Hoofdstuk 22
ST. HOLISTO’S HOSPITAAL
VOOR MAGISCHE ZIEKTES
EN ZWAKTES
Harry was zo opgelucht dat ze hem geloofde, dat hij niet aarzelde maar meteen uit bed sprong, zijn ochtendjas aantrok en zijn bril opzette.
‘Wemel, kom jij ook mee,’zei professor Anderling.
Ze volgden haar langs de zwijgende gedaantes van Marcel, Daan en Simon, daalden de wenteltrap af naar de leerlingenkamer, klommen door het portretgat en liepen door de maanverlichte gang van de Dikke Dame. Harry had het gevoel dat zijn paniek elk moment kon overkoken; hij wilde rennen, om Perkamentus schreeuwen. Meneer Wemel lag te bloeden terwijl zij kalmpjes door de gang liepen. Stel dat die tanden (Harry deed zijn uiterste best om niet te denken ‘mijn tanden’) giftig waren geweest? Ze passeerden mevrouw Norks, die hen met haar grote, lichtgevende ogen aankeek en zachtjes blies, maar professor Anderling zei: ‘Kssjt!’ en de kat maakte zich uit de voeten. Een paar minuten later waren ze bij de stenen waterspuwer die de deur naar de kamer van Perkamentus bewaakte.
‘Ballonbruisbal,’ zei professor Anderling.
De spuwer kwam tot leven en sprong opzij; de muur spleet open en er werd een stenen wenteltrap zichtbaar die zich continu naar boven bewoog, als een spiraalvormige roltrap. Ze stapten op de bewegende treden; de muur ging met een klap dicht en ze cirkelden omhoog, tot ze bij een glanzende eiken deur kwamen met een koperen klopper in de vorm van een griffioen.
Het was ruim na middernacht, maar er klonk nog steeds een waar geroezemoes van stemmen achter de deur. Het was alsof Perkamentus minstens tien mensen op zijn kamer had.
Professor Anderling tikte drie keer met de klopper en de stemmen zwegen abrupt, alsof iemand een knop had omgedraaid. De deur ging uit zichzelf open en professor Anderling ging Harry en Ron voor naar binnen.
Het was schemerig in de kamer; de vreemde zilveren instrumenten op de tafels stonden er stil en roerloos bij in plaats van druk rond te draaien en rookwolkjes uit te stoten; de vele portretten van ex-schoolhoofden snurkten in hun lijsten. Achter de deur zat een schitterende, rood met gouden vogel, zo groot als een zwaan, op een stok te slapen, met zijn kop onder zijn vleugel.
‘O, bent u het, professor Anderling... en... aha.’
Perkamentus zat aan zijn bureau in een stoel met een hoge rug; hij boog zich naar voren, zodat hij werd beschenen door het kaarslicht dat ook op de papieren voor hem viel. Hij droeg een schitterend geborduurde, paars met gouden kamerjas over een sneeuwwit nachthemd, maar leek klaarwakker. Zijn heldere, lichtblauwe ogen keken aandachtig naar professor Anderling.
‘Professor Perkamentus, Potter heeft een... een nachtmerrie gehad,’ zei professor Anderling. ‘Hij zegt...’
‘Het was geen nachtmerrie,’ viel Harry haar in de rede.
Professor Anderling keek hem fronsend aan.
‘Goed, Potter, vertel jij het dan maar.’
‘Ik... nou, ik sliep inderdaad,’ zei Harry, die ondanks zijn angsten wanhopige haast om Perkamentus duidelijk te maken wat er gebeurd was, toch lichtelijk gepikeerd was dat het schoolhoofd hem niet aankeek, maar zijn in elkaar gevlochten vingers bestudeerde. ‘Maar het was niet zomaar een droom... het was echt... ik zag het gebeuren...’ Hij haalde diep adem. ‘Rons vader - meneer Wemel - is aangevallen door een reusachtige slang.’
Het was alsof de woorden trillend in de lucht bleven hangen nadat hij ze uitgesproken had; ze klonken een beetje belachelijk en zelfs komisch. Er volgde een korte stilte, terwijl Perkamentus achterover leunde in zijn stoel en peinzend naar het plafond staarde. Ron keek van Harry naar Perkamentus, bleek en geschokt.
‘Hoe zag je dat?’ vroeg Perkamentus kalm. Hij keek Harry nog steeds niet aan.
‘Tja... dat weet ik niet,’ zei Harry boos - wat deed dat ertoe? ‘In m’n hoofd, neem ik aan -’
‘Je begrijpt me verkeerd,’ zei Perkamentus op dezelfde kalme toon.
‘Ik bedoel... kun je je herinneren - eh - waar je je bevond toen de aanval plaatsvond? Stond je naast het slachtoffer, of keek je van bovenaf op het tafereel neer?’
Dat was zo’n merkwaardige vraag dat Harry Perkamentus met open mond aanstaarde; het was alsof hij het wist...
‘Ik was de slang,’ zei hij. ‘Ik beleefde het vanuit het gezichtspunt van de slang.’
Even zei niemand iets. Toen vroeg Perkamentus op scherpe toon en met een blik op Ron: ‘Is Arthur ernstig gewond?’
‘Ja,’ zei Harry - waarom was iedereen zo traag van begrip? Snapten ze dan niet hoe erg je bloedde als zulke lange tanden zich in je lichaam hadden geboord? En waarom kon Perkamentus niet de beleefdheid opbrengen om hem aan te kijken?
Perkamentus stond zo snel op dat Harry ervan schrok en richtte zich tot een van de oude portretten die vlak onder het plafond hingen. ‘Everhard?’ zei hij. ‘En jij ook, Dina?’
Een tanige tovenaar met een korte zwarte pony en een bejaarde heks met lange, zilvergrijze krullen in de lijst naast hem, die zo te zien diep in slaap waren geweest, deden onmiddellijk hun ogen open.
‘Luisterden jullie?’ vroeg Perkamentus.
De tovenaar knikte en de heks zei: ‘Natuurlijk.’
‘De man heeft rood haar en een bril,’ zei Perkamentus. ‘Everhard, je moet alarm slaan en zorgen dat de juiste mensen hem vinden -’
Beiden knikten en liepen hun lijst uit, maar in plaats van weer op te duiken in naburige schilderijen (zoals meestal op Zweinstein) kwamen ze niet meer terug. De ene lijst bevatte nu alleen nog een achtergrond van donkere gordijnen, de andere een fraaie leren fauteuil. Harry zag dat veel andere schoolhoofden aan de muren weliswaar heel overtuigend snurkten en kwijlden, maar ondertussen steeds stiekem tussen hun oogleden naar hem gluurden. Plotseling begreep hij wie hij had horen praten toen ze aanklopten.
‘Everhard en Dina waren twee van de meest befaamde schoolhoofden van Zweinstein,’ zei Perkamentus, die om Harry, Ron en professor Anderling heen stapte en naar de prachtige slapende vogel op de stok bij de deur liep. ‘Hun faam was zo groot dat hun portretten ook in andere belangrijke toverinstellingen hangen en aangezien ze de vrijheid hebben om zich tussen hun eigen portretten heen en weer te bewegen, kunnen ze ons vertellen wat zich elders afspeelt...’
