17

Een uur later kwamen Bety en Enrique aan bij het huis in Vallvidrera. Bety, nog onder de indruk van alle ontwikkelingen, die zo totaal onverwacht kwamen, had de hele rit niets gezegd. Het beeld van Manolo leek telkens in de voorruit te verschijnen, op de maat van de heen en weer gaande ruitenwissers, om vervolgens weer te vervagen door het regenwater dat even op de ruit bleef liggen. Enrique reed op de automatische piloot, afwezig, volkomen gedachteloos. Hij had veel dingen willen zeggen, maar hij wist niet hoe en het leek hem ook de moeite niet waard. Op het stuk tot de passeig de Gràcia, waar hij ’s ochtends zijn auto had geparkeerd, constateerde hij bij zichzelf dat iedere poging om een logische verklaring te bedenken even zinloos als onmogelijk was. Zijn schuldgevoel werd steeds groter, het ranselde zijn geest, wroette in zijn binnenste; zelfs fysiek leed hij eronder: een aanvankelijk gevoel van onbehagen was uitgegroeid tot een verlangen om in zijn bed neer te ploffen en te slapen, alleen maar te slapen, de realiteit te vergeten en zich lange tijd te laten meevoeren door zijn dromen, totdat hij wakker zou worden en zich niets meer zou herinneren.

Eenmaal binnen liet hij het bad vollopen met een krachtige straal kokendheet water. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, hielp hij Bety zich uit te kleden; ze leek kalm, te kalm, haar gezicht leek ontspannen, maar ze bleef voor zich uit staren. Hij trok haar een badjas aan en leidde haar naar het bad. Zo kwetsbaar, zo weerloos, met die blik van een kind dat ineens met de wreedheid in de wereld wordt geconfronteerd, pakte zij zijn hand. Even later zag hij de glans in haar ogen subtiel veranderen: haar pupillen reageerden weer. Gesust door het liefkozende heen en weer bewegen van de spons in Enriques hand over haar lichaam, keerde Bety terug tot de realiteit.

‘Wat heb ik gedaan? Wat heb ik in godsnaam gedaan?’

‘Jij hebt niets gedaan. In ieder geval zou het de schuld van ons allebei zijn.’

Bety maakte een heftige beweging. ‘Dat is niet waar,’ mompelde ze ontroostbaar. ‘Ik wilde de Steen vinden toen jij het zoeken al had opgegeven. Ik zocht een vertaler die het raadsel kon ophelderen. Ik ben verantwoordelijk voor zijn dood.’

‘Dat moet je niet zeggen, dat is niet waar. Deze hele waanzin is begonnen toen ik besloot de politie niets over het bestaan van het manuscript te vertellen. Dat is de enige waarheid. Of misschien is het zelfs al eerder begonnen, toen Casadevall de mysterieuze opdracht van S. aanvaardde en besloot dat klotemanuscript te schrijven. Waarom moest hij het spoor naar het mysterie binnen ieders bereik brengen? Waarom kon hij het geheim niet voor zich houden en voor altijd mee het graf in nemen?’

‘Je kunt zeggen wat je wilt. Niets kan het gebeurde meer terugdraaien; niets kan maken dat ik me minder schuldig voel.’

Bety was met geen enkel argument uit de dramatische rol te praten die ze voor zichzelf had gekozen. Enrique sloeg haar bezorgd gade; ze zat voor hem, naakt, in het bijna overstromende bad, met gebogen rug, de armen om haar opgetrokken benen geslagen en de kin op haar knieën; haar bange, ontwijkende blik verloor zich in het oneindige van de badkamermuur. Ze moest de situatie onder ogen zien, accepteren dat ze voor een deel schuldig was aan het gebeurde, dat kon niet ontkend worden, maar zonder dat op zo’n irrationele manier op te blazen. Hij had haar nodig; hij had haar scherpe verstand nodig, haar nuchtere manier van redeneren. Hij moest de situatie op de een of andere manier doorbreken; hij had haar hulp nodig. En haar kwaad maken was misschien wel de simpelste truc om haar te laten reageren.

‘Koppig volhouden dat het jouw schuld was brengt ons helemaal nergens,’ bedacht hij plotseling geïnspireerd. ‘Het lot speelt zijn troeven uit wanneer het wil. Zijn dobbelstenen rollen altijd zoals het wil. Denk je dat de dood van Manolo jouw schuld was? Doe toch niet zo dom! Hij was net zo verblind door de schittering van het weten, of liever gezegd, van de ambitie, als jij dat waarschijnlijk was. Heeft hij soms niet jarenlang onderzoek gedaan naar alles wat betrekking had op de Steen van God? Misschien werd hij in het begin, toen hij in de ban raakte van een mysterieus raadsel uit het verleden, door nieuwsgierigheid gedreven, door het verlangen om te weten, zoals hij ons in Arturs werkkamer vertelde. Maar mij heeft hij geen zand in de ogen kunnen strooien.’

