* * *
'Mijn vraag aan jou ...' De rolstoel kwam langzaam
en geruisloos centimeter voor centimeter dichterbij. 'Mijn vraag
aan jou is hoe je zo'n weerzien noemen wilt. Volgens de regels van
de waarschijnlijkheid is deze ontmoeting onmogelijk, statistisch
gezien een grap, twee zandkorrels uit miljarden. En toch ...' Ze
voelde zijn adem. Ze had het gevoel te zullen stikken. Nog steeds
glimlachend deed ze een stapje achteruit, maar dat glimlachje was
als een masker dat haar gezicht pijn deed.
'Ik rijd iedere week een of twee keer naar het Formentor, drink er
thee en kijk een beetje rond in het park. Dat is het enige
uitstapje dat ik me hier permitteer. Niet omdat ik behoefte heb aan
gezelschap - die parvenu's en die rentenierende miljonairs daar
interesseren me geen bal. Maar het park... ik houd van planten. Ik
ken de tuinman. Een expert op het gebied van succulenten en
succulenten zijn nu eenmaal mijn specialiteit. Wij wisselen stekken
uit en babbelen wat. Zoals deze keer...'
'Maar waar was je?' Ze zei het alleen maar om iets te zeggen en
haar stem klonk dof. Praten kostte haar moeite. 'Ik heb jou niet
gezien.'
'Ik zat in de auto.' Hij lachte een beetje besmuikt. 'En jij had
zo'n haast om naar het strand te rennen. Ik zat in de wagen. Ik had
hem achter het tuinmanshuis geparkeerd.'
Ze trok zich nu helemaal van hem terug, liep heen en weer over het
terras en voelde de warmte van de tegels onder haar voetzolen. Ze
stak een sigaret op, en legde haar handen op de rand van de
balustrade die het terras omsloot. Boven haar hoofd vloog een zwerm
meeuwen. Een ervan scheidde zich af en maakte een duikvlucht op
zoek naar iets eetbaars.
'Jij liep over het strand en je haren fladderden. Ik keek ernaar -
naar een wonder? Daar was Melissa weer.'
'Mijn man was er ook.'
'Die interesseerde me niet.' De stem achter haar rug klonk koud en
zonder enige emotie. 'Waarom zou hij ook? Jij was er weer en dat
blijft de enige realiteit. Ik zou misschien zelfs kunnen zeggen dat
je me het een en ander schuldig bent... na alles wat er gebeurd
is.' Ze keek niet om. Ze probeerde de stem uit haar bewustzijn te
verdringen. Haar ogen volgden de zwerm meeuwen die boven Fischers
landgoed rondvloog. Het hele terrein was omgeven door een twee
meter hoge muur. Aan de buitenkant was een halfronde inham waar
leveranciers of eventuele bezoekers hun auto's konden keren zonder
het grote stalen hek te passeren dat Son Vent van de buitenwereld
scheidde. En daar stond een auto. Een kleine rode Seat waar veel
toeristen in reden. Hij was van precies hetzelfde type als zij
gehuurd hadden toen ze naar Pollensa gereden waren om inkopen te
doen. Misschien waren er wel duizenden zo. Maar misschien ook...
Haar hart klopte in haar keel. Mijn God, als Tim ...
'Je man is misschien een goede dokter,' klonk het uit de rolstoel.
'Hij is het zelfs - ik heb een informatiebureau om inlichtingen
over hem gevraagd. Misschien is hij ook een goede echtgenoot. .Moet
ik me daardoor laten beïnvloeden? Nee, hartje, wij tweeën delen ons
lot en we hebben een gezamenlijke rekening. Ik bedoel dat niet
negatief. Hoe zou ik dat kunnen? Ik moet dankbaar zijn dat ik er
nog ben, nietwaar? Een paar jaar geleden gaf niemand me enige kans,
en nu.' Ze wilde zich omdraaien om hem geen verdenking te laten
koesteren. Ze kon het niet, ze was als verlamd. Fischers woorden
kwamen nu razendsnel, onderbroken door ademstoten. Zo had ze hem
nog nooit gehoord. 'Nog zes tot zeven maanden te leven, was de
prognose. En daarbij was niet ingecalculeerd dat ik zelf nog eens
mijn eigen rolstoel zou besturen. Helemaal niets. Als ik toen
gezegd had dat ik weer zou beginnen te werken en met meer succes
dan ooit, zouden ze me voor gek verklaard hebben.'
'Werken? Heb je hier dan...'
'Ja, wat dacht je? De rechter heeft mijn bedrijf stilgelegd. Ik
kreeg geen pfennig uitgekeerd. Dat heb je toch zeker wel gehoord?
Ik moest helemaal opnieuw beginnen. En hoe denk je dat ik mij dit
landgoed hier kan permitteren? Of mijn jacht in Cala Rajada? Mijn
saldi...'
De stem vervaagde. Tim? Het was dezelfde kleur rood, maar de
afstand was te groot om te kunnen zien of er een bestuurder in de
Seat zat. Had zij maar een verrekijker! Niets te zien dan een
beetje rood en wat glanzend chroom. En toch... Was hij misschien
uitgestapt? 'Toe, Fred.' Ze draaide zich om. Het vereiste al haar
kracht om hem te kunnen aankijken. Zijn gezicht leek veranderd.
Zijn lippen trilden. Ze zag dat de aderen bij zijn slapen gezwollen
waren en zijn pupillen leken enorm groot.
'Ik kan je verzekeren dat ik geld heb. Ik zou de wereld aan je
voeten kunnen leggen. Ik wil jouw geluk.'
'En hoe ziet dat eruit, mijn geluk?'