‘Maar meneer Wemel zou overal kunnen zijn!’ zei Harry.
‘Ga alsjeblieft zitten,’ zei Perkamentus, alsof Harry niets gezegd had.
‘Het kan een paar minuten duren voor Everhard en Dina terug zijn. Professor Anderling, kunt u voor extra stoelen zorgen?’
Professor Anderling haalde haar toverstok uit de zak van haar ochtendjas en zwaaide ermee; er verschenen drie rechte houten stoelen, die schril afstaken bij de gebloemde fauteuils die Perkamentus te voorschijn had getoverd tijdens Harry’s hoorzitting. Harry ging zitten en keek over zijn schouder naar Perkamentus, die met één vinger over de gouden pluimen op de kop van Felix streek. De feniks werd onmiddellijk wakker. Hij richtte zijn magnifieke kop op en keek Perkamentus met zijn heldere, donkere ogen aan.
‘We hebben een waarschuwing nodig,’ zei Perkamentus zacht tegen de vogel.
De feniks verdween in een flits van vuur.
Perkamentus pakte een van de fragiele zilveren instrumentjes waarvan Harry nooit had geweten waarvoor ze dienden, zette het op zijn bureau, ging zitten en tikte er zacht op met de punt van zijn toverstok.
Het zilveren apparaat kwam met ritmische, rinkelende geluidjes tot leven. Piepkleine, lichtgroene rookwolkjes spoten uit het minuscule zilveren tuitje boven op het instrument. Perkamentus keek aandachtig naar de rook. Na enkele ogenblikken zwollen de wolkjes aan tot een gestage stroom, die dikker en dikker werd en door de lucht kringelde... het uiteinde van de rook nam de vorm aan van een slangenkop, met opengesperde bek. Harry vroeg zich af of het instrument zijn verhaal bevestigde; hij staarde gretig naar Perkamentus, in de hoop dat die ergens uit zou laten blijken dat hij gelijk had, maar Perkamentus keek niet op.
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ mompelde Perkamentus in zichzelf. Hij leek absoluut niet verbaasd en bleef naar de rook kijken. ‘Maar in essentie verdeeld?’
Harry kon er geen touw aan vastknopen, maar de rook splitste zich onmiddellijk in twee slangen, die door de donkere lucht kronkelden en golfden. Grimmig maar voldaan tikte Perkamentus weer zacht met zijn toverstok op het instrument: het rinkelende geluid stierf weg en de slangen van rook werden wazig, vielen in een vormeloze nevel uiteen en losten op.
Perkamentus zette het instrument weer op het tafeltje. Harry zag dat veel van de portretten van oude schoolhoofden naar hem keken; toen ze beseften dat Harry hen zag, deden ze vlug alsof ze sliepen. Harry wilde vragen waar het zilveren apparaat voor diende, maar voor hij dat kon doen klonk rechts, bij het plafond, een opgewonden kreet: Everhard was terug. Hij hijgde een beetje.
‘Perkamentus!’
‘Wat heb je voor nieuws?’ vroeg Perkamentus.
‘Ik heb net zo lang geschreeuwd tot er iemand kwam kijken,’ zei de tovenaar, die zijn voorhoofd afveegde aan het gordijn achter hem. ‘Ik zei dat ik beneden iets gehoord had - er hangen daar geen portretten van waaruit ik had kunnen kijken. Ze wisten niet of ze me moesten geloven, maar gingen het toch even controleren. Een paar minuten later brachten ze hem naar boven. Hij zag er niet best uit: één en al bloed. Ik rende vlug naar het portret van Elfrida Grons om het beter te kunnen zien -’
‘Goed zo,’ zei Perkamentus. Ron maakte een krampachtige beweging. ‘Dan heeft Dina hem vast zien arriveren...’
Nog geen minuut later verscheen de heks met de zilvergrijze krullen ook weer in haar portret; ze plofte hoestend in haar stoel en zei: ‘Ja, ze hebben hem naar het St. Holisto gebracht, Perkamentus... ze droegen hem langs mijn portret... hij zag er slecht uit...’
‘Bedankt,’ zei Perkamentus. Hij keek naar professor Anderling.
‘Minerva, zou jij de andere Wemels willen wekken?’
‘Natuurlijk...’
Professor Anderling stond op en liep naar de deur. Harry keek uit zijn ooghoeken naar Ron, die doodsbang was.
‘Perkamentus - hoe zit het met Molly?’ vroeg professor Anderling, die bij de deur was blijven staan.
‘Dat is een karweitje voor Felix, als hij buiten niet langer de wacht hoeft te houden,’ zei Perkamentus. ‘Maar misschien weet ze het al... met die uitstekende klok van haar...’
Harry wist dat Perkamentus de klok bedoelde waarop je niet de tijd kon aflezen, maar de verblijfplaats en gezondheidstoestand van de diverse leden van de familie Wemel. Harry besefte met een schok dat de wijzer van meneer Wemel op dit moment op levensgevaar moest staan. Maar het was al laat; waarschijnlijk sliep mevrouw Wemel en keek ze niet op de klok. Harry voelde een koude rilling toen hij zich herinnerde hoe de Boeman aan het Grimboudplein in het levenloze lichaam van meneer Wemel was veranderd, met zijn bril scheef op zijn bebloede gezicht... maar meneer Wemel mocht niet doodgaan... dat kon gewoon niet...
Perkamentus rommelde in een kast achter Harry en Ron en pakte een zwartgeblakerde oude ketel, die hij voorzichtig op zijn bureau zette. Hij hief zijn toverstok op en mompelde: ‘Portus.’ De ketel trilde even en straalde een merkwaardig blauw licht uit; toen hield het trillen op en was hij weer even zwart en solide als eerst.
Perkamentus liep naar een ander portret, van een sluw uitziende tovenaar met een puntbaard die was afgebeeld in het groen en zilver van Zwadderich. Blijkbaar was hij zo vast in slaap dat hij Perkamentus niet hoorde toen hij hem wakker probeerde te maken.
‘Firminus. Firminus.’
De mensen op de andere portretten deden niet meer alsof ze sliepen; ze bewogen zich onrustig in hun lijsten, om beter te kunnen zien wat er aan de hand was. Toen de sluw uitziende tovenaar nog steeds niet reageerde, begonnen sommige portretten ook zijn naam te roepen.
‘Firminus! Firminus! FIRMINUS!’
Hij kon geen toneel blijven spelen; hij deed heel overdreven alsof hij wakker schrok en opende zijn ogen.
‘Riep daar iemand?’
‘Ik wil dat je je andere portret bezoekt, Firminus,’ zei Perkamentus. ‘Ik heb weer een boodschap.’
‘Mijn andere portret bezoeken?’ zei Firminus. Hij veinsde een lange geeuw (zijn ogen flitsten door de kamer en bleven op Harry rusten).
‘Nee, Perkamentus, dat gaat echt niet. Ik ben vanavond veel te moe.’
