15

Enrique zag Bety pas ’s avonds laat weer, tegen één uur, toen hij terugkwam van het paleis waar Mariola woonde. Zachtjes, zonder geluid te maken, ging hij het huis binnen; hij deed geruisloos de deur achter zich dicht en zijn voetstappen werden door de dikke tapijten gedempt. Bety zat in Arturs werkkamer, met een kaart en verschillende boeken om zich heen – sommige over geschiedenis, andere over technische onderwerpen – die ze uit de bibliotheek van het College van Architecten had gehaald. Het bureau stond aan een zijkant van de kamer, tussen kasten met duizenden boeken uit allerlei tijdperken en over allerlei onderwerpen, waarmee hun vroegere eigenaar zijn onlesbare dorst naar kennis had geprobeerd te stillen. Leunend in de deuropening keek hij toe hoe intensief en geconcentreerd ze zat te werken. Het verbaasde hem dat ze een bril op had. Vroeger had ze die niet nodig gehad, hoewel ze na een paar uur lezen meestal wel moe werd.

Hij wilde net laten merken dat hij er was toen Bety, die voelde dat er nog iemand in de kamer aanwezig was, ineens geschrokken opsprong. De stoel viel tegen de grond en ze deinsde een paar stappen achteruit voordat ze doorhad dat het Enrique was.

‘Ellendeling!’ schreeuwde ze. ‘Hoe haal je het in je hoofd om zo stilletjes binnen te komen? Ik schrik me rot!’

‘Sorry, dat was niet mijn bedoeling. Toen je opsprong, wilde ik je net begroeten.’

Bety was zo geschrokken dat er een rilling over haar rug liep. Hij zag hoe ze huiverde en ongecontroleerd hijgde. Met een plotselinge beweging veegde ze een deel van de boeken van het bureau op de grond.

‘Idioot!’ Nog steeds nerveus sloeg ze haar handen voor haar mond en kruiste vervolgens haar armen over haar borst. Ze was echt van streek.

‘Sorry. Ik wilde je niet laten schrikken.’

‘Dat valt dan weer mee! Na alles wat er gebeurd is, had je wel zo attent kunnen zijn om daar eerder aan te denken?’

‘Nogmaals, sorry,’ zei hij verzoenend terwijl hij de boeken opraapte die ze op de grond had gegooid. ‘Ik had niet verwacht dat je zo zou reageren.’

‘En hoe zou ik dan moeten reageren? Vind je de dood van Artur, dit hele onderzoek, de fameuze valstrik en de geschiedenis van Diego de Siurana niet genoeg redenen om nerveus te worden als je alleen in een afgelegen huis zit? Ik ben me werkelijk een ongeluk geschrokken!’

Enrique legde de boeken weer op het bureau en probeerde van onderwerp te veranderen. Bety gaf hem geen kans. Ze schoot langs hem heen en verdween de gang in. Even later kwam ze gekalmeerd terug met een glas koud water in haar hand.

‘Nou, laten we het maar vergeten.’ Het was overduidelijk dat ze haar best deed om niet in de valkuilen van hun gezamenlijke verleden te vallen. ‘Ik moet je iets laten zien; laten we even aan het bureau gaan zitten.’

Ze schoven er een stoel bij en gingen zitten.

‘Vertel het maar.’

‘Ik heb de hele middag gegevens verzameld over de veertiende-eeuwse gebouwen die nog bestaan. Manolo denkt dat het nuttig kan zijn om een lijst te maken voor het geval dat we ze stuk voor stuk moeten onderzoeken. Ik denk dat hij me dit klusje meer heeft opgedragen om me iets te doen te geven, of misschien om me bij hem uit de buurt te houden, dan vanwege het praktische nut ervan, maar uiteindelijk bleek het niet zo veel werk. Het waarschijnlijkst is dat de definitieve oplossing in het manuscript te vinden is, maar als we daar niet in slagen, zou de lijst ons een hoop tijd kunnen besparen.’

‘Heb je hem af?’

‘Ja. Bij het College van Architecten waren ze zo aardig om me de bibliografie te verstrekken die ik nodig had voor mijn onderzoek, een bibliografie die overigens in hun eigen bibliotheek aanwezig was. Feit is dat ik met behulp daarvan deze kaart heb kunnen maken. Daarop heb ik de ligging en de staat aangetekend van alle historische gebouwen uit die tijd die nog overeind staan. Ik was er zo mee klaar, hoewel er meer behouden zijn gebleven dan we dachten. Behalve de ligging heb ik op deze velletjes ook de gegevens opgeschreven die erover beschikbaar zijn: bekende architecten, stijlen en invloeden, staat van onderhoud, veranderingen in latere jaren, en meer van dat soort zaken.’

Enrique bestudeerde de kaart. ‘Allemachtig, het zijn er vierentwintig,’ merkte hij verrast op. ‘Ik had nooit gedacht dat er na zeshonderd jaar nog zoveel overeind zouden staan. Maar ik heb er eigenlijk ook nooit echt over nagedacht.’

‘De dertiende en veertiende eeuw vormden het politieke hoogtepunt van het koninkrijk Aragón. Je kunt zelfs zeggen dat het toen de belangrijkste mogendheid van het Middellandse Zeegebied was, met waarschijnlijk veel meer macht dan Castilië. Beide koninkrijken beleefden een periode van enorme politieke onstabiliteit, maar het feit dat Aragón aan de kust lag én de zeemansgeest van zijn inwoners zetten in die tijd de deur open voor de internationale handel. Als logisch gevolg daarvan maakte de hoofdstad Barcelona een spectaculaire groei door, zowel wat betreft de bevolking als wat betreft de politieke en sociaal-culturele betekenis. Vaststaat dat er in die periode een enorme bouwkoorts heerste. De hele stad stond op zijn kop, werd letterlijk overgenomen door honderden ambachtslieden, steenhouwers, arbeiders en edelsmeden. De steengroeve van Montjuíc kon niet aan de vraag voldoen!’

‘Betekent die nummering iets?’

‘Nee, dat heb ik puur voor de overzichtelijkheid gedaan. Op deze vellen, die bij de kaart horen, staat de lijst gebouwen.’

‘Laten we eens kijken… Op het eerste gezicht weet ik zo welke het zijn.’ Enrique somde de op de kaart gemarkeerde gebouwen op terwijl hij ze met zijn vinger aanwees: ‘De kathedraal, de kerk van Santa María del Pi, die van Sant Just i Sant Pastor, van Santa María del Mar, Sant Pau del Camp, Santa Anna, Santa Àgata, Sant Llàtzer, Sant Pere de les Puelles, Sant Martí de Provençals, Santa Llúcia, de kapel van San Marcús, de kapel van het Palau Reial Menor, het Palau Berenguer, het Palau Episcopal, de Drassanes, het ziekenhuis van Santa Creu i Sant Pau, de Generalitat, vroeger de Diputación General, dit is…’ hij aarzelde voordat hij verderging met zijn opsomming, ‘verdorie, ik kan niet op de naam komen…, het Palau Requesens! en het Casa dels Canonges, de Saló del Tinell, die bij het Palau Reial Mayor hoorde, de Lonja, het Casa de la Ciutat en het Palau Bellesguard. Nou, had ik er één fout?’

‘Geen een. Zo te horen ken je je stad goed.’

