Hoofdstuk 2
EEN HOOP UILEN
‘Wat?’ zei Harry wezenloos.
‘Hij is er vandoor!’ zei mevrouw Vaals handenwringend.
‘Hij moest zo nodig iemand spreken over een lading ketels die zogenaamd van een bezem waren gevallen! Ik zei nog dat ik hem levend zou villen als hij er tussenuit kneep, en moet je nu eens zien! Dementors! Het is maar goed dat ik meneer Tippel heb gevraagd om een oogje in het zeil te houden. Maar we hebben geen tijd te verliezen! Vooruit, vlug, naar huis! O, de ellende die dit zal geven! Ik vermóórd hem!’
‘Maar -’ De onthulling dat zijn geschifte, door katten geobsedeerde buurvrouw wist wat Dementors waren, was voor Harry bijna net zo’n grote schok als het feit dat hij er twee tegen het lijf was gelopen in het steegje. ‘Bent u - bent u een héks?’
‘Ik ben een Snul, zoals Levenius maar al te goed weet. Hoe moest ik je in vredesnaam helpen om Dementors te verdrijven? Hij heeft je onbeschermd achtergelaten, terwijl ik hem nog zo gewaarschuwd had -’
‘Heeft Levenius mij gevolgd? Wacht eens even - dan was hij het! Hij Verdwijnselde vlak voor ons huis!’
‘Ja, ja, ja, maar gelukkig had ik een van mijn katten onder een auto gezet, voor het geval dat, en kwam meneer Tippel me waarschuwen, maar tegen de tijd dat ik arriveerde was jij al weg - en nu - o, wat zal Perkamentus zeggen? jij daar!’ krijste ze tegen Dirk, die nog steeds languit op de grond lag. ‘Vooruit, overeind met die dikke kont van je!’
‘Kent u Perkamentus?’ vroeg Harry, die haar aanstaarde.
‘Natuurlijk ken ik Perkamentus. Wie kent Perkamentus niet? Maar schiet alsjeblieft op - aan mij heb je niks als ze terugkomen. Ik heb zelfs nog nooit een theezakje getransfigureerd.’
Ze bukte zich, greep met haar rimpelige handen een van Dirks massieve armen en trok.
‘Sta op, waardeloze vetklomp, sta op.’
Maar Dirk kon of wilde zich niet verroeren. Hij bleef trillend op de grond liggen, met een asgrauw gezicht en zijn lippen stijf op elkaar geklemd.
‘Laat mij het maar doen.’ Harry pakte Dirks arm en trok. Meteen enorme krachtsinspanning wist hij hem overeind te hijsen. Dirk kon blijkbaar elk moment flauwvallen; zijn oogjes rolden in hun kassen en het zweet liep over zijn gezicht. Zodra Harry hem losliet, wankelde hij gevaarlijk.
‘Haast je!’ riep mevrouw Vaals hysterisch.
Harry sloeg een loodzware arm van Dirk om zijn schouders en sleepte hem mee, lichtelijk doorbuigend onder het gewicht. Mevrouw Vaals schuifelde voor hen uit en gluurde angstig om de hoek.
‘Hou je toverstok gereed,’ zei ze toen ze bij de Salviastraat waren. ‘Trek je niks aan van het Statuut van Geheimhouding, de draken zijn nu toch aan het dansen en een spreuk meer of minder maakt niets meer uit. Die stomme Wet op de Restrictie van Toverkunst door Minderjarigen... dit is precies waar Perkamentus bang voor was. - Wie is dat daar aan het einde van de straat? O, het is meneer Strumpel maar... stop je toverstok niet weg, jongen, ik zei toch dat je aan mij niets hebt?’
Het was niet gemakkelijk om een toverstok in de aanslag te houden en tegelijkertijd Dirk mee te slepen. Harry gaf zijn neef een ongeduldige por in zijn zij, maar Dirk scheen niet in staat te zijn om zich onafhankelijk voort te bewegen. Hij leunde met zijn volle gewicht op Harry’s schouder en zijn grote voeten sleepten over de grond.
‘Waarom hebt u niet eerder gezegd dat u een Snul bent, mevrouw Vaals?’ vroeg Harry, hijgend van de moeite die het kostte om te blijven lopen. ‘Ik ben zo vaak bij u thuis geweest-waarom hebt u niets gezegd?’
‘Opdracht van Perkamentus. Ik moest je in de gaten houden, maar ik mocht niets zeggen. Je was te jong. Het spijt me dat ik je zo vaak heb verveeld, Harry, maar de Duffelingen hadden je nooit laten gaan als ze gedacht hadden dat je het leuk vond. Het was niet gemakkelijk, weet je... maar o, lieve hemel,’ zei ze dramatisch en opnieuw handenwringend, ‘als Perkamentus dit hoort - hoe kan Levenius hem zomaar gesmeerd zijn? Hij had tot middernacht dienst - waar is hij? Hoe moet ik Perkamentus laten weten wat er gebeurd is? Ik kan niet Verschijnselen.’
‘U kunt mijn uil lenen,’ kreunde Harry, bang dat zijn rug zou breken onder Dirks gewicht.
‘Harry, je snapt het niet! Perkamentus moet zo snel mogelijk op de hoogte worden gebracht. Het Ministerie heeft zijn eigen methodes om toverkunst door minderjarigen op te sporen. Reken maar dat ze al weten wat er gebeurd is!’
‘Maar ik joeg alleen die Dementors weg. Ik móést wel toveren - ze zullen zich toch eerder afvragen wat Dementors in Klein Zanikem deden?’
‘O, jongen, was het maar zo. Maar ik ben bang - LEVENIUS LORREBOS, IK VERMOORD JE!’