De stem van Firminus kwam Harry vaag bekend voor. Waar had hij hem eerdergehoord? Maarvoor hij erover kon nadenken, stak in de overige portretten een storm van protest op.
‘Insubordinatie, meneer!’ brulde een dikke tovenaar met een rode neus, die zijn vuisten balde. ‘Ordinair plichtsverzuim!’
‘We hebben gezworen het huidige schoolhoofd van Zweinstein te dienen!’ riep een broos uitziende oude tovenaar die Harry herkende als Armando Wafelaar, de voorganger van Perkamentus. ‘Je moest je schamen, Firminus!’
‘Zal ik hem op andere gedachten brengen, Perkamentus?’ zei een heks met vurige ogen. Ze hief een ongewoon dikke toverstok op, die wel iets weg had van een Spaans rietje.
‘O, goed, goed,’ zei Firminus, die een beetje benauwd naar de toverstok keek. ‘Maar misschien heeft hij mijn portret inmiddels wel vernietigd. Bijna de hele familie heeft eraan moeten geloven -’
‘Sirius weet dat hij jouw portret niet moet vernietigen,’ zei Perkamentus en Harry besefte waar hij de stem van Firminus eerder had gehoord: vanuit de schijnbaar lege lijst in zijn slaapkamer aan het Grimboudplein. ‘Zeg dat Arthur Wemel ernstig gewond is en dat zijn vrouw, zijn kinderen en Harry Potter over enkele ogenblikken op het Grimboudplein zullen arriveren. Heb je dat?’
‘Arthur Wemel gewond, vrouw, kinderen en Harry Potter komen logeren,’ zei Firminus verveeld. ‘Ja, ja... goed...’ Hij sjokte zijn lijst uit en verdween op het moment dat de deur weer openging en Fred, George en Ginny door professor Anderling naar binnen werden geloodst. Ze waren alledrie nog in pyjama en zagen er verward en geschokt uit.
‘Harry - wat is er aan de hand?’ vroeg Ginny geschrokken. ‘Professor Anderling zegt dat je hebt gezien dat pa gewond is geraakt -’
‘Jullie vader is aangevallen terwijl hij een taak vervulde voor de Orde van de Feniks,’ zei Perkamentus voor Harry iets kon zeggen. ‘Hij is naar St. Holisto’s Hospitaal voor Magische Ziektes en Zwaktes gebracht. Ik stuur jullie naar het huis van Sirius, omdat het ziekenhuis van daaruit veel makkelijker te bereiken is dan vanuit Het Nest. Jullie moeder komt ook.’
‘Hoe gaan we?’ vroeg Fred diep geschokt. ‘Met Brandstof?’
‘Nee,’ zei Perkamentus. ‘Brandstof is op dit moment niet veilig, het Haardrooster wordt in de gaten gehouden. Nee, jullie gebruiken een Viavia.’ Hij wees op de oude ketel die onschuldig op zijn bureau stond.
‘We wachten alleen nog op Firminus Nigellus... ik wil er zeker van zijn dat de kust veilig is -’
Midden in de kamer flitste een vurig licht en één gouden veer dwarrelde omlaag.
‘De waarschuwing van Felix,’ zei Perkamentus, die de veer opving voor hij op de grond kwam. ‘Professor Omber weet dat jullie uit bed zijn... Minerva, hou haar tegen - verzin een verhaal -’
Professor Anderling verdween in een wolk van Schotse ruiten.
‘Hij verheugt zich op jullie komst,’ zei een verveelde stem achter hen; Firminus stond weer voor zijn banier van Zwadderich. ‘Mijn achterachterkleinzoon heeft altijd een voorkeur gehad voor vreemde logés.’
‘Vooruit,’ zei Perkamentus tegen Harry en de Wemels. ‘En vlug, voor we gezelschap krijgen.’
Harry en de anderen schaarden zich om het bureau van Perkamentus.
‘Hebben jullie allemaal al eerder via Viavia gereisd?’ vroeg Perkamentus. Ze knikten en pakten een deel van de zwartgeblakerde ketel vast. ‘Goed. Ik tel tot drie. Eén... twee...’
Het gebeurde in een fractie van een seconde: in het haast onmerkbare moment voor Perkamentus ‘drie’ zei. Harry keek hem aan - ze stonden vlak naast elkaar- en de heldere blauwe ogen van Perkamentus gleden van de Viavia naar Harry’s gezicht.
Onmiddellijk sneed een withete pijn door zijn litteken, alsof de oude wond was opengebarsten, en voelde Harry - ongevraagd en ongewild maar angstaanjagend sterk - zo’n overweldigende haat dat hij niets liever wilde dan toeslaan - bijten - zijn tanden in de man naast hem boren
‘... drie.’
Harry voelde een krachtige ruk achter zijn navel; de grond zonk weg onder zijn voeten; zijn hand kleefde aan de ketel en hij stootte tegen de anderen terwijl ze in een wirwar van kleuren en gierende wind werden voortgetrokken... tot zijn voeten met zo’n klap neerkwamen dat zijn knieën het begaven, de ketel kletterend op de grond viel en een stem naast hen zei:
‘Daar zijn ze weer, de misselijke bloedverraders. Ligt hun vader echt op sterven?’
‘ERUIT!’ brulde een tweede stem.
Harry krabbelde overeind en keek om zich heen; ze waren in de sombere keuken in het souterrain van Grimboudplein 12. Het enige licht kwam van het vuur en van een flakkerende kaars, die op de restanten van een eenpersoonsmaaltijd scheen. Knijster verdween door de deur naar de hal en keek boosaardig achterom terwijl hij zijn lendendoek ophees; Sirius kwam haastig en bezorgd aanlopen. Hij was ongeschoren en had zijn gewone kleren nog aan; er hing ook een enigszins Leveniusachtige geur van verschaalde drank om hem heen.
‘Wat is er aan de hand?’ zei hij en hij stak zijn hand uit om Ginny overeind te trekken. ‘Firminus zei dat Arthur ernstig gewond is -’
‘Vraag dat maar aan Harry,’ zei Fred.
‘]a, ik wil het zelf ook graag horen,’ zei George.
De tweeling en Ginny keken Harry aan; op de trap waren de voetstappen van Knijster gestopt.
‘Ik had...’ begon Harry; dit was nog erger dan het aan Anderling en Perkamentus vertellen. ‘Ik had... een soort... visioen...’
Hij vertelde wat hij gezien had, maar deed alsof hij vanaf een afstandje had toegekeken in plaats van alles door de ogen van de slang te zien. Ron, die nog steeds doodsbleek was, keek hem wel even aan maar zei niets. Toen Harry was uitgesproken, bleven Fred, George en Ginny hem aanstaren. Harry wist niet of hij zich dingen in zijn hoofd haalde, maar het was alsof hun blikken iets beschuldigends hadden. Nou, als ze het hem al kwalijk namen dat hij de aanval alleen maar had gezien, was hij blij dat hij niet verteld had dat hij op dat moment de slang was gewéést.