‘Ach, je weet dat we in de regel niet waarderen wat we binnen ons bereik hebben, en de Barcelonezen vormen daarop geen uitzondering. Ik durf te wedden dat negenennegentig procent van de inwoners van Barcelona een kwart van die gebouwen niet bij naam kent.’

‘Die weddenschap win je natuurlijk,’ zei Bety lachend. ‘Daar trap ik niet in. En nu je hebt laten zien hoeveel je weet, de vraag van één miljoen: zou je me kunnen vertellen hoeveel van die gebouwen, als er al een is, nooit zijn veranderd?’

Enrique nam de tijd om over zijn antwoord na te denken. ‘Ik vermoed dat ze allemaal, de een misschien meer dan de ander, wel een of andere verbouwing of aanpassing hebben ondergaan.’

‘Correct geantwoord. Op de lijst staan de gebouwen die door de tijd heen het minst zijn veranderd, hoewel ik eerlijk moet zeggen dat sommige ervan eigenlijk niet op de lijst thuishoren. Sant Martí de Provençals, het Casa dels Canonges of het Casa de la Ciutat zijn ingrijpend verbouwd. En er zijn ook gebouwen uit die tijd die ik er niet op heb gezet, omdat de buitenkant er dan wel nog staat maar de binnenkant zo drastisch is verbouwd dat als de Steen daar verstopt was, we hem onmogelijk zouden kunnen traceren.’

‘Je hebt prima werk verricht,’ gaf Enrique toe. ‘Nu moeten we die lijst eigenlijk vergelijken met die van Casadevall.’

‘Dat heb ik al gedaan. Alle vierentwintig gebouwen staan daarop, naast nog twaalf andere die we niet kennen. Dat waren civiele gebouwen die in de loop van de tijd waarschijnlijk verloren zijn gegaan.’

‘Gefeliciteerd. Goed werk en bovendien in recordtijd.’

Bety keek hem onderzoekend aan voordat ze verderging. Zijn reactie bevreemdde haar. ‘Mag ik weten wat er met je aan de hand is?’ vroeg ze hem op de man af.

‘Ik weet niet wat je bedoelt,’ loog hij.

‘Hou me niet voor de gek. Je bent al twee dagen jezelf niet.’

‘Waarom zeg je dat?’

‘Kom op, Enrique! Tot voor kort was je er zo op gebrand dat onbekende voorwerp te vinden, die vervloekte Steen van God, dat je daarvoor zelfs bereid was je eigen veiligheid op het spel te zetten. En nu lijkt het je helemaal niets meer te kunnen schelen of we hem vinden of niet.’

‘Ik zette mijn eigen veiligheid niet op het spel om de Steen te vinden, waarvan we toen nog niet wisten dat hij bestond, maar om de moordenaar van Artur te vinden, wat iets heel anders is.’

‘Daar valt over te discussiëren, want volgens mij is dat maar ten dele waar. Maar je hebt mijn vraag niet beantwoord. Wat is er met je aan de hand? Interesseert het je niet meer?’

Enrique dacht even na voordat hij antwoord gaf.

‘Nee, het interesseert me niet meer,’ gaf hij toe. ‘Voor mij veranderde alles toen Fornells me vertelde over Arturs betrokkenheid bij de kunstsmokkel. Wat ik tegen Manolo zei, was waar: het ging mij om een laatste eerbetoon, dat nu geen zin meer heeft. Ik zal jullie inspanningen met een zekere nieuwsgierigheid volgen, maar wel vanaf de zijlijn.’

‘Ik begrijp je niet, het is vreemd…’

‘Niet vreemder dan jouw plotselinge interesse in de Steen. We zijn de tegenovergestelde kant op gegaan: van wat ik belangrijk vond en jij een dwaasheid, naar wat voor mij een dwaasheid is en voor jou iets belangrijks.’

Bety keek hem verdwaasd aan, met de blik van een vis die net in het aas gebeten heeft.

Touché, mon ami. Je hebt gelijk,’ gaf ze toe.

‘Waarom is de altijd voorzichtige en afstandelijke Bety ineens zo betrokken bij een zaak die haar in feite niets aangaat?’ vroeg hij scherp.

‘Omdat het een prachtig verhaal is,’ antwoordde ze meteen, zonder twijfel of aarzeling. ‘Het is een schitterend verhaal, uniek, een avontuur waar je alleen bij toeval in betrokken raakt. En het toeval heeft ons er ongewild naartoe geleid, heeft ons een prijs laten winnen die we niet kunnen weigeren. Daarom ben ik zo verbaasd dat uitgerekend jij, hoeveel pijn de onthullingen over Artur je ook gedaan hebben, de kans laat liggen om het spel waarin we verwikkeld zijn geraakt, uit te spelen. Dat uitgerekend jij, de schepper van fantasiewerelden, de liefhebber van avonturen, de beste verhalenverzinner die ik ooit heb mogen lezen en horen, bedankt voor dit fabelachtige verhaal dat je door het lot in de schoot geworpen is.’

Enrique schudde zijn hoofd. Bety begreep niet dat hij sinds hun scheiding veranderd was. Hij was niet meer dezelfde, dat stond vast. Maar Bety zag hem nog steeds als het heetgebakerde literaire genie, de grillige, goed verdienende schrijver, al was dat niet genoeg geweest om haar blijvend aan zich te binden, haar noch een andere vrouw.

‘Wat is er verdomme met je aan de hand? De Enrique die ik ken zou nooit zo gereageerd hebben,’ drong Bety aan.

‘De Enrique die jij kent bestaat niet meer,’ legde hij uit, op een eerder geduldige dan vermoeide toon.

Bety trok haar in een staart opgebonden haar los en schikte het met beide handen tot het goed viel. De rechterbandjes van haar bh en T-shirt verschoven terwijl ze dat deed en hingen slap langs haar bovenarm. Haar borsten, ontbloot tot aan de tepelhof, waren rond en stevig, precies zoals ze vroeger vaak in Enriques handen hadden gelegen. Haar haar viel over haar voorhoofd; erachter schitterden intens haar pupillen. Hij dacht terug aan voorbije tijden, die hij tot voor kort als gelukkiger had beschouwd, maar die door de vage contouren van een donkere schoonheid die voortdurend in zijn herinnering aanwezig was, steeds minder belangrijk werden.

‘Je was bij haar, niet?’

‘Ja,’ gaf Enrique toe.

‘Wat heeft zij dat ik niet heb?’ Bety hoorde zich tot haar eigen verbazing die vraag stellen.

Enrique stak zijn hand uit om haar wang te strelen. In de palm van zijn hand voelde hij haar warme ademhaling en er trok een vertrouwde tinteling van genot door zijn lichaam.

‘Niets. En alles,’ antwoordde hij ten slotte. ‘Dit is haar tijd.’

