16

In het kantoor van commissaris Fornells wachtte Enrique aan een rommelige tafel vol papieren, dossiermappen en allerlei documenten geduldig tot iemand de moeite zou nemen hem uit te leggen wat er in godsnaam aan de hand was. Hij zat daar al bijna een uur, alleen; nadat ze bij het politiebureau waren aangekomen, had de agent in uniform zich teruggetrokken, en Fornells en Rodríguez hadden hem zonder een woord te zeggen in het kantoor gelaten. De tijd verstreek langzaam, en Enrique voelde zich steeds onzekerder worden. Er was iets helemaal mis, maar wat? Zouden ze op de hoogte zijn van het feit dat hij het manuscript verborgen hield? Hij was zich er ten volle van bewust dat hij een mogelijke aanwijzing voor de moord op Artur had achtergehouden; Carlos had hem daar al op gewezen. Maar de moordenaar zat achter de tralies; hoe kon dat dan nog zo belangrijk zijn? Als ze er inderdaad achter waren gekomen hadden ze het volste recht om kwaad te zijn, maar om nou zo’n hele ceremonie op te voeren... Hoe dan ook, hij betwijfelde of dat de reden was dat ze hem hadden opgebracht. Het leek te onbenullig.

Rodríguez opende de deur van de kamer maar stond even stil in de deuropening voordat hij naar binnen kwam.

‘Het is Fornells; hij zegt dat hij eraan komt,’ hoorde hij iemand zeggen.

Daarna sloot de assistent van de commissaris de deur en ging naast Enrique zitten, voor het bureau van zijn baas.

‘Sorry dat we je zo lang hebben laten wachten. Net toen we het politiebureau binnenkwamen, kregen we een telefoontje van de lijkschouwer en moesten we je hier achterlaten om een aantal zaken te regelen. Fornells is onderweg; hij is over tien minuten hier. Als je wilt, kunnen we vast beginnen.’

‘Beginnen met wat?’ vroeg Enrique verbaasd.

Rodríguez haalde een foto uit zijn schrijfmap en overhandigde hem die. ‘Ken je hem?’

‘Ja, ik ken hem.’

Het was een grote polaroidfoto van Manolo’s gezicht; de foto moest gemaakt zijn bij een of andere plechtige gelegenheid: een keurig uitziende Manolo, met jasje en das, keurig gekamd haar, heel anders dan zijn gebruikelijke onverzorgde uiterlijk.

‘Weet je hoe hij heet en wat hij doet?’

‘Manuel Álvarez. Hij is taalkundige.

‘Hoe lang ken je hem al?’

‘Pardon, maar als je het niet erg vindt, zou ik je voordat we verdergaan iets willen vragen. Is dit een verhoor?’

De inspecteur dacht even na voor hij antwoord gaf.

‘Niet officieel, maar je kunt het wel zo zien.’

‘Ik snap niet wat er aan de hand is. Kun je me dat vertellen?’

‘Het is heel simpel. Ik zal het je kort uitleggen. Om even over half een vannacht kregen we een telefoontje over een verdachte situatie in een flatgebouw in het westen van Barcelona. We werden gewaarschuwd door een alleenwonende gepensioneerde buurman. Hij hoort gekreun; daarna wordt het stil. De man in kwestie schenkt er geen aandacht aan, het kan van alles zijn, van een vrijend paartje tot de hond van vierhoog, een ongehoorzaam beest dat doorgaans meer slaag krijgt dan liefde. Maar als hij de vuilnis naar beneden brengt, ziet hij de deur van de tweede verdieping op een kier staan. Hij denkt dat de eigenaar, die hij al een tijdje kent en als een verstrooide professor bestempelt, hem per ongeluk open heeft laten staan. Hij klopt met zijn knokkels op de deur, maar niemand antwoordt. Vervolgens drukt hij op de bel, met hetzelfde resultaat. Hij besluit de deur dicht te doen maar werpt uit nieuwsgierigheid een blik naar binnen. Midden in de hal ziet hij het lijk van de eigenaar van de flat liggen.’

‘Manolo, dood?’

‘Ja, dood. Hartstikke dood.’

