VOORWOORD

HELSINKI

21 SEPTEMBER

Kirov!

Nee, het kon Kirov niet zijn, dacht Jennings angstig, terwijl hij de kade afrende. Kirov was dood. Pavski had hem bezworen dat de verhalen een en al leugens waren. Hij had gelachen en gezegd dat een geest niet kon moorden.

En de man die hem achtervolgde was geen geest. Het hoefde Kirov niet te zijn. Jennings had in zijn leven heel wat vijanden gemaakt en die konden stuk voor stuk de man achter hem zijn.

Maar nu was er niemand meer achter hem. Een snelle blik over zijn schouder onthulde een verlaten kade. Hij haalde opgelucht adem en zijn hartslag werd rustiger. Hij was hem kwijt. Misschien was het gewoon een dief geweest. Ja, dat was het. Het was een slecht gedeelte van de stad en de man was alleen op zijn portemonnee uit geweest.

Niet op zijn leven.

Hij had niet in paniek moeten raken. Maar nadat hij gehoord had over de dood van Lantz was hij vreselijk gespannen geweest. Hij zou blij zijn als deze hele zaak achter de rug was. Hij vertraagde zijn pas toen hij de pier naderde waar de onderzeeër was aangemeerd. De Bliksemflits lag daar stil en dodelijk, als in de aanslag, wachtend op een prooi, wachtend tot hij weer kon toeslaan.

Een prooi. Hij probeerde de huivering te onderdrukken die door hem heen ging. Hij hoefde alleen maar aan boord te gaan en te doen wat Pavski hem had gevraagd. Er zou niets gebeuren. Het was net zomin een doodsschip als Kirov een geest was.

Maar, god nog aan toe, hij wilde niet aan boord van die onderzeeër gaan, dacht hij wanhopig toen hij bij de pier kwam. Hij had nooit naar Pavski moeten luisteren, en undercover moeten blijven. Hoeveel geld hij er ook voor kreeg, het was het niet waard…

Een leren lus gleed van achter hem om zijn hals!

Pijn. Hij worstelde wild om zijn hoofd te kunnen draaien en de man te kunnen zien die uit de schaduw was gekomen. Hij kreeg alleen een indruk van lengte en brede schouders terwijl hij het bewustzijn verloor. Hij kreeg geen lucht…

Het wurgkoord verstrakte rond zijn hals.

De onder…

Hij kon de Bliksemflits nog voor zich zien liggen, geduldig wachtend, klaar om hem naar de hel te brengen zoals de boot met alle anderen had gedaan. Zijn blik vertroebelde en hij zag niets anders meer dan dat monster van een onderzeeër. Hij ging dood, besefte hij ongelovig. Nee! Hij worstelde harder.

‘Hou op.’ Het bevel klonk als een zacht gemompel in zijn oor. ‘Ik wil je nog niet doden. Ze zeggen dat je nog van nut kunt zijn.’

Kirov. Goeie god. Pavski, rotzak! Leugens. Leugens. Leugens.

Vermoord de rotzak. Zijn hand sloot zich om het mes dat in een schede op zijn linkerarm was bevestigd.

‘Nou, bij nader inzien wil ik je nu wel doden,’ zei Kirov. ‘Bedankt voor het excuus.’

Hij draaide het wurgkoord, gaf een ruk naar achteren en brak de nek van zijn slachtoffer.