Zonder zich te realiseren wat ze deed, alsof ze door een vreemd verlangen werd gestuurd, pakte Bety de hand van Enrique en leidde die doelbewust langzaam over haar lange hals naar beneden. De vingers van Enrique gleden een paar eindeloze, zoete en tegelijk bittere seconden van een irreële tijd aarzelend over haar zachte bovenlichaam naar haar borst. Hij kende de weg goed, die had hij jaren geleden duizenden keren afgelegd; hij sloot zijn ogen, want die had hij niet nodig om dat vertrouwde terrein te verkennen. Zijn verbeelding voerde hem terug naar vroegere ontmoetingen, gelukkige situaties, bleef hangen bij de herinnering aan intense, korte momenten van genot die hij bijna vergeten was. Nee, het verleden vergeet je niet: je kunt het alleen opbergen in de kronkelige diepten van je geest, daar waar het je niet hindert, daar waar het je huidige leven niet verstoort. Hij herinnerde zich haar naakte lichaam, vochtig van zweet, verkrampt van genot. Hij herinnerde zich zijn handen om haar stevige borsten, als geïmproviseerde kommen van ondoorzichtig glas, gevuld met een onverwacht stevige wijn. Hij herinnerde zich hoe haar spitse tepels zich onder de dwingende aanraking van zijn vingertoppen stijf en hard oprichtten. Hij herinnerde zich de eindeloze welving van haar heup, haar gespierde billen die eindigden in een paar lange benen, lang als een maanloze nacht. Hij herinnerde zich nog steeds het wederzijdse genot, de jubelende overgave, het geluk van de worsteling, het plezier van het wachten, de trots wanneer de ander eerder het hoogtepunt bereikte dan jijzelf. Toen hij zijn ogen weer opendeed, lag zijn hand nog steeds op de plek waar die lag toen hij ze sloot. De herinneringen overstroomden zijn geest als een rivier die in een ogenblik tijd buiten zijn oevers was getreden, hetzelfde ogenblik dat hij nodig had om zich van haar los te maken. Het beeld van Mariola die zich in zijn armen vleide, maakte dat hij zijn hand terugtrok. Bety keek hem met halfgeopende lippen en vochtige ogen gekwetst aan.

‘Sorry,’ zei ze voordat ze zich omdraaide en naar haar kamer ging.

Enrique wilde opstaan, maar een vreemde innerlijke kracht hield hem tegen; hij werd neergedrukt door een gewicht dat iedere beweging onmogelijk maakte, zowel lichamelijk als geestelijk. Zijn geest verlamde zijn lichamelijke verlangen. Mariola had gelijk, zelfs zonder haar rivale te kennen. Misschien had ze het geraden omdat vrouwen gemeenschappelijke wortels hebben, waardoor ze op eenzelfde wijze handelen; misschien had ze het geraden omdat ze hem kende en zich kon voorstellen hoe Bety zou reageren. Hij zou het nooit weten. Hoe dan ook, Bety moest zo snel mogelijk vertrekken.

 

De woensdag brak koel en bewolkt aan. De noordenwind voerde verkwikkende maar koude lucht van de bergen aan, en ondanks het bijzondere microklimaat van Barcelona daalde de temperatuur sterk. Toen Enrique opstond, hoorde hij nog net de voordeur dichtslaan. Na het incident van de vorige avond had Bety geen zin in een confrontatie met haar ex; toen ze zijn wekker hoorde, verliet ze, om niet te zeggen ontvluchtte ze Arturs huis. Enrique vond het best: haar zien zou het herbeleven van een voor beiden vervelende ervaring betekenen. Ze zouden niet kunnen doen alsof er niets was gebeurd, zodat hij haar beter zoveel mogelijk uit de weg kon gaan. Hij keek in haar kamer om te zien of ze was gaan rennen of naar Barcelona was gegaan. Haar sportkleren lagen over een stoel. Voor één keer was ze van haar gewoonte afgeweken.

Hij waste zich snel, ontbeet niet minder snel, en reed naar Barcelona. Om twaalf uur precies zou in de veilingzaal aan de Boulevard dels Anticuaris de veiling beginnen. Hij had Mariola gesproken, maar haar niets over Bety verteld. Dat was niet nodig. Als hij had gewild, waren ze van de herinneringen en de liefkozingen op serieuzere zaken overgegaan, dat was duidelijk. Hij was in de verleiding geweest, dat was waar, want de herinnering aan het verleden drukt op mensen, en helemaal wanneer het een verleden is waarnaar lange tijd is terugverlangd. Nu hij dat verlangen niet meer voelde, was de herinnering alleen niet voldoende om hem een nog onuitgesproken maar wel al gevoelde verbintenis te laten verbreken. Hij wilde Mariola niet kwetsen. Daarom spraken ze alleen over de veiling. Zij vertelde hem dat alles volgens plan klaarstond. Om twaalf uur zou de crème de la crème van de antiquairswereld in de veilingzaal bijeenkomen, bereid om goede prijzen te betalen voor de voorwerpen uit Arturs winkel. Niet alle stukken zouden geveild worden: Mariola had besloten vijf meubels in verschillende stijlen van de groep die Artur uitsluitend voor zijn eigen genoegen had aangehouden, zelf te kopen. De verleiding, zo legde ze uit, was te groot geweest; ze had ze niet op de veilinglijst gezet, omdat ze al in haar huis in Putxet stonden. Enrique vond het geen enkel probleem, waarom zou het hem iets uitmaken wie ze had? Als Mariola er gelukkig mee was, mocht ze ze hebben. Mariola vond het niet meer dan logisch dat ze hem de taxatiewaarde zou betalen – wat hij belachelijk vond – maar Enrique brak de discussie af en zei dat ze het er de volgende dag over zouden hebben. Hij zou haar die onzin wel uit haar hoofd praten. Ze spraken om tien uur af in het kantoor aan de passeig de Gràcia, zodat ze voldoende tijd zouden hebben voor het bespreken van de laatste details van de veiling.

Hij had het zeldzame geluk precies tegenover zijn bestemming te kunnen parkeren, wat hem een goed voorteken leek voor deze dag. De passeig de Gràcia, de belangrijkste winkelstraat, was vol met winkelende mensen, voorbijgangers en managers in dure, modieuze pakken, die met een mobiele telefoon aan hun oor tussen banken en andere financiële instellingen heen en weer liepen. Hij ontweek de stroom mensen die hem van de toegang tot de Boulevard scheidde en liep de trappen op. Mariola, zo mogelijk nog mooier dan anders en zoals gebruikelijk eenvoudig maar elegant gekleed, voerde met een zuiver New Yorks accent een telefoongesprek; met haar duim wees ze hem een stoel, maar hij sloeg het aanbod af; hij keek liever wat rond in de winkel van de oude Puigventós. Toen ze had opgehangen, kwam ze naar hem toe om hem een kus te geven.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ze met een lieve glimlach.

‘Uitstekend. Hoewel het nog beter met me zou gaan als ik de nacht met jou had doorgebracht.’

‘Daar twijfel ik niet aan,’ zei ze lachend. ‘Kom, dan gaan we naar de veilingzaal.’

Ze trok hem aan zijn hand mee naar een ruime lift, die hen een verdieping lager bracht, bij een gangetje dat op de zaal uitkwam.

‘We zijn via de achterkant gekomen. Dit is een dienstgang; daar is de ingang waardoor de meubels vanaf de parkeerplaats naar binnen gebracht worden.’