Op dat punt gekomen zweeg Rodríguez een paar seconden. En in die tijd zat hij Enrique openlijk te observeren om te zien wat zijn reactie was. ‘Ah, daar heb je Fornells. Hij komt van het mortuarium, waar ze sectie hebben gedaan. Hij zal het verslag van de lijkschouwer met alle gegevens bij zich hebben.’

‘Vermoord…,’ mompelde Enrique, verslagen.

‘Ja, vermoord,’ antwoordde Fornells nadat hij de deur van het kantoor geopend en weer achter zich dichtgedaan had. ‘Heb je hem op de hoogte gebracht?’

‘Ik heb hem alleen het verhaal van de buurman verteld.’

‘Merkwaardig. Hoe weet je dat hij vermoord is als niemand je dat heeft verteld?’

‘Een gevoel,’ erkende Enrique.

‘Dat heb je dan goed gevoeld. Zo goed dat je ons dat maar eens precies moet uitleggen. Luister, Manuel Álvarez Pinzón, geboren in Mérida op de opmerkelijke datum van 29 februari, is gisteravond, nog geen zeventien uur geleden, om voor ons totaal onbekende redenen vermoord. De deur vertoont geen sporen van geweld, en uit de positie van het lichaam in de hal is af te leiden dat hij werd vermoord op het moment dat hij de deur opendeed, of slechts een paar seconden daarna. De moordenaar heeft een steekwapen gebruikt, een schaar of een briefopener of een schroevendraaier of zoiets. Dat is via de rechteroogkas de hersenen binnengedrongen; hij was binnen een minuut dood. Tot het zover was, heeft de moordenaar geprobeerd het gekreun van het slachtoffer met een witte zakdoek te dempen, wat niet helemaal gelukt is, gezien de verklaring van de buurman.

De identiteit van de moordenaar is onbekend, evenals het motief. We beschikken echter over een aantal gegevens op grond waarvan we een onderzoek kunnen beginnen. Een daarvan is zeer onthullend: het huis werd van voor tot achter doorzocht, ongetwijfeld totdat wie het ook was, vond wat hij zocht. Het andere gegeven plaatst ons voor een raadsel, maar we hopen dat jij ons kunt helpen het een en ander met elkaar in verband te brengen: Béatrice Dale, je ex-vrouw, die momenteel in Arturs huis verblijft, dat nu van jou is, had maandagochtend een gesprek met Joaquim Pagés, hoogleraar Klassieke Talen aan de Universiteit van Barcelona. Béatrice had hulp nodig bij een vertaling, en de heer Pagés stelde haar voor aan de beste deskundige van zijn afdeling, de heer Álvarez. Ga jij maar verder, Joan.’

Rodríguez, die in gedachten verzonken was, reageerde niet meteen op de uitnodiging van zijn superieur.

‘Sorry, Fornells, ik was er met mijn gedachten even niet bij. Moet u nagaan, vandaag is het woensdag; precies twee weken geleden zat Enrique op bijna dezelfde tijd hier op het bureau om op de hoogte te worden gebracht van de moord op zijn adoptievader. Ik meen me zelfs te herinneren dat ik het was die hem van onze vermoedens op de hoogte stelde en dat u, net als vandaag, zich wat later bij ons voegde.’

‘Je hebt helemaal gelijk, het leven is vol toevalligheden,’ gaf Fornells toe. ‘Maar het gesprek van vandaag heeft wel een heel ander doel dan dat van veertien dagen geleden. Toen waren wij het die Enrique informeerden over een moord…’

‘… en nu zal het Enrique zijn die ons informatie gaat verschaffen over een andere moord. Is het niet?’

Beide politiemannen keken Enrique onderzoekend aan, in afwachting van het onvermijdelijke, enig mogelijke antwoord.

‘Ja.’ Hij wreef in zijn ogen voordat hij antwoord gaf. ‘Ik zal jullie alles vertellen wat ik over deze zaak weet.’

