Hoofdstuk 10

LOENA LEEFLANG

Harry sliep slecht. Zijn ouders bewogen zich constant door zijn dromen, maar zeiden geen woord; mevrouw Wemel boog zich snikkend over het lijk van Knijster, gadegeslagen door Ron en Hermelien, die kroontjes droegen, en voor de zoveelste keer liep Harry door een gang die eindigde in een dichte deur. Toen hij wakker schrok, prikte zijn litteken. Ron, die al aangekleed was, stond tegen hem te praten.

‘... moeten opschieten, ma wordt helemaal gek, ze zegt dat we de trein missen...’

Er was een hoop opschudding in huis. Harry trok haastig zijn kleren aan en begreep van Ron dat Fred en George hun hutkoffers hadden behekst zodat ze uit zichzelf naar beneden zouden vliegen. Het gevolg was dat de koffers in volle vaart tegen Ginny aan waren gebotst, die twee trappen naar beneden was gerold en in de hal was beland. Mevrouw Zwarts en mevrouw Wemel schreeuwden om het hardst.

‘- HADDEN HAAR WEL VOOR HET LEVEN KUNNEN VERMINKEN, STELLETJE IDIOTEN -’

‘- SMERIGE HALFBLOEDJES, SCHEER JE WEG UIT HET HUIS VAN MIJN VOORVADEREN-’

Hermelien, die nogal zenuwachtig was, kwam binnen toen Harry zijn schoenen aantrok. Hedwig wiegde op haar schouder en ze had een tegenstribbelende Knikkebeen onder haar arm.

‘Pa en ma hebben Hedwig teruggestuurd.’ De uil fladderde gehoorzaam naar Harry en ging op haar kooi zitten. ‘Ben je zover?’

‘Bijna. Is alles goed met Ginny?’ vroeg Harry, die haastig zijn bril opzette.

‘Mevrouw Wemel heeft haar opgelapt,’ zei Hermelien. ‘Maar nu klaagt Dwaaloog weer dat we pas kunnen vertrekken als Severijn Zonderland er is, anders komen we een bewaker tekort.’

‘Bewaker?’ zei Harry. ‘Moeten we onder bewaking naar het station?’

Jij moet onder bewaking naar het station,’ verbeterde Hermelien hem.

‘Waarom?’ zei Harry geïrriteerd, ‘ik dacht dat Voldemort zich koest hield? Of springt hij dadelijk achter een vuilnisbak vandaan om me te vermoorden?’

‘Ik weet het ook niet; dat zegt Dwaaloog nu eenmaal,’ zei Hermelien afwezig en ze keek op haar horloge. ‘Maar als we ons niet haasten missen we de trein, dat weet ik wel...’

‘KOMEN JULLIE NOU EINDELIJK EENS NAAR BENEDEN!’ brulde mevrouw Wemel. Hermelien schrok zich een ongeluk en holde de trap af.

Harry pakte Hedwig, stopte haar zonder pardon in haar kooi en ging ook haastig naar beneden, zijn hutkoffer achter zich aan slepend.

Het portret van mevrouw Zwarts raasde en tierde, maar niemand nam de moeite om de gordijnen dicht te trekken; door al het lawaai in de hal zou ze toch weer wakker schrikken.

‘Harry, jij gaat met mij en Tops mee,’ schreeuwde mevrouw Wemel boven het gekrijs van ‘MODDERBLOEDJES! SCHOREM! ONGEDIERTE!’ uit. ‘Laat je hutkoffer en je uil maar staan - Alastor zorgt voor de bagage... o, hemel nog aan toe, Sirius, Perkamentus zei nee

Terwijl Harry over de hutkoffers in de hal naar mevrouw Wemel probeerde te klauteren, verscheen er plotseling een zwarte hond, zo groot als een beer.

‘O, allemachtig...’ zei mevrouw Wemel vertwijfeld. ‘Nou ja, als er iets misgaat is het je eigen schuld!’

Ze rukte de voordeur open en stapte het waterige septemberzonnetje in. Harry en de hond volgden haar. De deur sloeg dicht en het gekrijs van mevrouw Zwarts werd abrupt afgekapt.

‘Waar is Tops?’ vroeg Harry. Hij keek om zich heen terwijl ze het stoepje voor nummer 12 afliepen, dat verdween zodra ze voet op het trottoir hadden gezet.

‘Die wacht een eindje verderop,’ zei mevrouw Wemel stijfjes. Ze keek expres niet naar de grote zwarte hond die met Harry meedraafde.

Op de hoek werden ze opgewacht door een oude vrouw met grijze krulletjes en een plat paars hoedje met een smalle rand.

‘Hoe gaat ie, Harry?’ zei ze met een knipoog. ‘We moeten opschieten, Molly,’ voegde ze eraan toe, met een blik op haar horloge.

‘Weet ik, weet ik,’ kreunde mevrouw Wemel. Ze begon sneller te lopen. ‘Dwaaloog wilde per se op Severijn wachten... had Arthur maar weer auto’s kunnen lenen van het Ministerie... maar Droebel gunt hem tegenwoordig zelfs geen lege inktpot meer... ik snap gewoon niet hoe Dreuzels kunnen reizen zonder toverkracht...’

De grote zwarte hond sprong opgetogen blaffend om hen heen, hapte naar duiven en zat zijn eigen staart achterna. Harry moest onwillekeurig lachen, want Sirius had heel lang binnen gezeten, maar de zuinige blik van mevrouw Wemel deed hem sterk aan tante Petunia denken.

