers naar het zuiden om dan de Middellandse Zee op te gaan of, als er genoeg wind staat, wil ik voor het eerst proberen om de Atlantische Oceaan over te steken. Carlos heeft voorgesteld samen naar Griekenland te zeilen, maar we zullen wel zien.’
‘Hoe gaat het met hem?’
‘Beter dan ooit. Hij heeft een mooi litteken op zijn borst. Een paar maanden geleden was ik in Barcelona om de laatste correcties in de definitieve tekst door te spreken en toen hebben we samen gegeten. Hij is nog niet helemaal in vorm, maar hoopt met een paar weken op zee weer helemaal de oude te worden. Hij is de enige die een stoffelijke herinnering aan dit hele avontuur heeft overgehouden… in de vorm van lood.’
‘Je uitgever heeft me dit gestuurd.’ Ze haalde een dik boek uit haar tas en reikte het hem aan.
Het geheim van de antiquair. Zo, uiteindelijk heeft Juan dus voor deze titel gekozen, dacht Enrique. ‘Nou, ik kan het hem niet verwijten; het klinkt echt beter dan de andere die we de revue hebben laten passeren. Enrique had wel door waarom ze naar hem toe was gekomen, maar hij verzette zich tegen die onuitgesproken wens van Bety. Als ze wilde praten, dan moest zij het initiatief maar nemen.
‘Het is een fantastisch boek, een van de beste die je ooit geschreven hebt. Het boeit je vanaf de eerste bladzij.’
‘Dat ik het heb geschreven is geen verdienste,’ bekende hij. ‘Alles zat in mijn hoofd; ik heb nog geen vier maanden nodig gehad om het te schrijven. Daarna nog een maand voor de drukproeven. De rest was puur een kwestie van uitgeversroutine.’
‘Het is al aan de vierde druk in twee weken. Het is het boek van het seizoen, nee,’ corrigeerde ze al sprekende, ‘het boek van het jaar. Het is een enorme bestseller.’
‘Wat een absurde manier om een van de “groten” te worden. Als de lezers niet wisten dat het verhaal op ware feiten is gebaseerd, zou het veel minder goed verkocht worden. Dan zouden alleen mijn vaste lezers het kopen.’
‘Ik vind de opdracht mooi. Het is de eerste in je hele carrière.’
‘Voor Artur,’ citeerde Enrique. ‘Het werd tijd. Hij verdiende het. Een laat eerbetoon aan de man die me heeft gemaakt tot wat ik ben.’
Bety stopte het boek weer in haar tas. Ze keek naar Enrique. Die concentreerde zich nog steeds op zijn werkzaamheden.
‘Heb je zin om een stukje te varen?’ zei hij ineens. ‘We zouden een rustig tochtje door de baai kunnen maken. Er staat iets te veel wind naar jouw smaak, maar ik beloof je dat ik me zal inhouden.’
Bety aarzelde; ze had helemaal geen zin om de zee op te gaan, maar de zee was Enriques element en hij zou daar meer op zijn gemak zijn. En dat zou het eenvoudiger maken om voor haar ware bedoelingen uit te komen.
‘Dat is goed. Maar we blijven in de baai.’
‘Dat beloof ik. Gooi jij de tros vóór even los?’
Ze verplaatste zich enigszins onzeker over het dek. Sinds ze gescheiden waren, had ze niet meer gezeild; het had haar nooit erg aangetrokken, niet omdat ze de ervaring van schoonheid en vrijheid versmaadde waarmee het varen gepaard ging, maar vanwege het gevoel van onveiligheid dat zeilschepen bij haar teweegbrachten. Die dunne wanden die een hele oceaan moesten tegenhouden, boezemden haar weinig vertrouwen in, hoeveel ervaring Enrique ook had als schipper. En nooit was ze de angst kwijtgeraakt dat het jacht zou omslaan, ondanks Enriques uitleg dat zoiets praktisch onmogelijk was. Per slot van rekening is angst iets irrationeels, iets wat je niet onder controle hebt. Ze haalde de tros binnen en rolde hem op terwijl Enrique de motor startte en de tros van de achtersteven losgooide. Het kostte haar nogal wat moeite, puur gebrek aan routine: een paar jaar geleden zou zoiets eenvoudigs haar niet zoveel tijd gekost hebben.
Een minuut later voeren ze de kleine haven van San Sebastián uit. Enrique wendde de steven naar de wind en hees eerst het grootzeil, en deed daarna, terwijl hij over stuurboord aan de wind ging, hetzelfde met het voorzeil. Sierlijk laverend gleed de Hispaniola de baai in. Ze zaten links van het roer, dat Enrique met kundige hand bediende. De wind waait op zee altijd harder dan het vanaf het land lijkt. Stevige windvlagen vanuit het zuidoosten lieten het jacht op en neer dansen, ondanks Enriques inspanningen om dat te vermijden.
‘Als je wilt, kunnen we teruggaan naar de haven,’ suggereerde hij toen hij merkte dat de bewegingen van het jacht heftiger waren dan Bety misschien zou kunnen verdragen.
‘Nee.’