Bety ontwaakte uit haar lethargie, wilde hem in de rede vallen, maar Enrique ging door met zijn betoog. ‘En dat lukte hem niet omdat ik de tekenen van een ongezonde honger naar kennis duidelijk op zijn gezicht zag, zoals ik ze ook op jouw gezicht zag, en ze daarvoor ook op het mijne te zien waren. Alle drie waren we bezeten door duivelse ambitie: de ambitie om te ontdekken, de ambitie om te bezitten, de ambitie om onthullingen te doen. Heb jij soms niet gedroomd van het prestige dat de Steen je zou geven? Heb jij niet gedroomd van de roem, de interviews, de eer? Los van al die krankzinnige fantasieën die Shackermann Manolo vertelde, was de Steen op zichzelf al een voorwerp van onschatbare waarde! Geef antwoord! Heb je daar niet van gedroomd?’

‘Ja! Natuurlijk heb ik daarvan gedroomd!’ antwoordde ze met een gesmoorde snik. ‘Waarom beschuldig je mij daarvan? Jij deed dat net zo goed!’

‘Dat is waar,’ antwoordde hij zo onverstoorbaar mogelijk, ‘en ik vervloek mezelf er nu om. Ik wilde verder gaan dan verstandig was en overzag de gevolgen niet. Mijn roekeloosheid is de oorzaak van alles.’

‘Niets kan Manolo terugbrengen,’ zuchtte Bety triest.

‘Je verliest je in bijkomstigheden zonder de kern van de zaak te zien.’

‘Leg het me dan maar eens uit!’ Het verdriet begon plaats te maken voor woede.

‘Dat zal ik doen, maar de waarheid is verre van aangenaam.’

Bety wachtte ongeduldig op de grote onthulling, klaar om er keihard tegenin te gaan en zo in de valstrik te trappen die Enrique voor haar had gelegd.

‘Heb je ook aan jezelf gedacht in plaats van alleen aan anderen? Want dat is het eerste wat je moet doen wanneer je leven gevaar loopt. Of denk je soms dat de moordenaar, die systematisch en met kille berekening al zijn rivalen een voor een uit de weg heeft geruimd, niet op de hoogte is van onze relatie met Manolo? Hij kon alleen weten dat Manolo op het goede spoor zat als hij ons in de gaten heeft gehouden. De politie is ongetwijfeld tot dezelfde conclusie gekomen.’

Bety voelde dat haar de wapens uit handen werden geslagen. Een andere verklaring was er niet. Ze had zich zo laten meeslepen door haar verdriet dat ze zich helemaal niet had afgevraagd waarom Manolo vermoord was.

‘Volgens Rodríguez beschouwt de politie ons niet als verdachten; we kunnen hem geloven of niet. Misschien heeft hij dat gezegd om ons een vals gevoel van vertrouwen te geven en te zien hoe we reageren. Misschien is het waar; toen ik wegging, zei hij iets wat ik nooit zal vergeten; zonder op te kijken uit het dossier, zei hij dat ik me in deze hele zaak als een stomme idioot had gedragen. En hij had helemaal gelijk. Maar hoe zit het met de moordenaar? Heb je daar al over nagedacht?’

‘Nee.’

‘Goed, dan gaan we dat nu doen,’ zei Enrique gedecideerd. ‘En niet alleen om het mysterie op te lossen maar om nog veel meer redenen. Ten eerste om onze onschuld te bewijzen. Het zit me heel erg dwars dat ik door sommige mensen met de dood van Artur in verband wordt gebracht! Ten tweede voor onze eigen veiligheid: er zijn al twee mensen gestorven die met het manuscript te maken hadden en ik wil niet dat jij of ik de volgende op het lijstje zijn. En ten derde om die klootzak te ontmaskeren, die iedereen maar vermoordt die hem voor de voeten loopt. Help je me nog of blijf je de hele dag in dat bad zitten?’ Hij stond op en reikte haar de badjas aan.

‘Ik zal je helpen.’

 

Een uur later, toen ze in de keuken zaten, tussen de resten van de maaltijd – Bety had nauwelijks een hap genomen – vatte Enrique alles wat er de laatste drie weken was gebeurd nog eens samen. Op papier tekende hij een schema van de belangrijkste gebeurtenissen, volgens het systeem dat hij vaak gebruikte om de structuur van zijn romans op te zetten. Op het vel kruisten opeenvolgende strepen en cirkels van verschillende diktes en groottes elkaar her en der in een getrouwe weergave van die krankzinnige zoektocht naar een niet-bestaande moordenaar die toch bleek te bestaan, en naar een zonderlinge steen met de naam van God erop geschreven. Bety, gehuld in de badjas, slurpte langzaam van haar koffie terwijl ze aandachtig naar Enriques uiteenzettingen luisterde.

‘Wat zijn jouw gedachten erover?’ vroeg Enrique toen hij klaar was.

‘Heb je je afgevraagd of er in dat boekje dat Manolo je heeft geleend, misschien iets staat dat ons van nut kan zijn?’

‘Ja. Ik heb het aandachtig doorgelezen. Het staat barstensvol aantekeningen en tekeningen. Maar als het de oplossing al bevat, dan lukt het me niet die te vinden.’

‘Carlos,’ zei ze ten slotte. ‘Je moet Carlos om hulp vragen. Wat je hebt verteld, is juist, maar ik zie het verband niet, ik zie niet wat de sleutel tot het motief achter de moorden zou kunnen zijn. Carlos kan ons misschien helpen.’

