Hoofdstuk 6
HET NOBELE EN ALOUDE GESLACHT ZWARTS
Mevrouw Wemel volgde hen naar boven, meteen grimmige uitdrukking op haar gezicht. ‘Ik wil dat jullie regelrecht naar bed gaan en niet praten,’ zei ze toen ze op de eerste overloop waren. ‘We hebben morgen veel te doen. Ginny zal al wel slapen,’ voegde ze eraan toe tegen Hermelien, ‘dus probeer haar niet wakker te maken.’
‘Slapen. Ja, vast,’ zei Fred zachtjes nadat Hermelien welterusten had gezegd en ze de volgende trap op liepen. ‘Als Ginny niet klaarwakker ligt te wachten, zodat Hermelien haar alles kan vertellen wat er beneden besproken is, dan ben ik een Flubberwurm.’
‘Oké, Ron, Harry,’ zei mevrouw Wemel op de tweede verdieping en ze wees naar hun slaapkamer. ‘Naar bed.’
‘Trusten,’ zeiden Harry en Ron tegen de tweeling.
‘Slaap lekker,’ zei Fred met een knipoog.
Mevrouw Wemel deed de deur met een klap achter Harry dicht. Het was binnen zo mogelijk nog donkerder en somberder dan eerst. Het witte schilderij ademde nu langzaam en diep, alsof de onzichtbare geportretteerde sliep. Harry trok zijn pyjama aan, zette zijn bril af en stapte in het kille bed, terwijl Ron een handvol Uilevellen op de klerenkast gooide als traktatie voor Hedwig en Koekeroekus, die rusteloos rondhipten en met hun vleugels ritselden.
‘We kunnen ze niet iedere avond naar buiten laten om te jagen,’ legde Ron uit terwijl hij zijn kastanjebruine pyjama aantrok. ‘Perkamentus wil niet dat er te veel uilen rondvliegen op het plein, dat is verdacht. O ja... bijna vergeten...’
Hij liep naar de deur en schoof de grendel ervoor.
‘Waarom doe je dat?’
‘Knijster.’ zei Ron terwijl hij het licht uitdeed. ‘De eerste avond dat ik hier sliep, stond hij om drie uur ’s nachts opeens naast m’n bed. Geloof me, alles is beter dan wakker worden terwijl hij door je kamer sluipt. Hoe het ook zij...’ Hij stapte in bed, kroop onder de dekens en keek in het donker naar Harry, die zijn silhouet zag in het maanlicht dat door het groezelige raam viel. ‘Wat vind je?’
Harry hoefde niet te vragen wat Ron bedoelde.
‘Nou, het meeste hadden we zelf al wel kunnen raden, nietwaar?’ zei hij en hij dacht aan wat er in de keuken was gezegd. ‘Ik bedoel, ze zeiden in feite alleen maar dat de Orde wil voorkomen dat mensen zich aansluiten bij Vol - ’
Ron maakte een sissend geluidje.
‘demort,’ zei Harry gedecideerd. ‘Wanneer durf je die naam nou eindelijk eens uit te spreken? Sirius en Lupos doen het ook.’
Ron negeerde die laatste opmerking.
‘Ja, je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Eigenlijk wisten we alles al, dankzij onze Hangoren. Het enige nieuwtje was - ’
Beng.
‘AU!’
‘Niet zo hard, Ron, anders komt ma kijken.’
‘Jullie zijn boven op m’n knieën Verschijnseld!’
‘Ja, nou, het is lastiger mikken in het donker.’
Harry zag de vage omtrekken van Fred en George van Rons bed springen. Piepend en krakend zakte Harry’s matras een paar centimeter in, toen George aan het voeteneind ging zitten.
‘En, zijn jullie er al achter?’ vroeg George gretig.
‘Over welk wapen Sirius het had, bedoel je?’
‘Volgens mij flapte hij dat er per ongeluk uit,’ zei Fred genietend, terwijl hij naast Ron ging zitten. ‘Daar hebben we niks over gehoord met onze Hangoortjes, nietwaar?’
‘Wat zou het kunnen zijn?’ vroeg Harry.
‘Van alles en nog wat,’ zei Fred.
‘Maar niets is toch erger dan de Avada Kedavravloek?’ zei Ron. ‘Wat is nou erger dan de dood?’
‘Misschien is het iets waarmee je een heleboel mensen tegelijk kunt doden,’ opperde George.
‘Of iets wat voor een ontzettend pijnlijke dood zorgt,’ zei Ron angstig.
‘Als hij pijn wil doen, heeft hij de Cruciatusvloek,’ zei Harry. ‘Iets efficiënters bestaat niet.’
Er viel een stilte en Harry wist dat de anderen zich ook afvroegen wat voor gruwelen dat wapen zou kunnen aanrichten.
‘Wie zou het nu hebben?’ vroeg George.
‘Wij, hoop ik,’ zei Ron lichtelijk nerveus.
‘Als dat zo is, bewaakt Pcrkamentus het waarschijnlijk,’ zei Fred.
‘Waar?’ zei Ron. ‘Op Zweinstein?’
‘Vast!’ zei George. ‘Daar had hij de Steen der Wijzen ook verborgen.’
‘Maar zo’n wapen is een stuk groter dan de Steen!’ zei Ron.
‘Hoeft niet,’ zei Fred.
‘Ja, grootte zegt niks over kracht,’ zei George. ‘Kijk maar naar Ginny.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Harry.
‘Jij hebt nog nooit kennisgemaakt met haar Vleddervleervloek, hé?’
‘Sst!’ zei Fred, die half overeind kwam. ‘Luister!’
Ze zwegen en hoorden voetstappen op de trap.
‘Ma,’ zei George en met een luide beng voelde Harry het gewicht van zijn voeteneinde verdwijnen. Een paar tellen later kraakten de planken voor de deur; het was duidelijk dat mevrouw Wemel luisterde of ze lagen te praten.
Hedwig en Koekeroekus krasten mistroostig. De planken kraakten weer terwijl ze naar boven liep om Fred en George te controleren.
‘Ze vertrouwt ons echt voor geen Knoet,’ zei Ron spijtig.