Ze genoot meer van het varen dan ze durfde te bekennen. Het was eind oktober, wat in de Cantabrische Zee waarschijnlijk de beste tijd is: constante winden waardoor de atmosfeer schoon blijft, en in tegenstelling tot wat degenen dachten die er weinig van wisten, klimatologisch stabiel met nauwelijks regen of bewolking. De zon scheen fel, waardoor de contouren van de dingen die zich in zijn warme stralen koesterden, op magische wijze vervaagden en het verborgen binnenste ervan zichtbaar maakten. De baai schitterde met de kracht van een gigantische edelsteen.
‘De baai is prachtig, vind je niet?’ vroeg Enrique op de samenzweerderige toon van iemand die het antwoord al weet.
Bety begreep plotseling dat hij ook iets op het hart had; dat was de reden dat hij haar had voorgesteld een stukje te gaan varen. ‘Ons “onovertroffen schilderachtige plaatje”. Ik heb hem nog nooit zo mooi gezien.’
Ze zeilden op voldoende afstand langs het eiland om te voorkomen dat ze op de zandbanken eromheen zouden vastlopen. Achter hen bekroonde het kasteel de top van de Urgull met zijn nu bijna bladerloze bomen. Voor hen schitterde de Igueldo in de verzengende zon, en in de verte, richting het binnenland, waren nog meer heuvels en bergen te zien, overdekt met het onvermijdelijke groen van het Baskische land.
‘Ik ook niet. En dat terwijl voor mij door de baai zeilen even gewoon is als wandelen langs de Concha voor anderen.’
Ze zwegen. Bety probeerde haar gedachten te ordenen. Enrique… wie had het kunnen vermoeden? Ten slotte raapte ze haar moed bijeen en verbrak als eerste de stilte. Ze moest al die dingen weten die ze toen, uit kiesheid of respect voor Enriques gevoelens, niet had durven vragen.
‘Waarom heeft ze het gedaan?’ begon ze met de moeilijkste vraag. ‘In je boek wordt dat niet helemaal duidelijk.’
‘Dat is ook niet nodig. Laat iedereen maar denken wat hij wil, zoals altijd.’
‘De Steen kon zijn bezitter een enorme macht geven. Dat had Manolo ons uitgelegd. Denk je dat het misschien daarom was? Uit ambitie?’
‘Wat denk jij?’
‘Ik weet niet wat ik moet denken, Enrique. Ik weet het niet. Als ik het wist, zou ik het niet aan jou komen vragen.’
Hij lachte om een vermakelijke gedachte die hem inviel maar sprak die niet uit. ‘Denk je dat de Steen echt magische eigenschappen had?’
‘Eerder, toen we nog midden in alle verwikkelingen zaten, dacht ik van wel, dat alles mogelijk was,’ antwoordde ze. ‘Nu… neig ik ertoe te geloven van niet. Het is… te irrationeel, te vreemd. Magie hoort niet bij onze tijd. Maar jij, wat vind jij?’
‘Ik? De Steen verdween toen ik hem naar Mariola gooide en hij in het priesterkoor viel; hoe de mannen van Fornells ook hebben gezocht, hij bleef spoorloos. We zullen nooit weten of de zogenaamde macht ervan meer was dan een legende. Vermoedelijk had een van die muziekfanaten lange vingers… wie weet.’
‘Vermoedelijk? Heb je dan nog een andere verklaring?’
‘Ik denk liever dat God zelf, toen hij zag dat de mensen niet in staat waren om er op de juiste manier gebruik van te maken, uiteindelijk besloot hem voor zichzelf op te eisen. Ik geef toe dat het een romantische, ouderwetse visie is die niet echt bij de huidige tijdgeest past, maar… het is mooier dan de verdwijning ervan te verklaren door zoiets platvloers als hebzucht.’
‘Je hebt mijn eerste vraag nog niet beantwoord.’
‘We gaan overstag,’ zei hij, om het antwoord even uit te stellen.
Ze waren bijna bij de andere kant van de baai aangekomen en naderden het strand van Ondarreta. De manoeuvre was nodig omdat ze anders aan de grond zouden lopen op een van de vele zandbanken in het gebied. Terwijl Enrique één hand aan het roer hield, stelde hij met de andere de stand van het voorzeil bij. Het jacht reageerde op de manoeuvre van zijn eigenaar met een gehoorzaamheid die liet zien hoe goed hij de Hispaniola kende.
‘Je zult mijn verklaring waarschijnlijk niet aannemelijk vinden. Die is te…’ Hij zocht naar het juiste woord. ‘Vreemd, om het zo maar te noemen.’
‘Probeer maar.’
‘Ik denk dat ze gedwongen werd… door de Steen.’ Hij sloeg de reactie van Bety gade; als ze al verbaasd was, was dat niet aan haar te zien. ‘Het is een heel ingewikkelde kwestie waar ik veel over heb zitten piekeren, met nauwelijks bevredigend resultaat. Ik wil het goed uitleggen, maar als ik dat probeer, lijken de ideeën door mijn hoofd te dansen en lukt het me niet om ze vast te houden. Kijk, volgens mij was er geen sprake van ambitie, machtshonger of hebzucht. Toen ze van Samuel had gehoord wat de ware betekenis van de Steen was, nam ze zich voor hem koste wat het kost te pakken te krijgen.’
‘Waarom?’
‘Omdat ze niet anders kon.’
‘Je had gelijk, ik begrijp je niet.’