‘Is ma er al?’ vroeg Fred aan Sirius.
‘Waarschijnlijk weet ze nog niet eens wat er gebeurd is,’ zei Sirius. ‘Het belangrijkste was om jullie van Zweinstein te halen voor Omber zich ermee kon bemoeien. Ik denk dat Perkamentus Molly op de hoogte brengt.’
‘We moeten naar het St. Holisto!’ zei Ginny. Ze keek naar haar broers; ze waren allemaal nog in pyjama. ‘Sirius, kun je ons mantels lenen of zo?’
‘Wacht eens even! Jullie kunnen niet zomaar naar het St. Holisto gaan!’ zei Sirius.
‘Natuurlijk kunnen we naar het St. Holisto gaan als we dat willen,’ zei Fred koppig. ‘Het gaat om onze vader!’
‘En hoe wil je verklaren dat jullie weten dat Arthur is aangevallen, voordat het ziekenhuis dat aan zijn vrouw heeft verteld?’
‘Wat maakt dat uit?’ vroeg George verhit.
‘Dat maakt heel veel uit, omdat we niet de aandacht willen vestigen cp het feit dat Harry visioenen heeft van dingen die honderden kilometers verderop gebeuren!’ zei Sirius boos. ‘Hebben jullie enig idee wat het Ministerie daarvan zou denken?’
Het kon Fred en George zo te zien geen barst schelen wat het Ministerie dacht. Ron was nog steeds asgrauw en stil.
‘Iemand anders had het ons toch kunnen vertellen,’ zei Ginny. ‘We hadden het ook van iemand anders kunnen horen dan van Harry.’
‘Oh ja? Van wie dan?’ zei Sirius ongeduldig. ‘Hoor eens, jullie vader is gewond geraakt terwijl hij voor de Orde werkte en de omstandigheden zijn al verdacht genoeg zonder dat zijn kinderen ook nog eens een paar seconden na het voorval weten wat er gebeurd is. Jullie zouden ernstige schade kunnen toebrengen aan wat de Orde -’
‘Die stomme Orde interesseert ons geen moer!’ riep Fred.
‘Onze vader ligt op sterven! Daar gaat het om!’ schreeuwde George.
‘Je vader wist wat voor risico’s hij nam en hij zal het jullie niet in dank afnemen als jullie het verzieken voor de Orde!’ zei Sirius, die ook kwaad werd. ‘Zo is het nou eenmaal - daarom zitten jullie niet in de Orde - jullie begrijpen het niet - sommige dingen zijn het waard om voor te sterven!’
‘Makkelijk praten!’ brulde Fred. ‘Jij zit hier lekker veilig; jij zet je leven niet op het spel!’
De weinige kleur die Sirius nog in zijn gezicht had trok weg en even leek hij veel zin te hebben om Fred een dreun te geven, maar toen zei hij met geforceerde kalmte:
‘Ik weet dat het moeilijk is, maar we moeten doen alsof we van niets weten. We moeten hier blijven, in elk geval tot we van je moeder horen. Begrepen?’
Fred en George maakten nog steeds een opstandige indruk, maar Ginny liep naar de dichtstbijzijnde stoel en plofte neer. Harry keek naar Ron. Die maakte een vreemd gebaar, dat niet echt een hoofdknik en ook geen schouderophalen was, en ging ook zitten. De tweeling keek Sirius woedend aan, maar nam toen aan weerskanten van Ginny plaats.
‘Goed zo,’ zei Sirius bemoedigend. ‘Vooruit, laten we... laten we wat drinken terwijl we wachten. Accio Boterbier.’
Hij hief zijn toverstok op en zes flesjes Boterbier kwamen aanzweven uit de provisiekast, gleden over tafel zodat de resten van Sirius’ maaltijd alle kanten op vlogen, en bleven voor het zestal staan. Ze dronken en een tijd lang waren de enige geluiden het geknetter van het vuur en het zachte gebonk van de flesjes op tafel.
Harry dronk alleen om iets met zijn handen te kunnen doen. In zijn maag borrelde een afschuwelijke, kolkende massa schuldgevoelens. Zonder hem zouden ze hier nu niet zitten; dan lagen ze nu nog lekker te slapen. En hij hoefde zichzelf niet wijs te maken dat meneer Wemel was gevonden doordat hij alarm had geslagen; hij had hem juist aangevallen.
Doe niet zo achterlijk, je bent geen slang, hield hij zichzelf voor. Hij probeerde kalm te blijven, maar de hand waarmee hij zijn Boterbier vasthield trilde. Je lag in bed, je hebt niemand aangevallen...
Maar wat gebeurde er dan op de kamer van Perkamentus? vroeg hij zich af. Ik wilde Perkamentus ook te lijf gaan...
Hij zette zijn fles harder neer dan hij bedoeld had en er spatte bier uit. Niemand lette erop. Plotseling werden de vuile borden verlicht door een vurige flits. Onder geschrokken kreten viel er een rol perkament op tafel, samen met één gouden staartveer van een feniks.
‘Felix!’ zei Sirius en hij griste het perkament van tafel. ‘Dit is niet het handschrift van Perkamentus - het moet van jullie moeder zijn - alsjeblieft -’
Hij duwde de brief in de handen van George, die hem openscheurde en hardop voorlas: ‘Pa leeft nog. Ik ga nu naar het St. Holisto. Blijf waar je bent. Ik laat zo snel mogelijk iets van me horen. Ma.’
George keek naar de anderen.
‘Pa leeft nog...’ zei hij langzaam. ‘Maar dat klinkt alsof...’
Hij hoefde de zin niet af te maken; ook Harry vond het klinken alsof meneer Wemel op het randje van de dood balanceerde. Ron, die nog steeds uitzonderlijk bleek zag, staarde naar de achterkant van zijn moeders brief alsof die hem troostende woorden kon toefluisteren. Fred trok het perkament uit de handen van George, las het zelf en keek toen naar Harry, die zijn hand weer voelde beven en zijn fles extra stevig vastgreep om het trillen te laten ophouden.
Harry kon zich niet herinneren dat hij ooit een langere nacht had meegemaakt. Sirius stelde op een gegeven moment voor dat ze misschien beter naar bed konden gaan, zij het zonder veel overtuiging, maar de walgende blikken van de Wemels zeiden genoeg. Ze zaten het grootste deel van de nacht zwijgend aan tafel en keken hoe de lont van de kaars dieper en dieper wegzonk in het gesmolten kaarsvet. Af en toe zetten ze hun Boterbier aan hun lippen en als iemand iets zei, was het alleen om te vragen hoe laat het was en om elkaar ervan te verzekeren dat ze het allang gehoord zouden hebben als er slecht nieuws was, omdat mevrouw Wemel al uren in het St. Holisto moest zijn.
Fred dommelde in met zijn hoofd slap op zijn schouder. Ginny lag opgerold als een kat op haar stoel maar haar ogen waren open; Harry zag ze glinsteren in het schijnsel van het haardvuur. Ron zat met zijn hoofd op zijn armen, maar het was niet te zien of hij wakker was of sliep. Harry en Sirius keken elkaar af en toe even aan en voelden zich indringers in het verdriet van het gezin... wachtend... wachtend...