Pas na twintig minuten lopen waren ze bij het station en in die tijd gebeurde er niets spannends, behalve dat Sirius een paar katten liet schrikken om Harry aan het lachen te maken. Zodra ze op het station waren gingen ze heel nonchalant bij het hek tussen perron negen en tien staan, en zodra de kust veilig was leunden ze een voor een tegen het hek en vielen er moeiteloos doorheen. De Zweinsteinexpres braakte roet en rook uit naast perron 9¾, dat vol stond met leerlingen en familieleden die afscheid kwamen nemen. Harry snoof de vertrouwde geur op en voelde een golf van blijdschap... hij ging echt terug...

‘Ik hoop dat de anderen op tijd zijn,’ zei mevrouw Wemel ongerust en ze keek naar de smeedijzeren boog boven het perron waardoor nieuwkomers arriveerden.

‘Leuke hond, Harry!’ riep een lange jongen met dreadlocks.

‘Bedankt, Leo,’ zei Harry grijnzend en Sirius kwispelde verwoed.

‘Hè hè, eindelijk,’ zei mevrouw Wemel opgelucht. ‘Daar heb je Alastor met de bagage...’

Dolleman kwam aanhinken door de boog, met een kruierspet diep over zijn twee verschillende ogen. Hij duwde een karretje met hun hutkoffers erop.

‘Alles in orde,’ mompelde hij tegen mevrouw Wemel en Tops. ‘Ik geloof niet dat we gevolgd zijn...’

Enkele tellen later stapte meneer Wemel het perron op met Ron en Hermelien. Ze hadden hun koffers al bijna van Dollemans karretje geladen toen Fred, George, Ginny en Lupos verschenen.

‘Geen problemen?’ gromde Dolleman.

‘Niets,’ zei Lupos.

‘Toch ga ik bij Perkamentus klagen over Severijn,’ zei Dolleman. ‘Dit is al de tweede keer in één week dat hij niet komt opdagen. Hij wordt net zo onbetrouwbaar als Levenius.’

‘Nou, pas goed op jezelf, allemaal,’ zei Lupos, die iedereen een hand gaf. Harry was als laatste aan de beurt en Lupos gaf hem een klap op zijn schouder. ‘Jij ook, Harry. Wees voorzichtig.’

‘Ja, hou je gedeisd en let goed op,’ zei Dolleman, die Harry ook een hand gaf. ‘En denk eraan, allemaal - wees voorzichtig met wat je schrijft. Als je aarzelt, zet het dan niet in een brief.’

‘Het was geweldig om jullie te leren kennen,’ zei Tops en ze omhelsde Hermelien en Ginny. ‘Ik denk dat we elkaar gauw terug zullen zien.’

Er klonk een waarschuwend gefluit en de leerlingen die nog op het perron stonden, stapten haastig in.

‘Vlug, vlug,’ zei mevrouw Wemel geagiteerd. Ze omhelsde iedereen, en Harry twee keer. ‘Schrijven... gedraag je... als iemand iets vergeten is, sturen we het wel op... vooruit, instappen...’

De enorme zwarte hond ging even op zijn achterpoten staan en legde zijn voorpoten op Harry’s schouders, maar mevrouw Wemel duwde Harry naar de deur van de trein en siste: ‘Gedraag je in ’s hemelsnaam als een hond, Sirius!’

‘Tot ziens!’ riep Harry door het open raam toen de trein begon te rijden. Naast hem zwaaiden Ron, Hermelien en Ginny. De gedaantes van Tops, Lupos, Dolleman en mevrouw Wemel werden snel kleiner, maar naast het raam holde de zwarte hond kwispelend mee; de mensen op het perron lachten toen ze hem de trein zagen achtervolgen, maar op dat moment maakte de Zweinsteinexpres een bocht en was Sirius verdwenen.

‘Hij had niet mee moeten gaan,’ zei Hermelien bezorgd.

‘Doe niet zo streng,’ zei Ron. ‘Die arme stakker is in geen maanden buiten geweest.’

‘Nou,’zei Fred, die in zijn handen klapte, ‘we kunnen hier niet de hele dag staan kletsen; we moeten zaken bespreken met Leo. Tot later.’ Hij en George verdwenen door het rechtergangpad.

De trein maakte gestaag meer snelheid, zodat de huizen buiten langsflitsten en de rijtuigen schommelden.

‘Zullen we een coupé zoeken?’ zei Harry.

Ron en Hermelien keken elkaar even aan.

‘Eh...’ zei Ron.

‘We - ik bedoel - Ron en ik worden eigenlijk in de coupé van de klassenoudsten verwacht,’ zei Hermelien opgelaten. Ron keek Harry niet aan; hij scheen plotseling vreselijk geboeid te worden door de nagels van zijn linkerhand.

‘O,’ zei Harry. ‘Nou, goed. Prima.’

‘Ik geloof niet dat we daar de hele reis moeten blijven,’ zei Hermelien vlug. ‘In onze brief staat dat we eerst instructies krijgen van de twee hoofdmonitoren en dan van tijd tot tijd de ronde moeten doen door de gangpaden.’

‘Prima,’ herhaalde Harry. ‘Nou, dan - dan zie ik jullie later wel.’

‘Reken maar,’ zei Ron, die Harry ongerust aankeek. ‘Ik heb helemaal geen zin om te gaan, ik zou veel liever - maar we moeten - ik bedoel, ik doe het niet voor m’n lol. Ik ben Percy niet!’ besloot hij uitdagend.