Enrique glimlachte, zij het nogal geforceerd. ‘De Steen was bekleed met een enorme magische kracht. En door die kracht werd Mariola ertoe aangezet om te doen wat ze heeft gedaan. Manolo wist van Shackermann dat de Steen verborgen moest worden om “te voorkomen dat hij in handen van gewone stervelingen zou vallen”. Bedenk dat de Steen een dodelijk doel had. Hij was zo beladen met negatieve krachten dat zelfs de joden onder leiding van de mysterieuze S. hem verborgen hielden en door een geheim ritueel beschermden; wie dat ritueel schond, zou onmiddellijk sterven door de hand van een machtige demon. Anders gezegd, in begrijpelijker taal, de Steen leefde. Niet zoals wij leven, maar hij was bezield door de aanwezigheid van een sfira. De Steen had een eigen bewustzijn en wilde het licht zien. Mariola was het middel dat hij koos om dat te bereiken.’
Bety keek hem totaal verbluft aan. Ze wist niet of ze moest lachen om de ongelooflijke verklaring van Enrique of moest proberen die bizarre reeks vergoelijkende dwaasheden te weerleggen. Hij nam de beslissing voor haar.
‘Je gelooft me niet, hè? Ik zie het aan je gezicht. Je denkt dat ik gek geworden ben, aangegrepen door het verdriet, dat de boeken waar ik na mijn dagelijkse werk aan de computer in ben gedoken, mijn hersens hebben aangetast. Nou, je vergist je. Ik zal proberen je te overtuigen, hoewel ik dat aan jou noch iemand anders verplicht ben. Je moet bedenken dat de Steen oorspronkelijk bij de Ark des Verbonds was verborgen om te voorkomen dat hij een onwetende stakker in zijn macht zou krijgen. Alleen de hogepriesters hadden toegang tot hem, want die waren sterk genoeg om zijn macht te weerstaan. Na de val van Jeruzalem ging hij in bittere ballingschap mee met een van die priesters, een verantwoordelijk man, verantwoordelijk omdat hij wist dat het daar achterlaten van de Steen betekende dat degene die hem zou vinden een macht zou krijgen die een mens niet in handen zou mogen hebben; en ook verantwoordelijk omdat de verleiding hem voor eigen doeleinden te gebruiken heel groot moet zijn geweest. Na verloop van vele jaren, eeuwen misschien, vestigde degene in wiens bezit de Steen was, een erfgenaam van de eerste balling, zich in Barcelona, samen met veel van de zijnen, en door de jaren heen bereikten ze een zekere welvaart. Alleen de afgunst van een altijd talrijke groep verbitterde mensen die niet in staat waren om zelf vooruit te komen in de maatschappij, maakte dat de joden in ongenade vielen. Het klimaat werd ondraaglijk, er werd geroofd en gedood. S., ongetwijfeld een rabbijn die goed thuis was in de kabbalistiek, wist dat hun uren in Barcelona geteld waren; vroeg of laat zouden ze verdreven en van hun bezittingen beroofd worden. De Steen was dus in gevaar. Als ze hem meenamen, zou hij in beslag genomen worden; als ze hem achterlieten, zou hij uiteindelijk gevonden worden. Casadevall was de oplossing. S. vond in hem de ideale persoon om het geheim aan toe te vertrouwen. Casadevall geloofde hem en werd de volgende bewaarder van de Steen. Maar hij kon de machtige invloed die de magische Steen op hem uitoefende niet weerstaan. Waarom denk je dat hij, als het zijn opdracht was om hem voor altijd te verbergen, dat vervloekte manuscript schreef dat we naar hem hebben genoemd en dat mede de oorzaak was van mijn vaders dood? Welke reden had hij om dat te doen? Ik zal het je zeggen, luid en duidelijk: geen enkele! De Steen dwong hem ertoe.’
Hijgend besloot hij de zin. De ideeën die maandenlang door zijn hoofd hadden gespookt, leken plotseling vorm gekregen te hebben, en hij weigerde de gelegenheid ze aan iemand anders uiteen te zetten voorbij te laten gaan. Bety kon haar oren niet geloven; het klonk allemaal zo plausibel. Maar nee, dat was een stompzinnige gedachte! Enrique, weer op adem gekomen, liet haar geen tijd en vervolgde zijn fantastische verhaal.
‘De macht, de magie, noem het zoals je wilt, van de Steen is onbetwistbaar. Diego de Siurana was de volgende die onder zijn betovering viel, en dat heeft hij heel duur betaald. Hij stond op het punt hem te ontdekken, maar door puur toeval verhinderde de Inquisitie dat hij daarin slaagde. Vervolgens onderging hij op stoïcijnse wijze de langdurigste marteling die in de archieven van de Inquisitie vermeld staat. Hoe verklaar je dat? Niemand zou in staat zijn de wreedheden waaraan ze hem onderwierpen, te verdragen. Hoe verklaar je dat hij bleef zwijgen? Met een enkel woord had hij een eind aan zijn lijden kunnen maken. Ze zouden hem hebben gedood, maar op een fatsoenlijke manier, zonder nieuwe martelingen. Maar hij zei niets. Weet je waarom hij niets zei? Omdat de Steen zijn lippen had verzegeld. De Steen was zich bewust van het lot dat hem zou treffen als hij in handen van de Inquisitie zou vallen: hij zou vernietigd worden. En bedenk wat ik aan het begin tegen je zei: hij leeft niet echt maar weet wel wat goed voor hem is. Daarom hadden de joden van S. hem op een geheime, ontoegankelijke plek verborgen, en waren slechts een paar ingewijden op de hoogte van zijn bestaan.