Om tien over vijf ’s ochtends ging de keukendeur open en kwam mevrouw Wemel binnen. Ze was zo wit als een doek, maar toen iedereen opkeek en Fred, Ron en Harry half overeind kwamen, glimlachte ze bleekjes.
‘Het komt goed,’ zei ze met een stem die zwak was van vermoeidheid. ‘Hij slaapt. We kunnen later bij hem op bezoek. Bill is nu bij hem; hij neemt vanochtend vrij.’
Fred plofte weer in zijn stoel met zijn handen voor zijn gezicht. George en Ginny stonden op, liepen naar hun moeder en omhelsden haar. Ron lachte trillerig en goot de rest van zijn Boterbier in één teug naar binnen.
‘Ontbijt!’ zei Sirius opgetogen en hij sprong overeind. ‘Waar is die vermaledijde huis-elf? Knijster! KNIJSTER!’
Maar Knijster reageerde niet.
‘O, laat ook maar,’ mompelde Sirius. ‘Dat wordt dan ontbijt voor even kijken - zeven... eieren met spek, lijkt me, en thee en toast...’
Harry liep vlug naar het fornuis om te helpen. Hij wilde zich niet mengen in de vreugde van de Wemels en hij zag er als een berg tegenop om het verhaal over zijn visioen aan mevrouw Wemel te moeten vertellen. Maar net toen hij borden uit de servieskast had gehaald, nam mevrouw Wemel ze weer uit zijn handen en omhelsde hem stevig.
‘Ik weet niet wat er gebeurd zou zijn als jij er niet was geweest, Harry,’ zei ze gesmoord. ‘Dan hadden ze Arthur pas na uren gevonden en zou het te laat zijn geweest, maar dankzij jou leeft hij nog en heeft Perkamentus een goed excuus kunnen verzinnen voor Arthurs aanwezigheid. Je hebt geen idee wat voor problemen hij zich anders op de hals zou hebben gehaald; kijk maar naar die arme Severijn...’
Harry kon haar dankbaarheid nauwelijks verdragen, maar gelukkig liet ze hem al gauw weer los en bedankte ze Sirius omdat hij haar kinderen had opgevangen. Sirius zei dat hij blij was dat hij had kunnen helpen en dat hij hoopte dat iedereen zou blijven logeren zolang meneer Wemel in het ziekenhuis lag.
‘O Sirius, dat is heel aardig van je... ik denk dat het nog wel een tijdje duurt voor hij naar huis mag en het zou geweldig zijn om dicht bij hem in de buurt te zijn... dat betekent natuurlijk wel dat je met kerst veel mensen over de vloer zult hebben.’
‘Hoe meer hoe beter!’ zei Sirius en het was zo overduidelijk dat hij dat meende, dat mevrouw Wemel glunderend een schort voor deed en begon te helpen met het ontbijt.
‘Sirius,’ mompelde Harry, die zijn geheim geen seconde langer voor zich kon houden. ‘Kan ik je even spreken? Eh - nu?’
Hij liep naar de donkere provisiekast en Sirius volgde hem. Harry viel met de deur in huis en vertelde zijn peetvader in geuren en kleuren over zijn visioen, inclusief het feit dat hij de slang was geweest die meneer Wemel had aangevallen.
Toen hij even pauzeerde zei Sirius: ‘Heb je dit aan Perkamentus verteld?’
‘Ja,’ zei Harry ongeduldig, ‘maar hij zei niet wat het betekende. Hij zegt tegenwoordig helemaal niets meer tegen me.’
‘Als het ernstig was geweest, zou hij vast wel iets gezegd hebben,’ zei Sirius kalm.
‘Maar dat is niet het enige,’ zei Harry bijna fluisterend. ‘Sirius, ik... ik geloof dat ik gek begin te worden. In de kamer van Perkamentus, vlak voor we de Viavia vastpakten... dacht ik heel even dat ik een slang was. Ik voelde me een slang - mijn litteken deed vreselijk pijn toen ik naar Perkamentus keek - Sirius, ik wilde hem bijten!’
Hij kon maar een klein stukje van het gezicht van Sirius zien; de rest was in duisternis gehuld.
‘Dat waren de naweeën van je visioen,’ zei Sirius. ‘Je was nog vol van je droom, of wat het dan ook was -’
‘Nee,’ zei Harry hoofdschuddend. ‘Het was alsof iets bezit van me nam, alsof ik een slang in me had.’
‘Je moet nodig gaan slapen,’ zei Sirius. ‘Eerst wat eten en dan naar bed, dan kun je vanmiddag samen met de anderen bij Arthur op bezoek.
Je verkeert nog in een shocktoestand, Harry; je geeft jezelf de schuld van iets wat je alleen maar hebt gezien. Het is juist goed dat je het hebt gezien, anders was Arthur nu misschien dood. Maak je alsjeblieft geen zorgen.’
Hij klopte Harry op zijn schouder, draaide zich om en liep weg. Harry bleef alleen achter in de donkere provisiekast.
Iedereen behalve Harry bracht de rest van de ochtend slapend door. Harry ging wel naar de kamer die Ron en hij tijdens de vakantie ook hadden gedeeld, maar terwijl Ron in bed kroop en na een paar minuten sliep, hield Harry zijn kleren aan en drukte hij zich tegen de kille metalen spijlen van zijn bed, vastbesloten om het zichzelf zo ongemakkelijk mogelijk te maken, zodat hij niet zou indommelen. Hij was doodsbang dat hij in zijn slaap weer in een slang zou veranderen en dat hij zou merken dat hij Ron had toegetakeld als hij wakker werd, of door het huis was gegleden om een van de anderen aan te vallen...
Toen Ron wakker werd, deed Harry alsof hij ook had geslapen. Tijdens het middageten arriveerden hun hutkoffers vanuit Zweinstein, zodat ze zich als Dreuzels konden verkleden voor hun bezoek aan het St. Holisto. Behalve Harry waren ze allemaal uitgelaten en spraakzaam terwijl ze hun gewaad verwisselden voor een spijkerbroek en sweatshirt. Toen Tops en Dwaaloog arriveerden om hen te vergezellen naar het ziekenhuis, lachten ze vrolijk om de bolhoed die Dwaaloog schuin op zijn hoofd had gezet om zijn magische oog te verbergen en verzekerden ze hem niet ten onrechte dat Tops, die weer kort en knalroze haar had, veel minder zou opvallen in de metro.
Tops was heel erg geïnteresseerd in Harry’s visioen over de aanval op meneer Wemel; iets waar Harry het juist niet over wilde hebben.
‘Er is toch geen Zienersbloed in jullie familie?’ vroeg ze nieuwsgierig. Ze zaten naast elkaar in de trein die naar het centrum van de stad ratelde.
‘Nee,’ zei Harry, die aan professor Zwamdrift moest denken en zich enigszins beledigd voelde.