‘Dat weet ik ook wel,’ zei Harry grijnzend, maar toen Hermelien en Ron hun hutkoffers, Knikkebeen en de kooi met Koekeroekus naar het voorste deel van de trein sleepten, was hij zich bewust van een merkwaardig gevoel van verlies. Hij had nog nooit met de Zweinsteinexpres gereisd zonder Ron.

‘Kom op,’ zei Ginny. ‘Als we een beetje opschieten, kunnen we plaatsen voor hen vrijhouden.’

‘Ja, goed,’ zei Harry, die Hedwigs kooi met zijn ene hand vastpakte en het handvat van zijn hutkoffer met de andere. Ze sjokten door de gang en tuurden door de glazen deuren, maar de coupés die ze passeerden waren allemaal vol. Harry zag wel dat een hoop leerlingen hem belangstellend aankeken en dat allerlei mensen hun buren aanstootten en naar hem wezen. Nadat er in vijf opeenvolgende coupés zo gereageerd was, herinnerde hij zich dat de Ochtendprofeet al de hele zomer schreef dat hij een aanstellerige leugenaar was. Hij vroeg zich somber af of al die fluisterende en starende mensen geloofden wat er in de krant stond.

In het allerlaatste rijtuig kwamen ze Marcel Lubbermans tegen, die net als Harry in het vijfde jaar van Griffoendor zat. Zijn ronde gezicht glom van inspanning terwijl hij zijn hutkoffer meesleepte en met één hand zijn tegenstribbelende pad Willibrord vasthield.

‘Hoi, Harry,’ hijgde hij. ‘Hoi, Ginny... alles is vol... er is nergens plaats...’

‘Hoe bedoel je?’ zei Ginny, die zich langs Marcel wurmde en door de deur van de coupé achter hem keek. ‘Hier is nog plaats zat, ik zie alleen Loena Leeflang -’

Marcel mompelde dat hij niemand wilde storen.

‘Doe niet zo gek,’ zei Ginny lachend. ‘Ze is best aardig.’

Ze schoof de deur open en sleepte haar koffer naar binnen. Marcel en Harry volgden haar voorbeeld.

‘Ha, Loena,’ zei Ginny. ‘Zijn deze plaatsen nog vrij?’

Het meisje dat bij het raam zat keek op. Ze had warrig, vuilblond haar tot aan haar middel, heel lichte wenkbrauwen en uitpuilende ogen, waardoor ze een permanent verbaasde uitdrukking had. Harry snapte meteen waarom Marcel liever niet met haar in één coupé wilde zitten, want ze maakte een lichtelijk gestoorde indruk. Misschien kwam het door de toverstok achter haar linkeroor, door haar ketting van Boterbierkurken, of door het feit dat ze een tijdschrift ondersteboven las. Haar blik gleed langs Marcel en bleef rusten op Harry. Ze knikte.

‘Bedankt,’ zei Ginny glimlachend.

Harry en Marcel hesen de drie hutkoffers en de kooi van Hedwig in het bagagerek, terwijl Loena toekeek over haar omgekeerde tijdschrift, De Kibbelaar. Blijkbaar hoefde ze niet zo vaak met haar ogen te knipperen als normale mensen. Ze staarde strak naar Harry, die tegenover haar was gaan zitten en daar nu spijt van had.

‘Leuke vakantie gehad, Loena?’ vroeg Ginny.

‘Ja,’ zei Loena dromerig, zonder haar blik ook maar één moment van Harry af te wenden. ‘Ja, ik heb me best geamuseerd. Jij bent Harry Potter,’ voegde ze eraan toe.

‘Weet ik,’ zei Harry.

Marcel grinnikte en Loena richtte haar bleke ogen op hem.

‘Ik weet niet wie jij bent.’

‘Niemand,’ zei Marcel haastig.

‘Doe niet zo idioot,’ zei Ginny scherp. ‘Marcel Lubbermans - Loena Leeflang. Loena zit ook in mijn jaar, maar dan in Ravenklauw.’

Wijsheid zonder grens is ieders liefste wens,’ zei Loena met een zangerige stem.

Ze hield haar omgekeerde tijdschrift weer voor haar gezichten zweeg. Harry en Marcel keken elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aan en Ginny onderdrukte een giechel.

De trein denderde verder en reed nu door het open veld. Het was veranderlijk weer; het ene moment baadde de coupé in zonlicht en het volgende dreven er dreigende grijze wolken over.

‘Raad eens wat ik voor mijn verjaardag heb gekregen,’ zei Marcel.

‘Nog een Geheugensteen?’ zei Harry, die het knikkerachtige voorwerp bedoelde dat Marcels oma hem ooit had gestuurd als remedie tegen zijn ongelooflijke vergeetachtigheid.

‘Nee,’ zei Marcel. ‘Al zou ik die best kunnen gebruiken. Ik ben de vorige al tijden kwijt. Nee, moet je dit zien...’ Hij wroette met zijn vrije hand in zijn schooltas en haalde er na enig gezoek een ding uit dat op een kleine grijze cactus leek, maar dan bedekt met steenpuisten in plaats van stekels.

Mimbulus mimbeltonia,’ zei hij trots.

Harry staarde naar de plant, die zachtjes pulseerde, zodat hij een sinistere gelijkenis vertoonde met een zwaar aangetast inwendig orgaan.

