VIJF

Het huis waarin ik ben opgegroeid lag midden in een kersenboomgaard die eruitzag alsof er al jaren niet was geoogst. Misschien wel sinds mijn grootouders waren vermoord. Ik had niet gedacht dat ik Licking Falls, Ohio ooit nog terug zou zien en het enge was dat het leek of de tijd in dit kleine stadje had stilgestaan. Vier mensen waren binnen deze muren vermoord. Twee zogenaamd door hun eigen kleindochter die daarna een slachting had aangericht, en nu dit stel.

Ironisch, de vorige keer dat ik mijn veranda op liep was ik ook op een dubbele moord afgekomen. In gedachten zag ik mijn grootvader ineengezakt op de keukenvloer en mijn grootmoeders rode handafdrukken op de trap waar ze had proberen te ontkomen. De gedachte alleen al veroorzaakte een stekende pijn vanbinnen.

Dave en ik liepen rond in de keuken, voorzichtig, zodat we niks verstoorden.

‘Zijn de lijken gecontroleerd? Is er iets gevonden?’

Tate kuchte. ‘De lijken zijn er nog, Cat. Don heeft gezegd dat ze niet vervoerd mochten worden tot jij naar ze had gekeken. Alles is onaangeroerd.’

Geweldig. Don was slimmer dan goed voor hem was. ‘Zijn er foto’s genomen? Ingevoerd in het systeem? Kunnen we er snel doorheen scheuren?’

Juan kromp ineen door mijn woordkeuze, maar Tate knikte. Het huis was omringd door troepen voor het geval dit een valstrik was. Het was net voor het middaguur, dus dat was iets veiliger voor ons. Vampiers hadden er een bloedhekel aan om vroeg op te staan. Nee, ik was met opzet hiernaartoe gelokt en ik durfde te wedden dat wie dit ook had gedaan nu zijn schoonheidsslaapje deed.

‘Oké dan. Laten we beginnen.’

Een uur later werd het Cooper te veel. ‘Ik ga overgeven.’

Ik scande de overblijfselen van wat ooit een gelukkig stel was. Jep, Coopers mokkakleurige gezicht was serieus groen geworden.

‘Als je overgeeft, eet je het van de vloer, soldaat.’

Hij vloekte en ik richtte me weer op de torso voor me die ik aan het onderzoeken was. Af en toe hoorde ik zijn maaginhoud omhoogkomen, maar hij slikte het gal weer door en ging verder met zijn werk. Ik had nog steeds goede hoop dat hij geschikt was voor ons team.

Mijn hand stuitte op iets vreemds in de borstholte van de vrouw. Hard, maar geen bot. Voorzichtig trok ik het eruit, terwijl ik het zuigende geluid dat het maakte probeerde te negeren.

Tate en Juan leunden vol interesse over me heen. ‘Lijkt wel een soort steen,’ merkte Tate op.

‘Wat bedoelen ze daarmee?’ vroeg Juan zich af.

Ik voelde me vanbinnen zo hard als de steen in mijn hand. In stilte schreeuwde ik het uit.

‘Het is een stuk kalksteen. Uit een grot.’

..

‘Blijf van alle kanten acht kilometer uit de buurt. Als je dichterbij komt, horen ze je hartslag. Geen luchtdekking, geen radio. Alleen handgebaren, we willen onze aantallen niet verraden. Ik ga bij de mond van de grot naar binnen en jullie geven me precies dertig minuten. Als ik dan niet buiten ben, gebruik je de raketten en vuur je ze af. Daarna zet je de omgeving af en let je heel goed op. Je schiet op alles wat uit de grot komt wat ik niet ben tot je zeker weet dat het echt dood is. En dan schiet je nog een paar keer.’

Tate draaide zich boos naar me om. ‘Wat een kutplan! Die raket zou jou alleen doden, maar de vampiers graven zichzelf even later alleen uit. Als je niet naar buiten komt, komen we achter je aan. Einde discussie.’

‘Tate heeft gelijk. We blazen je niet op voordat ik de kans heb gekregen om je mijn worst te laten zien.’ Zelfs Juan klonk bezorgd. Zijn toespeling kwam deze keer niet over.