‘Nee,’ zei Tops peinzend, ‘nee, wat jij ziet zijn niet echt voorspellingen, hé? Ik bedoel, je ziet de toekomst niet, je ziet het heden... vreemd, heel vreemd. Maar wel nuttig...’
Harry gaf geen antwoord; gelukkig moesten ze er bij de volgende halte uit, hartje Londen, en in het gedrang liet hij Fred en George eerst uitstappen, zodat ze tussen hem en Tops in liepen. Ze volgden haar naar de roltrap. Dolleman kloste achter hen aan met zijn bolhoed over zijn oog. Hij hield één knoestige hand tussen de knopen van zijn jasje en had zijn toverstok stevig vast. Harry had zo’n gevoel dat het verborgen oog aandachtig naar hem keek. Hij had geen zin in nog meer vragen over zijn droom en vroeg aan Dolleman waar het St. Holisto was verborgen.
‘Niet ver hier vandaan,’ gromde Dolleman toen ze de koude buitenlucht instapten. Ze bevonden zich in een brede winkelstraat vol mensen die kerstinkopen deden. Dolleman duwde Harry voor zich uit en bonkte achter hem aan; Harry wist dat het oog onder de schuine bolhoed alle kanten op rolde. ‘Het was niet eenvoudig om een goede plek te vinden. Aan de Wegisweg was geen plaats en we konden niet onder de grond bouwen, zoals bij het Ministerie - dat zou niet gezond zijn. Uiteindelijk wisten ze hier een gebouw te bemachtigen. De gedachte was dat zieke tovenaars dan konden komen en gaan zonder op te vallen, omdat het hier altijd zo druk is.’
Hij pakte Harry bij zijn schouder om te voorkomen dat ze van elkaar gescheiden zouden worden door een groep winkelende mensen, die gretig naar de ingang van een elektronicazaak stormde en duidelijk nergens anders oog voor had.
‘We zijn er,’ zei Dolleman even later.
Ze waren bij een groot, ouderwets warenhuis van rode baksteen: Lodder & De Krimp, volgens het opschrift. De zaak zag er verlopen uit; in de etalages stonden hier en daar wat gehavende poppen met scheve pruiken en kleren die al minstens tien jaar uit de mode waren. Op alle stoffige deuren hingen grote borden met: ‘Wegens Renovatie Gesloten’.
Harry hoorde een dikke vrouw, behangen met plastic boodschappentasjes, duidelijk tegen haar vriendin zeggen: ‘Die zaak is echt nooit open...’
‘Goed,’ zei Tops. Ze gebaarde dat ze zich moesten verzamelen bij een etalage waarin één uitzonderlijk lelijke damespop stond. De valse wimpers van de etalagepop hadden half losgelaten en ze droeg een groene nylon overgooien ‘Iedereen klaar?’
Ze knikten en dromden om haar heen. Dolleman gaf Harry nog een duw tussen zijn schouderbladen en Tops boog zich naar het glas en keek naar de etalagepop. Haar adem vormde een condenswolk op het glas. ‘Hoe gaat ie?’ fluisterde ze. ‘We komen voor Arthur Wemel.’
Harry bedacht dat Tops wel wat harder mocht praten als ze wilde dat een etalagepop achter een dikke winkelruit haar zou horen in een straat vol mensen en langsdenderende bussen. Toen besefte hij dat etalagepoppen helemaal niet konden horen. Een tel later viel zijn mond open van verbazing, want de pop knikte heel even en wenkte hen met haar plastic vinger. Tops pakte Ginny en mevrouw Wemel bij hun elleboog, stapte dwars door het glas en verdween.
Fred, George en Ron volgden. Harry keek naar de duwende en dringende menigte; niemand keurde de armzalige etalage van Lodder & De Krimp ook maar éen blik waardig en niemand scheen gemerkt te hebben dat er plotseling zes mensen verdwenen waren.
‘Vooruit,’ gromde Dolleman, die Harry weer een duw in zijn rug gaf. Samen stapten ze door iets wat op een gordijn van koel water leek, hoewel ze er aan de andere kant warm en droog uit te voorschijn kwamen.
De lelijke pop en de etalage waarin ze gestaan had waren verdwenen. Ze bevonden zich in een drukke wachtruimte, waar heksen en tovenaars op gammele houten stoelen zaten. Sommigen leken volstrekt normaal en bladerden in oude exemplaren van Heks & Haard; anderen vertoonden gruwelijke misvormingen, zoals slurven of extra handen die uit hun borst groeiden. Het was er bijna net zo lawaaierig als buiten op straat, want veel patiënten maakten merkwaardige geluiden; een bezwete heks die in het midden van de voorste rij zat en zichzelf verwoed koelte toewuifde met de Ochtendprofeet, stootte een schril gefluit uit terwijl er stoom uit haar mond spoot; een onverzorgd uitziende heksenmeester in de hoek galmde als een kerkklok als hij zich bewoog, en met iedere klokslag trilde hij zo vreselijk dat hij zijn oren moest vastgrijpen om zijn hoofd een beetje stil te houden.
Heksen en tovenaars in lindegroene gewaden liepen langs de patiënten, stelden vragen en maakten aantekeningen op net zulke klemborden als dat van Omber. Harry zag dat er een embleem op hun borst geborduurd was: een bot en een toverstaf die elkaar kruisten.
‘Zijn dat dokters?’ vroeg hij zacht aan Ron.
‘Dokters?’ zei Ron verbaasd. ‘Die Dreuzelmafkezen die mensen opensnijden? Welnee, het zijn Helers.’
‘Hierheen!’ riep mevrouw Wemel boven het gegalm van de heksenmeester in de hoek uit. Ze volgden haar naar een rij bij een balie, waar een mollige blonde heks onder het bordje Inlichtingen zat. De muur achter haar hing vol mededelingen en posters met opschriften als: WAS UW KETEL ALTIJD AF, OF U DELFT UW EIGEN GRAF en WIJ ZIJN TEGEN GIFTEN VAN TEGENGIFFEN, TENZIJ GOEDGEKEURD DOOR EEN GEDIPLOMEERD HELER. Er hing ook een groot portret van een heks met lange zilvergrijze krullen en het onderschrift:
Dina Deuvekater
Heler in het St. Holisto 1722-1741
Hoofd van Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus
1741 -1768
Dina bestudeerde de Wemels plus aanhang zorgvuldig, alsof ze hen telde; toen ze Harry zag kijken knipoogde ze even, liep haar portret uit en verdween.
Intussen probeerde een jonge tovenaar, die een merkwaardig dansje uitvoerde, aan de heks achter de balie duidelijk te maken wat hem mankeerde. Zijn uitleg werd afgewisseld door schelle kreten van pijn.
‘Het gaat om deze - au - schoenen die ik van m’n broer heb gekregen - aah - ze eten m’n - AU - voeten op - kijk maar, er moet een - AAAH vloek over zijn uitgesproken en nu kan ik ze niet meer - AAAAAAH - uitkrijgen!’ Hij sprong van de ene voet op de andere, alsof hij op hete kolen danste.