‘Echt hartstikke zeldzaam,’ zei Marcel opgetogen, ik weet niet eens of ze er in de kassen op Zweinstein een hebben, dus ik wil hem dolgraag aan professor Stronk laten zien. M’n oudoom Alfred heeft hem meegebracht uit Assyrië. Ik wil kijken of ik hem kan vermeerderen.’

Harry wist dat Kruidenkunde Marcels favoriete vak was, maar hij kon zich niet voorstellen wat hij met dit armetierige plantje wilde beginnen.

‘Doet - eh - doet hij ook iets?’ vroeg hij.

‘Een heleboel!’ zei Marcel trots. ‘Hij heeft een verbluffend afweermechanisme. Hou jij Willibrord even vast...’

Hij zette de pad op Harry’s schoot en pakte een ganzenveer uit zijn schooltas. De puilogen van Loena Leeflang verschenen boven de rand van haar omgekeerde tijdschrift, zodat ze kon zien wat Marcel deed.

Marcel hield de Mimbulus mimbeltonia op ooghoogte met het puntje van zijn tong tussen zijn tanden, koos zorgvuldig een plekje en gaf de plant een stevige por met de punt van zijn ganzenveer.

Onmiddellijk spoot er vloeistof uit de steenpuisten op de plant, in dikke, stinkende, donkergroene stralen. Ze spatten tegen het plafond en de ramen en kletterden op Loena’s tijdschrift. Ginny had haar armen nog net op tijd voor haar gezicht geslagen en zag er alleen maar uit alsof ze een slijmerige groene hoed op had, maar Harry, die zijn handen nodig had gehad om Willibrord in bedwang te houden, kreeg de volle lading. Het spul rook naar ranzige mest.

Marcel, wiens gezicht en borst ook doorweekt waren, probeerde de ergste troep uit zijn ogen te schudden.

‘S-sorry,’ bracht hij moeizaam uit. ‘Ik had het nog niet eerder gedaan... ik wist niet dat het zo... maar maak je geen zorgen, Stinksap is niet giftig,’ voegde hij er nerveus aan toe toen Harry een mondvol sap uitspuwde.

Op dat moment gleed de deur van hun coupé open.

‘O... hallo, Harry,’ zei een nerveuze stem. ‘Eh... kom ik ongelegen?’

Harry veegde zijn bril af met zijn Willibrordvrije hand. Een knap meisje met lang, glanzend zwart haar keek hem glimlachend aan vanuit de deuropening: Cho Chang, de Zoeker van de Zwerkbalploeg van Ravenklauw.

‘O... eh... hoi,’ zei Harry wezenloos.

‘Eh...’ zei Cho. ‘Nou... ik wilde even dag zeggen... dus... eh... dag hoor.’

Met een blos op haar wangen deed ze de deur weer dicht. Harry liet zijn hoofd achterover zakken en kreunde. Hij had gehoopt dat Cho hem zou zien in gezelschap van ontzettend coole mensen die schaterden om een grap die hij had verteld; niet in één coupé met Marcel Lubbermans en Loena Leeflang, druipend van het Stinksap en met een pad in zijn hand.

‘Ach, zo erg is het niet,’ zei Ginny opbeurend. ‘Dit is zo weer opgeruimd.’ Ze pakte haar toverstok. ‘Sanitato‘.

Het Stinksap verdween.

‘Sorry,’ herhaalde Marcel met een klein stemmetje.

Het duurde nog bijna een uur voor Ron en Hermelien kwamen opdagen en tegen die tijd was het etenskarretje al langs geweest. Harry, Ginny en Marcel hadden hun pompoenpasteitjes op en ruilden Chocokikkerkaartjes toen de deur van de coupé opengleed en Ron en Hermelien binnenkwamen, samen met Knikkebeen en een schril krassende Koekeroekus.

‘Ik val om van de honger,’ zei Ron, die Koekeroekus bij Hedwig zette, naast Harry neerplofte en een Chocokikker uit zijn handen griste. Hij trok de wikkel eraf, beet de kop van de kikker en leunde met gesloten ogen achterover, alsof hij een uitputtende ochtend achter de rug had.

‘Nou, we hebben de klassenoudsten van de andere afdelingen ontmoet,’ zei Hermelien knorrig terwijl ze ging zitten. ‘En raad eens wie het voor Zwadderich geworden is?’ zei Ron met zijn ogen nog steeds dicht.

‘Malfidus,’ zei Harry meteen, in de overtuiging dat zijn ergste angst bewaarheid zou worden.

Tuurlijk,’ zei Ron bitter. Hij propte de rest van de Kikker naar binnen en pakte er nog een.

‘En die onuitstaanbare troela van een Patty Park,’ zei Hermelien venijnig. ‘Hoe ze haar ooit klassenoudste hebben kunnen maken, terwijl ze stommer is dan het achtereind van een trol...’

‘Voor Huffelpuf?’ vroeg Harry.

‘Ernst Marsman en Hannah Albedil,’ zei Ron met zijn mond vol.

‘En Anton Goldstein en Padma Patil voor Ravenklauw,’ zei Hermelien.

‘Je bent met Padma Patil naar het Kerstbal geweest,’ zei een dromerige stem.

Iedereen keek naar Loena Leeflang, die Ron strak aanstaarde over De Kibbelaar heen. Hij slikte zijn Chocokikker door.

‘Ja, weet ik,’ zei hij enigszins verbaasd.