De zaal was groot, modern en vooral functioneel ingericht met een minimum aan decoratie, en de stoelen, zo’n honderd stuks, waren comfortabel. Er was een klein podium met een lessenaar voor de veilingmeester en een transportband die in een grote achterzaal uitkwam en waarover de meubels en andere voorwerpen stuk voor stuk zouden langskomen. Sommige meubels, de zwaarste maar nog wel verplaatsbare, stonden achter de lessenaar van de veilingmeester in al hun glorie blootgesteld aan de hebzucht en het verlangen van de kopers. Van de meubels die vanwege hun buitensporige omvang werkelijk onmogelijk de zaal in gebracht konden worden, zouden alleen foto’s worden getoond. Een paar technici waren bezig de microfoon af te stellen met het gebruikelijke ‘een twee drie, test’. Aan de andere kant waren twee mannen bezig het tapijt in de gang, dat iets was verschoven, goed te leggen. Het herinnerde Enrique aan de drukke voorbereidingen in de boxen van een racecircuit, vlak voordat de Formule 1 van start gaat. Een chaotische, niet zozeer koortsachtige als wel continue drukte. Ze liepen over het tapijt naar de ingang.

‘Alles is klaar. Ik heb een kleine borrel georganiseerd, zoals de traditie wil. Als de kopers zich op hun gemak voelen, zijn ze royaler. De borrel begint zo dadelijk, om elf uur, in de zaal hiernaast.’

Ze schoof het gordijn opzij. Drie kelners legden de laatste hand aan een paar tafels waarop verschillende tapas stonden; daarachter wachtten de ingeschonken glazen op degene die zijn dorst wilde lessen.

‘Ik had geen idee dat er zoveel kwam kijken bij het organiseren van een veiling,’ merkte Enrique vol bewondering op. ‘Ik heb de indruk dat deze niet onderdoet voor de veilingen die we in films zien.’

‘Besef wel dat deze veiling gericht is op een zeer gespecialiseerd publiek, het gilde en een paar deskundige buitenstaanders. Het is een kwestie van prestige om hen met iets meer dan de gebruikelijke egards te behandelen. Mijn vader is vreselijk precies in dit soort dingen en heeft persoonlijk op alle details toegezien. Kijk, daar komt hij net aan.’

Pere Puigventós kwam de brede trap af, zijn linkerhand steunend op de trapleuning en in zijn rechterhand een stok. Hij liep moeizaam naar beneden, krom van ouderdom, onzeker, met aarzelende stappen. Mariola liep zichtbaar boos naar hem toe.

‘Vader, je weet dat je niet alleen de trap af moet komen. Je zou kunnen vallen.’

‘Ja, ja!’ protesteerde de oude man terwijl hij de arm die zijn dochter hem bood, aannam. ‘Hallo Enrique! Je ziet het: ik mag niet eens alleen de trap af komen.’

‘Goedemorgen. Volgens mij heeft u niets te klagen: het is een ware eer om op de arm van Mariola te mogen steunen.’

‘Beste vriend, ik verzeker je dat zij de enige in de wereld is aan wie ik dergelijke vrijheden toesta. Alleen zij en haar overleden moeder hebben me altijd lastig mogen vallen wanneer ze maar wilden.’

‘Dit heeft niets met lastigvallen te maken,’ zei zijn dochter vermanend. ‘Twee jaar geleden is hij thuis van de trap gevallen, en ik wil niet dat dat nog een keer gebeurt,’ legde ze Enrique uit.

Puigventós streek vertederd over het donkere haar van zijn dochter.

‘Je klaagt om te klagen; je zou het missen als ik je niet zou vertroetelen.’

‘Je hebt gelijk, je hebt helemaal gelijk,’ gaf hij toe. ‘Maar vandaag is het een speciale dag, en ik wil dat alles perfect verloopt. Daarom loop ik heen en weer en ontwijk ik je de hele tijd. Vergeet niet dat de bijeenkomst van vandaag een heel bijzondere is, een eerbetoon aan onze geliefde Artur.’

‘Daar ben ik me van bewust, vader. En juist daarom kan ik je verzekeren dat alles, werkelijk alles, perfect in orde is. In feite was het dat gisteravond al, op de programmaboekjes na. De drukker had me beloofd ze vanochtend heel vroeg te brengen, en ze liggen inmiddels in de hal.’

‘Goed dan. Aangezien alles blijkbaar perfect georganiseerd is, ga ik maar terug naar mijn kantoor om me om te kleden. Kom me vlak voor het begin halen, wanneer onze collega’s beginnen binnen te komen.’

‘Dat zal ik doen,’ beloofde ze, ‘maar hou er rekening mee dat dat niet zo heel lang meer duurt. Rust intussen wat uit. Het wordt een lange ochtend en je zult al je krachten nodig hebben.’

Mariola liep met hem mee naar de lift, waar haar vader haar vlak voor de deur dichtging gedag zwaaide.

‘Het is een oude koppige man. Mentaal heeft hij meer energie dan zijn lichaam aankan. De jaren hebben hun tol geëist, vooral na de dood van mijn moeder is hij hard achteruitgegaan. Normaal gesproken is hij voorzichtiger, maar deze dagen is hij nogal uit zijn doen door de dood van Artur. Ik weet niet waarom, maar het lijkt alsof hij een soort wroeging voelt; gisteren zei hij tegen me dat het niet natuurlijk was dat jonge mensen stierven terwijl oude mensen zoals hij bleven leven.’

‘Er is geen enkele reden waarom hij dat zo zou moeten voelen. De dood van Artur is een tragische gebeurtenis waaraan niemand meer iets kan veranderen en hij geen enkele schuld had.’

‘Oude mensen zien de dingen anders. Hij denkt dat zijn leven ten einde loopt. Hij wil zich zo snel mogelijk met Elisa, mijn moeder, verenigen. Soms maak ik me zorgen om hem, veel zorgen.’

‘In dit soort situaties heb je niets aan relativerende opmerkingen en meningen. De manier waarop je tegen het leven aankijkt, verandert met de jaren, en oude mensen zien de dingen op een manier die ons onlogisch toeschijnt, maar die geenszins irrationeel is. Je vader voelt dat hij aan het eind van zijn levensweg is gekomen. Hij leeft dapper verder zonder zijn hoofd te laten hangen, maar hij leeft in een andere wereld, die hij tot zijn realiteit heeft gemaakt. Als hij bovendien nog met de herinnering aan je moeder leeft…’

Mariola keek hem vol bewondering aan. ‘Jij begrijpt dingen die voor anderen zoals ik moeilijk te vatten zijn. Ik zie nu dat jouw personages de mening van hun schepper verwoorden: Félix zegt in Lof der onmogelijke liefde iets vergelijkbaars.

Enrique kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Dus je hebt ze echt gelezen…’

‘Idioot!’ vermaande Mariola hem zogenaamd boos. ‘Natuurlijk heb ik ze gelezen! Er is geen boek van jou dat ik niet heb gelezen, geen boek waar ik niet van heb genoten.’

‘Ik maakte maar een grapje,’ zei hij met een verontschuldigend gebaar. ‘Waarom laat je me het programma niet even zien?’

‘Goed, laten we naar de hal gaan.’

Gearmd liepen ze de trap op, zonder een geheim te maken van hun nog prille verbintenis. Enrique was verbaasd door Mariola’s houding: ze liep niet te koop met haar gevoelens, maar ze verborg ze ook niet. Dat was voor iedereen duidelijk. Hij keek naar haar, verrukt over haar schoonheid. Zodra ze boven waren, gaf Mariola hem een programma.