‘Vergeet het maar, Cat,’ stemde Dave in. ‘Je hebt me te vaak gered om die knop om te halen.’

‘Dit is geen democratie,’ zei ik ijzig. ‘Ik neem de beslissingen. Jullie volgen mijn bevelen op. Snap je het nu nog niet? Als ik over een half uur nog niet buiten ben, ben ik dood.’

We praatten terwijl we in de helikopter vlogen om ondode luistervinken te omzeilen. Nadat ik die steen had gevonden, was ik ontzettend paranoïde geworden. Ik vond het vreselijk, maar ik kon me niet voorstellen wie die kon hebben achtergelaten, afgezien van Bones. Dat aandenken aan de grot was te persoonlijk, Ian kon het niet zijn geweest. Bones was de enige die van de grot wist en alle andere dingen. Het idee dat hij die mensen had verscheurd vond ik misselijkmakend. Wat kon er in vier jaar zijn gebeurd dat hij zo was veranderd, dat hij zoiets verschrikkelijks zou doen? Daarom had ik maar een half uur nodig. Of ik zou hem doden óf hij mij, maar het zou hoe dan ook snel gaan. Bones kwam altijd direct ter zake en hij zou geen romantisch weerzien verwachten. Niet nu hij me net een boeket lichaamsdelen had gestuurd.

De helikopter landde tweeëndertig kilometer verderop. We zouden de volgende vierentwintig kilometer rijden en ik zou de resterende acht lopen. Ze bleven de discussie met zijn drieën aangaan met me, maar ik negeerde ze. Ik voelde me verdoofd. Ik wilde Bones wanhopig graag zien, maar ik had me nooit voorgesteld dat het zo zou lopen. Waarom? vroeg ik me opnieuw af. Waarom zou Bones zoiets vreselijks, zoiets extreems doen, na al die tijd?

‘Doe het niet, Cat.’

Een laatste poging van Tate terwijl ik mijn jas om me heen sloeg. Die zat vol zilveren wapens en was goed voor veel meer dan alleen warmte. De winter liet zijn greep op ons dit jaar maar langzaam verslappen. Tate pakte mijn arm vast, maar ik rukte me los.

‘Als ik sneuvel, voer dan het team aan. Zorg dat ze in leven blijven. Dat is jouw werk. Dit is het mijne.’

En voordat hij nog iets kon zeggen, was ik weg.

..

De laatste anderhalve kilometer liep ik langzamer, omdat ik opzag tegen de confrontatie. Mijn oren gespitst om het kleinste geluidje te horen, maar goed dat was überhaupt de reden dat de grot zo’n goede schuilplaats was geweest: de diepten en de hoogte haalden vreemde toeren uit met het geluid.

Ik kon geen exacte geluiden lokaliseren. Verrassend genoeg dacht ik dat ik een hartslag hoorde terwijl ik dichterbij kwam, maar misschien was dat het bonken van mijn eigen hart. Toen ik bij de buitenste ingang van de grot kwam, kon ik de energie daarbinnen voelen. Vampiermacht vibreerde door de lucht. O god.

Vlak voor ik over de drempel stapte, drukte ik op een knop op mijn horloge. Het aftellen, van precies dertig minuten, was begonnen.

In mijn handen hield ik geweldig angstaanjagende zilveren dolken en mijn kleding was afgeladen met werpmessen. Ik had zelfs een pistool meegenomen en het in mijn broek gestoken, het magazijn was gevuld met zilveren kogels. Voorbereid zijn om een moord te plegen kostte een fortuin.

Mijn ogen pasten zich aan aan het bijna-donker. Vanuit kleine openingen in de rots scheen een beetje licht. Tot zover was de kust veilig. Er kwamen geluiden van dieper in de grot en de vraag waarover ik niet had willen nadenken doemde nu levensgroot voor me op. Zou ik Bones kunnen doden? Zou ik in zijn bruine ogen kunnen kijken, of zijn groene, en die fatale slag kunnen toebrengen? Ik wist het niet, vandaar mijn back-upplan met de raket. Als ik zou aarzelen, zouden zij dat in elk geval niet doen. Zij zouden sterk zijn als ik te zwak bleek. Of dood, het was maar wat er eerst kwam.