Er klonk een keiharde knal, de penetrante geur van sterke drank en oude tabak golfde door de lucht en plotseling stond er een gedrongen, ongeschoren man in een rafelige overjas voor hen. Hij had kromme beentjes, lang, warrig, rossig haar en bloeddoorlopen ogen met dikke wallen eronder, zodat hij op een droevige spaniel leek. In zijn handen hield hij een zilverachtig bundeltje dat Harry direct herkende als een onzichtbaarheidsmantel.
‘Tisser, Vaalsje?’ zei hij en hij staarde van mevrouw Vaals naar Harry en Dirk. ‘Ik dacht dat we ons gedeisd mosten houden?’
‘Gedeisd, m’n hoela!’ schreeuwde mevrouw Vaals. ‘Dementors, waardeloze, achterbakse kruimeldief die je bent!’
‘Dementors?’ herhaalde Levenius ontzet. ‘Dementors, hierzo?’
‘Ja, hierzo, stinkende hoop vleermuiskeutels, hierzo!’ krijste mevrouw Vaals. ‘De jongen die jij moest beschermen is aangevallen door Dementors!’
‘Sodeju,’ zei Levenius zwakjes. Hij keek van mevrouw Vaals naar Harry. ‘Sodeju, ik -’
‘En jij moest zo nodig gestolen ketels kopen. Terwijl ik nog zó gezegd had dat je niet moest gaan!’
‘Ik - nou - ik -’ Levenius was erg slecht op zijn gemak. ‘Ik - het leek een prima handeltje -’
Mevrouw Vaals hief haar arm op en sloeg Levenius om zijn oren met haar bengelende boodschappentas; te oordelen naar het gerammel zat hij vol kattenvoer.
‘Au - schei uit - rot op, ouwe gek! Iemand mot ’t tegen Perkamentus zeggen!’
‘Ja - dat - moet!’ schreeuwde mevrouw Vaals, die Levenius met haar tas met kattenvoer raakte waar ze hem maar raken kon. ‘Doe - jij - dat maar - en - zeg - gelijk - waarom - je - de - hort - op - was!’
‘Denk om je bloeddruk!’ zei Levenius, angstig ineengedoken en met zijn armen boven zijn hoofd. ‘Ik ga al, ik ga al!’
En met een tweede knal verdween hij.
‘Ik hoop dat Perkamentus hem vermóórdt!’ zei mevrouw Vaals woedend. ‘Kom op, Harry! Waar wacht je op?’
Harry besloot de weinige adem die hij had niet te verspillen door uit te leggen dat hij nauwelijks een pas kon verzetten met Dirk om zijn nek. Hij gaf zijn half bewusteloze neef een ruk en wankelde verder.
‘Ik breng je wel tot bij de deur,’ zei mevrouw Vaals toen ze afsloegen naar de Ligusterlaan. ‘Voor het geval er nog meer zijn... o jee, o jee, wat een catastrofe... en jij moest ze in je eentje verjagen... en Perkamentus zei nog zo dat we geen magie mochten gebruiken... nou ja, gedane spreuken nemen geen keer... maar je hebt de knuppel wel in het kabouterhok gegooid.’
‘Dus Perkamentus... heeft me... laten schaduwen?’ hijgde Harry.
‘Ja, natuurlijk,’ zei mevrouw Vaals ongeduldig. ‘Dacht je dat hij je in je eentje zou laten rondlopen na wat er in juni is gebeurd? Allemachtig, jongen, ze zeiden dat je slim was... oké... naar binnen en blijf binnen,’ zei ze toen ze bij nummer 4 waren. ‘Waarschijnlijk neemt iemand binnenkort contact met je op.’
‘Wat gaat u doen?’ vroeg Harry vlug.
‘Ik ga regelrecht naar huis,’ zei mevrouw Vaals, die huiverend door de donkere straat keek. ‘Op nieuwe instructies wachten. Blijf jij nou maar binnen. Tot ziens.’
‘Wacht, niet gaan! Ik wil weten -’
Maar mevrouw Vaals liep op een drafje weg, met rammelende boodschappentas en klepperende pantoffels.
‘Wacht!’ riep Harry haar na. Hij had wel een miljoen vragen voor iemand die contact had met Perkamentus, maar na enkele ogenblikken verdween mevrouw Vaals in het donker. Nijdig hees Harry Dirk wat beter over zijn schouder en sjokte over het tuinpad naar de deur.
Het licht in de hal brandde. Harry stak zijn toverstok in zijn spijkerbroek, belde aan en keek hoe het silhouet van tante Petunia groter en groter werd, merkwaardig vervormd door het matglas in de deur.
‘Dirkmansje! Eindelijk, ik begon me echt - echt - Dirkmansje, wat is er?’
Harry keek uit zijn ooghoeken naar Dirks lichtgroene gezicht en wist nog net op tijd opzij te springen. Dirk zwaaide even heen en weer, deed zijn mond open en kotste de deurmat onder.
‘DIRKMANS! Dirkmansje, wat is er? Herman? HERMAN!’
Harry’s oom kwam aanklossen vanuit de woonkamer. Zijn walrussnor wapperde alle kanten op, zoals altijd als hij geagiteerd was. Haastig hielp hij tante Petunia om hun waggelende zoon naar binnen te loodsen, terwijl hij tegelijkertijd zijn best deed om niet in de plas braaksel te stappen.
‘Hij voelt zich niet goed, Herman!’
‘Wat scheelt eraan, jongen? Wat is er gebeurd? Heeft mevrouw Pulking je van dat buitenlandse varkensvoer voorgezet?’
‘Waarom zit je onder het vuil, schat? Heb je op de grond gelegen?’
‘Wacht eens even - je bent toch niet beroofd, jongen?’
Tante Petunia gilde.