Toen Artur kennisnam van het bestaan van de Steen, al was het dan op een indirecte manier, ontwaakte deze uit de lethargie waarin hij door eeuwen van afzondering verzonken was geweest. Artur wist in eerste instantie niet wat het mysterieuze voorwerp was. Hij voelde dat het iets belangrijks moest zijn, want de beschrijving van het ritueel dat S. hield om hem te beschermen, kwam zelfs in een van zijn oude boeken over occultisme voor. Tot op dat moment had hij noch ik noch wie dan ook geloof gehecht aan de bezweringen en geneeskrachtige middelen in de stoffige, halfvergeten boeken en manuscripten in zijn bibliotheek. Hijzelf bewaarde ze om hun historische waarde; een andere mogelijkheid leek hem absurd. Maar hij had ze gelezen en herinnerde zich die formule dus vaag. Diezelfde zaterdagochtend belde hij Samuel om hem over het voorwerp te raadplegen. Zijn vriend kon hem geen oplossing verschaffen; de magie van het verre verleden gaat met het verstrijken van de jaren verloren en raakt in verval, wordt alleen nog bewaard in de herinnering van oude geleerden. Hij dacht dat het misschien om de Steen ging maar wist het niet zeker; zijn kennis van het thema was beperkt, en het was voor hem ook niet veel meer dan een oude legende. Dat bezegelde Arturs lot. Puur toevallig, of misschien ook niet zo toevallig, sprak Samuel diezelfde middag in de winkel Mariola. De volgende dag stierf Artur.’
‘Wil je haar nu met een dergelijke aaneenschakeling van verzinsels vrijpleiten van iedere schuld?’ viel Bety uit. ‘Ze was ziek, Enrique. Iemand die anderen doodt om een bepaald doel te bereiken, is zwaar geestelijk gestoord, die weet geen onderscheid tussen goed en kwaad te maken. Ze heeft Artur doelbewust vermoord omdat hij zonder de betekenis van zijn ontdekking helemaal te beseffen, Casadevalls schuilplaats van de Steen had gevonden. Om dezelfde reden ruimde ze Manolo volkomen koelbloedig uit de weg. En ze stond op het punt hetzelfde met ons te doen. Enrique, het kost je misschien moeite om te accepteren, maar Mariola was een meedogenloze moordenares. In feite was ze een psychopaat.’
‘Een psychopaat?’
‘Ook ik ben de afgelopen zes maanden erg met haar dood bezig geweest. En ook ik heb onderzoek gedaan, hoewel niet in dezelfde richting. Ik heb tot uitputtens toe boeken over psychiatrie en psychologie gelezen. En volgens de algemeen gangbare definities van de term, was Mariola een regelrechte psychopaat. Alleen de genialiteit van een waanzinnige kon haar die briljante zet doen bedenken: haar kennis over de schuilplaats van de Fransman gebruiken om hem bij de politie aan te geven en in verband te brengen met de moord op Artur; zo veegde ze haar eigen straatje schoon.’
‘Dat weiger ik te geloven. Ik weet dat Mariola mijn vader heeft gedood. Maar ik weet ook dat ze zelf besloot mij los te laten toen ze naar beneden viel, om me niet met zich mee de dood in te sleuren.’
‘Dat bevrijdt haar nog niet van haar schuld.’
‘Die schuld heeft nooit bestaan. Ze heeft steeds onder invloed van de Steen gehandeld, buiten haar wil.’
‘Dat kan ik gewoon niet geloven!’
‘Zie je wel? Ik zei toch dat het zinloos zou zijn. Voor jou was ze een psychopaat; voor mij zal ze altijd een arme, ongelukkige vrouw zijn die ten prooi viel aan een onweerstaanbare magische kracht, een erfenis van een ver verleden, toen de wereld en de mensen anders waren dan nu. Luister! Wat haar overkwam, had ook jou kunnen gebeuren, of mij misschien, als de Steen twee dagen eerder in ons leven was verschenen! En nu ik dat zeg, denk eens aan jezelf. In het begin betekende de Steen niets voor jou, was ik het die een vreemd gedrag vertoonde en informatie voor de politie achterhield. Maar later was jij het die ten prooi viel aan de magische kracht van de Steen, aan dat onweerstaanbare verlangen hem in je bezit te krijgen. Dat is het. De Steen heeft ons allemaal beïnvloed! Dat weet je! Maar wat doet het er nog toe,’ vroeg hij zich gelaten af. ‘Je zult het nooit geloven want je wilt de universele waarden die de huidige maatschappij heeft gevormd niet in twijfel trekken. Dat zou je met een hele reeks lastige vragen opzadelen, twijfels die je ongetwijfeld beter weg kunt stoppen in een afgezonderd, diep verscholen hoekje van je blonde hoofd.’