In de drie volgende uren verhaalde Enrique, terwijl beide politiefunctionarissen de hele tijd aantekeningen maakten, tot in detail wat er was gebeurd sinds Bety hem had meegedeeld dat zijn vader dood was. Hij begon bij de brief die Artur hem voor zijn dood had gestuurd, waarin hij zinspeelde op zijn ontdekking en op het bange voorgevoel dat hij had. Vervolgens vertelde hij uitgebreid over zijn oorspronkelijke vermoedens, waarin Guillem en Enric, en in mindere mate ook Samuel, als verdachten van de misdaad werden beschouwd omdat zij tijdens de laatste ontmoeting met Artur, op vrijdag 22 april, van zijn ontdekking op de hoogte waren gebracht. Dat zijn vermoedens werden bevestigd toen hij van het drietal een serieus overnamebod ontving. Hij vertelde dat zijn vriend Carlos Hidalgo hem had geholpen en onderzoek naar hen had gedaan – hun alibi’s leken te kloppen en hen als schuldigen uit te sluiten –, en over het idee van de valstrik, het laatste middel om de mogelijke moordenaar te ontmaskeren. Toen Bety hem op zondag 8 mei vertelde dat de Fransman was opgepakt, werden zijn drie verdachten vanzelfsprekend uitgesloten van betrokkenheid bij de moord. Brésard leek aan alle voorwaarden te voldoen om de gezochte schuldige te zijn, zodat Carlos de stille bewaking van Enrique ophief en de zaak als afgedaan beschouwde. Intussen deed Bety op eigen houtje onderzoek naar het manuscript waarmee alles was begonnen; daarbij leerde ze via Quim Pagés Manolo kennen, zoals ze net ook al hadden gezegd. Door een onvoorstelbaar toeval wist Manolo ook van het bestaan van het voorwerp waarnaar het manuscript verwees, en hij bood graag zijn medewerking aan. Hij had hun de aard en geschiedenis van het voorwerp, de Steen van God, uit de doeken gedaan. Daarna had Enrique hem het manuscript gegeven zodat hij het grondig kon bestuderen, een onontbeerlijke vereiste om het mysterie te kunnen oplossen, zoals Manolo zelf tegen hem had gezegd. Hij had geen enkel idee wat er daarna was gebeurd.

Toen hij klaar was met zijn verhaal keken Fornells en Rodríguez elkaar aan, vol twijfel. Met een achteloos gebaar van zijn rechterhand liet de ervaren commissaris het verdere verhoor aan zijn ondergeschikte over. Rodríguez legde uit dat hij aan de hand van Enriques verklaringen de hele waarheid wilde achterhalen.

‘Ik moet je zeggen dat er nog een groot aantal punten is waarover je ons opheldering moet verschaffen. Maar voordat ik begin met vragen stellen, zou ik graag willen dat je ons uitlegt waarom je ons niet eerder alles over het manuscript hebt verteld. Ik herinner me nog heel goed dat je daar op diezelfde stoel zat toen Fornells je vroeg in je geheugen te graven om te zien of je nog iets wist dat met de dood van Artur te maken kon hebben.’

‘Voordat ik antwoord geef, wil ik jullie mijn excuses aanbieden. Ik heb onverantwoordelijk gehandeld.’

‘Over ons hoef je je niet druk te maken,’ onderbrak Fornells hem, ‘doe dat maar over wijlen Álvarez. Als je eerder had gepraat, was hij misschien nog in leven in plaats van een koud recentelijk opengesneden lijk in de koeling van de patholoog-anatoom.’

Enrique wist niet wat hij moest zeggen. Fornells had de vinger op de zere plek gelegd: in hoeverre was hij medeschuldig aan de dood van die arme Manolo? Ongetwijfeld veel meer dan hij zich voorstelde.

‘Fornells heeft gelijk, maar slechts ten dele. Als jij had gepraat toen je had moeten praten, zou dat niet automatisch betekend hebben dat we de moordenaar hadden kunnen pakken, hoewel we dit drama misschien inderdaad hadden kunnen voorkomen. Je hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag.’

‘Ik… Toen Fornells me om meer informatie vroeg, zei ik niets omdat ik wilde proberen het mysterie in het manuscript te achterhalen. Ik dacht dat als ik jullie erover zou vertellen, jullie het als bewijs zouden willen hebben. Dat was in eerste instantie mijn gedachte; daarna, toen ik tot twee keer toe een bod op Arturs zaak kreeg, besefte ik dat dat een merkwaardig toeval was. Carlos was het met me eens; hij zei letterlijk dat toeval niet bestaat. Daarom deed hij onderzoek naar de drie verdachten, hoewel hij niets vond dat erop wees dat ze bij de zaak betrokken waren.’