Enrique dacht na over haar woorden. Die scherpe geest die hem zo vaak had geholpen wanneer hij vastliep bij het schrijven van een roman, schitterde nu door afwezigheid. Maar hij kon het haar ook niet kwalijk nemen; hij hoopte op een plotselinge briljante ingeving die hem de oplossing op een zilveren blaadje zou aanreiken, de bekende verborgen sleutel die steeds voor het grijpen had gelegen, een kleinigheid waar ze juist om die reden overheen keken. Hij was ervan overtuigd dat hij slim en intelligent genoeg was om het mysterie op te lossen, maar het lukte hem niet de puzzelstukken in elkaar te passen. Met dat al was de oplossing van Bety nog niet zo gek: de hulp van Carlos inroepen zou hun veiligheid vergroten. Zijn visie op de zaak zou hen verder brengen.

‘Je moet hem alles vertellen,’ zei ze. ‘In de eerste plaats omdat je hem bij deze geschiedenis betrokken hebt en hij nu misschien door de politie wordt lastiggevallen. En in de tweede plaats omdat hij de enige deskundige is die ons kan helpen.’

‘Akkoord.’ Hij belde zijn oude vriend. Dezelfde vermoeide vrouwenstem van twee weken geleden nam op. Enrique vroeg naar Carlos, die meteen aan de lijn kwam. Toen Enrique hem op de hoogte had gebracht van de spectaculaire nieuwe ontwikkelingen in een zaak die al gesloten leek, beloofde hij meteen naspeuringen te zullen verrichten. Hij raadde hun aan bij elkaar en bereikbaar te blijven, liefst in het huis in Vallvidrera, totdat hij contact met hen zou opnemen.

Enrique belde Mariola; ze was bezorgd en tegelijk kwaad, want toen ze maar steeds niets van hem hoorde, had ze naar het politiebureau van El Raval gebeld en naar Enrique gevraagd. Daar hadden ze haar verteld dat hij het bureau rond half negen had verlaten. Mariola vermoedde wel dat er iets bijzonders aan de hand moest zijn toen Enrique haar niet belde, maar om diezelfde reden voelde ze zich ook buitengesloten. Ze concludeerde terecht dat hij niet alleen was, maar in het gezelschap van Bety. Haar kwaadheid was groter dan haar bezorgdheid. Dat de ex van haar geliefde bij hem was, maakte haar nog jaloerser dan ze al was. Slechts na veel praten accepteerde ze de situatie; de mededeling dat ze misschien gevaar liepen bleek een overtuigend argument om over het probleem dat hij weer een nacht met zijn ex had doorgebracht, heen te stappen. Toen hij een halfuur later ophing, was Enrique nog vermoeider dan toen hij een paar uur daarvoor het politiebureau verliet. Hij was uitgeput door alles wat er gebeurd was. Om helder na te kunnen denken, moest hij naar bed en twaalf uur achter elkaar slapen.

Aan haar diepe wallen en afwezige blik te zien was Bety er net zo aan toe. Toen hij echter aangaf dat ze moesten gaan slapen, gaf ze ineens weer blijk van haar geweldige veerkracht, iets wat je op grond van haar kwetsbare uiterlijk niet zou verwachten.

‘Wacht. Toen jij met Mariola aan de telefoon was, heb ik zitten nadenken over de moord op Manolo…’ Bety zweeg toen ze de vermoeidheid op Enriques gezicht zag. ‘Concentreer je nou even; ik voel me niet beter dan jij, en ik zou je niet van je slaap afhouden als het niet zo belangrijk was.’

‘Oké,’ gaf hij met een vermoeid gebaar toe. ‘Ga door.’

‘Ik begrijp niet goed waarom ze Artur hebben vermoord; ik denk dat deze persoon, wie het ook was, van het bestaan van het manuscript af wist en het voor zichzelf wilde hebben. Het kan zijn dat Artur zich realiseerde wat de waarde van de Steen was, dat weten we niet. Jij dacht dat alleen een van de drie verdachten, Samuel, Enric of Guillem, de schuldige kon zijn. Maar zou er niet nog iemand kunnen zijn geweest, iemand die wij niet kennen? Iemand die Artur na de bijeenkomst van die vrijdag nog heeft gesproken?

Laten we eens teruggaan naar een paar dagen voor de dood van Manolo. De moordenaar wist dat wij het manuscript hadden. Hij moet ons gevolgd zijn. Dat is de enig mogelijke verklaring; misschien heeft hij Manolo vermoord omdat hij wist dat die het manuscript had, en niet alleen daarom, ook omdat hij heel goed doorhad dat Manolo op dat moment degene was die het onderzoek naar de plaats van de Steen van God leidde. In feite had hij ons ook kunnen doden. Had iemand het hem kunnen beletten nadat de politie de Fransman had opgepakt als verdachte en Carlos onze bewaking ophief? Hij had het kunnen doen wanneer hij wilde. En weet je? Hoe ik me ook het hoofd breek over dit deel van het probleem, ik kom steeds tot dezelfde conclusie: hij heeft ons niet gedood omdat hij ook geen idee had waar hij de Steen kon vinden. Hij had het manuscript niet. Maar hij besloot Manolo te volgen om van diens werk te profiteren, en als hij hem uit de weg ruimde was dat omdat Manolo had ontdekt waar de Steen was. Ik weet het zeker. De arme Manolo wist waar de Steen was, had hem misschien zelfs al in zijn bezit.’

Al redenerend werd Bety steeds meer gesterkt in haar overtuiging en begon ze met steeds meer nadruk te praten. Ze leek door het vinden van de verklaring weer helemaal helder te zijn geworden.