‘Ze vond het niet echt leuk,’ informeerde Loena hem. ‘Ze vond het niet aardig van je dat je niet met haar wilde dansen. Ik denk niet dat ik dat erg had gevonden,’ voegde ze er bedachtzaam aan toe. ik hou niet zo van dansen.’

Ze trok zich weer terug achter De Kibbelaar. Ron staarde even met open mond naar de omslag en keek toen vragend naar Ginny, die op haar knokkels beet om niet te lachen. Ron schudde verbijsterd zijn hoofd en keek op zijn horloge.

‘We moeten eigenlijk om de zoveel tijd de ronde doen door de gangen,’ zei hij tegen Harry en Marcel, ‘en als mensen zich misdragen, mogen we straffen uitdelen. Hé, ik hoop dat ik Korzel en Kwast ergens op kan pakken...’

‘Je mag geen misbruik maken van je positie, Ron!’ zei Hermelien op scherpe toon.

‘Ja, tuurlijk. Dat doet Malfidus vast ook niet,’ zei Ron sarcastisch.

‘Dus je wilt je verlagen tot zijn niveau?’

‘Nee, ik wil alleen zijn vriendjes eerder te grazen nemen dan hij de mijne.’

‘Allemachtig, Ron -’

‘Ik laat Kwast strafregels schrijven, dat vindt hij verschrikkelijk. Hij kan nauwelijks schrijven,’ zei Ron blij. Hij deed de lage gromstem van Kwast na, vertrok zijn gezicht tot een grimas van concentratie en deed alsof hij in de lucht schreef. ‘M’n... smoel... moet... minder... op... een.... apenkont... lijken.’

Iedereen lachte, maar niemand lachte zo hard als Loena Leeflang. Ze krijste het uit van de pret, waardoor Hedwig wakker schrok en verontwaardigd met haar vleugels sloeg en Knikkebeen blazend in het bagagerek sprong. Loena lachte zó hard dat haar tijdschrift uit haar vingers glipte, over haar benen gleed en op de grond viel.

‘Dat was grappig.’

Ze snakte met tranen in haar uitpuilende ogen naar adem en staarde naar Ron. Die keek verbijsterd naar de anderen en zij lachten weer om Rons uitdrukking en de potsierlijke lachbui van Loena, die haar armen tegen haar zijden drukte en heen en weer wiegde.

‘Neem je me in de maling?’ Ron keek haar fronsend aan.

‘Apen... kont!’ bracht ze moeizaam uit en ze drukte haar armen nog steviger tegen zich aan.

Iedereen keek hoe Loena lachte, maar Harry’s oog viel op het tijdschrift op de grond en hij raapte het snel op. Toen Loena het ondersteboven had gehouden, had hij moeilijk kunnen zien wat er op de omslag stond, maar nu zag hij dat het een vrij slechte karikatuur van Cornelis Droebel was; Harry herkende hem alleen aan zijn lindegroene bolhoed. Met zijn ene hand had Droebel een zak goud vast en met de andere wurgde hij een kobold. De tekst onder de karikatuur luidde: Hoe Ver Wil Droebel Gaan Om Goudgrijp Te Bemachtigen?

Daaronder stonden de titels van de overige artikelen in het tijdschrift.

Corruptie in de Zwerkbalcompetitie:

Hoe de Tornado’s de Boel Bedonderen

Geheimen van de Oude Runen Onthuld

Sirius Zwarts: Slachter of Slachtoffer?

‘Mag ik dit lezen?’ vroeg Harry gretig aan Loena.

Ze knikte, buiten adem van het lachen, maar bleef Ron aanstaren.

Harry sloeg het blad opgewonden open en keek naar de inhoudsopgave. Tot op dit moment had hij niet meer gedacht aan het tijdschrift dat Romeo aan meneer Wemel had gegeven voor Sirius, maar dat moest dit nummer van De Kibbelaar zijn geweest.

Hij vond het paginanummer en zocht het stuk op.

Ook dit artikel werd geïllustreerd door een vrij slechte karikatuur; Harry zou Sirius niet herkend hebben als er geen onderschrift bij had gestaan. Sirius stond met getrokken toverstok op een grote stapel botten. De kop boven het artikel luidde:

SIRIUS - ZWARTS OF ZWARTGEMAAKT?

Maniakale massamoordenaar of populaire popster?

Pas nadat Harry die tweede regel diverse keren had gelezen, was hij ervan overtuigd dat hij het niet verkeerd begrepen had. Sinds wanneer was Sirius een populaire popster?

Al veertien jaar lang wordt Sirius Zwarts verantwoordelijk gehouden voor de massamoord op twaalf onschuldige Dreuzels en één tovenaar. Zwarts’ gewaagde ontsnapping uit Azkaban, twee jaar geleden, leidde tot de grootste klopjacht die ooit door het Ministerie van Toverkunst is gehouden, iedereen was ervan overtuigd dat hij het verdiende om opgepakt te worden en weer aan de Dementors te worden overgedragen.

MAAR IS DAT WEL ZO?

Onlangs kwam schokkend nieuw bewijsmateriaal aan het licht, waaruit blijkt dat Zwarts de misdaden waarvoor hij naar Azkaban is gestuurd, misschien helemaal niet heeft begaan. Het is zelfs mogelijk, beweert Doris Preutel, Sansevieriastraat 18, Blinde Vlek, dat Zwarts niet eens aanwezig was bij de slachtpartij.