‘Kortom, je hield je mond zodat jij degene zou zijn die het onbekende raadsel van het manuscript oploste,’ onderbrak Fornells hem weer. ‘Je werd gedreven door ambitie, of niet soms? Je wilde alle eer en glorie voor jezelf: het manuscript ontcijferen en het mysterie oplossen, eigenhandig de moordenaar vangen.’ Naarmate hij verder praatte, verloor hij zijn zelfbeheersing en klonk hij steeds vijandiger. ‘Waarom kon je ons verdomme niet vertrouwen? Dat is nog waar ik het meest de pest over in heb! Je kwam hier helemaal ontredderd heen, we hebben je geholpen zoals we niemand anders helpen, en dat is dan onze dank!’

‘Fornells,’ zei Rodríguez om de gemoederen te sussen. ‘Laten we even naar buiten gaan.’

De twee politiemannen verlieten voor enkele ogenblikken het vertrek. Enrique voelde zich niet alleen medeschuldig aan de dood van Manolo, maar het speet hem nu ook buitengewoon dat hij Fornells had misleid. De commissaris had gelijk: vanwege zijn oude vriendschap met Artur had hij Enrique op de hoogte gesteld van details uit het onderzoek die familieleden van slachtoffers normaal gesproken nooit te horen krijgen. En hij bewaarde ook goede herinneringen aan die maandagochtend, toen Fornells hem bij Londres het verhaal van de jonge Artur had verteld, een Artur die Enrique anders nooit gekend zou hebben. Hij had het volste recht om zich door hem belazerd te voelen, zowel beroepsmatig als op het persoonlijke vlak.

Na een paar minuten van verhitte discussie tussen de beide politiemannen kwam Rodríguez weer binnen. ‘Hij is erg gekwetst. Hij is ook heel kwaad, maar wat hem het meeste dwarszit, is dat je het hem niet hebt verteld, het gebrek aan vertrouwen dat daaruit spreekt.’

‘Ik wou dat ik duidelijk kon maken hoe erg het me spijt.’

‘Daarvoor is het nu te laat,’ oordeelde Rodríguez onbarmhartig. ‘Dat van Álvarez is niet meer terug te draaien en Fornells komt vroeg of laat wel over zijn kwaadheid heen. Zet dan nu, als het je zo spijt, en ik twijfel niet aan de oprechtheid van je woorden, je schuldgevoel maar opzij en concentreer je op het beantwoorden van mijn vragen.’

‘Ja, goed.’

‘Heb je Arturs brief hier in Barcelona?’

‘Ja.’

‘Die hebben we nodig. Wat vond Hidalgo van jouw theorie?’

‘Hij was van mening dat de alibi’s van onze drie verdachten in orde waren. Hij geloofde niet dat een van hen de dader was, maar hij was bereid me met de valstrik die we voor ze gelegd hebben een kans te geven. Ik moet eerlijk zeggen dat hij alle informatie met de politie wilde delen; jullie erbuiten houden leek hem onverstandig, en hij zei me ook dat dat als een delict beschouwd kon worden.’

‘Het was goed dat hij je dat vertelde en verkeerd dat hij ons niet van jouw theorieën op de hoogte bracht,’ merkte Rodríguez op. ‘Maar als privédetective heeft hij het recht om dit soort informatie voor zich te houden. Vertel eens: was je je bewust van het gevaar waaraan je je blootstelde door als lokaas te fungeren?’

‘Ja. Maar ik vertrouw Carlos volkomen; we zijn sinds onze kindertijd bevriend en ik weet dat hij competent en professioneel is. Hij regelde bewaking voor ons, maar die hebben we stopgezet die zondagavond, toen ik thuiskwam en Bety me vertelde dat de Fransman was opgepakt.’

‘Ik herinner me dat je tijdens ons telefoongesprek vloekte toen je hoorde dat het Brésard was.’

‘Ja, ik kon gewoon niet geloven dat de moordenaar niet Guillem of Enric was. Alles wees erop dat zij de schuldigen waren!’

‘Het valt me op dat je Samuel Horowitz uitsluit.’

‘Hij kon het gewoon niet geweest zijn. Ik heb nooit geloofd dat hij erbij betrokken zou kunnen zijn. Hij was al sinds de jaren vijftig met mijn vader bevriend. En hij was niet zomaar een vriend, hij was een van zijn beste vrienden.’