‘En wat wil je daarmee zeggen?’

‘We moeten erachter zien te komen of Manolo wel of niet de Steen had gevonden. Misschien was het hem gelukt; in dat geval heeft de moordenaar de Steen meegenomen en ook het manuscript om ieder spoor uit te wissen dat ons misschien naar hem zou kunnen leiden, en in dat geval zijn we natuurlijk niet belangrijk meer voor hem. Het is ook mogelijk dat hij nu weet waar Casadevall de Steen verborg maar dat hij hem nog niet in zijn bezit heeft. Tot slot, als de moordenaar de Steen niet heeft, denkt hij misschien dat wij weten waar we hem kunnen vinden. In dat geval zijn we nog steeds in gevaar; zijn we nog steeds zijn rivalen.’

‘Waarom zou hij de Steen niet hebben als hij al wist waar deze verstopt was?’

‘Weet ik veel! Ik denk dat als de moordenaar het manuscript heeft meegenomen, hij dat deed omdat hij de Steen niet bij Manolo vond en ook niet wist waar deze verstopt is.’

‘Het kan ook zijn dat hij het heeft meegenomen om sporen uit te wissen, aanwijzingen te verwijderen… Als we de laatste uren van Manolo zouden kunnen reconstrueren, weten we misschien…’

‘… waar hij is geweest, of waarschijnlijker, waar de Steen is verstopt. De politie moet dat weten; zij zullen zijn gangen van de laatste uren zijn nagegaan, net zoals ze via Quim achter ons contact met Manolo zijn gekomen.’

‘Aan de andere kant, als we de Steen vinden, zouden we de moordenaar naar ons toe lokken.’

‘Als we hem in ons bezit hadden, zou hij erop afkomen als een nachtvlinder op een lamp. Of misschien zou het al genoeg zijn om stille bewaking in te stellen bij de plek waar hij verstopt is.’

‘Waarschijnlijk kan Carlos er wel achter komen. Als hij toegang had tot de informatie over de moord op Artur, zal hij dat ook wel hebben tot die over Manolo. Maar dat weten we morgen pas.’ Bety knikte. ‘Laten we intussen maar wat gaan rusten.’

Hun blikken kruisten elkaar. Bety liet een flauwe glimlach zien, die daardoor niet minder mooi was. Haar intuïtie functioneerde weer.

Enrique had een droomloze nacht; hij werd bevangen door een zeldzame slaperigheid die hij tot dan toe alleen in heel speciale gevallen had gevoeld, zoals na zijn lange eenzame zeiltochten van een week of langer. Wanneer hij dan in een haven had aangelegd, kon hij thuis of zelfs in zijn kajuit, vierentwintig uur achter elkaar slapen; en dat zou hij nu ook hebben gedaan als er niet een speelse zonnestraal door het raam was gekomen die precies op zijn gezicht scheen. Met een krachtige geeuw stond hij op, trok de jaloezieën omhoog en deed de gordijnen open. De lucht was half bewolkt, maar de zon vocht met prijzenswaardige volharding tegen de voorbijdrijvende stapelwolken. Het onweer dat de vorige avond boven de stad was losgebarsten, trok weg richting Middellandse Zee, en daarmee leken ook alle slechte voortekenen van de dag daarvoor te verdwijnen.

Gehuld in zijn kamerjas, ging hij op zoek naar Bety; hij vond een briefje: ze was gaan rennen. Iedereen heeft zijn eigen manier om met problemen om te gaan. Ik slaap het liefst, zij zweert bij rennen, zei hij bij zichzelf. Hij keek op de klok: half één. Hij had twaalf uur achter elkaar geslapen en zijn lichaam vroeg om nog meer. Hij maakte het ontbijt klaar en installeerde zich op het terras.

Na een tijdje verscheen Bety, bezweet en met een handdoek om haar schouders. ‘Goedemorgen,’ zei ze op een neutrale toon die niets over haar gemoedstoestand onthulde.

‘Hallo,’ antwoordde hij. ‘Hoe was het?’

‘Vermoeiend,’ gaf ze toe. ‘Ik heb helemaal niet goed geslapen. Ik geloof dat ik eigenlijk maar een paar uur heb geslapen. Maar een paar kilometer rennen doet wonderen.’

De wind, die niet hard maar wel constant waaide, had de lucht ontdaan van de grijze smog die er gewoonlijk hing. Ze hadden een prachtig uitzicht over het lager gelegen Barcelona. Ergens in die grote stad deed iemand zijn uiterste best om met behulp van het Casadevall-manuscript te ontdekken waar de Steen van God verstopt was.

En hij kon alleen maar zitten wachten.

De telefoon wekte hem uit zijn mijmeringen. Bety en hij sprongen tegelijk op, alsof ze direct met het geluidssignaal van het apparaat in verbinding stonden. Met één blik maakte Enrique haar duidelijk dat hij de telefoon zou opnemen; Bety volgde hem gespannen naar de woonkamer.

‘Hallo?’

‘Met Carlos. Enrique, we moeten praten. Kunnen jullie naar mijn kantoor komen?’

‘Ja, natuurlijk. We komen meteen.’

‘Ik wacht hier op jullie,’ zei hij en hing op.