Bety dacht terug aan Enriques gedrag van de laatste maanden. Na de dood van Mariola, toen de politie de zaak gesloten had en Carlos grotendeels van zijn ingrijpende operatie was hersteld, was Enrique naar San Sebastián teruggekeerd. Ze had hem minstens twintig keer gebeld voordat hij zich eindelijk had verwaardigd de telefoon op te nemen. Hij vroeg haar hem met rust te laten; hij had het heel druk en wilde zoveel mogelijk alleen zijn. Zij had hem graag willen helpen vergeten, maar het was duidelijk dat Enrique zich liever in zijn eigen wereld opsloot en haar erbuiten wilde houden, haar en al zijn vrienden in San Sebastián met wie Bety gesproken had. Ze had eruit afgeleid dat hij druk bezig was met de voorbereidingen voor het nieuwe boek, maar later was ze tot de conclusie gekomen dat dat niet helemaal klopte. Er was meer aan de hand.
Ze vroeg zich af of ze moest proberen de cryptische betekenis van zijn woorden te achterhalen maar concludeerde van niet: ze had er niets bij te winnen; bovendien had haar bezoek een andere reden. Ze had over Mariola willen praten, en dat was nu duidelijk. Er was echter nog een tweede onderwerp dat haar vele slapeloze nachten had bezorgd: de Steen. En wat ze daarover wilde zeggen, stond gedeeltelijk in verband met de theorieën van Enrique.
‘Stel dat ik je verhaal geloof en accepteer dat de Steen inderdaad het vermogen had om zijn eigen lot te beïnvloeden, dan zou de persoon die hem had meegenomen niet in staat zijn hem aan de politie te overhandigen en hem bij zich houden.’
‘Waarschijnlijk wel, ja. Ik weet het ook niet.’
‘Maar die persoon zou niets weten over de Steen; hij zou niet weten wat het is noch waarvoor hij dient. Als de vorm hem niets zei, zou hij er evengoed een decoratief voorwerp in kunnen zien, een presse-papier bijvoorbeeld.’
‘Ja, en?’
‘Luister, jouw theorieën en de feiten zijn niet helemaal met elkaar te rijmen. Je zegt dat de Steen in potentie gevaarlijk is en dat er bepaalde rituelen vereist zijn om te verhinderen dat iedereen erbij kan komen. Wie niet op de hoogte is van zijn eigenschappen, zal waarschijnlijk ook niet de drang voelen om hem op wat voor manier dan ook te gebruiken, omdat hij die mogelijkheden niet kent. Correct?’
Enrique knikte.
‘Hoe kan het dan dat hij in het priesterkoor viel en in handen van een willekeurig persoon terechtkwam?’
Enrique bleef zwijgen.
‘Wanneer ik me de gebeurtenissen van die dag weer voor de geest haal, is er één beeld dat me niet loslaat. Het is misschien stom om van alles wat er is gebeurd, juist dat beeld te onthouden, maar… Ik herinner me het moment dat Mariola haar pistool op jou richtte. Ze vroeg je de steen aan haar te geven en jij rommelde wat in je zak en haalde het leren zakje eruit. Daarna, toen je het haar in haar gezicht gooide, zag ik het heel duidelijk vallen. En vervolgens… nou ja, we weten wat er toen gebeurde.
Op zich is zoiets van geen enkel belang. Het lijkt absurd dat zoiets stompzinnigs nog steeds door mijn hoofd spookt, maar dat heb ik altijd wanneer ik de puzzelstukjes niet op hun plaats krijg. Die scène kun je zien als het eerste stukje dat niet paste.
Het tweede stukje dat niet paste ontdekte ik in het ziekenhuis. Nadat jouw arm in het gips was gezet en Fornells ons tot diep in de ochtend had verhoord, beval hij ons naar huis te gaan. Dat deden we, maar toen jij de deur wilde openen, kon je de sleutels niet vinden. Je was helemaal niet verbaasd; je leek het zelfs te verwachten. Je mompelde dat je ze verloren moest hebben en we haalden de reservesleutel bij de eigenaar van het huis aan de overkant, een oude kennis van Artur.
Ik hechtte er toen geen waarde aan; dat je ze na die ruzie op het triforium en die rampzalige nacht in het ziekenhuis had verloren, was niet zo vreemd. Maar naarmate de tijd verstreek, begon het beeld van jouw grabbelende hand in de zak van je jack me steeds meer te intrigeren. Zoveel had je niet bij je: de revolver, de huissleutels… en de Steen in zijn leren zakje. Meer zat er niet in je zak, dat was alles.
Dat beide puzzelstukjes in elkaar pasten had ook niets bijzonders. Je was nerveus, zoals iedereen in jouw situatie zou zijn. Je stak je hand in je zak en voelde de revolver. Mariola had haar pistool op jou gericht, maar ze wist niet dat jij gewapend was. Misschien was je zo buitengewoon traag met overhandigen omdat je niet wist wat je moest doen. Misschien. Of misschien niet. Misschien haalde je, terwijl zij haar pistool op je gericht hield, de Steen uit het zakje en deed in plaats daarvan je sleutelbos erin om haar door het gewicht ervan te laten geloven dat de Steen erin zat. Het zou kunnen zijn dat je zo’n waardevol voorwerp niet in gevaar wilde brengen bij de afleidingsmanoeuvre die je had bedacht om Mariola te verrassen, vandaar die handige verwisseling die je in die paar seconden beraamde. En toen alles voorbij was, had jij de Steen nog in je bezit zonder dat iemand dat vermoedde. Dat is wat er gebeurd is. En mijn theorie, hoe absurd die ook lijkt, komt perfect overeen met de jouwe: de Steen kon het zich niet veroorloven bij een ongeschikt persoon terecht te komen. Dat verklaart ook waarom jouw sleutels de volgende dag weer opdoken, samen met het lege leren zakje.’