‘Bel de politie, Herman! Bei de politie! Dirkmans, schat van me, zeg iets tegen mammie! Wat hebben ze met je gedaan?’
In alle commotie lette niemand op Harry, wat hij helemaal niet erg vond. Vlak voor oom Herman de deur dichtsloeg wist hij naar binnen te glippen, en terwijl de Duffelingen in een rumoerig groepje naar de keuken liepen, sloop Harry stilletjes naar de trap.
‘Wie heeft het gedaan, jongen? Geef ons namen. Ze krijgen hun verdiende loon, daar zal ik voor zorgen!’
‘Sst! Hij probeert iets te zeggen, Herman! Wat is er, Dirkmansje? Zeg maar tegen mammie’
Harry had zijn voet net op de onderste tree gezet toen Dirk zijn stem hervond.
‘Hij.’
Harry verstijfde en zette zich schrap, met zijn voet op de trap en een grimas op zijn gezicht.
‘JIJ DAAR! KOM HIER!’
Met een mengeling van angst en woede haalde Harry langzaam zijn voet van de trap, draaide zich om en volgde de Duffelingen.
De brandschone keuken glom onnatuurlijk helder na het donker buiten. Tante Petunia loodste Dirk naar een stoel; hij was nog steeds groen en klam. Oom Herman stond bij het aanrechten staarde Harry woedend aan met zijn kleine, half toegeknepen oogjes.
‘Wat heb je met mijn zoon gedaan?’ gromde hij dreigend.
‘Niets,’ zei Harry, die heel goed wist dat oom Herman hem toch nooit zou geloven.
‘Wat heeft hij met je gedaan, Dirkmansje?’ zei tante Petunia met trillende stem, terwijl ze het braaksel van Dirks leren jack veegde. ‘Was het - was het jeweetwel, schattebout? Heeft hij - heeft hij zijn ding gebruikt?’
Langzaam en trillerig knikte Dirk.
‘Nietwaar!’ zei Harry op scherpe toon toen tante Petunia begon te jammeren en oom Herman zijn vuisten ophief. ‘Ik heb helemaal niets gedaan! Ik was het niet, het waren -’
Maar op dat moment scheerde er een dwerguil naar binnen door het keukenraam. Hij raakte op een haar na oom Hermans kruin, vloog door de keuken, liet een grote perkamenten envelop aan Harry’s voeten vallen, maakte een gracieuze bocht waarbij zijn vleugeltoppen langs de bovenkant van de ijskast streken, zoefde weer naar buiten en vloog weg door de tuin.
‘UILEN!’ bulderde oom Herman. De al vaak geteisterde ader in zijn slaap klopte woedend terwijl hij met een klap het keukenraam dichtsloeg. ‘STEEDS WEER DIE UILEN! IK WIL GEEN UILEN IN MIJN HUIS!’
Maar Harry scheurde de envelop al open en haalde de brief eruit, terwijl zijn hart klopte in de buurt van zijn adamsappel.
Geachte heer Potter,
Ons bereikte het bericht dat u hedenavond om drieëntwintig over negen de Patronusbezwering hebt gebruikt in een door Dreuzels bewoond gebied en in aanwezigheid van een Dreuzel.
Gezien de ernst van deze overtreding van de Wet op de Restrictie van Toverkunst door Minderjarigen zijn wij genoodzaakt u te verwijderen van Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus. Vertegenwoordigers van het Ministerie zullen zich binnenkort bij uw woning vervoegen om uw toverstok te vernietigen.
Aangezien u al een officiële waarschuwing hebt ontvangen wegens een eerdere overtreding van sectie 13 van het Statuut van Geheimhouding van hel Internationaal Overlegorgaan van Heksenmeesters, moeten wij u tot onze spijt mededelen dat u op 12 augustus, om negen uur ’s ochtends, verwacht wordt op het Ministerie van Toverkunst voor een hoorzitting van de tuchtraad.
Met vriendelijke groeten,
Mafalda Russula,
Taakeenheid Ongepast Spreukgebruik,
Ministerie van Toverkunst
Harry las de brief twee keer door. Hij was zich er slechts vaag van bewust dat oom Herman en tante Petunia tegen hem praatten. In zijn hoofd was alles koud en suf. Slechts één feit drong tot hem door, als een verlammende pijl. Hij was van Zweinstein gestuurd. Het was voorbij. Hij mocht nooit meer terug.
Hij keek naar de Duffelingen. Oom Herman stond met een paars hoofd en nog steeds opgeheven vuisten te schreeuwen en tante Petunia hield haar armen om een kokhalzende Dirk.
Harry’s tijdelijk verdoofde geest scheen weertot leven te komen. Vertegenwoordigers van hel Ministerie zullen zich binnenkort bij uw woning vervoegen om uw toverstok te vernietigen. Er zat niets anders op: hij moest vluchten - meteen. Harry wist niet waar hij heen moest, maar één ding wist hij wel: hij had zijn toverstok nodig, of hij nou op Zweinstein zat of niet. Bijna in een soort trance haalde hij zijn toverstaf uit zijn broek, draaide zich om en liep naar de keukendeur.
‘Waar denk jij dat je heengaat?’ schreeuwde oom Herman. Toen Harry geen antwoord gaf, stormde hij naar de deuren ging ervoor staan. ‘Ik ben nog niet met je klaar, jongetje!’
‘Opzij,’ zei Harry zacht.
‘Je blijft hier en je legt uit hoe mijn zoon -’
‘Opzij of ik vervloek je,’ zei Harry, die zijn stok ophief.
‘Maak dat de kat wijs!’ snauwde oom Herman, ik weet dat je dat ding niet mag gebruiken buiten het gekkenhuis dat jij een school noemt!’