‘Carlos wil met ons praten. Hij wil dat we meteen naar zijn kantoor op de plaça Reial komen.’

‘Ik ga snel douchen. Ik ben over een kwartier klaar.’

‘Goed.’

 

Zonder zich te haasten reed Enrique toch stevig door. Een halfuur later zetten ze de auto neer in de parkeergarage aan de Carrer del Hospital, en na een korte wandeling over de Ramblas kwamen ze bij de plaça Reial. Daar drukten ze op de bel van Carlos’ kantoor; als enige antwoord ging de deur open. Ze gingen omhoog met de lift, die nu weer functioneerde. In het kantoor waren meerdere personen aanwezig. Een jonge vrouw van een jaar of twintig zat aandachtig naar de verklaringen van een stel te luisteren; verderop leken twee detectives verschillende aspecten van een bepaalde zaak te bespreken. Enrique liep tussen de tafels door naar het bureau van Carlos, die zat te telefoneren. Terwijl hij zijn gesprek afrondde, wees hij hun met zijn vrije hand een stoel.

‘Wat een ochtend,’ verklaarde hij. ‘Het lijkt wel alsof alle bedrogen echtgenoten van Barcelona met elkaar hebben afgesproken onze hulp in te roepen. Mijn hele team loopt door de stad mogelijk ontrouwe mannen of vrouwen te schaduwen. Zelfs mijn vrouw is naar kantoor moeten komen om mee te helpen. En alsof we nog niet genoeg problemen hadden, krijgen we dit.’ Hij gaf hun een paar met de linkerbovenkanten aan elkaar geniete faxvellen.

Enrique bladerde ze vluchtig door.

‘Is het wat ik denk dat het is?’ vroeg Bety met zachte stem.

‘Dat is het,’ zei Carlos.

Enrique gaf hem de vellen terug; hij voelde plotseling een rilling over zijn rug lopen.

‘Straks breng ik mijn contact op het politiebureau nog in de problemen; het onderzoek loopt nog en dit document zou nooit in mijn bezit mogen zijn. Als hij niet zo bij me in het krijt stond, zou hij me hebben gezegd naar de maan te lopen toen ik het hem vroeg. En eerlijk gezegd deed hij dat ook bijna. Laat we maar eens kijken. Bety, het zal niet aangenaam zijn, maar ik denk dat je het moet horen.’

Ze knikte.

‘Onze vriend Manolo is te grazen genomen op een manier die bepaalde overeenkomsten vertoont met de moord op Artur,’ ging Carlos verder. ‘Als wapen is een briefopener gebruikt of een stiletto met een dik maar scherp lemmet. Dat is op te maken uit de diameter en de lengte van de wond. Uit de positie van het lijk is af te leiden dat hij is gestorven een paar tellen, nauwelijks een paar seconden, nadat hij de voordeur had opengedaan. Wie het ook is geweest, hij heeft hem volkomen verrast. Er was geen sprake van een afwerende beweging noch heeft hij de tijd gehad om de klap te ontwijken. De conclusie van de politie is dat de moordenaar het slachtoffer misschien kende; dat is een veronderstelling, geen zekerheid,’ lichtte hij toe terwijl hij zijn ogen van het sectierapport opsloeg. ‘Het was laat, over twaalven al, een ongebruikelijk tijdstip om bij een vriend op bezoek te gaan. Het tijdstip van overlijden is ongeveer half één. Feit is dat het moordwapen via de rechteroogkas de hersenen van het slachtoffer is binnengedrongen. Het letsel had niet fataler kunnen zijn; we kunnen zeggen dat zijn sterven net zolang heeft geduurd als de tijd die zijn hersenen nodig hadden om op de veroorzaakte beschadiging te reageren.’

Carlos keek op om Bety’s reactie te zien. Ze zat daar met een bleek gezicht, haar lippen opeengeklemd, haar wenkbrauwen gefronst, maar ze zei niets en maakte geen aanstalten om op te staan.

‘De moordenaar stootte zijn wapen trefzeker in dat ene kwetsbare gebied waar hij een onmiddellijke dood zou veroorzaken. Ik verzeker jullie dat dat niet toevallig is. Ik heb massa’s slachtoffers van moorden gezien en ik heb stapels verslagen zoals dit doorgebladerd. Normaal gesproken moet de moordenaar twintig of dertig keer steken voordat iemand dood is. Zo’n waanzinnig tekeergaan is vaker het gevolg van een gebrek aan anatomische kennis dan van echte razernij, zoals die omschreven wordt in het Wetboek van Strafrecht; je steekt, en omdat je het slachtoffer niet dodelijk treft, blijf je doorsteken. Het slachtoffer heeft duidelijk hevige pijn, verliest daardoor deels het bewustzijn maar leeft nog en vooral, hij beweegt nog en zwaait ongecontroleerd heen en weer; de moordenaar verliest de weinige controle over de situatie die hij nog had en steekt keer op keer in op een bewegend lichaam dat hem ontwijkt met een energie alsof het nog leeft. In werkelijkheid is in het geval van steekwonden de dood meestal het gevolg van wat we een hypovolemische shock noemen, een overvloedig bloedverlies dat een snelle verlaging van de lichaamstemperatuur veroorzaakt en ten slotte tot een hartstilstand leidt. Manolo stierf ongebruikelijk snel: één enkele steek was voldoende om hem naar de plek te sturen waar we na onze dood allemaal heen gaan, waar dat ook is.’