'Dat zul je nog wel zien.' Hij zei nog een paar woorden die ze niet
verstond. Het kostte haar grote moeite zich te concentreren. Tim -
de naam klonk als een al het andere overstemmende echo.
Op een plaats schoof de muur tamelijk vlak over een rots. Daar
misschien? 's Nachts werd het terrein met honden bewaakt en
bovendien bleven ramen en deuren op slot. Maar nu? Als het Tim was.
Ze had haar kalmte terug. En haar glimlachje ook. 'Laten we naar
het park gaan. Ik zit de hele dag al binnen. Laat me je planten
zien, die... Hoe heten ze ook weer?'
'Succulenten.' Hij was zo blij als een kind.
'Ik ga mijn bikini halen, Fred.'
'Die heb je helemaal niet nodig. Ik zou je graag eens met je blonde
haren willen zien, zoals op het schilderij.'
'Kom, Fred.' Ze probeerde iets op haar gezicht te toveren dat voor
een koket lachje kon doorgaan. Ze liet hem gewoon zitten en liep
naar de deur. Ze moest snel zijn. Hij moest geloven dat zij haar
badpak haalde - er zou in ieder geval tijd verstrijken tot hij in
het park van 'Son Vent' was. Weliswaar waren er overal in en om het
huis licht glooiende hellingen waar hij met opvallende snelheid en
bijna atletische behendigheid de wielen van de rolstoel overheen
stuurde, maar toch zou ze vijf of zes minuten voorsprong kunnen
hebben. Ze verliet het huis over het ontbijt terras. Ook van daar
af kon ze de rode Seat zien, weliswaar niet meer dan het dak, maar
hij stond er.
Aan de westkant van het terrein liep een met bloemen omzoomd pad
tussen hoge cipressen door langs de muur naar de ingang. Daar had
ze gisteren de mogelijkheid al eens overwogen om over de muur te
komen. Ze was er zeker van dat Fischer de muur met zijn
elektronische speelgoed liet bewaken, maar wat zou dat? Als Tim
ginds in de auto zat, was ze er zo. Ze liep gebukt. Paarse en rode
oleanderstruiken camoufleerden haar. Een van de waakhonden sloeg
aan. Maar nu zat hij in zijn hok. Het blaffen verstomde. Ze hoorde
alleen nog maar het zachte gezoem van de pomp die de
watercirculatie in het zwembad regelde. Rechts was de muur. Achter
bedden bloeiende margrieten en geraniums verrees hij ruim twee
meter omhoog. Hier had ze geen kans. Maar even verderop zag ze de
puntige, onregelmatige vorm van de rots. Het hart klopte haar in de
keel. Nog een keer keek ze om zich heen. Haar ogen probeerden door
de wirwar van bloemen, struiken en boomstammen te dringen. Het
ontbijt terras was leeg. Er was niemand te zien... Vooruit dus, het
was nu of nooit! Ze haalde haar handen open aan de scherpe kanten
van de rots. Ze trok zich op. De bovenkant van de muur was nog
anderhalve meter hoger. Meer niet, dat haal je wel. Ja, dat haal
je...
De muur was afgepleisterd met bruine, grofkorrelige cement. Melissa
sloeg haar linkerhand over de rand, sprong omhoog, had haar rechter
elleboog al op de rand, wilde zich nu ook met haar linkerhand
ondersteunen, voelde ook nog de pijn toen de pleisterlaag de huid
van haar vingertoppen openscheurde - en daarna alleen nog maar een
striemende, felle klap die iedere zenuw in haar lichaam
verdoofde.
Ze viel. Maar dat drong pas tot haar door toen ze van de rots af op
de grond gleed. Haar jurk was gescheurd. Ze probeerde na te denken
- zonder resultaat. Maar toen wist ze eindelijk wat die schrille
pijn betekende die haar een fractie van een seconde volledig
verlamd had: de muur stond onder hoogspanning. Ze had de
elektrische draad aangeraakt...
Ze dacht het zonder zich te bewegen. En ze dacht ook: je hebt geen
schijn van kans. Dit is geen eiland op een eiland; dit is een
tuchthuis, het voorportaal, nee, het middelpunt van de hel...
Moeilijk ademhalend probeerde ze zich op te richten. Ook dat lukte
haar niet. En dus bleef ze waar ze was en keek pas op toen een stem
zei: 'Was dat niet een beetje lichtzinnig?'
De wereld versmolt. Ze haatte zichzelf om haar tranen, maar kon ze
niet terugdringen. Door haar tranen heen zag ze een paar blauwe
bootschoenen met witte gummizolen.
'Zoiets kan ook verkeerd aflopen,' zei de stem. 'Vooral voor iemand
met een teer gestel. Voelt u zich goed? Kan ik u helpen?'
Twee handen strekten zich uit en hesen haar op. Haar knieën
dreigden het te begeven, maar de handen hielden haar vast.
Even later was ze weer zover dat ze zelf staan, zien en helder
denken kon.
Ze keek in het magere, knokige gezicht van Matusch -Fischers
factotum. Zijn goudblonde haar glansde. Goudkleurig glinsterde ook
het kruisje dat hij aan een kettinkje op zijn bruine borst had
hangen. Zijn bleke bloedeloze lippen vertrokken zich tot een dun
lachje. Hij keek haar heel lang aan. 'Ik weet niet of het erg slim
was, mevrouw, wat u daar wilde,' grinnikte Matusch ten slotte.
'Daar zou last met de baas van kunnen komen, nietwaar? En hij wil
absoluut geen last. Daar heeft hij zijn buik meer dan vol van.'