Harry wist niet zeker of hij wel zou kunnen slapen; er waren die avond zoveel dingen gebeurd waarover hij moest nadenken dat hij ervan uitging dat hij uren wakker zou liggen. Eigenlijk wilde hij nog een tijdje met Ron praten, maar mevrouw Wemel kwam krakend de trap af en zodra ze eenmaal beneden was, hoorde hij anderen naar boven komen... hij hoorde zelfs wezens met meer dan twee benen zachtjes heen en weer galopperen voor hun slaapkamerdeur en Hagrid, hun leraar Zorg voor Fabeldieren, die zei: ‘Wat een prachtbeesten, hé Harry? Dit jaar bestuderen we wapens...’ Harry zag dat de wezens kanonnen hadden in plaats van koppen en dat ze die op hem richtten... hij dook weg...
Toen hij zich weer ergens van bewust werd, lag hij opgerold onder de dekens en galmde de stem van George door de kamer.
‘Ma zegt dat jullie op moeten staan. Het ontbijt staat klaar in de keuken en daarna verwacht ze jullie in de woonkamer. Er zijn veel meer Doxy’s dan ze dacht en ze heeft een nest dode Pulkeriken gevonden onder de bank.’
Een halfuur later, nadat ze zich vlug hadden aangekleed en hadden ontbeten, gingen Harry en Ron naar de woonkamer op de eerste verdieping: een lange kamer met een hoog plafond en olijfgroene muren die behangen waren met vuile wandtapijten. De vloerbedekking wasemde kleine stofwolkjes uit als iemand erop liep en de gordijnen van mosgroen fluweel zoemden alsof ze krioelden van de onzichtbare bijen. Mevrouw Wemel, Hermelien, Ginny, Fred en George stonden bij de gordijnen, maar ze zagen er nogal merkwaardig uit. Ze hadden allemaal een doek voor hun neus en mond gebonden en hadden grote spuitflessen met zwarte vloeistof in hun hand.
‘Doe iets voor je gezicht en pak ook een spuit,’ zei mevrouw Wemel tegen Harry en Ron zodra ze binnenkwamen. Ze wees op nog twee flessen met zwarte vloeistof die op een tafel met dunne pootjes stonden. ‘Doxycide. Ik heb nog nooit zo’n vreselijke plaag meegemaakt - Joost mag weten wat die huis-elf hier de afgelopen tien jaar heeft uitgevoerd...’ Hermeliens gezicht ging gedeeltelijk schuil achter een theedoek, maar toch zag Harry dat ze mevrouw Wemel verwijtend aankeek.
‘Knijster is stokoud. Ik denk dat hij niet in staat was - ’
‘Je zou versteld staan als je wist waar Knijster toe in staat is, Hermelien,’ zei Sirius, die de kamer binnenkwam met een bloedbevlekte zak die blijkbaar dode ratten bevatte. ‘Ik heb Scheurbek net gevoerd,’ zei hij toen hij Harry zag kijken. ‘Ik hou hem boven, in mijn moeders slaapkamer. Maar over dat schrijfbureau...’
Hij gooide de zak met ratten op een stoel en boog zich over het bureau, dat op slot zat maar zachtjes trilde.
‘Nou, Molly, ik weet haast zeker dat het een Boeman is,’ zei Sirius, die door het sleutelgat gluurde. ‘Maar misschien moeten we Dolleman er even naar laten kijken voor we het opendoen - mijn moeder kennende, zou het ook wel eens iets veel ergers kunnen zijn.’
‘Afgesproken, Sirius,’ zei mevrouw Wemel.
Ze spraken allebei zo luchtig en beleefd dat Harry direct hoorde dat ze hun meningsverschil van de avond tevoren nog niet vergeten waren. Beneden klingelde de bel, meteen gevolgd door net zo’n kakofonie van gegil en gekrijs als Tops had veroorzaakt toen ze de paraplubak omschopte.
‘Ik heb al zo vaak gezegd dat ze niet moeten aanbellen!’ zei Sirius geïrriteerd, en hij ging haastig de kamer uit. Ze hoorden hem dreunend de trap af lopen terwijl de kreten van mevrouw Zwarts door het huis galmden:
‘Eerloos gebroed, smerige halfbloedjes, verraders van jullie voorvaderen, voortbrengselen van vuil en gruis...’
‘Doe de deur dicht, Harry,’ zei mevrouw Wemel.
Harry deed de woonkamerdeur zo langzaam mogelijk dicht, want hij wilde horen wat er beneden gebeurde. Blijkbaar was Sirius erin geslaagd om de gordijnen voor het portret van zijn moeder dicht te trekken, want ze hield op met krijsen. Hij hoorde Sirius door de hal lopen, daarna het gerammel van de ketting aan de voordeur en de zware stem van Romeo Wolken veldt ‘Ik ben net afgelost door Hecuba, dus die heeft nu de mantel van Dolleman,’ zei Romeo. ‘Het leek me verstandig om een rapport achter te laten voor Perkamentus...’
Harry, die de ogen van mevrouw Wemel in zijn achterhoofd voelde boren, deed de deur met tegenzin dicht en voegde zich weer bij het groepje Doxybestrijders.
Mevrouw Wemel boog zich over Gladianus Smalharts Grote Ongediertegids, die opengeslagen op de bank lag, en controleerde het artikel over Doxy’s.
‘Oké, jongens, we moeten voorzichtig zijn, want Doxy’s bijten en hebben giftanden. Er staat een fles tegengif klaar, maar die gebruik ik liever niet.’
Ze kwam overeind, ging voor de gordijnen staan en wenkte de anderen.
‘Als ik een teken geef, beginnen jullie te spuiten,’ zei ze. ‘Ik denk dat ze ons zullen aanvliegen, maar volgens het etiket is één flinke straal voldoende om ze te verlammen. Als ze niet meer bewegen, gooi je ze in deze emmer.’
Ze stapte zorgvuldig opzij zodat ze niet in de vuurlinie stond, en hief haar eigen fles op.
‘Oké - spuiten!’