‘Dat gekkenhuis heeft me net van school getrapt,’ zei Harry. ‘Dus ik kan doen wat ik wil. Ik geef je nog drie tellen. Een - twee -’
Een denderende BENG galmde door de keuken. Tante Petunia gilde, oom Herman dook brullend ineen en Harry zocht voor de derde keer die avond naar de reden voor een klap die hij niet had veroorzaakt. Hij zag direct wat het was: voor het dichte keukenraam zat een versufte en verfomfaaide kerkuil, die tegen het glas was gebotst.
Harry negeerde oom Hermans gekwelde ‘UILEN!’, holde naar het raam en gooide het open. De uil stak een poot uit waaraan een rolletje perkament was vastgebonden, schudde zijn veren uit en vloog weg zodra Harry het briefje had losgemaakt. Met trillende handen rolde Harry de tweede boodschap uit, die haastig en vlekkerig was geschreven met zwarte inkt.
Harry,
Perkamentus is net op het Ministerie gearriveerd en probeert de zaak te regelen.
BLIJF IN HET HUIS VAN JE OOM EN TANTE. GEBRUIK GEEN TOVERKRACHT MEER. GEEF JE TOVERSTOK NIET AF.
Arthur Wemel
Perkamentus probeerde de zaak te regelen... wat betekende dat? Had Perkamentus zoveel invloed dat hij besluiten van het Ministerie kon terugdraaien? Was er een kleine kans dat hij misschien toch op Zweinstein mocht blijven? Er gloeide een sprankje hoop op in Harry’s borst, dat vrijwel direct gedoofd werd door paniek - hoe moest hij weigeren om zijn toverstok af te geven zonder toverkracht te gebruiken? Hij zou moeten duelleren met de vertegenwoordigers van het Ministerie en als hij dat deed, werd hij niet alleen van school gestuurd maar liep hij grote kans in Azkaban te belanden.
Zijn gedachten werkten op topsnelheid... hij kon de benen nemen en het risico lopen dat hij gepakt werd door het Ministerie, of blijven waar hij was en wachten tot ze hem kwamen halen. Het eerste leek een stuk aantrekkelijker, maar hij wist dat meneer Wemel het beste met hem voorhad... en per slot van rekening had Perkamentus wel ergere dingen weten te regelen.
‘Ok,’ zei Harry, ‘ik heb me bedacht. Ik blijf.’
Hij plofte neer aan de keukentafel en keek naar Dirk en tante Petunia. De Duffelingen waren zo te zien nogal overrompeld door zijn abrupte ommezwaai. Tante Petunia keek vertwijfeld naar oom Herman. De ader in zijn paarse slaap klopte harder dan ooit.
‘Van wie zijn al die rotuilen?’ gromde hij.
‘De eerste was van het Ministerie van Toverkunst, om te laten weten dat ik van school ben gestuurd,’ zei Harry kalm. Hij luisterde aandachtig of hij buiten iets hoorde, voor het geval de vertegenwoordigers van het Ministerie eraan kwamen, en het was makkelijker en rustiger om de vragen van oom Herman gewoon te beantwoorden in plaats van hem te laten razen en tieren. ‘De tweede was van de vader van mijn vriend Ron, die op het Ministerie werkt.’
‘Het Ministerie van Toverkunst?’ bulderde oom Herman. ‘Zitten er lui zoals jij in de regering? O, dat verklaart alles, alles! Geen wonder dat het land naar de haaien gaat!’
Toen Harry niet reageerde keek oom Herman hem woedend aan en beet hem toe: ‘Waarom ben je van school gestuurd?’
‘Omdat ik heb getoverd.’
‘AHA!’ brulde oom Herman. Hij beukte met zijn vuist op de bovenkant van de ijskast, die openvloog; verscheidene caloriearme snacks van Dirk spatten op de grond uiteen. ‘Dus je geeft het toe! Wat heb je met Dirk gedaan?’
‘Niks,’ zei Harry iets minder kalm. ‘Ik deed niks -’
‘Welles,’ mompelde Dirk onverwachts. Oom Herman en tante Petunia maakten onmiddellijk wuivende gebaren om Harry de mond te snoeren terwijl ze zich naar Dirk toe bogen.
‘Ga verder, jongen,’ zei oom Herman. ‘Wat heeft hij gedaan?’
‘Zeg het, liefje,’ fluisterde tante Petunia.
‘Hij richtte z’n stok op me,’ mompelde Dirk.
‘Jawel, maar ik heb niet -’ begon Harry, maar -
‘KOP DICHT!’ brulden oom Herman en tante Petunia in koor.
‘Ga verder, jongen,’ herhaalde oom Herman, met verwoed wapperende snor.
‘Alles werd donker,’ zei Dirk schor en hij huiverde. ‘Alles donker. En toen h-hoorde ik... dingen. In m-m’n hoofd.’
Oom Herman en tante Petunia keken elkaar vol afgrijzen aan. Toverkunst was dan misschien het ergste wat er was - meteen gevolgd door buren die ondanks de droogte meer leidingwater verspilden dan zij maar mensen die stemmen hoorden verdienden absoluut een plaatsje in de toptien. Het was duidelijk dat ze dachten dat Dirk gek begon te worden.
‘Wat voor dingen hoorde je dan, Dikkie Dik?’ fluisterde een lijkbleke tante Petunia met tranen in haar ogen.
Maar dat kon Dirk blijkbaar niet over zijn lippen krijgen. Hij huiverde en schudde zijn dikke blonde hoofd. Ondanks het lamgeslagen gevoel dat Harry geplaagd had sinds de komst van de eerste uil, voelde hij toch een zekere nieuwsgierigheid. Dementors lieten mensen het ergste wat ze ooit hadden meegemaakt herbeleven. Wat had die verwende, in de watten gelegde bullebak van een Dirk moeten aanhoren?