‘Wat veel mensen niet weten is dat Sirius Zwarts een valse naam is,’ zegt mevrouw Preutel. ‘De man die iedereen voor Sirius Zwarts houdt is in werkelijkheid Stef Blinker, de leadzanger van de populaire groep De Spookrijders, die zich bijna vijftien jaar geleden uit het artiestenleven terugtrok nadat hij tijdens een optreden in het dorpshuis van Blinde Wiek door een suikerbiet op zijn oor werd geraakt. Ik herkende hem zodra ik zijn foto in de krant zag. Stef kan die misdaden onmogelijk hebben gepleegd, omdat hij op de dag in kwestie samen met mij van een romantisch dineetje bij kaarslicht genoot. Ik heb een brief geschreven aan de Minister van Toverkunst en ik verwacht dat Stef, alias Sirius, elk moment volledig gerehabiliteerd kan worden.’

Toen Harry uitgelezen was, staarde hij vol ongeloof naar het artikel. Misschien was het een grap, dacht hij; misschien stonden er vaker onzinberichten in het blad. Hij bladerde een paar pagina’s terug, tot hij het stukje over Droebel had gevonden.

Toen Cornelis Droebel vijf jaar geleden tot Minister van Toverkunst werd gekozen, ontkende hij dat hij uit was op de leiding over Goudgrijp, de tovenaarsbank. Droebel heeft altijd beweerd dat hij slechts ‘vreedzaam wil samenwerken’ met de bewaarders van ons goud.

MAAR IS DAT WEL ZO?

Betrouwbare bronnen binnen het Ministerie hebben onlangs onthuld dat het Droebels liefste wens is om de goudvoorraden van de kobolden in handen te krijgen en dat hij niet zal aarzelen om geweld te gebruiken.

‘Het zou trouwens niet de eerste keer zijn,’ zei een insider op het Ministerie. ‘Zijn vrienden noemen hem niet voor niets Keessie “Koboldkiller” Droebel. Je moet hem eens horen praten als hij denkt dat niemand luistert. Hij heeft het altijd maar over de kobolden die hij heeft laten afmaken. Hij heeft ze laten verdrinken, hij heeft ze van hoge gebouwen laten gooien, hij heeft ze laten vergiftigen, hij heeft saté van ze laten maken...’

Harry las niet verder. Droebel had ongetwijfeld veel tekortkomingen, maar Harry kon zich moeilijk voorstellen dat hij opdracht zou geven om saté te maken van kobolden. Hij bladerde de rest van het tijdschrift door en las hier en daar een stukje. De Tutshill Tornado’s probeerden de Zwerkbalcompetitie te winnen door een combinatie van chantage, illegaal geknoei met bezems en martelpraktijken; erwas een interview met een tovenaar die beweerde dat hij op een Helleveeg 6 heen en weer was gevlogen naar de maan en die als bewijs een zak Maankikkers had meegenomen, en een artikel over Oude Runen dat in elk geval verklaarde waarom Loena De Kibbelaar ondersteboven hield. Als je volgens het artikel de runen op hun kop hield, werd een spreuk onthuld waardoor je de oren van je vijanden in kalebassen kon veranderen. Vergeleken met de rest van de artikelen in De Kibbelaar was de suggestie dat Sirius in werkelijkheid de leadzanger van De Spookrijders was, eigenlijk helemaal zo gek nog niet.

‘Staan er goede stukken in?’ vroeg Ron toen Harry het blad dichtsloeg.

‘Natuurlijk niet!’ zei Hermelien vernietigend, voor Harry antwoord kon geven. ‘De Kibbelaar is pure rotzooi, dat weet iedereen.’

‘Pardon?’ zei Loena, wier stem plotseling veel minder dromerig klonk. ‘Mijn vader is toevallig wel hoofdredacteur.’

‘Ik - o,’ zei Hermelien opgelaten. ‘Nou ja... er staan soms ook... ik bedoel, het is niet allemaal...’

‘Mag ik het terug?’ zei Loena kil. Ze boog zich voorover en griste het blad uit Harry’s handen. Ze bladerde het door tot ze op pagina 57 was, keerde het toen weer resoluut ondersteboven en verdween achter de omslag, net toen de deur van de coupé voor de derde keer openging.

Harry keek op; hij had het verwacht, maar dat maakte de aanblik van een zelfvoldaan grijnzende Draco Malfidus, geflankeerd door zijn maatjes Korzel en Kwast, er niet aangenamer op.

‘Wat?’ zei hij agressief, voor Malfidus zijn mond kon opendoen.

‘Manieren, Potter, anders zal ik je helaas strafwerk moeten geven,’ zei Malfidus lijzig. Met zijn sluike blonde haar en spitse kin leek hij sprekend op zijn vader. ‘In tegenstelling tot jou ben ik namelijk klassenoudste, wat betekent dat ik, in tegenstelling tot jou, het recht heb om straffen uit te delen.’

‘Ja,’ zei Harry, ‘maar in tegenstelling tot mij ben jij een stuk verdriet, dus rot op en laat ons met rust.’

Ron, Hermelien, Ginny en Marcel lachten. Malfidus keek Harry schamper aan.

‘Hoe voelt het nou om het af te leggen tegen Wemel, Potter?’ vroeg hij.

‘Hou je kop, Malfidus,’ zei Hermelien scherp.