‘Samuel Horowitz is van joodse afkomst, net als die steen waarover je ons verteld hebt.’

‘Hij zou nooit iets dergelijks doen,’ hield Enrique vol. ‘Bovendien had hij een alibi.’

‘Net als je andere twee verdachten. Zoals je zult begrijpen waren we genoodzaakt hun gangen tijdens dat weekend na te gaan, aangezien ze de laatsten zijn geweest die Artur in leven hebben gezien. En zoals Carlos je al heeft laten weten, kloppen hun alibi’s. Vertel eens wat over dat manuscript.’

‘Het is heel oud, groot, zo’n veertig bij twintig centimeter. De band is van kalfsleer, bijna zwart, omdat het met de jaren heel donker is geworden. Op de voorkant staan in het leer gedrukte versieringen, reliëflijnen…’

‘Wacht even, dat is me te technisch. Zou je die kunnen tekenen?’ Hij reikte hem papier en pen aan.

‘Ja.’

Enrique probeerde de voorkant van het Casadevall-manuscript zo goed mogelijk na te tekenen. Toen hij klaar was, gaf hij de schets aan Rodríguez, die de kamer verliet en hem samen met een aantal instructies aan een onderinspecteur gaf.

‘Hij zal nagaan of het in het huis van de overledene ligt. Ik weet zeker dat hij het niet zal vinden, maar ik moet het toch laten controleren. Heb je een kopie van de inhoud?’

‘Verschillende aantekeningen en een incomplete, incorrecte vertaling. Misschien heeft Bety nog een transcriptie die de mijne kan aanvullen.’

‘Wat is de waarde van het manuscript?’

‘Ik ben geen specialist, maar die moet heel hoog zijn.’

‘Is de Steen van God een edelsteen?’

‘Ja. Het zou om een grote smaragd kunnen gaan.’

‘Dat het om een niet bestaand of waardeloos voorwerp gaat, is onwaarschijnlijk, daarvoor doet iemand te veel moeite. Volgende vraag: waarom is Bety hier?’

Enrique zuchtte. ‘Ze kwam om me te helpen. Ik had een hechte band met Artur, hechter dan de meeste mensen met hun ouders hebben. Misschien kwam dat doordat ik zijn adoptiefzoon was. Bety maakte zich zorgen, zodat ze haar zaken op de universiteit regelde en afgelopen woensdag ineens voor mijn neus stond.’

‘Jullie zijn gescheiden, niet?’

‘Ja.’

‘En jullie relatie is puur vriendschappelijk?’

‘We gaan niet met elkaar naar bed,’ verduidelijkte Enrique meteen. ‘Eigenlijk hadden we elkaar al een aantal maanden niet meer gezien.’

‘Waar was je gistermiddag en -avond?’

Enrique begreep de achterliggende bedoeling van Rodríguez’ vragen. Hij was zonder omwegen zijn alibi voor het tijdstip van de misdaad aan het controleren.

‘In het huis van Mariola Puigventós.’

‘Tot hoe laat?’

‘Ik geloof dat ik rond half één vertrokken ben.’

‘Mag ik het adres en telefoonnummer van mevrouw Puigventós.’

Enrique gaf hem beide gegevens.

‘Vertel me eens wat over haar.’

‘Ze is de dochter van Pere Puigventós, de voorzitter van het Gilde van Antiquairs van Barcelona.’

‘Wat is jullie relatie?’

Hij aarzelde. Hij wist niet goed hoe hij de vraag moest beantwoorden. ‘Nou, ik denk dat je kunt zeggen dat we…, oké, dat we een stel zijn.’

Rodríguez keek op van zijn map en keek hem cynisch glimlachend aan.

‘Wil je zeggen dat je in Vallvidrera woont met je ex, maar dat je hier in Barcelona een relatie hebt met Mariola Puigventós?’

‘Ja, dat klopt,’ antwoordde hij ongemakkelijk. Luister, ik kan het uitleggen…, denk ik.’

‘Ik ben benieuwd wat je gaat zeggen,’ zei Rodríguez met een schalkse glimlach.