‘Sorry,’ mompelde Bety. ‘Ik geloof dat ik niet goed word.’

Haar aanvankelijk bleke kleur was veranderd in een melkachtige witheid die haar woorden bevestigde. Ze stond op het punt flauw te vallen; Enrique hield haar overeind in de stoel terwijl Carlos het raam opendeed en haar een kop zwarte koffie bracht. Het sterke, dikke vocht bracht samen met de frisse bries die door het raam naar binnen kwam, haar bloeddruk weer snel op peil. Carlos hervatte zijn uitleg.

‘Wat het sectierapport betreft, heb ik weinig meer toe te voegen. Meteen na het toebrengen van het fatale letsel schuift de moordenaar Manolo’s benen opzij, sluit de deur en stopt een zakdoek in zijn mond om eventuele kreten te smoren. Dat lukt maar gedeeltelijk; de buurman die het lijk vond, heeft Manolo’s gereutel gehoord; hooguit drie of vier seconden, tot het moment dat de moordenaar de deur sloot en de zakdoek in zijn mond stopte. Wanneer hij vaststelt dat Manolo dood is, doorzoekt hij de flat. In de verslagen van de politie staat niet wat het motief voor de moord of voor het doorzoeken is, maar ik heb een vermoeden dat jullie kunnen bevestigen dat mijn intuïtie juist is: hij zocht het manuscript.’

Enrique knikte.

‘Je zegt dat de moordenaar de deur dichtdoet,’ zei Bety, ‘maar bij het verhoor zeiden ze dat de oude man het lijk vindt wanneer hij de vuilnis naar beneden brengt en ziet dat de deur openstaat.’

‘De deur van het appartement sluit niet goed; dat staat in het verslag van de politie. Je moet hard trekken om hem goed dicht te krijgen. De moordenaar dacht dat hij de deur had dichtgedaan, maar dat leek alleen maar zo; in feite was hij nog niet in het slot gevallen. Na een paar seconden kiert de deur dan weer open. Waarschijnlijk heeft hij nadat hij Manolo vermoord had, met zijn hele gewicht tegen de deur geleund, waardoor deze toen wel sloot. Hoe dan ook, toen hij het toneel van de misdaad verliet, heeft hij waarschijnlijk geprobeerd de deur voorzichtig te sluiten om geen geluid te maken. Die moet weer opengegaan zijn toen hij al een verdieping lager was, zodat hij dat niet gemerkt heeft.’

Hij schonk zichzelf nog een kop sterke koffie met suiker in.

‘Goed, volgens het politieverslag is er een aantal monsters, die geïdentificeerd zijn als haar, stof, en verschillende vezels, naar het laboratorium gestuurd. De dood is na twaalf uur `s nachts ingetreden, en nog voor één uur, wanneer de buurman het lichaam vindt, komt het politieapparaat al in actie, dat in tegenstelling tot de algemene opvattingen heel efficiënt werkt. De identiteit en het beroep van de overledene worden vastgesteld, en een telefoonnummer dat goed leesbaar op het bureaublad stond geschreven, blijkt van jouw huis in Vallvidrera te zijn. De inspecteur die op de zaak is gezet, is niet Fornells, maar het telefoonnummer komt overeen met dat van iemand die drie weken geleden is vermoord. Het is de computer die alarm slaat. Die is geprogrammeerd om gegevens van diverse onderzoeken te vergelijken, en wanneer de inspecteur die merkwaardige overeenkomst vaststelt, neemt hij contact op met Fornells, die de zaak met instemming van de ander overneemt. Fornells doet bij de universiteit navraag en vindt een verband met Bety. Vervolgens worden jullie gelokaliseerd, naar het politiebureau gebracht… en op onwettige wijze ondervraagd.’

‘Rodríguez zei dat het een onofficieel verhoor was.’

‘Hij wilde gewoon niet door de aanwezigheid van een advocaat in zijn vrijheid van handelen worden beperkt.’

‘We hadden geen advocaat nodig; we zijn onschuldig,’ legde Bety uit.

‘Dat weten jullie, maar de politie niet,’ antwoordde Carlos. ‘Ik vermoed wel dat zij ervan uitgingen dat jullie onschuldig waren; wat het verhoor dubbel doortrapt maakt. Een onschuldige denkt er niet eens aan de bijstand van een advocaat te eisen. En in dit geval is er nog een verzwarende omstandigheid: zij kennen jullie en jullie vertrouwen hen, zodat de gedachte dat jullie door hen in een nadelige positie worden gemanoeuvreerd, niet eens bij jullie opkomt. Gelukkig kwamen jullie verklaringen overeen; één klein verschilletje tussen beide verhalen en jullie zouden de nacht achter de tralies hebben doorgebracht. Bety heeft geen alibi en ook jij zou tijd genoeg hebben gehad om de misdaad te begaan.’

‘Maar dat zou absurd zijn! Ik had het manuscript! Waarom zou ik Manolo willen vermoorden?’

‘Misschien omdat jij de Steen niet kon vinden, en hij wel.’

‘Is dat niet voldoende om ons aan te houden?’ vroeg Bety.