Harry had nog maar een paar seconden gespoten toen een volwassen Doxy uit een plooi in de gordijnen te voorschijn schoot. Haar glanzende, keverachtige vleugels gonsden, haar piepkleine, vlijmscherpe tandjes waren ontbloot, haar elfachtige lichaam was bedekt met dik zwart haar en haar vier piepkleine vuistjes waren gebald van woede. Harry raakte haar recht in haar gezichtje meteen wolk Doxycide en ze verstijfde midden in de lucht en plofte met een verrassend harde bonk op het versleten tapijt. Harry raapte haar op en gooide haar in de emmer.
‘Fred, wat doe je?’ vroeg mevrouw Wemel. ‘Spuiten en weggooien!’ Harry keek om. Fred hield een tegenstribbelende Doxy tussen duim en wijsvinger.
‘Okido,’ zei Fred opgewekt en hij spoot de Doxy vlug in haar gezicht, zodat ze flauwviel, maar zodra zijn moeder zich had omgekeerd, stopte hij de Doxy met een knipoog in zijn zak.
‘We willen experimenteren met Doxygif voor onze Spijbelsmuldozen,’ fluisterde George tegen Harry.
Harry bespoot behendig twee Doxy’s die de aanval inzetten op zijn neus, stapte wat dichter naar George en mompelde vanuit zijn mondhoek: ‘Wat zijn Spijbelsmuldozen?’
‘Een speciaal assortiment snoepgoed waar je ziek van wordt,’ fluisterde George, die zijn moeder in de gaten bleef houden. ‘Niet echt vreselijk ziek, maar ziek genoeg om een les te kunnen overslaan. Fred en ik zijn de hele zomer bezig geweest om het te ontwikkelen. Het zijn snoepjes met verschillend gekleurde uiteinden. Als je de oranje helft van onze Braakbabbelaars opeet, begin je over te geven. Zodra je haastig naar de ziekenzaal bent gebracht eet je de paarse helft op - ’
‘“- waardoor u zich direct weer kerngezond voelt en u zich kunt wijden aan uw favoriete vrijetijdsbestedingen, gedurende een uur dat anders gekenmerkt zou zijn door zinloze verveling.” Dat staat tenminste in onze advertenties, fluisterde Fred, terwijl hij voorzichtig opzij schuifelde zodat zijn moeder hem niet zag, een paar verdwaalde Doxy’s opveegde en ze in zijn zak stopte. ‘Maar we moeten er nog een hoop aan bijschaven. Op dit moment kost het onze proefpersonen nog zoveel moeite om te stoppen met overgeven dat ze de paarse helft bijna niet door kunnen slikken.’
‘Proefpersonen?’
‘Wij dus,’ zei Fred. ‘We zijn om de beurt de klos. George heeft de Zwijmzuurtjes uitgetest - wij allebei de Neusbloednoga - ’
‘Ma dacht dat we geduelleerd hadden,’ zei George.
‘Dus jullie gaan door met die fopshop?’ mompelde Harry, die deed alsof hij de sproeikop van zijn spuit beter afstelde.
‘Nou, we hebben nog geen kans gehad om uit te kijken naar een geschikt pand,’zei Fred nog zachter, toen mevrouw Wemel haar voorhoofd even afveegde met haar sjaal alvorens weer tot de aanval over te gaan. ‘Daarom runnen we het op dit moment als een postorderbedrijf. We hebben vorige week een advertentie in de Ochtendprofeet gezet.’
‘En allemaal dankzij jou, maatje,’ zei George. ‘Maar maak je geen zorgen... ma heeft geen flauw idee. Ze leest de Ochtendprofeet niet meer omdat er steeds leugens in staan over jou en Perkamentus.’
Harry grijnsde. Hij had Fred en George gedwongen het prijzengeld aan te nemen dat hij had gewonnen met het Toverschool Toernooi, zodat ze hun grote ambitie konden verwezenlijken en een fopshop konden openen, maar desondanks was hij blij dat mevrouw Wemel niet op de hoogte was van zijn aandeel in hun plannen. Ze vond het runnen van een feestwinkel geen geschikte carrière voor haar zoons.
Het ontsmetten van de gordijnen nam bijna de hele ochtend in beslag. Pas na twaalven deed mevrouw Wemel eindelijk haar beschermende sjaal af en plofte neer in een doorgezakte fauteuil, om met een kreet van walging weer overeind te springen omdat ze op de zak met dode ratten was gaan zitten. De gordijnen gonsden niet meer maar hingen er slap en klam bij na het intensieve gesproei. Onder aan de gordijnen puilden de bewusteloze Doxy’s uit hun emmer, naast een kom zwarte eieren waar Knikkebeen aan snoof en waar Fred en George begerige blikken op wierpen.
‘Laten we die voor na de lunch bewaren,’ zei mevrouw Wemel, en ze wees op de stoffige vitrinekasten aan weerszijden van de schoorsteenmantel. Ze waren volgestouwd met een merkwaardig assortiment voorwerpen: klauwen, een reeks roestige dolken, een opgerolde slangenhuid, een aantal doffe zilveren dozen met opschriften in talen die Harry niet kon ontcijferen en, als minst aangename, een rijkversierde kristallen fles met een opalen stop, gevuld met iets wat onmiskenbaar bloed was. De deurbel klingelde weer en iedereen keek naar mevrouw Wemel.
‘Hier blijven,’ zei ze gedecideerd en ze griste de zak met ratten van de stoel terwijl mevrouw Zwarts beneden weer begon te krijsen. ‘Ik neem wel boterhammen mee.’
Ze ging de kamer uit en deed de deur zorgvuldig achter zich dicht. Meteen holde iedereen naar het raam, om te kijken wie er voor de deur stond. Ze zagen de kruin van een hoofd vol warrig, rossig haar en een enorme, wankele stapel ketels.
‘Levenius!’ zei Hermelien. ‘Waarom heeft hij al die ketels bij zichè’
‘Waarschijnlijk zoekt hij een veilige bergplaats,’ zei Harry. ‘Op de avond dat hij mij eigenlijk moest bewaken ging hij toch een lading gestolen ketels ophalen?’
‘Ja, je hebt gelijk,’ zei Fred terwijl de voordeur openging; Levenius sjouwde zijn ketels naar binnen en verdween uit het zicht, ‘jeetje, daar zal ma blij mee zijn...’