‘Toen Bety afgelopen woensdag kwam, waren Mariola en ik, waren we nog niet… In feite hadden we elkaar twaalf jaar of langer niet gezien. Zij woonde in New York; ze was getrouwd maar is vier jaar geleden gescheiden en naar Spanje teruggekeerd…’ Enrique zweeg plotseling. De situatie ontglipte hem en het leek hem ongepast dat hij dat allemaal moest vertellen. ‘Luister, is het echt nodig dat ik dit vertel?’

‘Als je dat nog moet vragen, heb je echt geen enkel besef van de situatie waarin je je bevindt.’ Van zijn gezicht was ieder spoor van geamuseerdheid verdwenen; het stond nu ongewoon ernstig.

‘Misschien moet je me dan eens uitleggen wat mijn situatie is,’ eiste Enrique.

‘Heel eenvoudig. Fornells beschouwt je niet als verdachte, noch van de moord op Artur noch van die op Manolo. Wat de eerste betreft, ben ik het met hem eens; Mikel Garaikoetxea heeft bevestigd dat je op zondagochtend 24 april bent gaan zeilen. Nergens staat geregistreerd dat jouw jacht, de Hispaniola, een nacht in een van de nabije havens heeft gelegen en voor anker gaan was volgens de geraadpleegde deskundigen onder die weersomstandigheden onmogelijk. Ze zeiden dat de beste ankers uiteindelijk losgeraakt zouden zijn en dat het jacht op de rotsen te pletter zou zijn geslagen. Wat de tweede moord betreft wil ik, als je het niet erg vindt, mijn oordeel opschorten tot na het verhoor. In ieder geval raad ik je aan niet kwaad te worden om de vragen die ik je misschien ga stellen. Dat doe ik omdat ze noodzakelijk zijn voor het onderzoek. Ik ben niet een of andere vragenrubriek op de radio, dus geef gewoon antwoord en hou op met zo moeilijk te doen!’

Enrique werd ongerust toen hij hoorde dat ze in verband met de moord op Artur zijn gangen waren nagegaan en het drong nu definitief tot hem door in wat voor hachelijke situatie hij zich bevond. Het was duidelijk dat Rodríguez alle antwoorden die hij gaf grondig zou analyseren om zo zijn ware rol in deze geschiedenis te ontdekken. Voordat hij verderging, moest hij echter één onvermijdelijke vraag stellen.

‘Dachten jullie echt dat ik iets met de dood van mijn vader te maken kon hebben?’ vroeg hij ongelovig.

‘Zeg! Dat je een publieke figuur bent maakt je niet immuun voor de verleiding van een plotselinge rijkdom!’ zei Rodríguez lachend. ‘In ons werk onderzoeken we natuurlijk ook de familieleden en vrienden; de statistieken tonen aan dat tussen de negentig en vijfennegentig procent van de moorden door een familielid of bekende van de overledene wordt gepleegd. En als er dan ook nog sprake is van een erfenis zoals die van Artur, zul je begrijpen dat zo’n onderzoek praktisch onvermijdelijk is. Hoe dan ook, je was aan het zeilen; jij kon de moord niet hebben begaan. Maar laten we niet afdwalen; je probeerde me uit te leggen wat het verband is tussen Mariola Puigventós en Béatrice Dale.’

‘Puigventós, Mariola’s vader, bood aan een veiling te organiseren om de zaak van Artur te verkopen,’ ging Enrique verder. ‘Mariola belastte zich met de voorbereiding van de veiling, waar Fornells me tussen de middag heeft opgehaald. Goed, zondagmiddag, nadat we het hele weekend in de winkel hadden gewerkt, nodigde ze me uit om bij haar thuis te komen eten en… Op dit moment woon ik in Arturs huis, waar ook Bety verblijft totdat ze weer teruggaat, maar Mariola en ik zijn, nou ja, een stel. Denk ik.’

‘Dat was toch niet zo moeilijk om uit te leggen? Is mevrouw Puigventós op de hoogte van het bestaan van het Casadevall-manuscript en van de Steen van God?’

‘Gedeeltelijk.’

‘Normaal gesproken hebben geliefden geen geheimen voor elkaar.’

‘Ik heb haar het mysterie summier uitgelegd zodat ze zou begrijpen waarom Bety in Barcelona bleef.’