Kom dichterbij,’ zei een stem lokkend.

Weergalmend. Was dat een Brits accent? Ik kon het niet met zekerheid zeggen. Mijn hart ging sneller slaan en ik liep dieper de grot in.

Er waren wat dingen veranderd sinds ik hem die laatste keer had gezien. De sofa lag in stukken uit elkaar en eerst was het een bank uit één stuk geweest. Vulling uit de kussens lag als sneeuw op de vloer, de tv was ingeslagen en de lampen hadden lang geleden voor het laatst licht gegeven. Het kamerscherm dat mijn kortdurende zedigheid had beschermd lag in stukken door de kamer. Iemand had overduidelijk in een woedeaanval de kamer kort en klein geslagen. Eerlijk gezegd durfde ik niet in de slaapkamer te kijken, maar ik wierp toch een blik naar binnen en er ging een steek door mijn hart.

Het bed was gereduceerd tot stukjes schuimrubber. Overal hout en springveren, centimeters dik. Stenen in de muur waren her en der afgebrokkeld omdat er met een vuist of een ander hard voorwerp op geramd was. Er welde pijn in me op. Dit was net zo goed mijn schuld als wanneer ik mijn eigen handen had gebruikt.

Een koele tochtstroom deelde de atmosfeer achter me in tweeën. Ik draaide me met een ruk om, messen in de aanslag. Daar stond een vampier met gloeiende groene ogen naar me te staren. Achter hem stonden er nog zes. Hun energie maakte dat de lucht in de kleine ruimte dikker aanvoelde, maar ze waren evenredig verdeeld, als je het zo kon noemen. Slechts een van hen knetterde van een overdaad aan macht, maar zijn gezicht was me volkomen vreemd.

‘Wie de fuck zijn jullie?’

‘Je bent gekomen. Je voormalige vriendje heeft niet gelogen. We wisten niet zeker of we hem konden geloven.’

Deze opmerking kwam van de voorste vamp, die met het krullende bruine haar. Hij zag eruit alsof hij vijfentwintig was, in mensenjaren. Naar de macht te oordelen die van zijn lichaam afstraalde, schatte ik dat hij zo’n vijfhonderd jaar oud was, of een jonge Meestervampier. Van de zeven was hij het gevaarlijkst, en dat ene zinnetje maakte dat ik alle kleuren van de regenboog scheet. Je voormalige vriendje. Dat was dus hoe ze over me wisten. Godallemachtig, Bones had die mensen niet vermoord, maar deze vampiers! Wat ze met hem moesten hebben gedaan om hem aan het praten te krijgen maakte me zowel kotsmisselijk als witheet van woede.

‘Waar is hij?’

De enige vraag die ertoe deed. Als ze Bones hadden vermoord, zou ik ze stuk voor stuk in replica’s van de matras achter me veranderen. Het ene deeltje niet te onderscheiden van het andere.

‘Hij is hier. Leeft nog. Als je wilt dat dat zo blijft, doe je wat ik je zeg.’

Zijn hulpjes begonnen zich te verspreiden, waardoor ze mijn weg versperden. De slaapkamer achter me had geen andere uitgang, dus dat hielp niet echt.

‘Ik wil hem zien.’

Krullenbol glimlachte zelfingenomen. ‘Geen eisen stellen, meisje. Denk je echt dat die messen je gaan beschermen?’

Toen mijn grootouders waren vermoord en ik een auto door een huis had geramd om mijn moeder te redden, had ik gedacht dat ik niet bozer kon worden. Had ik het toen even mis zeg. Er stroomde zo’n onvervalste bloeddorst door me heen dat ik ervan beefde. Ze zagen het aan voor angst en glimlachten nog breder. Krullenbol deed een stap naar voren.