Hij en George liepen naar de deur en luisterden. Mevrouw Zwarts gilde niet meer.
‘Levenius praat met Romeo en Sirius,’ mompelde Fred ingespannen fronsend. ‘Ik kan het niet goed verstaan... zullen we de Hangoren riskeren?’
‘Het is het proberen waard,’ zei George. ‘Ik sluip wel naar boven en pak twee - ’
Maar op dat moment barstte beneden een orkaan van geluid los, zodat Hangoren volkomen overbodig waren, ledereen kon horen wat mevrouw Wemel schreeuwde.
‘DIT IS GEEN OPSLAGPLAATS VOOR GESTOLEN GOED!’
‘Hé, heerlijk als ma tegen iemand anders tekeergaat,’ zei Fred met een tevreden glimlach, terwijl hij de deur een paar centimeter opendeed zodat de stem van mevrouw Wemel nog beter tot zijn recht kwam. ‘Voor de verandering, bedoel ik.’
‘VOLKOMEN ONVERANTWOORDELIJK, ALSOF WE NIET GENOEG ZORGEN HEBBEN ZONDER DAT JIJ HET HUIS VOLSTOUWT MET GESTOLEN KETELS - ’
‘Die idioot laat haar op stoom komen,’ zei George hoofdschuddend. ‘Je moet haar meteen zien af te leiden, want als ze eenmaal bezig is, gaat ze uren door. Sinds Levenius ertussenuit is geknepen terwijl hij jou moest bewaken, heeft ze een aanleiding gezocht om hem op zijn donder te kunnen geven - en daar hebben we de moeder van Sirius weer.’
De woorden van mevrouw Wemel werden overstemd door hernieuwd gegil en gekrijs van de portretten in de hal.
George wilde de deur dichtdoen om het geluid buiten te sluiten, maar voor hij dat kon doen kwam er een huis-elf binnenschuifelen.
Hij was spiernaakt, afgezien van een gore lap die als een soort lendendoek om zijn middel was gebonden en hij leek stokoud. Zijn huid scheen verscheidene maten te groot voor hem en hoewel hij kaal was, zoals iedere huis-elf, groeiden er grote plukken wit haar uit zijn vleermuisachtige oren. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en waterig grijs en hij had een grote, vlezige, nogal snuitachtige neus.
De elf keurde Harry en de anderen geen blik waardig. Hij deed net alsof hij hen niet zag en schuifelde gebogen maar vastberaden naar het andere einde van de kamer, terwijl hij onophoudelijk in zichzelf mompelde met een schorre, diepe stem die aan een brulkikker deed denken.
‘... stinkt als een riool en nog een misdadiger ook, maar zij is geen haar beter, lelijke ouwe bloedverraadster, met haar rotkinderen die het huis van mijn meesteres bezoedelen, o, mijn arme meesteres, als ze eens wist wat voor schorem er nu in haar huis woont, wat zou ze dan niet tegen die oude Knijster zeggen, o de schande, de schande, Modderbloedjes en weerwolven en verraders en dieven, maar arme oude Knijster kan er niets aan doen...’
‘Hallo, Knijster,’ zei Fred, die de deur met een klap dichtdeed.
De huis-elf verstijfde, hield op met mompelen en maakte een heel overdreven en slecht geacteerd sprongetje van verbazing.
‘Knijster zag de jonge meester niet,’ zei hij, terwijl hij zich omdraaide en voor Fred boog. Nog steeds met zijn neus naar het tapijt gekeerd voegde hij er duidelijk verstaanbaar aan toe: ‘Smerige kleine bloedverrader.’
‘Sorry?’ zei George. ‘Dat laatste hoorde ik niet.’
‘Knijster zei niets,’ zei de elf, die ook boog voor George en er zacht aan toevoegde: ‘En zijn tweelingbroer, ook al zo’n onnatuurlijk ettertje.’
Harry wist niet of hij moest lachen. De elf richtte zich weer op en keek hen vuil aan. Hij bleef zachtjes mompelen, blijkbaar in de overtuiging dat ze hem niet konden verstaan.
‘... en daar staat het Modderbloedje, zo brutaal als de beul, o wat zou mijn meesteres huilen als ze dat wist, en ik zie ook een nieuwe jongen. Knijster weet niet hoe hij heet. Wat doet hij hier? Knijster weet het niet...’
‘Dit is Harry, Knijster,’ zei Hermelien aarzelend. ‘Harry Potter.’
Knijsters grote bleke ogen werden nog groter en hij begon nog sneller en furieuzer te mompelen.
‘Het Modderbloedje praat tegen Knijster alsof ze zijn vriendin is! O, wat zou Knijsters meesteres zeggen als ze hem in zulk gezelschap zag - ’
‘Noem haar geen Modderbloedje!’ zeiden Ron en Ginny boos.
‘Geeft niet,’ fluisterde Hermelien. ‘Hij is niet goed bij zijn hoofd, hij weet niet wat hij - ’
‘Maak jezelf niets wijs, Hermelien, hij weet precies wat hij zegt,’ zei Fred, die vol afkeer naar Knijster keek.
Knijster staarde nog steeds mompelend naar Harry.
‘Is dat waar? Is dat Harry Potter? Knijster ziet het litteken, dus moet het waar zijn, dit is de jongen die de Heer van het Duister heeft tegengehouden. Knijster vraagt zich af hoe hij dat gedaan heeft...’
‘Net als wij allemaal, Knijster,’ zei Fred.
‘Wat kom je eigenlijk doen?’ vroeg George.
Knijsters reusachtige ogen flitsten even naar George.
‘Knijster is aan het schoonmaken,’ zei hij ontwijkend.
‘En dat moeten we geloven?’ zei een stem achter Harry.
Sirius was terug en keek de huis-elf vanuit de deuropening nijdig aan.
Het lawaai in de hal was weggestorven; misschien zetten mevrouw Wemel en Levenius hun ruzie voort in de keuken.
Toen hij Sirius zag, maakte Knijster zo’n potsierlijk diepe buiging dat zijn snuitachtige neus dubbel boog tegen de grond.
‘Sta op,’ zei Sirius ongeduldig. ‘Wat voer je in je schild?’