‘Hier, alsjeblieft.’ Ze reikte hem een aantal bladzijden dik boekje aan. ‘Eigenlijk is het gewoon de lijst van voorwerpen en meubels die we in het weekend hebben opgesteld, maar dan netjes uitgewerkt en aangevuld met summiere beschrijvingen. Meer is ook niet nodig: de aanwezigen kenden Artur goed, en ze weten dat de kwaliteit van de stukken in zijn winkel altijd hoog was...’

‘Denk je dat alles verkocht zal worden?’

‘Dat is bijna zeker. Het altaar, het moeilijkste stuk om te verkopen omdat het te groot, te zwaar en te buitenissig is, houden Samuel en ik, als zich tenminste geen verrassingen voordoen. Het past uitstekend bij de stijl van onze winkel. Als je dat niet meetelt, zijn er verder geen al te lastige stukken. Volgens mij gaat alles wel weg.’

‘…of in ieder geval hopen we dat,’ mengde Samuel zich in het gesprek terwijl hij zijn hand naar Enrique uitstak.

Mariola’s zakenpartner, die tevens Arturs beste vriend was geweest, stond plotseling achter hen. Hij was onberispelijk gekleed en had een programmaboekje in zijn hand, waarvan alle bladzijden vol stonden met aantekeningen.

‘Heb je ooit een veiling meegemaakt?’ vroeg hij aan Enrique.

‘Dit wordt zijn eerste,’ antwoordde Mariola.

‘Het is een schouwspel dat zeker de moeite waard is. Voor ons oudgedienden is het een soort spel dat nooit zijn bekoring verliest, hoe vaak je het ook bijwoont. Je zult van alles te zien krijgen, en vooral de hartelijke rivaliteit die deze beroepsgroep typeert.’

‘Wat heb je daar opgeschreven?’ vroeg Mariola, wijzend op het programma.

‘Dat weet je best,’ antwoordde Samuel met een glimlach.

Enrique keek toe hoe Mariola het programma doorbladerde. Achter bijna alle stukken stond een bepaalde naam, achter sommige zelfs twee of drie. Mariola legde hem de betekenis ervan uit voordat Enrique ernaar kon vragen.

‘Het is een spelletje van Samuel en mij,’ vertelde ze. ‘Bij iedere veiling wedden we welke collega’s op welke stukken zullen bieden.’

‘Een onschuldig vermaak met ruimte voor verrassingen en verbeeldingskracht. Maar deze keer moet ik het zonder tegenstander doen. Mariola is volgens mij te druk bezig geweest met de voorbereidingen voor de veiling om zich met zoiets onbenulligs bezig te houden, of heb ik het mis?’

‘Nee, dat klopt. Normaal gesproken organiseert de inbrenger de veiling; het gilde stelt in ruil voor een kleine commissie de faciliteiten ter beschikking. Maar omdat jij geen ervaring hebt en Artur was wie hij was…’

‘Een veiling voorbereiden is op zich niet moeilijk, maar het vereist enige kennis van de branche,’ onderbrak Samuel haar. ‘Ondanks het feit dat ze relatief kort geleden tot ons wereldje is toegetreden, is Mariola een deskundige op het gebied. En ik verzeker je dat het niet iedereen gegeven is om zoiets in vijf dagen voor te bereiden. Ik moet wel zeggen dat ze haar verplichtingen in de winkel heeft verwaarloosd zodat ik er alleen voor stond; maar ik zal het haar niet aanrekenen omdat ik er een vriend mee help. Geloof me, ze heeft goed werk geleverd.’

Enrique keek naar Mariola. ‘Dat geloof ik meteen.’ Met die vier simpele woorden drukte hij al zijn dankbaarheid uit.

‘Nu dan, toen ik net de parkeergarage uit kwam, zag ik de Massachs’ en de Ribó’s arriveren. Binnen twintig minuten zal de zaal zo afgeladen zijn dat er niemand meer bij kan. Waar is Pere?’ vroeg Samuel aan Mariola.

‘Hij is naar zijn kantoor om zich om te kleden. Ik zal hem gaan halen.’

Mariola liep naar de winkelruimte op de verdieping erboven, waar ook haar vaders kantoor was. Enrique keek haar na, deels nog in de roes van de verrukking die hij had gevoeld toen ze samen de trap afliepen, een gevoel dat tijdens het gesprek niet was weggeëbd.

‘Een prachtige vrouw,’ merkte Samuel op. ‘Als ik dertig jaar jonger was en niet als een vader van haar hield, zou ik mijn relatie met haar heel anders bekijken. Hoewel het lijkt alsof ze haar keus al gemaakt heeft,’ zei hij met een knipoog.

‘Je hebt het gemerkt.’

‘Natuurlijk! Al die gesprekken en berichtjes van de laatste dagen waren misschien noodzakelijk vanwege de veiling, maar zodra ik jullie samen zag, wist ik dat er meer was. De manier waarop je naar haar kijkt, verraadt je.’

‘Je hebt gelijk, ik denk dat er meer is,’ gaf Enrique toe.

‘En daar ben ik blij om, jongen, daar ben ik echt blij om.’ Hij pakte hem bij zijn schouders. ‘Ze is een vrouw met karakter, een echte persoonlijkheid.’

‘Dankjewel.’

Zoals Samuel had aangekondigd, kwamen de eerste deelnemers aan de veiling al snel binnen. Het was nog ruim voor het tijdstip dat in het programmaboekje stond aangegeven, maar de veiling was een bijzondere gebeurtenis binnen een gilde met een sterke sociale band tussen de leden. Met hun aanwezigheid eerden de genodigden Arturs nagedachtenis, terwijl ze tegelijk de kans kregen om de hand te leggen op de kwaliteitsstukken uit diens winkel. Nauwelijks twintig minuten later was de zaal gevuld met de elite van het Gilde van Antiquairs, gestoken in gepaste kleding en blijk gevend van de keurige manieren die in de gegoede families waartoe ze behoorden normaal waren. Gelukkig voor Enrique voorkwamen Mariola en vooral Samuel dat hij werd belegerd door de overdreven attente antiquairs, die naar hem toe kwamen met condoleances, dankbetuigingen, anekdotes en ervaringen die ze hadden gedeeld met de man die twintig jaar lang een vader voor hem was geweest. In haar rol van gastvrouw kon Mariola, hoe het haar ook speet, weinig aandacht aan hem besteden; ze had het te druk met iedereen te bedanken en alle aanwezigen het idee te geven dat ze onmisbaar waren, dat de veiling zonder hen niet mogelijk was geweest. En hoewel Samuel zo aardig was om zich over hem te ontfermen, had Enrique al snel het gevoel dat hij niet op zijn plek was in die zaal.