‘En hoe ben je gevallen, jongen?’ zei oom Herman onnatuurlijk zacht, op de toon die hij ook zou gebruiken aan het bed van een ernstig zieke.
‘G-gestruikeld,’ zei Dirk trillerig. ‘En toen -’
Hij gebaarde naar zijn massieve borst. Harry begreep wat hij bedoelde. Dirk herinnerde zich de klamme kou die je longen vulde terwijl ieder vleugje hoop en geluk uit je werd weggezogen.
‘Vreselijk,’ kraste Dirk. ‘Koud. Heel koud.’
‘Goed, goed,’ zei oom Herman met geforceerde kalmte, terwijl tante Petunia haar hand ongerust op Dirks voorhoofd legde om zijn temperatuur te voelen. ‘Wat gebeurde er toen, Dirkie?’
‘Ik dacht... dacht... dacht... dat ik... dat ik...’
‘Dat je nooit meer gelukkig zou zijn,’ voegde Harry er dof aan toe.
‘ja,’ fluisterde Dirk, nog steeds trillend.
‘Aha!’ donderde oom Herman op zijn normale volume terwijl hij overeind kwam. ‘Dus je hebt een soort achterlijke betovering uitgesproken over mijn zoon zodat hij stemmen hoorde en geloofde dat hij dat hij alleen nog maar ellende zou meemaken?’
‘Hoe vaak moet ik het nog zeggen?’ snauwde Harry. Hij begon kwaad te worden, ‘Dat was ik niet‘. Het waren twee Dementors!’
‘Twee - wat is dat voor onzin?’
‘De - men - tors,’ zei Harry langzaam en duidelijk. ‘Twee stuks.’
‘En wat zijn Dementors in vredesnaam?’
‘Die bewaken Azkaban, de tovenaarsgevangenis,’ zei tante Petunia. Twee tellen was het oorverdovend stil en toen sloeg tante Petunia haar hand voor haar mond, alsof ze gore taal had uitgeslagen. Oom Herman staarde haar met uitpuilende ogen aan. Het duizelde Harry. Mevrouw Vaals was één ding - maar tante Petunia?
‘Hoe weet u dat?’ vroeg hij verbluft.
Tante Petunia was duidelijk diep geschokt door wat ze gezegd had. Ze keek oom Herman angstig en verontschuldigend aan en liet haar hand een stukje zakken, zodat haar paardengebit blootkwam.
‘Ik hoorde - die vreselijke jongen - er jaren geleden - met haar over praten,’ zei ze schokkerig.
‘Als u m’n vader en moeder bedoelt, waarom gebruikt u dan niet gewoon hun namen?’ zei Harry, maar tante Petunia negeerde hem. Ze leek verschrikkelijk van streek.
Harry kon zijn oren niet geloven. Afgezien van één enkele uitbarsting, jaren geleden, toen tante Petunia had gegild dat Harry’s moeder een monster was geweest, had hij haar nooit iets over haar zus horen zeggen. Hij was verbijsterd dat ze zich dat weet je over de magische wereld zo lang had herinnerd, terwijl ze meestal uit alle macht deed alsof die wereld niet bestond.
Oom Herman deed zijn mond open en weer dicht, opende hem opnieuw, sloot hem weer, probeerde zich blijkbaar te herinneren hoe hij moest praten, deed hem voor de derde keer open en hakkelde schor: ‘Dus - dus - ze - eh - ze - eh - ze bestaan echt, die - eh - die Demendingesen?’
Tante Petunia knikte.
Oom Herman keek van tante Petunia naar Dirk en toen naar Harry, alsof hij hoopte dat iemand plotseling: ‘Eén april!’ zou roepen. Toen dat niet gebeurde, deed hij zijn mond opnieuw open, maar de moeizame zoektocht naar meer woorden werd hem bespaard door de komst van de derde uil van de avond. Het beest zoefde als een gevederde kanonskogel door het nog altijd open keukenraam en streek met veel kabaal op tafel neer, zodat de Duffelingen een sprongetje maakten van schrik.
Harry rukte een tweede officieel uitziende envelop uit zijn snavel en scheurde hem open terwijl de uil weer naar buiten vloog.
‘Genoeg - pokken - uilen‘ mompelde oom Herman verbeten. Hij kloste naar het raam en sloeg het met een klap dicht.
Geachte heer Potter,
Naar aanleiding van onze brief van plusminus tweeëntwintig minuten geleden kan ik u mededelen dat het Ministerie van Toverkunst het besluit om uw toverstok onmiddellijk te vernietigen heeft herzien. U mag uw stok behouden tot de hoorzitting op 12 augustus, waarna een officieel besluit zal worden genomen.
Na overleg met het hoofd van Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en HocusPocus heeft het Ministerie besloten dat bij die gelegenheid tevens een beslissing zal worden genomen omtrent uw verwijdering van voornoemde school. U kunt zich derhalve als tijdelijk geschorst beschouwen, in afwachting van nader onderzoek.
Met de beste wensen en vriendelijke groeien,
Mafalda Russula,
Taakeenheid Ongepast Spreukgebruik,
Ministerie van Toverkunst
Harry las de brief drie keer achter elkaar. De knoop in zijn borst werd iets minder toen hij opgelucht besefte dat hij niet definitief van school was gestuurd, maar het was ook nog lang niet allemaal koek en ei. Alles scheen van die hoorzitting op 12 augustus af te hangen.
‘En?’ zei oom Herman, zodat Harry opschrok uit zijn overpeinzingen.
‘Wat nu weer? Hebben ze je al tot iets veroordeeld? Wordt in jouw wereld de doodstraf vaak toegepast?’ voegde hij er hoopvol aan toe.