‘Knijster is aan het schoonmaken,’ herhaalde de elf. ‘Knijster is de nederige dienaar van het nobele huis Zwarts - ’
‘En dat huis wordt met de dag zwarter. Het is hier echt een zwijnenstal,’ zei Sirius.
‘Meester hield altijd al van een grapje,’ zei Knijster, die opnieuw boog en er zacht aan toevoegde: ‘Meester was een ondankbare kleine smeerlap en heeft zijn moeders hart gebroken.’
‘Mijn moeder had geen hart, Knijster,’ beet Sirius hem toe. ‘Ze bleef leven uit pure rancune.’
Knijster boog opnieuw.
‘Als Meester het zegt,’ mompelde hij. ‘Meester was te min om zijn moeders veters te strikken. O mijn arme meesteres, wat zou ze zeggen als ze zag dat Knijster hém nu dient, ze heeft altijd een hekel aan hem gehad, hij was een vreselijke teleurstelling voor haar -’
‘Ik vroeg wat je kwam doen,’ zei Sirius kil. ‘Steeds als je zogenaamd iets schoonmaakt, neem je stiekem dingen mee, zodat wij ze niet kunnen weggooien.’
‘Knijster zou nooit iets van zijn plaats halen in Meesters huis,’ zei de elf. Vervolgens mompelde hij heel snel: ‘Knijsters meesteres zou Knijster nooit vergeven als het wandtapijt werd weggegooid, het is al zeven eeuwen in de familie, Knijster moet het redden, Knijster laat het niet vernietigen door Meester en bloedverraders en kleine etterbakken - ’
‘Dat dacht ik al,’ zei Sirius, met een schampere blik op de muur tegenover de deur, ‘Ze heeft ook vast een Permanente Plakspreuk uitgesproken over de achterkant van het tapijt, maar als ik een manier vind om het weg te gooien, zal ik dat zeker doen. En nu opgehoepeld, Knijster.’
Blijkbaar durfde de huis-elf een direct bevel niet te negeren, maar hij wierp Sirius wel een blik vol diepe afkeer toe terwijl hij naar de deur schuifelde en mompelde:
‘- komt terug uit Azkaban en geeft Knijster bevelen, o mijn arme meesteres, wat zou ze zeggen als ze haar huis nu zag, vol geteisem dat haar mooiste spulletjes weggooit, ze heeft gezworen dat hij haar zoon niet was en nu is hij terug en nog een moordenaar ook, zeggen ze - ’
‘Ga zo door en ik ben dadelijk echt een moordenaar!’ zei Sirius geïrriteerd, terwijl hij de deur achter de elf dichtsloeg.
‘Sirius, hij is niet goed bij zijn hoofd,’ zei Hermelien smekend. ‘Volgens mij beseft hij niet dat we hem kunnen verstaan.’
‘Hij is te lang alleen geweest,’ zei Sirius, ‘pratend in zichzelf en krankzinnige bevelen opvolgend van mijn moeders portret, maar hij was altijd al een kleine rot-’
‘Maar als je hem nou vrij zou laten...’ zei Hermelien hoopvol.
‘We kunnen hem niet vrijlaten. Hij weet te veel van de Orde,’ zei Sirius kortaf. ‘En bovendien zou de schok hem fataal worden. Zeg maar eens tegen hem dat hij het huis moet verlaten en kijk dan hoe hij reageert.’
Sirius liep naar het tapijt dat Knijster had willen beschermen en dat de volle breedte van de wand besloeg. Harry en de anderen volgden hem.
Het tapijt leek inderdaad oeroud; het was vaal en zo te zien hadden er op sommige plaatsen Doxy’s aan geknaagd. Desondanks glinsterde het gouddraad van het borduursel nog voldoende om een enorme, uitgebreide stamboom te kunnen zien, die (voorzover Harry kon beoordelen) terugging tot in de Middeleeuwen. Helemaal boven aan het tapijt stond in grote letters:
Het Nobele en Aloude Geslacht Zwarts
‘Toujours pur’
‘Jij staat er niet op!’ zei Harry, toen hij de onderkant van het tapijt had bestudeerd.
‘Vroeger wel,’ zei Sirius en hij wees op een klein, rond brandgat, alsof iemand een sigaret had uitgedrukt op het tapijt. ‘M’n lieve oude moedertje heeft me weggeschroeid toen ik van huis wegliep - iets waar Knijster graag over mag mompelen.’
‘Ben je van huis weggelopen?’
‘Op m’n zestiende,’ zei Sirius. ‘Toen was ik het zat.’
‘Waar ben je naartoe gegaan?’ vroeg Harry, die hem aanstaarde.
‘De ouders van je vader,’ zei Sirius. ‘Die waren heel aardig en adopteerden me min of meer als een soort tweede zoon. Ja, tijdens de schoolvakanties logeerde ik bij je pa en toen ik zeventien was, ging ik op mezelf wonen. M’n oom Alvoleus had me een behoorlijke pot goud nagelaten - hij is ook van het tapijt geschroeid en dat zal wel de reden zijn - en daarna heb ik voor mezelf gezorgd. Maar als ik ’s zondags bij meneer en mevrouw Potter wilde eten, was ik altijd welkom.’
‘Maar... waarom ging je...’
‘Weg?’ Sirius glimlachte verbitterd en streek met zijn vingers door zijn lange, ongekamde haar. ‘Omdat ik ze niet meer kon uitstaan: mijn ouders met hun obsessie voor bloedzuiverheid en hun overtuiging dat je een soort koning was als je de naam Zwarts droeg... mijn halfgare broer die stom genoeg was om hen te geloven... daar heb je hem.’
Sirius pookte met zijn vinger naar de naam Regulus Zwarts, die helemaal onder aan de stamboom stond. Zijn geboortedatum werd gevolgd door een datum van overlijden (zo’n vijftien jaar geleden).
‘Hij was jonger dan ik,’ zei Sirius. ‘En een veel betere zoon, zoals ik altijd te horen kreeg.’
‘Maar hij is dood,’ zei Harry.
‘Ja,’ zei Sirius. ‘Stomme idioot... hij sloot zich aan bij de Dooddoeners.’
‘Meen je dat?’