Alleen Guillem en Enric konden langer bij Enrique blijven staan dan de rest van de genodigden, omdat zijn vaders oude vriend hun dat toestond. Toen ze zich weer tussen het publiek begaven, vroeg hij zich verbaasd af hoe die twee duidelijk ongevaarlijke personen door meerdere mensen als de mogelijke daders van de moord op Artur gezien hadden kunnen worden. Hij sloeg hen heimelijk gade: Guillem, met zijn gebruikelijke mengeling van gedrevenheid en beleefdheid, was meteen het middelpunt van de grootste kring in de zaal. Enrique registreerde al zijn bewegingen: in een collectief met een eigen karakter, waar elegantie, charme en savoir-vivre op de eerste plaats kwamen, overtrof hij iedereen. Allemaal hingen ze aan zijn lippen en moedigden hem met gepaste beleefdheid aan zijn anekdotes te vertellen; hij was niet de sympathieke clown die de bijeenkomsten opvrolijkt, maar de ziel ervan, de kern waarom het leven van de groep draaide. Een man met een bijzondere gave, de gave door anderen bemind en bewonderd te worden. Enric daarentegen stond rustig en serieus, zoals bij zijn karakter paste, in een hoek van de zaal met drie of vier oudere personen te praten. Een uiteenlopender stel vrienden, in fysiek en sociaal maar niet in intellectueel opzicht, was er niet te vinden.

Met betrekking tot de rest van de genodigden constateerde hij dat ze inderdaad een hechte groep vormden waarvan de eenheid in grote mate door de traditie werd bepaald. En hoewel hij beschouwd werd als de zoon van Artur Aiguader, voelde hij dat hij er niet bij hoorde. De wereld van het antiek had hem nooit getrokken, en Artur had nooit met het idee gespeeld dat Enrique zijn levenswerk moest voortzetten. Het milieu was te exclusief, de aanwezigen leken gespeend van iedere hypocrisie of huichelarij en waren zichzelf. Het was niet zo dat ze alleen dachten dat ze anders waren, ze waren het gewoon.

Toen de bel ging om aan te geven dat de veiling begon, stond Enrique tot zijn eigen verbazing met een glas vruchtensap in zijn hand waarvan hij zich niet herinnerde dat hij het had gepakt. Mariola kwam gedecideerd op hem aflopen en Samuel verdween tussen de mensen. Ze liepen tussen de rijen stoelen naar voren naar de kop van de veilingzaal, waar aan de zijkant een paar stoelen gereserveerd waren, en bij het langslopen hoorde Enrique, tussen de diverse commentaren over het programma door, dat er over hen werd gepraat. Mariola liet Enrique achter op een stoel naast Samuel en liep vervolgens door het gangpad terug om haar vader te helpen, die daar moeizaam kwam aanlopen, en hem naar de lessenaar van de veilingmeester te begeleiden. Daar nam Pere Puigventós de microfoon om het woord tot de aandachtige en plotseling zwijgende toehoorders te richten.

‘Gewaardeerde collega’s en kunstliefhebbers, goedemorgen. Het is ongebruikelijk dat de voorzitter van het gilde zich tot het publiek richt voordat een veiling begint. Dit is echter een bijzondere dag, die me de gelegenheid biedt een laatste eer te bewijzen aan een oude vriend die niet meer onder ons is. Ik zal geen lofrede op zijn persoon houden, maar wil wel een korte schets van hem geven, dus jullie moeten een beetje geduld hebben met deze arme oude man. Jullie kenden hem allemaal heel goed: ik bedoel natuurlijk Artur Aiguader.

Veertig jaar geleden heeft een intelligente jongeman het lef gehad om, ook door middel van een veiling, de winkel te kopen van een vroeger lid van het gilde, een man die de oudsten onder ons zich nog wel zullen herinneren, Lluís Foxà. Om politieke redenen zag Lluís zich gedwongen te emigreren om gevangenisstraf of nog erger te ontlopen. Hierdoor kon Artur de winkel, een van de meest stijlvolle aan de carrer de la Palla, voor een schijntje overnemen; het waren slechte tijden, er was bijna geen handel, en Artur nam een groot risico. Toen hij de zaak van Lluís voortzette, waren er dan ook veel vakgenoten, onder wie ook ikzelf, die openlijk of achter zijn rug kritiek op hem uitten. Wie was die jonge nieuwkomer, die buitenstaander die het waagde onze wereld binnen te dringen? Zoals altijd, zoals ook vandaag de dag nog, dachten we alleen aan onszelf: we leverden wrede kritiek op hem, niet wetende dat hij erin was geslaagd de legitieme eigenaar, die zich op dat moment in Mexico-Stad bevond, een grote som geld te sturen die de werkelijke waarde van de winkel en de inhoud daarvan benaderde. Artur was een geduldig mens en hij werd nooit boos om de minachtende houding van het gilde; langzaam maar zeker wist hij onze persoonlijke en gezamenlijke sympathie te winnen. Toen Lluís jaren later het contact met mijn vader herstelde, die destijds voorzitter van het gilde was, vroeg hij hem in een brief Artur te bedanken voor het feit dat hij geen misbruik van de situatie had gemaakt en hun de benodigde hoeveelheid geld had gestuurd om in Mexico een nieuw leven te beginnen. Zoals jullie je kunnen voorstellen veroorzaakte dat bericht grote beroering in het gilde, en het dwong ons die jongeman voor honderd procent als een van de onzen te beschouwen.

Zo was Artur: discreet en gul, een echte heer in de klassieke zin van het woord, altijd bereid anderen te helpen zonder er iets voor terug te verlangen. Een mens uit een andere tijd.

Helaas is Artur van ons heengegaan. Een gewetenloze onbekende heeft een goede man, een goede vriend van ons weggerukt. Want naast zijn vele andere deugden was Artur, zoals Machado over zichzelf zei: “een goed man”.’

Puigventós pauzeerde even om op adem te komen. Enrique, die was verrast door het lovende betoog over zijn overleden vader, zag eerbiedige aandacht bij de aanwezigen, zowel bij de leden van het gilde als bij de buitenstaanders, die Artur jarenlang hadden meegemaakt en gewaardeerd. Mariola, die naast hem zat, pakte zonder enige schroom zijn hand en glimlachte naar hem.

‘Vandaag is Enrique, zijn zoon, hier bij ons. Ook hem ken ik al vele jaren, al vanaf de tijd dat hij, als ik het me goed herinner, nog niet tot aan mijn middel kwam. Enrique groeide op te midden van antiquiteiten, oude stoffige meubels, donkere schilderijen die een goede schoonmaakbeurt nodig hadden, omringd door honderden oude boeken, Arturs grote passie.

Vandaag heeft Enrique, als enige erfgenaam van zijn vaders bezittingen, besloten zich los te maken van de wereld van de antiquairs. Ten dele betreur ik dat, want het betekent dat een historische winkel verdwijnt en daarmee een relatie die we ook als zodanig zouden kunnen beschouwen. Maar het stemt me ook blij, want ik weet dat hij begiftigd is met een zeldzaam en bijzonder talent, waarop hij zich nu volledig zal kunnen concentreren. Ik heb liever dat hij zich wijdt aan het schrijven van de prachtige boeken waarmee hij ons heeft verwend, dan dat hij zich opsluit in een kleine winkel met antiquiteiten, waarvoor hij niet de liefde voelt die wij voelen. En aan Enrique, als erfgenaam van Artur, die onze vriend was, onze collega, de vicevoorzitter van ons gilde, in die volgorde, overhandig ik als belangrijkste vertegenwoordiger van het gilde deze gedenkplaat te zijner ere en nagedachtenis.’