‘Ik moet naar een hoorzitting,’ zei Harry.
‘En dan krijg je straf?’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Nou, dan geef ik de hoop nog niet op,’ zei oom Herman onaangenaam.
‘Goed, als we uitgepraat zijn...’ zei Harry en hij stond op. Hij wilde dolgraag alleen zijn, zodat hij kon nadenken en misschien een brief kon schrijven aan Ron, Hermelien of Sirius.
‘NEE, WE ZIJN NOG LANG NIET UITGEPRAAT!’ bulderde oom Herman. ‘GA ZITTEN!’
‘Wat nu weer?’ vroeg Harry ongeduldig.
‘DIRK!’ brulde oom Herman. ‘Ik wil weten wat er precies met mijn zoon is gebeurd!’
‘Nou, GOED DAN!’ schreeuwde Harry, en door zijn woede spatten er rode en gouden vonken uit de punt van zijn toverstok die hij nog steeds in zijn hand hield. De drie Duffelingen deinsden doodsbenauwd achteruit.
‘Dirk en ik liepen door de brandgang tussen de Magnolialaan en de Salviastraat,’ zei Harry snel, terwijl hij zijn best deed om zijn woede in bedwang te houden. ‘Dirk pestte me en ik trok m’n toverstok, maar gebruikte hem niet. Toen verschenen er opeens twee Dementors...’
‘Maar wat ZIJN Dementors?’ vroeg oom Herman furieus. ‘Wat DOEN ze?’
‘Dat zei ik toch - ze zuigen alle geluk uit je weg,’ zei Harry. ‘En als ze de kans krijgen, kussen ze je.’
‘Kussen ze je?’ zei oom Herman, met lichtelijk uitpuilende ogen. ‘Kussen ze je?’
‘Ja, zo noemen ze het. Dan zuigen ze je ziel op door je mond.’
Tante Petunia slaakte een kreetje.
‘Z’n ziel? Ze hebben toch niet - hij heeft toch -’
Ze pakte Dirk bij zijn schouders en schudde hem door elkaar, alsof ze dacht dat ze zijn ziel zou horen rammeien.
‘Natuurlijk heeft hij zijn ziel nog, anders zou u het wel gemerkt hebben,’ zei Harry geërgerd.
‘Dus je hebt ze op hun donder gegeven, Dirkie?’ zei oom Herman luid, op de toon van iemand die zijn uiterste best doet om het gesprek weer op een begrijpelijk niveau te brengen, ‘je hebt ze getrakteerd op een snelle links-rechtscombinatie?’
‘Je kunt Dementors niet trakteren op een snelle links-rechtscombinatie.’ zei Harry met opeengeklemde kaken.
‘Waarom mankeert hem dan niets?’ tierde oom Herman. ‘Waarom is hij dan niet leeg van binnen?’
‘Omdat ik de Patronus -’
ZWOEF. Met een hoop gekletter, het geruis van vleugels en een grote stofwolk schoot een vierde uil via de haard de keuken in.
‘GOD NOG TOE!’ brulde oom Herman, die grote plukken haar uit zijn snor trok, iets wat hij in tijden niet meer had gedaan. ‘IK WIL GEEN UILEN IN HUIS! ZE ZITTEN ME TOT HIER!’
Maar Harry trok al een rolletje perkament van de poot van de uil. Hij was er zo van overtuigd dat dit de brief moest zijn waarin Perkamentus alles verklaarde - de Dementors, mevrouw Vaals, wat het Ministerie van plan was en hoe Perkamentus dat allemaal dacht te regelen - dat hij voor het eerst in zijn leven teleurgesteld was toen hij het handschrift van Sirius zag. Hij negeerde oom Hermans tirade, kneep zijn ogen even dicht toen de uil zich met een tweede stofwolk weer door de schoorsteen wrong en las de boodschap van Sirius.
‘Arthur heeft net verteld wat er gebeurd is. Je mag liet huis onder geen enkele omstandigheid meer verlaten.’
Harry vond dat zo’n ontoereikend antwoord na alles wat er die avond gebeurd was dat hij het perkament omdraaide, op zoek naar de rest van de brief, maar er was niets.
Hij begon weer kwaad te worden. Kreeg hij dan echt van niemand een schouderklopje omdat hij in zijn eentje twee Dementors had verjaagd? Meneer Wemel en Sirius deden alsof hij zich had misdragen en leken hun uitbranders alleen maar uit te stellen tot was vastgesteld hoeveel schade er was aangericht.
‘... elke keer weer een hoos... ik bedoel een hoop uilen in huis! Ik wil het niet meer hebben, mannetje, ik wil het -’
‘Ik kan het ook niet helpen van die uilen,’ snauwde Harry, die het briefje van Sirius verfrommelde in zijn vuist.
‘Ik wil weten wat er vanavond écht gebeurd is!’ blafte oom Herman. ‘Als die Demento’s Dirk kwaad hebben gedaan, waarom ben jij dan van school gestuurd? Je hebt gedingest, geef maar toe!’
Harry haalde diep adem, in een poging zichzelf te kalmeren. Zijn hoofd begon weer pijn te doen. Hij wilde het liefst zo snel mogelijk weg uit de keuken, weg bij de Duffelingen.
‘Ik heb de Patronusbezwering gebruikt om de Dementors te verjagen,’ zei hij en hij dwong zichzelf om rustig te blijven. ‘Dat is het enige dat werkt.’
‘Maar wat deden die Dementorren hier?’ zei oom Herman verontwaardigd.
‘Ik zou het niet weten,’ zei Harry vermoeid. ‘Geen idee.’
Zijn hoofd bonkte in het ongenadige licht van de tl-buis. Zijn woede ebde weg. Hij voelde zich mat en leeg. De Duffelingen staarden hem aan.