‘Kom, Harry, je hebt toch voldoende van dit huis gezien om te weten wat voor soort tovenaars mijn ouders waren?’ zei Sirius prikkelbaar. ‘Waren - waren je ouders ook Dooddoeners?’
‘Nee, dat niet, maar ze vonden wel dat Voldemort het bij het rechte eind had. Zij dachten ook dat het tovenaarsras moest worden gezuiverd, dat iedereen die Dreuzels in de familie had het veld moest ruimen en dat alleen mensen met rein bloed het voor het zeggen mochten hebben. Ze waren trouwens niet de enigen: een hoop mensen vonden dat Voldemort prima ideeën had, tot zijn ware aard bovenkwam... toen bleek waartoe hij bereid was om aan de macht te komen, begonnen ze ’m te knijpen. Maar ik wed dat mijn ouders Regulus in het begin echt een kleine held vonden.’
‘Is hij gedood door een Schouwer?’ vroeg Harry aarzelend.
‘Welnee,’ zei Sirius. ‘Nee, hij is vermoord door Voldemort. Of waarschijnlijk alleen op bevel van Voldemort; ik betwijfel of Regulus ooit belangrijk genoeg was om door Voldemort zelf te worden gedood. Voorzover ik heb kunnen nagaan, raakte hij in paniek toen hij hoorde wat hij allemaal moest doen nadat hij eenmaal in de organisatie verstrikt was geraakt, en probeerde hij terug te krabbelen. Nou, je kunt niet zomaar tegen Voldemort zeggen dat je een ander baantje zoekt. Of je dient hem je leven lang, of je gaat eraan.’
‘Eten,’ zei mevrouw Wemel.
Op de punt van haar uitgestoken toverstok balanceerde een enorm dienblad dat was volgeladen met boterhammen en cake. Ze had een vuurrood hoofd en zag er nog steeds kwaad uit. De anderen hadden allemaal trek en liepen naar haar toe, maar Harry bleef bij Sirius staan, die zich dichter naar het wandtapijt boog.
‘Ik heb hierin jaren niet meer naar gekeken. Daar heb je Firminus Nigellus... mijn over-over-overgrootvader... het minst populaire schoolhoofd dat Zweinstein ooit heeft gehad... en Araminta Meliflua... een nicht van mijn moeder... probeerde er op het Ministerie een wet doorheen te jassen waardoor het jagen op Dreuzels legaal zou worden... en lieve tante Elladora... zij is begonnen met de traditie om huis-elfen te onthoofden als ze te oud werden om nog dienbladen te kunnen dragen... iedere keer als erin onze familie iemand werd geboren die ook maar een klein beetje fatsoenlijk was, werd hij of zij meteen onterfd. Ik zie Tops nergens. Misschien luistert Knijster daarom niet naar haar-eigenlijk hoort hij alles te doen wat een familielid hem opdraagt-’
‘Is Tops familie van je?’ vroeg Harry verbaasd.
‘Jazeker. Haar moeder Andromeda was mijn lievelingsnicht,’ zei Sirius, terwijl hij aandachtig naar het tapijt keek. ‘Nee, Andromeda staat er ook niet op, kijk maar.
Hij wees op een klein rond schroeiplekje tussen de namen Bellatrix en Narcissa.
‘Andromeda’s zussen staan er wel op, want die zijn met keurige, respectabele, bloedzuivere tovenaars getrouwd, maar Andromeda legde het aan met iemand met Dreuzelouders, ene Ted Tops, dus...’
Sirius deed alsof hij het wandtapijt blakerde met een toverstok en lachte zuur. Harry lachte niet; hij staarde veel te ingespannen naar de namen rechts van Andromeda’s schroeiplek. Een dubbele lijn goudborduursel verbond Narcissa Zwarts met Lucius Malfidus en één verticaal gouden lijntje leidde naar de naam Draco.
‘Je bent familie van Malfidus!’
‘Alle bloedzuivere families zijn aan elkaar verwant,’ zei Sirius. ‘Je hebt maar weinig keus als je zoons en dochters uitsluitend met tovenaars van zuiver bloed mogen trouwen, want die zijn er bijna niet meer. Molly is mijn aangetrouwde nicht en Arthur iets van een achter-achterneef. Maar die hoef je niet te zoeken - als er ooit een stel bloedverraders heeft bestaan, zijn het de Wemels wel.’
Maar Harry keek naar de naam links van Andromeda’s schroeiplek: Bellatrix Zwarts, die met een dubbele lijn verbonden was met Rodolphus van Detta.
‘Van Detta...’ zei Harry hardop. Die naam kwam hem bekend voor; hij kende hem ergens van, maar kon hem niet thuisbrengen, al kreeg hij wel een vreemd, hol gevoel in zijn maag.
‘Die zitten in Azkaban,’ zei Sirius kortaf.
Harry keek hem nieuwsgierig aan.
‘Bellatrix en haar man Rodolphus zijn samen met Barto Krenck junior naar Azkaban gebracht,’ zei Sirius op dezelfde bruuske toon. ‘Net als Rabastan, de broer van Rodolphus.’
Opeens herinnerde Harry het zich. Hij had Bellatrix van Detta gezien in de Hersenpan van Perkamentus, het vreemde voorwerp waarin je gedachten en herinneringen kon opslaan: een lange vrouw met donker haar en zware oogleden, die na haar proces was opgestaan en had gezegd dat ze altijd trouw zou blijven aan Voldemort, dat ze er trots op was dat ze had geprobeerd hem na zijn val te vinden en ervan overtuigd was dat haar trouw op een dag beloond zou worden.
‘Je hebt nooit gezegd dat ze - ’
‘Doet dat er iets toe?’ beet Sirius hem toe. ‘Wat mij betreft zijn die lui geen familie van me, en zij al helemaal niet. Ik heb haar niet meer gezien sinds ik zo oud was als jij, afgezien van een korte glimp toen ze in Azkaban arriveerde. Denk je dat ik er trots op ben dat zo iemand mijn nicht is?’
‘Sorry,’ zei Harry vlug. ‘Ik wilde niet - ik was verbaasd, meer niet -’
‘Doet er niet toe. Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ mompelde Sirius. Hij keerde het tapijt de rug toe, met zijn handen diep in zijn zakken. ‘Ik vind het vreselijk om terug te zijn,’ zei hij, door de woonkamer starend. ‘Ik had niet gedacht dat ik ooit nog opgesloten zou zitten in dit huis.’