Van onder de lessenaar haalde Puigventós een etui tevoorschijn dat hij onder groot applaus van de aanwezigen openmaakte. De verzilverde plaat fonkelde door het neonlicht dat erin werd weerkaatst; Mariola moedigde een verraste Enrique aan om het onverwachte cadeau in ontvangst te gaan nemen. De voorzitter van het gilde kwam met tranen in zijn ogen achter de lessenaar vandaan en omhelsde de zoon van de gehuldigde, die zich evenmin geneerde voor zijn emoties. Na de omhelzing mompelde Enrique terwijl hij de plaat omhooghield, een onhoorbaar dankwoord. Daarna nam hij weer plaats naast een glimlachende Mariola.

‘Dat heb jij natuurlijk bekokstoofd,’ fluisterde hij in haar oor. ‘Jij was verantwoordelijk voor de organisatie, dus je moet ervan geweten hebben. Je had me wel eens kunnen waarschuwen!’

‘Het was mijn vaders idee, niet het mijne,’ antwoordde ze hem, ook op fluistertoon. ‘Hij had zin om zoiets te doen en dit was de perfecte gelegenheid. En natuurlijk had ik geen enkele behoefte om zijn verrassing te bederven. En er is nog een reden…’

‘Welke dan?’

‘De zekerheid dat de neiging tot laag bieden na dit ontroerende moment onderdrukt zal worden. Ik ken mijn collega’s, zo zitten we in elkaar.’

Een zware basstem trok de aandacht van de zaal. De bezitter van de stem was een lange, magere man van zo’n veertig jaar, met een aristocratisch uiterlijk, gekleed in een streng zwart pak, een waar toonbeeld van ernst. Hij introduceerde de te veilen partij als ‘een fantastische verzameling van verschillende stukken, alle van uitzonderlijke kwaliteit’, en ging onmiddellijk over tot het presenteren van de stukken volgens de in het programma aangegeven volgorde. Hij prees de typische kenmerken van ieder stuk, waarna hij een inzetprijs noemde, die Mariola had bepaald, waarbij ze zo slim was geweest om deze iets lager te stellen dan gebruikelijk om het bieden te stimuleren. De houding van de zaal was in dit opzicht over het algemeen correct, er was niemand die zich te lang vastbeet in een absurde strijd om een bepaald stuk. Wanneer de inzetprijs met ongeveer een derde ervan was overstegen, gaf een van de bieders het steevast op. Enrique was verbaasd over de ontspannen, zelfs nogal luidruchtige sfeer, die vooral bepaald werd door het zachte gepraat en de verschillende commentaren. Zelfs Samuel beperkte zich niet tot een enkele bieding maar liep door de zaal en besprak bepaalde biedingen met anderen, om uiteindelijk naar de zaal ernaast te gaan waar de kelners hard werkten om iedereen van een drankje te voorzien. Samuel trad op als vertegenwoordiger van Samuel Horowitz, Antiquair, want als organisatrice van de veiling bleef Mariola liever op de achtergrond, waar ze met Enrique het verloop van de veiling besprak. Toen het altaar aan de beurt was dat Samuel en Mariola voor zichzelf hadden uitgekozen, moesten ze opbieden tegen een tamelijk vermogende particulier. Mariola fluisterde Enrique in het oor dat het om een persoonlijke kwestie ging, dat die andere bieder, op wie ze niet hadden gerekend, hen een streek wilde leveren; het altaar was moeilijk verkoopbaar op de markt, want het kon alleen gebruikt worden zoals Artur dat had gedaan: als middelpunt van een grote zaal of terras. Zijzelf waren van plan het in de winkel op te stellen maar niet om het te verkopen, ze wilden het gebruiken om de ruimte opnieuw in te richten. Enrique protesteerde tegen het feit dat het altaar ter veiling was aangeboden, maar Mariola antwoordde dat het erom ging er een zo groot mogelijke opbrengst uit te halen; verliezen bij het bieden deed er minder toe. Uiteindelijk kreeg de particulier het altaar, zij het dat hij er behoorlijk veel meer voor moest betalen dan aanvankelijk was voorzien, dat wel.

‘Ik weet zeker dat hij alleen maar heeft geboden om ons dwars te zitten en nooit van plan is geweest om het te kopen,’ mopperde Samuel, die ineens zijn goede humeur had verloren.

Mariola legde Enrique uit dat de vijandschap was gebaseerd op een oude ruzie waarvan de reden zo absurd was dat zelfs de strijdende partijen zich die niet meer herinnerden. Slechts de halsstarrigheid van beide partijen, die geen duimbreed wilden wijken om de ander de voldoening van een overwinning te onthouden, hield hun vijandschap in stand.

‘Dergelijke verhalen zijn normaal in de wereld van de antiquairs,’ vertelde ze. ‘De leden van het gilde zijn over het algemeen sterke persoonlijkheden met nogal wat “hebbelijkheden”. Er zijn voortdurend allerlei onderlinge ruzietjes, waaraan volgens hen geen enkele waarde moet worden gehecht; ze beschouwen ze als een uiting van gezonde rivaliteit, maar iedereen die bekend is met onze kringen zou ze bestempelen als pesterijen.’

‘Doen jij en Samuel daarom dat spelletje om te raden wie op welk voorwerp zal bieden?’

‘Het heeft ermee te maken. De persoonlijke smaak van de antiquairs weerspiegelt zich in hun winkel. Doorgaans delen de meeste andere antiquairs die smaak niet, slechts twee of hoogstens drie andere antiquairs doen dat wel. Wij kennen de smaak en de stijl van de meeste collega’s, en daarom kunnen we over hun biedingen speculeren.’

‘Ik heb de indruk dat het een minder onschuldig vermaak is dan het op het eerste gezicht lijkt.’

‘We hebben geen kwaad in de zin… bijna nooit tenminste,’ zei Mariola lachend. ‘Maar het is soms heel vermakelijk om te zien hoe menigeen zijn best doet om zijn teleurstelling te verbergen nadat een collega een stuk voor zijn neus heeft weggekaapt.’

‘Totdat het jullie zelf overkomt natuurlijk.’ Hij wees naar een mokkende Samuel.

‘Ik heb daar geen last van. Samuel wordt kwaad omdat die ruzie al van vele jaren geleden dateert. Ik zit pas vier jaar in de zaak en heb nog geen enkele vijand gemaakt. En dat zal ik ook niet doen, want het lijkt me dwaas om tijd te verspillen aan zulke onzin. N’est-ce pas?’ vroeg Mariola poeslief.

Oui, ma chérie.

De veiling verliep snel ondanks het grote aantal stukken die Artur in zijn winkel had uitgestald of in zijn privémuseum had opgeslagen. Rond drie uur ’s middags werd het laatste stuk geveild, een eeuwenoude vaas van Chinees porselein die het respectabele bedrag van zevenduizend euro opbracht. Toen de veiling eenmaal ten einde was, begonnen de antiquairs onder het uiten van nieuwe blijken van leedwezen en waardering te vertrekken. Enrique, die ditmaal werd bijgestaan door Mariola, zag zich genoodzaakt het hele ritueel te herhalen en talloze handen te drukken, honderden kussen te geven en te ontvangen, en iedereen te bedanken voor zijn aanwezigheid bij de veiling. In de grote zaal, die een paar minuten daarvoor nog stampvol was, stonden nu alleen nog Mariola Puigventós, Pere, haar vader, Samuel en Enrique.