‘Een heel aantrekkelijke theorie,’ zei Enrique met nauwelijks verholen spot. ‘Het klinkt allemaal heel geloofwaardig.’
‘Dus, klopt het dat je hem hebt?’
Enrique glimlachte, in het begin nog wat schaapachtig maar algauw vrijuit, en ten slotte schonk hij Bety een spontane, oprechte en klinkende schaterlach. De openheid waarmee ze haar vermoedens over de uiteindelijke bestemming van de Steen uitte, beviel hem. ‘Wat denk jij?’ vroeg hij toen hij weer tot bedaren gekomen was.
‘Je hebt hem. Ik weet het zeker,’ zei ze vol overtuiging. ‘Het is zo, en dat zegt niet alleen mijn intuïtie.’
‘En waarom is het lot van de Steen zo belangrijk? Is die het na alles wat er is gebeurd nog waard om er nog één seconde van onze tijd aan te verspillen? Ik denk het niet.’
‘Je bent niet erg consequent. Je zei dat je er met alle middelen die binnen je bereik lagen onderzoek naar hebt gedaan. Als je dat deed, dan was dat omdat je vermoedde dat hij het wél waard was, en als je dat deed, dan was dat omdat jij hem in je bezit had.’
De uitdrukking van vrolijkheid of geamuseerdheid op Enriques gezicht maakte plaats voor diepe concentratie. Hij leek te overwegen of het wenselijk was om het gesprek voort te zetten. Een paar keer opende hij zelfs zijn mond om iets te zeggen, maar de woorden waren weg voordat hij ze kon uitspreken. Bety zag zijn innerlijke strijd; aan de ene kant wilde hij zijn geheim met haar delen, aan de andere kant was hij van oordeel dat het beter was alles te vergeten.
‘We moeten overstag. We gaan terug naar de haven,’ zei hij ten slotte zonder zijn dilemma op te lossen.
Voor het eerst in het laatste halfuur wendde Bety haar blik af van Enriques gezicht. Ze was zo opgegaan in het gesprek dat ze niet in de gaten had gehad dat ze de baai waren uitgezeild en de monding van de haven van Pasajes naderden. De lucht was helemaal betrokken. Er hingen pikdonkere wolken, barstensvol water, en het zag ernaar uit dat ze dat elk moment zouden beginnen te lossen. In de verte, twintig of dertig mijl de zee op, gaf een voor zeilers gemakkelijk te herkennen regengordijn aan dat de bui daar al was losgebarsten. Ze voelde de kou tot op haar botten; de noordenwind waaide met toenemende kracht. Na een dag zuidenwind kwam er nu een harde noordwesterstorm opzetten. Toen Enrique zag dat ze zat te bibberen, zette hij het roer vast en ging naar beneden. Een minuut later waren ze gekleed in dikke thermische pakken waarin ze de ergste stormen zonder verlies van lichaamswarmte konden doorstaan.
‘Ga je me nog antwoord geven?’ drong Bety aan toen ze weer warm was geworden.
‘In de tijd dat we in Barcelona waren, heb ik ontdekt dat je er niets aan hebt de waarheid te kennen als die niet aan je verwachtingen beantwoordt,’ peinsde Enrique hardop. ‘Onwetendheid kan een groot goed zijn.’
‘Ik wil het weten, Enrique.’
‘Goed dan. Het is precies zo gegaan als jij net verteld hebt.’
‘Dus je hebt hem!’
‘Nee. Niet meer.’
‘Wat bedoel je?’
‘De Steen was een te gevaarlijk voorwerp om in mensenhanden te blijven. Ik had geen enkele behoefte om op de een of andere manier te worden toegevoegd aan de lange lijst van door zijn schuld gestorven mensen.’
‘Wat heb je ermee gedaan?’
‘Wat Casadevall had moeten doen. Misschien herinner je je een gesprek dat we in die tijd in Barcelona hadden; daarin speculeerden we over de reden waarom Casadevall hem had verstopt in plaats van zich ervan te ontdoen.’
‘Ik herinner het me vaag.’
‘We noemden een plek waar niemand hem zou kunnen vinden, een plek waar hij voor altijd buiten het bereik van de menselijke ambitie zou zijn. Een plek waar hij kon rusten totdat iedere aanwijzing voor zijn bestaan verdwenen was.’
‘Jij… dus, de zee. Voor jou is die plek de zee.’
‘Ja, de zee. De Steen ligt ergens midden in een trog van de Atlantische Oceaan, op negenduizend meter diepte, omringd door de diepste duisternis, buiten het bereik van ons stervelingen. Ik heb hem laten vallen op een plek ver van de gebruikelijke zeeroutes, en niemand, behalve jij, weet welke kant ik die dag op ging.’
‘Je hebt hem in zee laten vallen…’ mompelde Bety perplex. ‘Misschien was dat het beste.’
‘Het was het beste,’ verklaarde hij. ‘Het doet er niet toe of hij echt magische krachten had; het doet er niet toe dat het een prachtige smaragd was, gegraveerd door een onbekende of goddelijke handwerksman. Wat er wel toe doet is dat er, zoals Manolo zei, altijd mensen zullen zijn die dat al dan niet terecht geloven en tot alles bereid zijn om hem in hun bezit te krijgen. Maar nu kan geen mens ter wereld hem nog vinden, ook ik niet.’