Harry begreep het helemaal. Hij wist precies hoe hij zich zou voelen als hij opeens terug moest naar de Ligusterlaan, als hij eenmaal volwassen was en had gedacht dat hij daar nooit meer een voet over de drempel zou hoeven zetten.
‘Uiteraard is dit een ideaal Hoofdkwartier,’ zei Sirius. ‘Mijn vader heeft het beveiligd met alle tovermethodes die maar bekend waren toen hij hier woonde. Het is Onleesbaar, zodat er geen Dreuzels op bezoek kunnen komen - alsof die dat gewild zouden hebben - en nu Perkamentus daar zijn eigen beschermende maatregelen aan heeft toegevoegd, denk ik niet dat je ergens een veiliger huis zou kunnen vinden. Perkamentus is de Geheimhouder van de Orde - je kunt het Hoofdkwartier alleen vinden als hij je persoonlijk vertelt waar het is; het briefje dat Dolleman je gisteravond liet zien was van Perkamentus...’ Sirius lachte kort en scherp. ‘Als mijn ouders eens konden zien waar hun huis nu voor gebruikt wordt... nou, het portret van mijn moeder geeft je enig idee...’
Hij keek even nors voor zich uit en zuchtte toen.
‘Ik zou het niet zo erg vinden als ik af en toe maar eens naar buiten mocht en iets nuttigs kon doen. Ik heb Perkamentus gevraagd of ik mee mag naar de hoorzitting - als Snuffel, uiteraard - om je een beetje morele steun te geven. Wat vind je?’
Harry had het gevoel alsof zijn maag plotseling door het stoffige tapijt zonk Door alle opwinding nu hij weer in het gezelschap van zijn vrienden was en hoorde wat er allemaal gebeurd was, had hij sinds het avondeten gisteren niet meer aan de hoorzitting gedacht. Na de woorden van Sirius keerde het verpletterende gevoel van angst echter in volle hevigheid terug. Hij keek hoe Hermelien en de Wemels op hun boterhammen aanvielen en bedacht hoe hij zich zou voelen als zij teruggingen naar Zweinstein en hij niet.
‘Maak je niet druk,’ zei Sirius. Harry keek op en besefte dat Sirius zijn gezicht had gezien. ‘Ze spreken je vast vrij; er staat iets in het Internationale Statuut van Geheimhouding over toveren in noodgevallen, als het een kwestie van leven of dood is.’
‘Maar als ze me toch van school sturen,’ zei Harry zacht, ‘kan ik dan bij jou komen wonen?’
Sirius glimlachte triest.
‘We zullen zien.’
‘Ik zou lang niet zo erg opzien tegen die hoorzitting als ik wist dat ik niet terug hoefde naar de Duffelingen,’ drong Harry aan.
‘Die moeten wel heel erg zijn, als je liever hier bent,’ zei Sirius somber.
‘Schiet op, jullie twee, anders blijft er niks over,’ riep mevrouw Wemel.
Sirius zuchtte opnieuw en na een duistere blik op het wandtapijt voegden Harry en hij zich bij de anderen. Harry deed zijn uiterste best om niet aan de hoorzitting te denken toen ze ’s middags de vitrinekasten opruimden. Gelukkig was dat een karwei waar je al je aandacht bij nodig had, omdat veel van de voorwerpen er blijkbaar niets voorvoelden om hun stoffige planken te verlaten. Sirius werd lelijk gebeten door een zilveren snuifdoos; binnen een paar tellen was zijn hand bedekt met onsmakelijke korsten, alsof hij een krokante bruine handschoen droeg.
‘Geeft niks,’ zei hij en hij bestudeerde zijn hand belangstellend alvorens hem met een tikje van zijn toverstok te genezen. ‘Ik denk dat er Knapperkorstpoeder in zat.’
Hij gooide de doos in de zak waarin ze ongewenste voorwerpen deponeerden. Harry zag hoe George even later zorgvuldig een doek om zijn hand wikkelde en de doos stiekem in zijn al met Doxy’s gevulde broekzak stopte.
Toen Harry een onaangenaam uitziend zilveren instrument wilde pakken dat veel weg had van een pincet met pootjes, rende het snel als een spin tegen zijn arm op en probeerde hem te steken. Sirius plette het met een massief boek getiteld Edele Geslachten: Een Overzicht van Alle Tovenaarfamilies. Er was ook een speeldoos die een enigszins sinister, tinkelend wijsje speelde toen hij werd opgewonden, ledereen voelde zich daarna opeens merkwaardig slap en slaperig, tot Ginny zo verstandig was het deksel dicht te slaan. Verder vonden ze een groot medaillon dat niemand open kon krijgen, een aantal antieke zegels en, in een stoffig doosje, een Orde van Merlijn, Eerste Klas, die het Ministerie aan de grootvader van Sirius had toegekend wegens ‘bewezen diensten’.
‘Dat betekent dat hij ze een zak goud heeft gegeven,’ zei Sirius vol verachting en hij smeet de medaille in de afvalzak.
Knijster kwam diverse keren binnensluipen en probeerde dingen naar buiten te smokkelen onder zijn lendendoek. Iedere keer als hij betrapt werd, mompelde hij vreselijke verwensingen. Toen Sirius een grote gouden ring met het wapen van Zwarts afpakte, barstte Knijster zelfs in tranen van woede uit. Zachtjes snikkend blies hij de aftocht, terwijl hij Sirius uitmaakte voor dingen waar Harry nog nooit van gehoord had.
Die was van mijn vader,’ zei Sirius terwijl hij de ring in de zak gooide. ‘Knijster was ietsje minder toegewijd aan hem dan aan mijn moeder, maar toch betrapte ik hem vorige week nog toen hij een oude broek van pa probeerde in te pikken.’
Mevrouw Wemel liet hen hard doorwerken. Alleen al het ontsmetten van de woonkamer kostte drie dagen. Uiteindelijk waren de enige ongewenste voorwerpen die over waren het wandtapijt met de stamboom van de Zwartsen, dat ze met geen mogelijkheid van de muur konden krijgen, en het rammelende bureau. Dolleman was niet meer langs geweest, dus wisten ze nog steeds niet zeker wat erin zat.