‘Nou, we hebben het gehad!’ merkte Puigventós op, verrassend energiek voor zijn leeftijd. ‘En als ik mijn berekeningen zo eens bekijk, is het uitstekend gegaan,’ zei hij terwijl hij zijn wijsvinger en duim tegen elkaar wreef.

‘Heb je al uitgerekend wat de totale opbrengst is?’ vroeg Samuel.

‘Ik durf te wedden dat het meer dan honderdtwintigduizend euro is, zo’n twintig miljoen oude peseta’s,’ mengde Mariola zich erin. ‘Met drie van de mooiste meubels zaten we al tegen de twee miljoen, en de rest heeft waarschijnlijk nog eens om en nabij de achttien miljoen opgebracht.’

‘Dat komt overeen met mijn berekeningen,’ bevestigde Puigventós. ‘Als je de belasting eraf trekt en de commissie voor de zaal, hou je netto zo’n negentigduizend euro over. Maar dat kunnen we je in de loop van de week bevestigen, zodra de secretaresse het totaalbedrag van de aankopen heeft geïnd en we de rekening kunnen opmaken.’

‘Een aardig sommetje, ’ merkte Samuel op.

‘Ik weet niet eens waaraan ik het moet uitgeven. Eerlijk gezegd zou ik liever Artur terug hebben. Maar ik vrees dat dat onmogelijk is.’

‘Enrique,’ klonk een stem van de andere kant van de zaal.

Allen draaiden zich tegelijk om. In de deuropening stond commissaris Fornells, die er vermoeid, zelfs terneergeslagen uitzag. Zijn gezicht verried een gebrek aan slaap en een vage, nauwelijks waarneembare droefheid. Hij liep op het groepje af maar bleef halverwege staan, schijnbaar ongemakkelijk, misschien omdat hij zich op vreemd terrein bevond. Met een vermoeid gebaar wenkte hij Enrique naar hem toe te komen. Die gehoorzaamde nadat hij zich bij de anderen had verontschuldigd.

‘Fornells, wat is er aan de hand? Je ziet er slecht uit.’

De wallen onder zijn ogen hingen als halflege zakjes slap neer, de rode neus, het pafferige, opgezwollen gezicht van een alcoholist, het was allemaal het gevolg van talloze uren van werk en geen enkele van rust, en van een groot aantal koppen koffie met brandy om overeind te blijven.

De commissaris keek hem alleen maar heel lang aan met zijn vermoeide ogen, waar een oneindig aantal rode adertjes doorheen liepen. ‘We moeten praten,’ zei hij uiteindelijk.

‘Goed, als je wilt kunnen we naar een kamer gaan die de heer Puigventós ons zal wijzen …’

Fornells schudde zijn hoofd.

‘Nee, nee. We moeten naar het politiebureau. Er staat buiten een patrouillewagen op ons te wachten.’

Enrique voelde zich onrustig worden bij dit verzoek van Fornells. Hij had altijd gemeend dat de politie er was om de burgers te dienen en te helpen, niet om hen te straffen. Daarom had hij nooit dat onrustige gevoel gekend, die huivering die bij veel mensen door het lichaam gaat wanneer ze langs een agent lopen. Maar hoewel hij een zuiver geweten had, begreep hij dat er deze keer iets goed mis was. Het feit dat hij naar het politiebureau moest… en die afstandelijke toon, zo weinig hartelijk vergeleken met die van eerdere gesprekken, leken daarop te duiden.

‘Best, als je het goed vindt, zeg ik even mijn vrienden gedag.’

‘Natuurlijk,’ gaf Fornells met een handgebaar toestemming. ‘Ik wacht buiten bij de trap op je. Schiet wel op.’

‘Maak je geen zorgen. Ik hoef alleen maar afscheid te nemen en boven in het kantoor mijn jasje te halen.’

Zonder verder nog iets te zeggen liep Fornells naar de uitgang. Enrique ging terug naar het groepje, dat zolang het gesprek duurde een afwachtende stilte had bewaard.

‘Wat is er aan de hand? Is er nieuws?’ vroeg Samuel. ‘Hebben ze iets ontdekt?’

‘Ik weet het niet. Hij zei dat we op het politiebureau moeten praten, verder wilde hij niets zeggen.’

‘Misschien hebben ze iets ontdekt,’ suggereerde Puigventós.

‘Dat geloof ik niet. Zoals jullie weten, was Fornells een oude vriend van mijn vader, en hij voelde zich persoonlijk verantwoordelijk voor de zaak. Hij leek te kwaad om goed nieuws te hebben. Ik ga mijn jasje halen in het kantoor. Loop je mee?’ vroeg hij aan Mariola.

‘Natuurlijk.’

‘Als er nieuws is laat ik het jullie weten. Tot gauw, en bedankt voor jullie hulp.’

Puigventós en Samuel namen afscheid. Daarna liep Mariola met hem mee naar de dienstlift. Enrique was stil, duidelijk ongerust.

‘Hopelijk is het goed nieuws,’ zei Mariola.

‘Ja, dat hoop ik ook,’ antwoordde Enrique afwezig.

Mariola hield verder haar mond. In het kantoor aangekomen pakte Enrique zijn jasje en samen liepen ze zwijgend naar de uitgang. Van bovenaan de trap die op de Boulevard dels Anticuaris uitkwam, konden ze Fornells zien staan wachten, tegen een hoek van de muur geleund, met een sigaret die losjes tussen zijn lippen bungelde.

‘Als ik je zo ongerust zie, word ik het ook. Bel me zodra je daar weggaat. Ik ben thuis.’

‘Ik zal je bellen.’

‘Vergeet het alsjeblieft niet.’

Enrique meende in haar stem een verborgen verzoek te bespeuren. ‘Maak je geen zorgen, ik vergeet het niet,’ zei hij, en hij gaf haar een tedere kus als een oprechte bevestiging van zijn voornemen.

Toen hij hem aan zag komen, gooide Fornells zijn sigaret op de grond en trapte hem nonchalant uit. ‘Kom mee, daar staat de wagen.’ Hij wees naar een voertuig dat dubbel geparkeerd stond in de passeig de Gràcia.

Bij de auto aangekomen wees Fornells Enrique zwijgend op het achterportier. Toen hij het opende, zag hij inspecteur Rodríguez zitten, die hem met een hoofdknik begroette. Hij ging zitten en trok het portier naar zich toe, dat met een onheilspellend krakend geluid dichtsloeg. De patrouillewagen reed weg en manoeuvreerde moeizaam tussen het altijd drukke verkeer door. Ongeduldig mompelde Fornells slechts één woord.

‘Sneller.’

De chauffeur, een agent in uniform, zette de loeiende sirene aan. De auto reed harder. Alle andere voertuigen gingen opzij, zoals ze voor pestlijders zouden doen, waardoor ze nauwelijks vijf minuten later bij het politiebureau van El Raval aankwamen. Het portier aan Enriques kant moest van buitenaf worden geopend, omdat het vanbinnen vergrendeld was. Met Fornells aan zijn ene kant en Rodríguez aan de andere, en achter zich de agent in uniform, realiseerde Enrique zich voor het eerst sinds ze de Boulevard hadden verlaten in welke situatie hij zich bevond: hij was zonder meer gearresteerd.