‘Je hebt gelijk,’ gaf Bety toe. ‘Ik kan geen geloof hechten aan jouw theorieën, maar het is waar dat ambitie een menselijke karaktertrek is, en de neiging tot het kwade een onontkoombaar deel van onze menselijke conditie. Je hebt er goed aan gedaan.’
Hij glimlachte, dankbaar voor haar begrip. Het besluit dat hij maanden geleden had genomen, toen de Steen in zijn zak zat en iedereen dacht dat hij verloren was gegaan, was juist geweest. In gedachten verzonken voeren ze terug naar de baai. De wind nam nog steeds toe; de eerste windstoten van de harde noordwesterstorm, die niet was voorspeld door de meteorologische dienst, hadden de kust al bereikt. Enrique bereikte de beschutting van de haven toen de golven, opgestuwd door de krachtige wind, het dek van de Hispaniola begonnen te overspoelen. Haastig meerden ze het jacht af; Enrique rolde de zeilen op, schakelde de apparaten aan boord uit en sloot de kajuitkap af. Na een laatste controlerende blik op het dek liepen ze naar de kade.
‘Laten we nog even langs de baai lopen,’ stelde Bety voor. ‘Ik wil de storm zien komen.’
Enrique knikte, blij met haar wens. De kade van de kleine haven, normaal gesproken vol mensen, lag er verlaten bij. De wandelaars bewonderden de kracht van de natuur liever vanachter een raam, en indien mogelijk op een lekker warme plek. De wind blies krachtig over het zeeoppervlak; de golven, opgestuwd door de loeiende wind, rolden over elkaar heen en werden steeds hoger en sterker. Hier en daar vielen al de eerste regendruppels. Ze stonden een tijdje naar het natuurgeweld te kijken en toen begon Bety opnieuw te praten.
‘Enrique, er is één ding dat ik nog steeds niet begrijp. Volgens jouw verhaal, of in jouw visie op de gebeurtenissen, of hoe je het ook wilt noemen, zorgt de Steen voor zichzelf. Als hij dus in jouw handen terechtkwam, hoe heb je hem dan in zee kunnen gooien?’
Enrique leek over het antwoord na te denken en begon zijn gedachten beetje bij beetje te formuleren, alsof hij zich niet helemaal zeker voelde, alsof zijn woorden een barrière vormden die werd afgebroken naarmate het formuleren beter lukte. Zijn aanvankelijke twijfels maakten plaats voor een uitvoerige uitleg, zijn tegenzin om erover te praten voor een onstuitbare welsprekendheid. Eindelijk legde hij zijn geheim bloot.
‘Ik heb daar ook over nagedacht maar heb er niet echt een goed antwoord op. Ik moet bekennen dat ik het gewoon niet weet. Toen ik besloot het te doen, verwachtte ik op de een of andere manier te worden tegengehouden; door een weerstand of simpelweg door een verandering van gedachten, of…, ik weet niet, door een goddelijke ingreep. Maar ik ging de zee op en voer door niets of niemand gehinderd aan één stuk door tot ik bij de geschikte plaats kwam, een prachtige, onbelemmerde tocht, in volle harmonie en vrede met mezelf. En toen… ik had het gevoel dat het op een heel specifieke plek moest gebeuren en dat ik die had gevonden. Ik draaide het jacht bij, haalde de Steen uit mijn zak en bekeek hem. Ik herinner me nog dat ik besloot dat het uur gekomen was dat hij, hoe prachtig ook, voor altijd moest verdwijnen. Bij de achtersteven liet ik mijn hand over het wateroppervlak glijden; het water streelde mijn huid en ik brandde van verlangen om het te doen. Met die bedoeling had ik de zeiltocht ondernomen, en de wens om me van hem te ontdoen was alleen maar toegenomen, was zo sterk geworden dat er geen andere mogelijkheid meer was. En op dat moment gebeurde er iets vreemds, Bety, precies op die plek, je moet me geloven. Ik hield mijn hand met de Steen erin nog steeds boven het water, en zo zat ik een hele tijd, zonder dat ik mijn hand open kreeg, Bety, ik was gewoon niet in staat om hem open te krijgen! Uren gingen voorbij terwijl ik daar onbeweeglijk zat, bij een spiegelgladde zee, zo lang dat ik het gevoel had in een soort trance te verkeren, niet meer op deze wereld te zijn maar er vanaf een andere plaats naar te kijken.
Ik had het gevoel dat ik de macht in handen had om iedere droom te verwezenlijken, ieder doel te bereiken, als ik maar een enkel ding deed, één simpele beweging maakte: mijn hand binnenboord halen en de Steen in mijn zak stoppen; ik hoefde hem alleen maar bij me te houden en als het moment daar was, de geschreven naam uit te spreken. Ja, ik zweer je dat ik dat voelde, Bety, ik zweer het je! Ik kon niet geloven dat ik het wilde voelen… en daarom voelde ik het juist. Iets buiten mijzelf leek me te zeggen dat ik hem niet moest laten vallen, iets onbekends had me in zijn macht en daarom kon ik mijn hand niet openen toen ik dat wilde. Ik wilde hem open doen maar was er niet toe in staat! Nooit van mijn leven had ik iets dergelijks ervaren, en gelukkig zal ik het waarschijnlijk ook nooit meer ervaren. Door me te concentreren op één enkele gedachte slaagde ik erin de ban te verbreken die me het reageren onmogelijk maakte: ik dacht aan Mariola, hoe ze naar beneden viel, op de grond neerstortte, in een plas bloed op de koude stenen van de kathedraal lag… Pas toen, toen het beeld van een bebloede maar zo mooie Mariola zich in mijn gedachten vastzette, lukte het me mijn hand te openen en voelde ik dat de Steen uit mijn hand gleed en in het water viel.