‘Ik geloof dat ik een gevoelig onderwerp heb aangesneden,’ zei Malfidus grijnzend. ‘Nou, pas op je tellen, Potter, want ik volg je als een bloedhond, voor het geval je in de fout gaat.’

‘Wegwezen!’ zei Hermelien, die opstond.

Grinnikend wierp Malfidus een laatste, kwaadaardige blik op Harry en vertrok. Korzel en Kwast klosten achter hem aan. Hermelien schoof de deur van de coupé met een klap dicht en keek naar Harry, die meteen zag dat zij ook had begrepen wat Malfidus bedoeld had en net zo erg geschrokken was.

‘Gooi nog eens een Kikker deze kant op,’ zei Ron, die duidelijk niets gemerkt had.

Harry kon niet vrijuit praten in het bijzijn van Marcel en Loena. Hij keek Hermelien opnieuw even nerveus aan en staarde toen uit het raam. Hij had het eerst een goede grap gevonden dat Sirius meeging naar het station, maar plotseling leek het roekeloos, of zelfs regelrecht gevaarlijk... Hermelien had gelijk gehad... Sirius had thuis moeten blijven.

Had de vader van Draco de zwarte hond gezien en dat tegen zijn zoon gezegd? Had hij daaruit afgeleid dat de Wemels, Lupos, Tops en Dolleman wisten waar Sirius zich schuilhield? Of was Draco’s gebruik van het woord ‘bloedhond’ toeval geweest?

Het weer bleef veranderlijk terwijl ze naar het noorden reden. Er spatten wat druppels tegen de ramen, maar de regen zette niet echt door en even scheen er een waterig zonnetje, voor de wolken zich weer samenpakten. Toen het donker werd en de lichten in de trein aangingen, rolde Loena De Kibbelaar op, borg hem zorgvuldig op in haar tas en begon iedereen in de coupé langdurig aan te staren.

Harry drukte zijn voorhoofd tegen het raam, in de hoop dat hij in de verte een eerste glimp van Zweinstein zou opvangen, maar het was een maanloze nacht en het beregende raam was vuil.

‘Laten we ons maar omkleden,’ zei Hermelien ten slotte. Na de nodige moeite wisten ze hun hutkoffers open te krijgen en trokken ze hun schoolgewaad aan. Hermelien en Ron speldden hun klassenoudstenbadge zorgvuldig op hun borst en Harry zag Ron naar zijn spiegelbeeld in het donkere raam kijken.

Uiteindelijk minderde de trein vaart en hoorden ze de gebruikelijke herrie op de gangen, toen iedereen haastig zijn huisdier en hutkoffer pakte en aanstalten maakte om uit te stappen. Ron en Hermelien werden geacht toezicht te houden en verdwenen, nadat ze Harry en de anderen hadden gevraagd om Knikkebeen en Koekeroekus mee te nemen.

‘Ik neem de uil wel, als je wilt,’ zei Loena tegen Harry en ze stak haar hand uit naar Koekeroekus, terwijl Marcel Willibrord zorgvuldig in zijn binnenzak stopte.

‘O - eh - bedankt,’ zei Harry, die haar de kooi van Koekeroekus gaf en Hedwigs kooi steviger vastpakte.

Ze schuifelden de coupé uit en voelden de eerste vlagen koude avondlucht toen ze zich aansloten bij de menigte op de gang. Langzaam sloften ze naar de deuren. Harry rook de dennenbomen die langs het pad naar het meer stonden. Hij stapte het perron op, keek om zich heen en verwachtte elk moment Hagrids vertrouwde ‘Eerstejaars... eerstejaars hierheen...’ te horen, maar dat kwam niet. In plaats daarvan riep een kordate vrouwenstem: ‘Alle eerstejaars in de rij! Alle eerstejaars naar mij toe, graag!’

In het licht van een wiegende lantaarn zag Harry de vooruitstekende kin en het strenge kapsel van professor Varicosus, de heks die vorig jaar een tijdje was ingevallen voor Hagrid bij Verzorging van Fabeldieren.

‘Waar is Hagrid?’ vroeg Harry.

‘Geen idee,’ zei Ginny, ‘maar laten we doorlopen, we blokkeren de uitgang.’

‘O ja...’

Harry en Ginny werden van elkaar gescheiden toen ze door het stationsgebouwtje naar buiten schuifelden. Te midden van de dringende menigte tuurde Harry door de duisternis, in de hoop dat hij een glimp van Hagrid zou opvangen; hij moest er zijn, daar had Harry op gerekend - het weerzien met Hagrid was een van de dingen waar hij zich het meest op had verheugd. Maar Hagrid was nergens te bekennen.

Hij kan niet ontslagen zijn, dacht Harry terwijl hij samen met de rest van de leerlingen door de smalle uitgang naar buiten schuifelde. Misschien is hij verkouden of zo...

Hij zocht Ron of Hermelien, want hij wilde weten wat zij van de onverwachte terugkeer van professor Varicosus vonden, maar hij zag ze nergens en liet zich door de stroom meevoeren naar de donkere, natte weg voor het station van Zweinsveld.

Daar stonden de ruim honderd rijtuigen zonder paarden die de leerlingen, uitgezonderd de eerstejaars, altijd naar het kasteel vervoerden.

Harry wierp vlug een blik op de koetsen, wilde toen kijken of hij Ron en Hermelien zag, maar draaide zich abrupt weer om.