‘Maar ondanks die schoenen kunt u toch nog wel lezen, hoop ik?’ zei de blonde heks geïrriteerd en ze wees op een groot bord links van de balie. ‘U moet bij Spreukschade zijn, op de vierde verdieping. Het staat duidelijk op de wegwijzer. Volgende!’
De tovenaar ging hobbelend en dansend opzij, de Wemels plus aanhang schoven een paar passen op en Harry las de wegwijzer.
MATERIELE MISKLEUNEN .......................................Begane Grond
Ketelexplosies, toverstokterugslag
bezembotsingen enz.
SCHEPSELLETSEL ..............................................Eerste Verdieping
Beten, steken, schroeiplekken,
moeilijk verwijderbare angels enz.
MAGISCHE KWALEN ........................................Tweede Verdieping
Besmettelijke ziekten zoals
drakenpest, verdwijnkoorts,
vlekzucht enz.
VERGIFTIGING DOOR PLANT OF TOVERDRANK ..Derde Verdieping
Uitslag, opboering,
giechelhuil enz.
SPREUKSCHADE ...............................................Vierde Verdieping
Permanente vervloekingen,
Boze Oogontstekingen, broddelbezweringen enz.
CAFETARIA/WINKEL .........................................Vijfde Verdieping
ALS U NIET WEET WAAR U ZIJN MOET, WIE U BENT, OF NIET NORMAAL KUNT PRATEN, IS ONZE HOSPIHEKS U GAARNE VAN DIENST.
Een stokoude, gebogen tovenaar met een hoortrompet schuifelde naar de balie. ‘Ik kom voor Placidus Pais!’ zei hij amechtig.
‘Zaal 49, maar ik ben bang dat het vergeefse moeite is,’ zei de heks kortaf. ‘Hij is totaal van slag - denkt nog steeds dat hij een theepot is. Volgende!’
Een tovenaar die er nogal opgejaagd uitzag hield zijn kleine dochtertje stevig bij haar enkel, terwijl zij rond zijn hoofd fladderde met behulp van de enorme vleugels die dwars door de achterkant van haar rompertje groeiden.
‘Vierde verdieping,’ zei de heks verveeld en zonder ook maar iets te vragen. De man verdween door de dubbele deur naast de balie en zijn dochtertje zweefde als een vreemde ballon met hem mee. ‘Volgende!’
Mevrouw Wemel liep naar de balie.
‘Hallo,’ zei ze. ‘Mijn man, Arthur Wemel, zou vanochtend naar een andere zaal worden gebracht. Weet u waar hij nu ligt?’
‘Arthur Wemel?’ zei de heks, die haar vinger over een lange lijst liet gaan. ‘Ja, eerste verdieping, tweede deur rechts. De Dai Llewellyn Zaal.’
‘Dank u,’ zei mevrouw Wemel. ‘Kom op, jongens.’
Ze volgden haar door de dubbele deuren en een smalle gang, waar nog meer portretten van beroemde Helers hingen. De gang werd verlicht door kristallen bellen vol kaarsen, die bij het plafond zweefden en veel op reusachtige zeepbellen leken. Meer heksen en tovenaars in lindegroene gewaden gingen de kamers in en uit; uit één bepaalde deur kwam een stinkend geel gas naar buiten drijven en af en toe hoorden ze iets of iemand jammeren. Ze gingen een trap op en kwamen in de gang van Schepselletsel, waar de tweede deur rechts voorzien was van het opschrift: ‘Doldwaze’ Dai Llewellyn Zaal: Ernstige Beten. Daaronder, in een koperen houdertje, vermeldde een handgeschreven kaartje: Scepterzwaaiend Heler. Hippocrates Smergelhout. Aankomend Heler. Augustus Zalver.
‘Wij wachten wel op de gang, Molly,’ zei Tops. ‘Arthur wil vast niet te veel bezoek... eerst alleen familie, lijkt me.’
Dwaaloog gromde goedkeurend en leunde tegen de muur, terwijl zijn magische oog alle kanten op tolde. Harry wilde zijn voorbeeld volgen, maar mevrouw Wemel pakte hem bij zijn arm, duwde hem naar binnen en zei: ‘Doe niet zo gek, Harry, Arthur wil je bedanken.’
De zaal was klein en nogal somber; het enige raam was smal en bevond zich hoog in de muur tegenover de deur. Het meeste licht kwam van de glanzende kristallen bellen die een groepje vormden in het midden van het plafond. De wanden hadden een eiken lambrisering en er hing een portret van een nogal angstaanjagende tovenaar, met het onderschrift: Alonzo Grauwsluier, 1612-1697, Uitvinder van de Darmuitdrijvende Vloek.
Er waren maar drie patiënten. Meneer Wemel lag aan het eind van de zaal, onder het kleine raam. Tot Harry’s vreugde en opluchting zat hij half overeind met een berg kussens in zijn rug, en las hij de Ochtendprofeet in het enige straaltje zonlicht dat op zijn bed scheen. Hij keek op zodra ze binnenkwamen en glimlachte breed toen hij zag dat zij het waren.
‘Hallo!’ riep hij en hij legde de Ochtendprofeet neer. ‘Bill is net weg, Molly. Hij moest naar zijn werk, maar hij zei dat hij later bij jullie zou langskomen.’
‘Hoe voel je je, Arthur?’ vroeg mevrouw Wemel, die hem op zijn wang kuste en hem bezorgd aankeek. ‘Je ziet nog steeds een beetje pips.’
‘Ik voel me prima,’ zei meneer Wemel opgewekt. Hij stak zijn nietgewonde arm uit en omhelsde Ginny. ‘Als het verband eraf mocht, kon ik nu al naar huis.’
‘Waarom mag het er nog niet af, pa?’ vroeg Fred.
‘Nou, steeds als ze dat proberen, begin ik weer vreselijk te bloeden,’ zei meneer Wemel monter. Hij pakte zijn toverstok van zijn nachtkastje en zwaaide ermee, zodat er zes extra stoelen om zijn bed verschenen.
‘Blijkbaar heeft die slang een nogal ongewoon gif ingespoten waardoor de wonden niet genezen. Ze weten zeker dat ze een tegengif zullen vinden; ze zeggen dat ze veel ergere gevallen hebben meegemaakt. In de tussentijd moet ik gewoon ieder uur een Bloedverversend Elixer innemen. Nee, dan die man daar,’ zei hij zacht en hij knikte naar het bed tegenover hem, waar een bleke en overduidelijk misselijke man naar het plafond staarde. ‘Gebeten door een weerwolf, arme drommel. Ongeneeslijk.’
‘Een weerwolf?’ fluisterde mevrouw Wemel geschrokken. ‘Is dat wel veilig, op een openbare afdeling? Hoort hij niet in een privé-kamer te liggen?’
‘Het duurt nog twee weken tot het volle maan is,’ zei meneer Wemel zacht. ‘De Helers hebben vanochtend met hem gepraat. Ze proberen hem ervan te overtuigen dat hij een vrijwel normaal leven zal kunnen leiden. Ik zei - zonder namen te noemen, uiteraard - dat ik persoonlijk een weerwolf kende, een heel aardige man, die uitstekend met zijn kwaal kan omgaan.’