‘Dat ze jullie kennen is ook een punt in jullie voordeel. In tegenstelling tot wat ze tegen jullie hebben gezegd, heb ik de indruk dat Fornells jullie absoluut als onschuldig beschouwt. Maar hij is pisnijdig, vooral op jou, Enrique, omdat je essentiële informatie voor hem hebt achtergehouden. Ik zou zeggen dat jullie “verhoor” eerder bedoeld was om de nodige informatie te krijgen dan dat ze jullie als potentiële verdachten beschouwden.’

Enrique slaakte een diepe zucht. ‘Hebben ze een alibi?’

‘Jouw drie verdachten? Ja, dat hebben ze. En het zijn deugdelijke alibi’s. Samuel zat in een openbaar restaurant te dineren met oude bekenden uit Israël die op doorreis waren. Guillem zat met een vrouw en nog een ander stel in de bioscoop. Enric was de hele avond bij zijn vriendin in Gerona. Alles gecontroleerd en onaanvechtbaar. Ze zijn geen verdachten en zullen dat ook niet worden,’ zei hij met alle stelligheid. ‘Vergeet ze.’

‘En nu?’

‘Eerst zal ik jullie vertellen wat Manolo volgens de politie in de laatste uren van zijn leven heeft gedaan; daarna zien we verder. De dinsdagochtend heeft hij doorgebracht in het Archief van de Kroon van Aragón. Rond de middag kreeg hij toestemming van het aartsbisdom om zich in delen van de kathedraal te begeven die voor het publiek gesloten zijn. Zijn verzoek vermeldde een onderzoek naar de ontwikkeling van het Latijn in de architectuur. Volgens de verklaring van de deken was hij geïnteresseerd in de markeringen die de verschillende bouwmeesters op de muren en op de vloer van het gebouw hadden achtergelaten. Hij is de hele namiddag, tot het donker werd, in het triforium, geen idee wat dat is, en op het dak van het gebouw geweest. Dat is alles.’

Bety en Enrique keken elkaar aan. De kathedraal! Er was geen twijfel mogelijk: Manolo had ontdekt waar de Steen lag. Dat was de enige verklaring voor zijn verzoek aan het aartsbisdom. Ze struikelden over hun woorden toen ze het Carlos wilden vertellen; Bety begon: ‘Hij had de plek gevonden! Het was ons niet gelukt te ontdekken waar Casadevall de Steen had verstopt; we vermoedden wel dat de aantekeningen in de kantlijn de sleutel tot het mysterie bevatten en daarom hadden we hem om hulp gevraagd.’

‘Dan heeft de moordenaar nu dus waarschijnlijk de Steen,’ merkte Carlos op.

‘Dat weten we niet zeker,’ zei Enrique. ‘Het kan ook zijn dat Manolo ontdekte in welk gebouw Casadevall hem had verstopt, maar de precieze plaats nog niet wist. Of misschien wist hij die wel maar was het hem door een gebrek aan middelen of tijd nog niet gelukt om hem eruit te halen.’

‘Of misschien had hij de Steen wel gevonden en is die nu dus inderdaad in handen van zijn moordenaar,’ mengde Bety zich erin. ‘Drie opties.’

‘Casadevall was toch architect?’ vroeg Carlos.

‘Bouwmeester,’ antwoordde Bety. ‘Dat is zo’n beetje hetzelfde.’

‘Dat hij de Steen in de kathedraal verstopte, is zo verpletterend logisch dat het me verbaast dat jullie daar niet eerder aan hebben gedacht. Per slot van rekening was de kathedraal zijn grote levenswerk.’

‘Wat wil je daarmee zeggen?’

‘Dat als hij de Steen ergens in de kathedraal verstopte, waar het naar uitziet, ik zeer betwijfel of het een plek is waar je gemakkelijk bij kunt komen. Als het zijn bedoeling was om de Steen te verbergen, zal hij dat niet hebben gedaan op een goed bereikbare plek. Mij lijkt dat als Manolo de precieze plek al had gevonden, hij gezien het tijdstip en het materiaal in zijn rugzak, de Steen er niet uit heeft kunnen krijgen.’

‘Dat klinkt logisch,’ gaf Enrique toe, ‘hoewel we dat niet zeker weten.’

‘We moeten achterhalen waar Casadevall hem verborg,’ zei Bety. ‘Daar hangt alles van af.’

‘Ja, daar ben ik het mee eens. Maar hoe? Als we hiervoor niet in staat waren om de plek te vinden, waarom denken jullie dan dat ons dat nu wel lukt?’

‘Toen hadden jullie deze informatie niet. De zoektocht beperkt zich nu tot de kathedraal, in plaats van dat we meer dan twintig gebouwen moeten doorzoeken. En Casadevall heeft aan die kathedraal gewerkt. Lijkt het je dan niet logisch dat hij de Steen heeft verstopt op een van de plekken waar hij de werkzaamheden leidde?’

‘Enrique weet precies welke plekken dat zijn.’ Bety stak haar opwinding niet onder stoelen of banken. ‘Ik herinner me dat je me dat vertelde toen ik net in Barcelona aankwam.’

‘Ik weet inderdaad welke dat zijn. En ik heb zelfs een idee waar hij hem misschien heeft verstopt. Als Manolo in het triforium zocht, wat trouwens de hoge galerij is die langs de bovenkant van de zijbeuken van de kathedraal loopt, of op het dak, had hij Casadevalls aandeel in de werkzaamheden aan de kloostergang en het oorspronkelijke koor al uitgesloten. Daarom denk ik dat hij hem alleen heeft kunnen verstoppen in de vierde sluitsteen van het middenschip, die in 1413 door hem werd gerestaureerd.’