De koetsen werden nu wel degelijk getrokken door paarden. Er stonden tenminste wezens tussen de disselbomen en als hij ze een naam had moeten geven, had hij ze paarden genoemd, hoewel ze ook iets reptielachtigs hadden. Ze waren brood- en broodmager en hun zwarte vacht plakte tegen hun geraamtes, waarvan elk botje zichtbaar was. Hun koppen waren draakachtig en hun pupilloze ogen wit en starend. Uit hun schoften groeiden vleugels - enorme, zwarte, leerachtige vleugels die eerder bij reuzenvleermuizen hadden gepast. De wezens stonden roerloos en stil in de steeds dieper wordende duisternis en zagen er griezelig en sinister uit. Harry snapte niet waarom de rijtuigen opeens getrokken werden door die afschuwelijke paarden, terwijl ze ook heel goed uit zichzelf konden rijden.

‘Waar is Koe?’ zei de stem van Ron vlak achter Harry.

‘Loena heeft hem,’ zei Harry. Hij draaide zich vlug om, want hij wilde weten wat Ron dacht van Hagrids afwezigheid. ‘Waar denk je -’

‘- dat Hagrid is? Geen idee,’ zei Ron bezorgd. ‘Ik hoop dat er niets met hem aan de hand is...’

Iets verderop duwde Draco Malfidus, gevolgd door een groep vrienden waaronder Korzel, Kwast en Patty Park, een stel timide tweedejaars opzij zodat hij en zijn vrienden een koets voor zich alleen hadden. Een paar tellen later dook Hermelien hijgend op uit de menigte.

‘Malfidus deed echt honds tegen een eerstejaars! Ik zweer je dat ik er iets van ga zeggen. Hij heeft zijn badge nog maar drie minuten op en misbruikt hem nu al om mensen erger af te blaffen dan ooit... waar is Knikkebeen?’

‘Bij Ginny,’ zei Harry. ‘Daar heb je haar...’

Ginny dook ook op uit de mensenmassa met een tegenstribbelende Knikkebeen in haar armen.

‘Bedankt,’ zei Hermelien, die de kat van Ginny overnam. ‘Laten we ook een koets zoeken voor ze allemaal vol zitten...’

‘Ik heb Koe nog niet!’ zei Ron, maar Hermelien liep al naar hetdichtstbijzijnde lege rijtuig. Harry bleef achter met Ron.

‘Wat zijn dat voor beesten, denk je?’ vroeg hij aan Ron en hij knikte naar de angstaanjagende paarden, terwijl de andere leerlingen langsstroomden.

‘Wat voor beesten?’

‘Die paard -’

Loena verscheen met de kooi van Koekeroekus in haar armen; het piepkleine uiltje kwetterde opgewonden, zoals gewoonlijk.

‘Alsjeblieft,’ zei ze. ‘Het is echt een schattig uiltje, hé?’

‘Eh... ja... hij is best aardig,’ zei Ron bruusk. ‘Nou, vooruit, laten we instappen... wat zei je, Harry?’

‘Ik vroeg wat die paardachtige beesten zijn,’ zei Harry terwijl hij, Ron en Loena naar het rijtuig liepen waar Hermelien en Ginny al in zaten.

‘Wat voor paardachtige beesten?’

‘Die de koetsen trekken!’ zei Harry ongeduldig. Ze stonden tenslotte hoogstens een meter van het dichtstbijzijnde dier af, dat hen met zijn lege witte ogen aanstaarde. Ron keek Harry echter verbouwereerd aan.

‘Waar heb je het over?’

‘Over- kijk dan!’

Harry pakte Rons arm en draaide hem om, zodat hij recht tegenover het gevleugelde paard stond. Ron staarde een paar tellen en keek toen weer naar Harry.

‘Waar moet ik naar kijken?’

‘Naar dat - daar, tussen de disselbomen! Voor de koets! Het staat recht voor de -’

Maar Ron bleef verbaasd kijken en plotseling kwam er een vreemde gedachte bij Harry op.

‘Zie je... zie je ze niet?’

‘Zie ik wat niet?’

‘Zie je de beesten die de rijtuigen trekken niet?’

Ron werd nu blijkbaar echt ongerust.

‘Voel je je wel goed, Harry?’

‘Ik... ja...’

Harry was volkomen overdonderd. Het paard stond vlak voor hen, massief glanzend in het schemerige licht dat door de ramen van het station scheen. Damp kringelde uit zijn neusgaten in de kille avondlucht. Maar tenzij Ron hem voor de gek hield - en dan was het wel een heel flauwe grap - kon hij het dier niet zien.

‘Zullen we instappen?’ zei Ron onzeker. Hij keek Harry bezorgd aan.

‘Ja,’ zei Harry. ‘Ja, goed...’

‘Wees niet bang,’ zei een dromerige stem naast Harry, terwijl Ron in het donkere interieur van de koets verdween. ‘Je wordt niet gek. Ik zie ze ook.’

‘Echt?’ zei Harry vertwijfeld en hij keek naar Loena. De vreemde paarden met hun vleermuisvleugels werden weerspiegeld in haar grote, zilverachtige ogen.

‘Jazeker,’ zei Loena. ‘Ik heb ze vanaf mijn eerste dag op Zweinstein kunnen zien. Ze hebben de koetsen altijd getrokken. Maak je geen zorgen. Je bent geestelijk net zo stabiel als ik.’

Met een flauwe glimlach stapte ze in de muffe koets en Harry, die zich niet helemaal gerustgesteld voelde, volgde haar.