‘Wat zei hij?’ vroeg George.
‘Dat hij me zou bijten als ik mijn mond niet hield,’ zei meneer Wemel triest. ‘En die vrouw daar,’ hij wees op het enige andere bed dat in gebruik was, vlak naast de deur, ‘wil niet tegen de Helers zeggen wat haar gebeten heeft. Iedereen denkt dat het iets illegaals moet zijn geweest. Het heeft in elk geval een flinke hap uit haar been genomen en het stinkt vreselijk als ze het verband verwisselen.’
‘En, vertel je ons nog wat er gebeurd is, pa?’ vroeg Fred, die zijn stoel dichter naar het bed schoof.
‘Dat weten jullie al,’ zei meneer Wemel met een veelzeggende glimlach naar Harry. ‘Het is heel eenvoudig - ik had een lange dienst gehad en daarom dutte ik in. Toen werd ik beslopen door een slang en gebeten.’
‘Staat er iets over in de Profeet?’ vroeg Fred. Hij gebaarde naar de krant die zijn vader had neergelegd.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei meneer Wemel met een nogal bittere glimlach. ‘Het Ministerie wil niet dat bekend wordt dat zo’n smerige grote slang -’
‘Arthur!’ zei mevrouw Wemel waarschuwend.
‘- eh - mij - eh - te pakken heeft genomen,’ zei meneer Wemel haastig, maar Harry wist zeker dat hij iets anders had willen zeggen.
‘Waar was je toen het gebeurde, pa?’ vroeg George.
‘Dat gaat alleen mij iets aan,’ zei meneer Wemel meteen flauwe glimlach. Hij pakte de Ochtendprofeet weer, sloeg hem open en zei: ‘Toen jullie binnenkwamen, las ik net dat Willy Windekind gearresteerd is. Wisten jullie dat Willy achter die brakende toiletten zat waar we van de zomer zo’n last van hebben gehad? Een van zijn vervloekingen ging verkeerd, het toilet ontplofte en ze troffen hem bewusteloos aan tussen het puin, van top tot teen bedekt met -’
‘Als je zegt dat je dienst had, pa,’ viel Fred hem zacht in de rede, ‘wat bedoel je daar dan precies mee?’
‘Je hebt je vader gehoord,’ fluisterde mevrouw Wemel. ‘Daar praten we hier niet over! Vertel over Willy Windekind, Arthur.’
‘Nou, je zult het niet geloven, maar die toestand met de toiletten heeft niet tot een rechtszaak geleid,’ zei meneer Wemel grimmig. ‘Er moet smeergoud zijn betaald -’
‘U bewaakte het, hé’ zei George zacht. ‘Het wapen. Het ding waar Jeweetwel op uit is.’
‘George, hou je mond!’ snauwde mevrouw Wemel.
‘Hoe het ook zij,’ zei meneer Wemel een stuk luider, ‘deze keer is Willy op heterdaad betrapt toen hij bijtende deurknoppen verkocht aan Dreuzels. Ik denk niet dat hij zich hier uit zal weten te draaien, want volgens dit artikel zijn twee Dreuzels vingers kwijtgeraakt en liggen ze nu in het St. Holisto voor spoedbotheling en geheugenmodificatie. Stel je eens voor, Dreuzels in het St. Holisto! Op welke zaal zouden ze liggen?
Hij keek gretig om zich heen, alsof hij hoopte dat hij een bordje zou zien.
‘Zei jij niet dat Jeweetwel een slang heeft, Harry?’ vroeg Fred, die oplette hoe zijn vader zou reageren. ‘Een gigantisch beest? Dat zag je toch op de avond dat Jeweetwel terugkeerde?’
‘Zo is het genoeg!’ zei mevrouw Wemel boos. ‘Dwaaloog en Tops wachten buiten, Arthur. Die willen je ook graag even gedag zeggen. Wachten jullie maar op de gang,’ zei ze tegen haar kinderen en Harry. ‘Jullie kunnen later afscheid nemen. Vooruit.’
Ze gingen terug naar de gang. Dwaaloog en Tops gingen naar binnen en deden de deur achter zich dicht. Fred trok zijn wenkbrauwen op.
‘Nou, goed dan,’ zei hij koeltjes en hij zocht in zijn zakken. ‘Ga je gang. Vertel ons maar niks.’
‘Zocht je deze?’ zei George. Hij pakte iets wat op een kluwen vleeskleurige touwtjes leek. ‘Hoe raad je het?’ zei Fred grijnzend. ‘Zullen we eens kijken of de deuren van het St. Holisto zijn voorzien van Fnuikspreuken?’
Hij en George frunnikten aan het kluwen tot ze vijf Hangoren ontward hadden. Fred en George deelden ze uit, maar Harry aarzelde.
‘Vooruit, Harry, pak aan! Je hebt pa’s leven gered! Als iemand het recht heeft om hem af te luisteren, ben jij het wel.’
Grijnzend pakte Harry het touwtje en stopte het in zijn oor, net zoals de tweeling had gedaan.
‘Vooruit met de geit,’ fluisterde Fred.
De vleeskleurige touwtjes wriemelden als lange, magere wormen onder de deur door. Eerst hoorde Harry niets, maar toen maakte hij een sprongetje van schrik. Opeens hoorde hij Tops fluisteren, zo luid en duidelijk dat het was alsof ze naast hem stond.
‘... de hele verdieping uitgekamd, maar konden nergens een slang vinden. Nadat hij jou heeft aangevallen schijnt hij verdwenen te zijn, Arthur... maar Jeweetwel kan toch niet verwacht hebben dat het een slang zou lukken om binnen te komen?’
‘Ik denk dat die slang een verkenner was,’ gromde Dolleman. ‘Want verder heeft hij nog niet veel succes gehad, hé? Nee, ik denk dat hij een duidelijk beeld wil krijgen van wat hem te wachten staat, en als Arthur er niet was geweest, zou dat beest meer tijd hebben gehad om rustig rond te neuzen. Dus Potter zegt dat hij het allemaal heeft zien gebeuren?’
‘Ja,’ zei mevrouw Wemel nogal slecht op haar gemak. ‘Het lijkt wel alsof Perkamentus verwachtte dat Harry zoiets zou zien.’
‘Nou ja,’ zei Dolleman. ‘Potter heeft iets raars, dat weten we allemaal.’
‘Perkamentus scheen zich echt zorgen om Harry te maken toen ik hem vanochtend sprak,’ fluisterde mevrouw Wemel.
‘Natuurlijk maakt hij zich zorgen,’ gromde Dolleman. ‘Die knul ziet dingen door de ogen van Jeweetwels slang. Potter beseft uiteraard niet wat dat betekent, maar als hij bezeten wordt door Jeweetwel...’
Harry trok het Hangoor los. Zijn hart ging als een gek tekeer en zijn gezicht gloeide. Hij keek naar de anderen, die de touwtjes nog in hun oren hadden en hem plotseling angstig aanstaarden.