‘Ik begrijp het niet. Bedoel je dat ze jaloers was op mevrouw Dale?’

‘Nee, nou ja... Het is niet dat ze aan mijn trouw twijfelt, maar ze vindt de situatie niet gepast.’

‘Wat weet ze precies van het verhaal van de Steen van God?’

‘Voor haar is Bety hier bezig met het vertalen van een oud manuscript dat ons naar een mogelijk, nog onbekend mysterie moet leiden. Dat is alles wat ze weet.’

‘Waarom heb je het voor haar verborgen gehouden?’

‘Ik hou niets voor haar verborgen. De kwestie is dat ik toen we het over de vertaling hadden, alle interesse in de oplossing van het mysterie al had verloren. Daarom heb ik haar alleen het hoogst noodzakelijke verteld, alleen dat wat de aanwezigheid van Bety, van mevrouw Dale in Barcelona verklaarde.’

‘Dat kan ik moeilijk, heel moeilijk geloven.’ Hij wees met zijn pen naar hem. ‘Overtuig me maar dat ik het mis heb.’

‘Het zal je verbazen, maar voor een deel is het Fornells’ schuld.’ Enrique gaf hem een samenvatting van de onthullingen over Arturs verleden die Fornells hem maandagochtend had gedaan, en over het effect dat die op zijn gemoedstoestand hadden gehad. Rodríguez maakte uitvoerig aantekeningen in zijn boekje.

‘Goed, laten we verdergaan. Je hebt de woning van mevrouw Puigventós rond half één ’s nachts verlaten. Wat heb je daarna gedaan?’

‘Ik ben naar Vallvidrera teruggegaan. Daar kwam ik rond één uur aan,’ liep Enrique vooruit op de vraag van Rodríguez.

‘Interessant. Heel interessant. Weet je waar wijlen Manuel Álvarez woonde?’

‘Nee. Bety bood maandagavond aan hem naar huis te brengen, maar ik heb niet echt opgelet.’

‘Hij woonde op de carrer Muntaner, vlak bij de binnenste ringweg.’

Enrique begreep welke glasheldere werkelijkheid Rodríguez hem voorhield. Het appartement van Manolo lag op de route van Mariola’s huis naar dat van Artur. De beide huizen lagen zo dicht bij elkaar dat je in tien minuten van het ene naar het andere kon lopen. Iedereen die om half één bij Mariola was weggegaan, had de moord kunnen plegen en twintig minuten later in Vallvidrera kunnen zijn.

‘Je kwam dus rond één uur thuis, en mevrouw Dale was daar toen.’

‘Ja.’

‘Weet mevrouw Dale al wanneer ze naar San Sebastián teruggaat?’

‘Aanvankelijk was ze van plan om vandaag of morgen terug te gaan. Maar zolang Bety het mysterie van het manuscript niet heeft opgelost, zal ze waarschijnlijk hier blijven.’

‘Of ze nu wel of niet al een datum heeft gepland, ze zal haar vertrek in ieder geval moeten uitstellen totdat we met haar gepraat hebben. Weet je toevallig waar we haar kunnen vinden?’

‘Nee. Gisteravond hadden we een… je zou het een ruzie kunnen noemen, en toen ik vanochtend opstond, was ze al weg. Mogelijk kunnen jullie haar vinden in het archief van het aartsbisdom, of in het Casa de l’Ardiaca.’

‘Mag ik weten wat de aanleiding voor die ruzie was?’

Hij voelde zich als een aangeslagen bokser die in een hoek van de ring een veilig heenkomen zoekt. Van het hele verhoor was dit het pijnlijkste moment; hij voelde zich net zo’n machotype toen hij antwoord gaf.

‘Ik denk dat ze jaloers was op Mariola,’ zuchtte hij.

‘Eens kijken: je zei dat jullie relatie puur vriendschappelijk was. Je vriendin is Mariola, niet Bety; of vergis ik me?’

‘Nee, je vergist je niet. Ik vermoed dat bij Bety iets van de oude hartstocht weer bovenkwam.’

‘En dat is niet wederzijds?’

‘Voordat ik Mariola kende wel. Nu niet meer.’

‘Aha! Goed. Wat een verhaal,’ merkte hij bij zichzelf op terwijl hij door de dichtbeschreven bladzijden van het boekje bladerde. Wat een verhaal. Oké… Ik denk dat dit wel voldoende is.’