Twee van de dolken vlogen uit mijn hand voordat ik mijn hersenen daar zelfs maar opdracht toe had gegeven. Ze begroeven zich tot voorbij het lemmet in het hart van de vamp links van mij die zijn lippen had staan likken. Hij stortte voorover voordat zijn tong dat dubbelzinnige pad volledig had afgelegd. Meer messen vervingen die twee en weer had ik allebei mijn handen vol.

‘Ik vraag het nog een keer en waag het niet om me pissig te maken. Ik heb de ochtend omringd met ingewanden doorgebracht en mijn geduld is bijna op. De volgende is op jou gericht, Bruinhaartje, tenzij je me laat zien waar ik naar op zoek ben. Die klojo’s van je krijgen me misschien uiteindelijk wel te pakken, maar dan ben jij al hartstikke dood.’

Mijn blik boorde zich in de zijne en ik liet merken dat ik elk woord meende. Tenzij ze me naar Bones brachten, ging ik uit van het ergste en zou ik in vlammen opgaan. En ik zweer je dat ik zou zorgen dat zij me zouden volgen.

Er lag vast iets in mijn blik wat hij serieus nam. Met een ruk van zijn hoofd gebaarde hij naar twee van zijn verbijsterde loopjongetjes. Ze wierpen een laatste blik op hun vriend, die al langzaam begon te verschrompelen, en gingen er op een drafje vandoor. Een mes dat niet was rondgedraaid zou een vamp niet doden. Maar twee tegelijk hadden de noodzakelijke schade aan zijn hart toegebracht. Op de achtergrond hoorde ik het rammelen van ketenen en op dat moment wist ik waar ze Bones vasthielden. Verdomme, daar had ik ooit zelf vastgeketend gezeten. Nu wist ik absoluut zeker dat ik een menselijke hartslag hoorde. Gebruikten ze soms een menselijke bewaker voor hem?

De leider bestudeerde me emotieloos.

‘Jij bent degene die de afgelopen jaren onze soort heeft uitgemoord. Een mens met de kracht van een onsterfelijke, die ze de Rode Dood noemen. Weet je wel welke prijs er op je hoofd staat?’

Holy shit, dát was pas ironisch. Hij was een premiejager en ik was zijn doelwit. Goed, het was natuurlijk ook een kwestie van tijd, alles welbeschouwd. Je kunt niet honderd wezens afmaken en verwachten dat er niemand enigszins uit zijn hum raakt.

‘Veel, hoop ik. Ik heb er de pest aan om goedkoop over te komen.’

Hij fronste. ‘Je steekt de draak met me. Ik ben Lazarus en jij zou voor me moeten sidderen. Onthoud goed, ik heb het leven van je geliefde in handen. Wat betekent meer voor je: zijn lot of het jouwe?’

Hield ik genoeg van Bones om voor hem te sterven? Absoluut. Opluchting dat hij hier niet achter zat maakte dat ik me bijna vrolijk voelde over mijn naderende dood. Ik zou tien keer liever sterven dan dat ik hem weer van een dergelijke wreedheid zou moeten verdenken.

Gesnik bracht mijn aandacht terug naar het hier en nu. Wat was er aan de hand? Een terloopse blik op mijn horloge liet zien dat ik nog vijftien minuten had voor de hel losbrak. Bones zou zich snel uit de voeten moeten maken voordat de raket ons raakte. Lazarus zou zijn vindersloon niet kunnen opeisen. Misschien zou ik hem dat vertellen voordat zijn tijd erop zat.

Een huilend, menselijk wezen werd voor mijn voeten op de grond geworpen. Ik wierp er een minachtende blik op en ik richtte me weer tot Lazarus.

‘Genoeg met die geintjes. Ik hoef je kauwspeeltjes niet te zien om te geloven dat jullie oerslecht zijn. Echt, ik sta helemaal te trillen. Waar is Bones?’

‘Bones?’ zei Lazarus en zijn ogen schoten in het rond. ‘Waar?’

Op dat moment werden twee dingen helder. Ten eerste: aan zijn uitdrukking te zien had Lazarus geen idee waar Bones was. Ten tweede: het betraande gezicht dat naar me opkeek hoorde bij die leugenachtige schlemiel die me had verleid en gedumpt toen ik zestien was.