Verder deed ik niets. Ik voelde niets meer, geen verdriet, geen vreugde, geen pijn, geen voldoening. Ik keek niet hoe hij naar de diepte zakte maar pakte het roer, hees het voorzeil, en dankzij een plotseling opstekende westenwind kon ik koers zetten naar huis. Zo heb ik me voor altijd van de Steen ontdaan. Dankzij Mariola. Zonder haar had ik het niet kunnen doen.’
Bety had verbijsterd, met ingehouden adem naar hem geluisterd. Er was geen twijfel mogelijk, zo was het gebeurd, het was onmogelijk dat een dergelijke welsprekendheid, zoveel overtuiging voortkwam uit een leugen. De Steen lag op de zeebodem, voor altijd buiten het bereik van mensen, waar hij vreedzaam rustte. En toch…, het erkennen van de magische kracht van de Steen tijdens die vreemde ervaring precies op het moment dat hij hem in zee wilde gooien, was de enige manier om Mariola’s schuld af te zwakken en te zorgen dat de herinnering aan haar nog iets moois behield. En als zijn verhaal niet waar was? Als Enrique alleen had gewild dat het zo was gegaan? Ze kende zijn verbazingwekkende verbeeldingskracht, zijn enorme vertellerstalent, het grote gemak waarmee hij tijdens vergaderingen, persconferenties of promotieactiviteiten van uitgevers het publiek en de journalisten boeide met zijn verhaal en op hen de emotie overbracht waarvan zijn boeken doordrenkt waren. Als Enrique vond dat het beter was als het zo was gegaan en niet op een andere manier, dan was hij perfect in staat om iedereen ervan te overtuigen dat het ook zo gegaan was.
‘Je gelooft me niet,’ zei hij zonder haar aan te kijken. ‘Je denkt dat wat ik je heb verteld, gelogen is, misschien niet alles, maar in ieder geval een deel ervan. Je denkt waarschijnlijk dat de Steen in een la van mijn bureau ligt en dat ik als een tovenaarsleerling ’s nachts magische rituelen uitvoer.’
‘Doe maar geen moeite. Je hebt gelijk: het doet er niet toe of ik het geloof. Je had me helemaal niets hoeven uit te leggen; je hebt het gedaan, en dat was het. Laten we het maar vergeten.’
‘Het spijt me als mijn antwoorden jou niet aanstaan. Ik heb je gewaarschuwd.’
‘Je mist haar nog steeds,’ zei Bety opeens.
‘Ja. Net zoveel als ik jou heb gemist. Net zoveel als ik jou nog steeds mis.’
Ze zweeg. Vanaf het moment dat ze had besloten met hem te gaan praten, had ze zoiets verwacht.
‘Ik voel me alleen, Bety, heel erg alleen. Oneindig alleen.’
‘Het kan gewoon niet, Enrique,’ zei ze verdrietig.
‘Ik heb in mijn leven maar van twee vrouwen gehouden. De eerste was jij, maar ik ben je kwijtgeraakt omdat ik een stomme klootzak ben; de tweede heeft het lot van me weggerukt. En ik weet dat ik nooit van een andere vrouw zal kunnen houden. Mijn hart behoort aan jullie twee. Niets zal daar verandering in kunnen brengen.’
De motregen maakte plaats voor een echte regen, die nu weliswaar nog zwak was maar tot een zware onweersbui zou uitgroeien. De donderwolken pakten zich samen boven La Concha.
‘Het is te laat,’ mompelde Bety. ‘Er is veel dat ons bindt, maar ook veel dat ons scheidt. En het belangrijkste daarvan is Mariola. We zouden dan misschien samenzijn maar constant aan haar denken. Ik heb gelijk. Dat weet je.’
‘Ja. En toch wil ik het.’
‘Je kent mijn antwoord.’
‘Inderdaad.’
Het begon harder te regenen. Als ze daar bleven staan, zouden ze binnen een minuut helemaal doorweekt zijn.
‘Ik ga, Enrique. Het is beter zo.’
Hij knikte onmerkbaar, zonder zijn blik van de baai af te wenden. Bety stond op het punt haar hand op zijn schouder te leggen maar hield zich op het laatste ogenblik in. Met een brok in haar keel en al het verdriet van de wereld in haar hart, verdween ze zonder om te kijken in de regen. Alleen op de kade en kletsnat door de hevige plensbui, terwijl de tranen op zijn wangen zich vermengden met de regendruppels, hield Enrique zich krampachtig vast aan de stenen balustrade en wachtte tevergeefs op een wonder dat, dat wist hij maar al te goed, nooit zou gebeuren.
San Sebastián, juni 1995