‘Dat klinkt logisch,’ concludeerde Carlos. ‘Weet je het zeker?’

‘Nee,’ gaf Enrique lachend toe. ‘Er zijn misschien nog andere oplossingen, maar volgens mij is dit de meest waarschijnlijke. En als we erheen gaan, kunnen we het controleren.’

‘Ik wist dat het je zou lukken hem te vinden,’ vleide Bety hem met honingzoete stem. ‘Ik wist het zeker!’

‘Juich niet te vroeg. Zelfs in het hypothetische geval dat hij daar ligt, hoe komen we dan op het dak van de kathedraal om de Steen te zoeken? Ik geloof nooit dat de deken ons zomaar toestemming geeft! En natuurlijk kunnen we ook niet zomaar naar het dak klimmen en daar alsof het de gewoonste zaak van de wereld is aan het hameren slaan.’

‘Daar heb je gelijk in,’ gaf Carlos toe. ‘Ik ken de kerkelijke administratieve procedures niet maar ik weet wel dat ze gewoonlijk erg terughoudend zijn met dat soort dingen. Nu er een moord in het spel is, is het zelfs heel goed mogelijk dat ze geen toestemming geven. “Stiekem” naar binnen gaan is misschien mogelijk, maar ik denk niet dat dat raadzaam is in jullie positie, met de politie zo dicht op je huid. Het beste zou zijn een verzoek in te dienen dat geen enkele argwaan wekt. Hebben jullie een idee?’

‘Volgens mij doen jullie er veel te moeilijk over; de moord is niet in de kathedraal gepleegd maar in iemands huis. Er is geen enkele reden om de dood van Manolo in verband te brengen met zijn aanwezigheid in de kathedraal; dat doet de politie misschien, maar de deken heeft daar geen enkele reden voor. En die toestemming zouden we met een of andere smoes via de uitgever van Enrique kunnen krijgen. Of jij zou er gewoon om kunnen vragen,’ richtte Bety zich tot Carlos, ‘op persoonlijke titel, als een detective die door ons is ingehuurd. Waarom zouden ze je die weigeren?’

‘Hier spreekt het gezonde verstand,’ erkende Enrique haar verdienste. ‘Zoals altijd, linea recta naar de oplossing.’

‘Ik zal een verzoek opstellen en het persoonlijk naar het secretariaat van het aartsbisdom brengen. Daarna zien we wel. En nu,’ zei hij en stak zijn hand in een van de lades, ‘hier, pak aan.’

In de linkerhand van Carlos lag een revolver. Enrique keek gebiologeerd naar de fonkelende glinsteringen van het glimmende metaal.

‘Dat lijkt me geen goed idee,’ weigerde Bety. ‘En daarbij, kun je er wel mee omgaan?’

‘Ja, dat kan hij,’ onderbrak Carlos haar. ‘Toen hij Dood, wrede minnaar schreef, heb ik hem, om het allemaal echter te laten klinken, alles geleerd wat er te weten viel over kalibers en kleine vuurwapens. We hebben zelfs schietoefeningen gedaan.’ En hij vervolgde streng: ‘Maar laten we niet afdwalen: het kan me niets schelen wat jij ervan vindt. Vanaf nu wil ik dat jullie mij volledig gehoorzamen. We hebben al twee lijken, dus een wapen lijkt me onontbeerlijk.’ De detective ging verder: ‘Weten jullie nog wat ik vertelde over het sectierapport van Manolo? Ik zei dat de moordenaar volledig met voorbedachten rade had gehandeld. Als jullie het mogelijke nut hiervan betwijfelen,’ – en hij klemde zijn hand om de revolver – ‘hebben jullie niet begrepen hoe gevaarlijk de situatie is. Enrique, drie weken geleden werd je vader vermoord. De moordenaar improviseerde toen; daar ben ik zeker van, want hij gebruikte een presse-papier die daar op de secretaire stond. Gisteren werd Manolo vermoord; ditmaal was er geen sprake van improvisatie. Zijn dood was zorgvuldig gepland; uitgevoerd door een buitengewoon kil, rationeel iemand. Het moordwapen is niet gevonden; de moordenaar heeft het meegebracht, gebruikt en zich er daarna ongetwijfeld van ontdaan. Alles was zo goed gepland dat het Fornells heel veel moeite zal kosten om de stukken in elkaar te passen.

Stellen jullie je nu even, een seconde maar, de figuur van de moordenaar voor, gewoon als wat hij voor ons is, een vage schaduw, zonder gezicht, zonder contouren. Probeer dat eens en besef dat hij twee mensen heeft gedood, alleen omdat ze hem voor de voeten liepen. Hij heeft al twee keer gedood. Denken jullie soms dat hij enige scrupule zou hebben om het nog een keer te doen?’

Zonder een woord te zeggen stak Enrique zijn hand uit naar de revolver die op de tafel lag. Mariola had gelijk: als je maar genoeg gemotiveerd was, kon je je in alle situaties schikken en handelingen verrichten die normaliter niet met je karakter strookten.

‘Dat is beter,’ zei de detective goedkeurend. ‘Ons leven is te kort om het niet helemaal uit te leven.’