‘Dan… kan ik nu gaan?’

Rodríguez strafte Enrique welbewust door in alle rust over de vraag na te denken.

‘Ja, maar voordat je gaat, wil ik je nog twee dingen zeggen. Eén, jouw versie van de gebeurtenissen klopt met die van mevrouw Dale, die we al in een andere kamer hadden ondervraagd, en die in de hal op je zit te wachten.’ Enrique was perplex, het werd hem koud om het hart. Bety ook ondervraagd! Godzijdank had hij de hele waarheid verteld! ‘Dat is gunstig voor jullie. En twee, jullie staan nog steeds onder verdenking. Vooral jij, om redenen die je je gemakkelijk kunt voorstellen, in ieder geval totdat we met mevrouw Puigventós hebben gepraat. Ik raad jullie aan voorzichtig te zijn. Wees bereikbaar, zorg dat jullie mobiele telefoons altijd aanstaan. De afdeling heeft een aantal onderzoeken lopen waarvoor jullie medewerking vereist kan zijn. Is dat duidelijk? Nog vragen?’

Enrique schudde zijn hoofd.

‘Fornells…’ zei hij aarzelend.

‘Vergeet het. Dat zou een averechts effect hebben.’

Toen Enrique de deur van het vertrek opende, hield Rodríguez hem tegen met een laatste opmerking.

‘Nog één ding,’ zei hij zonder zijn blik van de aantekeningen op te heffen. ‘Tijdens het verhoor zei ik tegen je dat ik mijn oordeel over jouw schuld zou opschorten tot we klaar waren. Er zijn nogal wat belastende feiten die je als dader zouden kunnen aanmerken, of die je ieder geval in verband brengen met de dood van Álvarez, maar ik geloof niet dat je de moordenaar bent. Het ligt er allemaal te dik bovenop, het is veel te voor de hand liggend. Nee, als je schuldig was, zou je de stomste moordenaar in de geschiedenis van de criminologie zijn. Al ben ik wel van mening dat dat precies is zoals je je in deze zaak hebt gedragen, als een stomme idioot.’

Nadat Enrique met de staart tussen de benen het kantoor had verlaten, ging hij de donkere trap af naar de hal die Rodríguez hem had gewezen. Inderdaad zat Bety daar, in een leunstoel die net zo oud en krakkemikkig was als de rest van het politiebureau, bij een tafeltje met de beduimelde resten van wat roddelbladen leken te zijn. Bety staarde afwezig naar het afgebladderde plafond; aan de diepe wallen onder haar ogen was overduidelijk te zien dat ze veel gehuild had. Toen ze hem zag, stond ze meteen op en rende naar hem toe. Midden in de hal omhelsde ze hem. De twee agenten die de ingang van het politiebureau bewaakten, keken ongeïnteresseerd toe; hoogstwaarschijnlijk waren ze gehard door hun jarenlange ervaring met het zien van menselijke ellende. Enrique, die zich opgelaten voelde, liep de hal door naar de trap. Ze liepen langzaam naar beneden, in een stilte die alleen door enkele gesmoorde snikken van Bety werd verbroken.

Toen ze buiten kwamen, motregende het. Onder een grijze hemel, omrand met een lichte rozerode schittering, die afkomstig was van de vele lichten van de stad, liepen ze in de richting van de Ramblas. Een paar mensen bekeken hen nieuwsgierig, maar de meeste bewoners van die arme achterstandsbuurt waren zo verdiept in hun eigen problemen dat ze helemaal niet op hen letten. Dat een stel zo aangeslagen het politiebureau verliet, was niets bijzonders.

Ze kwamen bij de Ramblas. Als het niet was gaan regenen zouden er veel meer mensen hebben gelopen. Zonder dat hij er erg in had, liep Enrique in de richting van de zee, maar hij bleef staan voor de kerk van Santa Mónica. Bety was veel te nerveus om verder te lopen. Daar, onder de beschutting van een enorme bananenboom waarvan de bladeren hen nauwelijks tegen de steeds harder vallende regen konden beschermen, omhelsden ze elkaar opnieuw, net zolang tot Bety kalmeerde en niet meer beefde.