‘Het komt door jou,’ zei oom Herman beslist. ‘Het heeft iets met jou te maken, dat weet ik zeker. Waarom zouden ze hier anders rondzwerven? Waarom zouden ze anders in die brandgang zijn? jij moet de enige - de enige -’ blijkbaar kon hij zich er niet toe brengen om het woord ‘tovenaar’ te zeggen ‘- de enige jeweetwel in de wijde omgeving zijn.’
‘Ik weet niet wat ze daar deden.’
Maar toen oom Herman dat zei, begon Harry’s uitgeputte brein weer te werken. Waaróm waren er Dementors in Klein Zanikem? Was het toeval dat ze waren verschenen in het steegje waar hij ook was? Waren ze gestuurd? Was het Ministerie van Toverkunst de controle over de Dementors kwijt? Hadden ze Azkaban verlaten en zich aangesloten bij Voldemort, zoals Perkamentus voorspeld had?
‘Dus die Demonteurs bewaken een of andere idiote gevangenis?’ vroeg oom Herman, die voortsjokte in het kielzog van Harry’s gedachten.
‘Ja,’ zei Harry.
Deed zijn hoofd maar niet zo zeer en kon hij maar weg, naar zijn donkere slaapkamer, zodat hij kon nadenken...
‘Aha! Dus ze kwamen je arresteren!’ zei oom Herman, op de triomfantelijke toon van iemand die tot een onweerlegbare slotsom komt. ‘Dat klopt, hè, jongetje? Je bent voortvluchtig!’
‘Natuurlijk niet,’ zei Harry. Hij schudde met zijn hoofd alsof hij een vlieg wilde wegjagen en zijn gedachten raasden nog sneller voort dan eerst.
‘Waarom -’
‘Híj moet ze gestuurd hebben,’ zei Harry zacht, meer in zichzelf dan tegen oom Herman.
‘Wie is hij? Wie heeft ze gestuurd?’
‘Heer Voldemort,’ zei Harry.
Hij besefte vaag hoe vreemd het was dat de Duffelingen, die beefden, trilden en piepten als ze woorden zoals ‘heks’, ‘magie’ of ‘toverstok’ hoorden, zonder een spier te vertrekken naar de naam van de meest verdorven tovenaar aller tijden konden luisteren.
‘Heer - wacht eens even,’ zei oom Herman, met zijn kleine oogjes half toegeknepen en een uitdrukking alsof hem langzaam iets begon te dagen, ‘ik heb die naam eerder gehoord... dat was de vent die -’
‘Mijn ouders heeft vermoord, ja,’ zei Harry mat.
‘Maar die was verdwenen,’ zei oom Herman ongeduldig, zonder het minste of geringste teken dat hij besefte dat de moord op Harry’s ouders wel eens een pijnlijk onderwerp zou kunnen zijn. ‘Dat zei die soortement reus. Hij was verdwenen.’
‘En nu is hij terug,’ zei Harry dof.
Het was een heel vreemd gevoel om in de steriel schone keuken van tante Petunia te staan, naast de peperdure koelkast en de breedbeeld-tv, en kalmpjes met oom Herman over Voldemort te praten. De komst van de Dementors scheen een bres te hebben geslagen in de dikke, onzichtbare muur die de meedogenloos niet-magische wereld van de Ligusterlaan scheidde van die andere wereld. Harry’s twee levens waren op de een of andere manier met elkaar vermengd geraakt en alles stond nu op zijn kop: de Duffelingen vroegen naar bijzonderheden over de toverwereld; mevrouw Vaals kende Albus Perkamentus; Dementors zweefden door de straten van Klein Zanikem en hij zou misschien nooit meer naar Zweinstein mogen. Harry’s hoofd begon steeds pijnlijker te kloppen.
‘Terug?’ fluisterde tante Petunia.
Ze keek Harry aan zoals ze hem nog nooit had aangekeken en plotseling, voor het eerst in zijn leven, realiseerde Harry zich ten volle dat tante Petunia de zus van zijn moeder was. Hij had niet kunnen zeggen waarom dat opeens met zo’n kracht tot hem doordrong; hij wist alleen dat hij niet de enige was die besefte wat de terugkeer van Voldemort werkelijk betekende. Tante Petunia’s grote, fletse ogen (heel anders dan die van haar zus) waren niet klein van woede of afkeer, maar angstig opengesperd. De schijn die ze haar hele leven had opgehouden - dat er geen magie bestond en geen andere wereld dan de wereld waarin zij en oom Herman leefden - leek plotseling te zijn weggevallen.
‘Ja,’ zei Harry, nu rechtstreeks tegen tante Petunia. ‘Hij is een maand geleden teruggekeerd. Ik heb hem gezien.’
Haar handen tastten naar Dirks massieve, in leer gehulde schouders en knepen erin.
‘Wacht eens even,’ zei oom Herman. Hij keek van zijn vrouw naar Harry en was blijkbaar versuft door het ongekende begrip dat plotseling tussen hen heerste. ‘Wacht eens even. Die Heer Voldedinges is terug, zeg je?’
‘Ja.’
‘De vent die je ouders heeft vermoord.’
‘Ja.’
‘En nu stuurt hij Dementen op je af?’
‘Daar ziet het naar uit,’ zei Harry.
‘Juist, ja,’ zei oom Herman, die weer van zijn doodsbleke vrouw naar Harry keek en zijn broek optrok. Het was alsof hij opzwol, alsof zijn toch al enorme paarse gezicht noggroterwerd terwijl Harry toekeek. Nou, dat doet de deur dicht,’ zei hij, en de knoopjes sprongen bijna van zijn overhemd. ‘Dan maak je maar gauw dat je wegkomt, jongetje‘.