Van de woonkamer gingen ze naar een eetkamer op de begane grond, waar ze in de servieskast spinnen zo groot als schoteltjes aantroffen (Ron ging vlug thee zetten en kwam pas anderhalf uur later terug). Het servies, dat voorzien was van het wapen en het motto van de Zwartsen, gooide Sirius direct in een zak en een serie oude foto’s in doffe zilveren lijsten onderging hetzelfde lot. De afgebeelde personen gilden snerpend toen het glas in hun lijstjes aan scherven vloog.
Sneep noemde hun werk dan misschien ‘schoonmaken’, maar naar Harry’s idee voerden ze in feite oorlog tegen het huis, dat zich met hand en tand verzette, geholpen door Knijster. Steeds als ze ergens waren, dook de huis-elf op en zijn gemompel werd des te beledigender naarmate zijn pogingen om dingen te redden uit de afvalzakken vaker strandden. Sirius dreigde op een gegeven moment zelfs hem kleren te geven, maar Knijster staarde hem met waterige ogen aan en zei: ‘Meester moet doen wat Meester niet laten kan’, alvorens zich om te draaien en luid te mompelen: ‘maar Meester stuurt Knijster niet weg, nee, want Knijster weet wat ze in hun schild voeren, jazeker. Hij spant samen tegen de Heer van het Duister, met Modderbloedjes en verraders en ander tuig...’ Op dat moment negeerde Sirius de protesten van Hermelien, greep Knijster van achteren bij zijn lendendoek en gooide hem met een boog de kamer uit.
Verscheidene keren per dag ging de bel, waarna de moeder van Sirius steevast begon te krijsen en Harry en de anderen een poging deden om de bezoekers af te luisteren, al werden ze niet veel wijzer van de gespreksflarden die ze opvingen alvorens mevrouw Wemel hen weer aan het werk zette. Sneep glipte diverse keren het huis in en uit, al liep Harry hem tot zijn opluchting nooit tegen het lijf, en hij ving ook een glimp op van zijn lerares Gedaanteverwisseling, professor Anderling, die er heel merkwaardig uitzag in een Dreuzeljurk en - jas. Ook zij had het blijkbaar te druk om lang te kunnen blijven, maar sommige bezoekers kwamen een handje helpen. Op een gedenkwaardige middag, toen ze een moorddadige oude Grauwel ontdekten die zich boven schuilhield in een toilet, kregen ze gezelschap van Tops. Lupos, die in het huis van Sirius logeerde maar ook vaak lange tijd weg was om geheimzinnig werk te doen voor de Orde, hielp hen een staande klok te repareren die de onaangename gewoonte had om voorbijgangers te bekogelen met zware moeren en bouten. Levenius wist zijn ernstig geschonden reputatie bij mevrouw Wemel enigszins op te poetsen door Ron te redden uit de plooien van een stokoud paars gewaad, dat hem probeerde te wurgen toen hij een klerenkast wilde uitruimen.
Ondanks het feit dat hij nog steeds slecht sliep en dat dromen over gangen en gesloten deuren hem steken in zijn litteken bezorgden, had Harry het voor het eerst die zomer een beetje naar zijn zin. Zolang hij het maar druk had, ging alles goed, maar als het werk erop zat, als hij even niet op zijn hoede was of uitgeput op bed lag en keek hoe vage schaduwen over het plafond bewogen, werd hij meteen weer geplaagd door gedachten aan de naderende hoorzitting. Vlijmscherpe angstscheuten sneden door hem heen als hij zich afvroeg wat er met hem zou gebeuren als hij echt van school werd gestuurd. Die gedachte was zo vreselijk dat hij hem niet durfde uitspreken, zelfs niet tegen Ron en Hermelien. Hij zag hen weliswaar vaak samen fluisteren en ongeruste blikken in zijn richting werpen, maar ze volgden zijn voorbeeld en zeiden niets. Soms kon hij niet voorkomen dat in zijn verbeelding een anonieme functionaris van het Ministerie opdoemde, die zijn toverstok doormidden brak en hem opdracht gaf terug te keren naar de Duffelingen... maar dat zou hij niet doen, dat had hij zich vast voorgenomen. Dan ging hij liever terug naar het Grimboudplein en trok hij bij Sirius in.
Hij had het gevoel alsof er een baksteen in zijn maag viel toen mevrouw Wemel woensdagavond onder het eten zachtjes zei: ‘Ik heb je beste kleren gestreken voor morgenochtend, Harry, en ik wil dat je vanavond je haar wast. Een goede eerste indruk doet wonderen.’
Ron, Hermelien, Fred, George en Ginny hielden allemaal op met praten en keken hem aan. Harry knikte en probeerde een hap van zijn karbonaadje te nemen, maar zijn mond was plotseling zo droog dat hij niet kon kauwen.
‘Hoe moet ik er komen?’ vroeg hij aan mevrouw Wemel. Hij deed zijn best om nonchalant te klinken.
‘Arthur neemt je mee als hij naar zijn werk gaat,’ zei mevrouw Wemel. Meneer Wemel, die tegenover Harry zat, glimlachte bemoedigend. Harry keek naar Sirius, maar voor hij iets kon vragen gaf mevrouw Wemel al antwoord.
‘Het lijkt professor Perkamentus geen goed idee als Sirius meegaat en ik moet zeggen dat ik-’
‘- het daar helemaal mee eens ben,’ zei Sirius met op elkaargeklemde kaken.
Mevrouw Wemel tuitte haar lippen.
‘Wanneer zei Perkamentus dat?’ vroeg Harry, die Sirius aanstaarde. ‘Hij is hier gisteravond even geweest, toen jij al naar bed was,’ zei meneer Wemel.
Sirius prikte nors met zijn vork in een aardappel en Harry keek naar zijn eigen bord. De gedachte dat Perkamentus aan de vooravond van de hoorzitting was langs geweest maar hem niet eens even had opgezocht, maakte dat hij zich zo mogelijk nog rotter voelde.