‘Wat?’ zei Harry.
‘Je hebt me verstaan - WEGWEZEN!’ brulde oom Herman, en zelfs tante Petunia en Dirk schrokken. ‘WEG! WEG! Ik had dit al veel eerder moeten doen! Uilen die dit huis als een soort rustoord beschouwen, ontploffende puddingen, de halve woonkamer aan puin, de staart van Dirk, Margot die tegen het plafond zweeft, die vliegende Ford Anglia - WEG! WEG! Ik ben het zat! Ik wil je niet meer zien. Je blijft hier geen seconde langer, zeker niet als een of andere halvegare het op je gemunt heeft! je brengt mijn vrouw en zoon niet in gevaar, je zadelt ons niet op met jouw problemen. Als jij dezelfde kant opgaat als je waardeloze ouders, ben ik het zat! WEGWEZEN!’
Harry stond als aan de grond genageld. De brieven van het Ministerie, meneer Wemel en Sirius waren tot een prop verfrommeld in zijn linkerhand. Je mag het huis onder geen enkele omstandigheid meer verlaten. BLIJF IN HET HUIS VAN IE OOM EN TANTE.
‘Je hebt me gehoord!’ zei oom Herman, die zijn bolle paarse hoofd zo dicht naar dat van zijn neef boog dat Harry kleine spuugvlokjes in zijn gezicht voelde spatten. ‘Maak dat je wegkomt! Een halfuur geleden wilde je niets liever! Nou, ik ook! Maak dat je wegkomt en waag het niet om ooit nog je gezicht te laten zien! Ik snap niet waarom we je in huis hebben genomen! Margot had gelijk, we hadden je naar een weeshuis moeten sturen. We zijn veel te week geweest en plukken daar nu de wrange vruchten van. We dachten dat we het uit je konden ranselen, dat we een normaal iemand van je konden maken, maar je was vanaf het begin door en door verrot en ik heb genoeg van - uilen‘.
De vijfde uil kwam zo snel door de schoorsteen omlaag dat hij tegen de vloer stuitte voor hij weer met een snerpend gekras opsteeg. Harry stak zijn hand uit om de brief te pakken, die in een vuurrode envelop zat, maar de uil scheerde over hem heen en vloog recht op tante Petunia af, die gillend in elkaar dook, met haar armen voor haar gezicht. De uil liet de rode envelop op haar hoofd vallen, maakte een bocht en dook de schoorsteen weer in.
Harry wilde de brief pakken, maar tante Petunia was hem voor. ‘Maak maar open als u wilt,’ zei Harry, ‘ik hoor toch wat erin slaat. Het is een Brulbrief.’
‘Gooi weg, Petunia!’ schreeuwde oom Herman. ‘Niet aanraken! Misschien is het gevaarlijk!’
‘Hij is aan mij geadresseerd,’ zei tante Petunia met trillende stem. ‘Hij is aan mij geadresseerd, Herman! Kijk! Mevrouw Petunia Duffeling, De Keuken, Ligusterlaan Nummer 4.’
Ze snakte vol ontzetting naar adem toen de rode envelop begon te roken.
‘Maak open!’ drong Harry aan. ‘Hoe eerder het achter de rug is, hoe beter! Het gebeurt toch!’
‘Nee.’
Tante Petunia’s handen trilden. Ze keek verwilderd door de keuken, alsof ze een ontsnappingsroute zocht, maar het was te laat - de envelop ging in vlammen op. Gillend liet ze hem op tafel vallen.
Uit de brandende brief steeg een ontzagwekkende stem op, die de hele keuken vulde en door de kleine ruimte galmde.
‘Denk aan mijn laatste, Petunia.’
Het leek alsof tante Petunia van haar stokje zou gaan. Ze zakte neer in de stoel naast Dirk, met haar handen voor haar gezicht. In de stilte die volgde vergingen de laatste resten van de envelop tot een smeulend hoopje as.
‘Wat heeft dat te betekenen?’ zei oom Herman schor. ‘Wat - ik snap niet - Petunia?’
Tante Petunia zei niets. Dirk gaapte zijn moeder wezenloos aan. De stilte bereikte ijzingwekkende proporties. Harry keek volslagen verbijsterd naar zijn tante, met een gevoel alsof zijn hoofd elk moment kon barsten.
‘Petunia, schat?’ zei oom Herman timide. ‘P-Petunia?’
Ze hief haar hoofd op. Ze trilde nog steeds. Ze slikte.
‘De jongen - de jongen blijft, Herman,’ zei ze zwakjes.
‘W-wat?’
‘Hij blijft,’ zei ze. Ze keek Harry niet aan terwijl ze opstond.
‘Hij... maar Petunia...’
‘Als we hem op straat zetten, gaan de buren kletsen,’ zei ze. Ze kreeg haar gebruikelijke, snibbige manier van doen terug, maar was nog steeds lijkbleek. ‘Dan stellen ze vast lastige vragen, willen ze weten waar hij is. We moeten hem wel houden.’
Oom Herman leek langzaam leeg te lopen, als een lekke band.
‘Maar Petunia, schat -’
Tante Petunia negeerde hem. Ze wendde zich tot Harry.
‘Je blijft op je kamer en je komt het huis niet uit,’ zei ze. ‘Vooruit, naar bed.’
Harry verroerde zich niet.
‘Van wie was die Brulbrief?’
‘Geen vragen!’ snauwde tante Petunia.
‘Heeft u contact met tovenaars?’
‘Heb je me niet gehoord? Naar bed, zei ik!’
‘Wat had dat te betekenen? Denk aan de laatste wat?’
‘Naar bed!’
‘Hoe -’
‘JE HEBT JE TANTE GEHOORD! NAAR BED, EN SNEL!’